AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Vergelijkbare documenten
Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 31 mei 2010

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RVS:2006:AY3839

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 28 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

Afdeling bestuursrechtspraak FS 1037IFS/ /FS

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Afdeling bestuursrechtspraak. Raad van de gemeente Geertruidenberg Postbus GA RAAMSDONKSVEER HUM

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Beslissing op bezwaar

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad \ Afdeling bestuursrechtspraak vanstate

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

In de bovenvermelde zaak is uitspraak gedaan. Een afschrift van deze uitspraak treft u hierbij aan.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 5 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 28 februari 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2010:BM8422

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 28 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie:

Raad vanstate 200909474/1 A/1. Datum uitspraak: 8 maart 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 11 november 2009 in zaak nr. 08/28592 in het geding tussen: en de staatssecretaris van Justitie.

200909474/1/V1 2 8 maart 2010 1. Procesverloop Bij besluit van 20 februari 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris), voor zover thans van belang, het door (hierna: de vreemdeling) gemaakte bezwaar tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 11 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 december 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

200909474/1 A/1 3 8 maart 2010 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat. w.g. Borman lid van de enkelvoudige kamer w.g. Beerse ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2010 382. Verzonden: 8 maart 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

?/l2/'09 MON 16:44 Tadema Advocaten { (RVS» 3/ 6 uitspraak RECHTBANK 's-gravenhage Nevenzittingsplaats Zuiphen Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Reg.nr.: AWB 08/28592 Uitspraak in het geding tussen: geboren op van Iraaksc nationaliteit. V-nummer; eiser, gemachtigde: mr. I. Petkovski, advocaat te Deventer, en de Staatssecretaris van Justitie verweerder, gemachtigde: M. Buijsman, werkzaam bij de JND. 1. Procesverloop Bij fax van 15 november 2007 heeft eiser de minuut opgevraagd van <ic beoordeling in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemde ling wet (hicma: de Regeling), waaruit blijkt dat hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Bij fax van 23 november 2007 heeft eiser wederom genoemde minuut opgevraagd. Bij brief van 23 novemher 2007 heeft verweerder eiser de minuut toegezonden. Bij brief van 28 februari 2008 heeft eiser wederom genoemde minuut opgevraagd. Bij brief van 14 maart 2008 heeft verweerder eiser de minuut toegezonden. Eiser beeft op 4 april 2008 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 4 augustus 2008 niet-oiitvajikelijk verklaard. Eiser heeft op 8 augustus 2008 beroep ingesteld tegen dit besluit. Bij besjuit van 20 februari 2009 heeft verweerder hel besluit van 4 augustus 2008 ingetrokken en tegelijkertijd een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van eiser van 4 april 2008 ongegrond is verklaard.

7/12/'09 MON 16:44 Tadema Advocaten ( t RVS t 4/ 6 R.eg.nr,; AWB 08/28592 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 5 oktober 2009, waar eiser is versehenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen, 2. Overwegingen 2.1 Gelet op het bepaalde in artikel 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep van eiser mede geacht gericht te zijn tegen het besluit van verweerder van 20 februari 2009. Gesteld noch gebleken is dat eiser nog belang heeft bij vernietiging van het door verweerder ingetrokken besluit van 4 augustus 2008, zodat het beroep van eiser in zoverre nietontvankelijk is. Wel bestaat in zoverre aanleiding verweerder te veruurdelen tdt vergoeding van de door eiser in beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten en het door eiser hctaalde griffiegeld. Met toepassing van het Besluit proceskosten besluiirsrecht wordt daarbij I punt toegekend voor het indien van het beroepschrift, niet wegingsfactor l. 2.2 ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, in afwijking van artikel 6:7 van de Awh, vier weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het bestreden besluit op de voorschreven wijze is bekendgemaakt. Tngevolge artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, dan wel, bij verzending per post, indien het voor hel einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 72, derde lid, van d, Vw 2000 wordt voor de toepassing van deze afdeling (rechtsmiddelen, regulier) met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig. 2.3 In zijn brief van 20 februari 2009 ter intrekking van zijn besluit van 4 augustus 2008 heeft verweerder verwezen naar een tweetal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 december 2008 (zaaknr, 200803104/1, UN BÜ5955 cri zaaknr. 200802873/1 JV 2009/30). Voor zover thans van belang heeft de Afdeling in deze uitspraken geoordeeld dal indien sprake is van een specifiek ten aanzien van de vreemdeling ais zodanig kenbare handeling waaruit op ondubbelzinnige wijze volgt tlat verweerder aan de vreemdeling geen aanbod doet op grond van de Regeling, daarmee sprake is van een handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 waartegen bezwaar en beroep openstaat en waartegen hinnen de termijn van artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bezwaar of beroep moet worden ingesteld. 2.4 De gemachtigde van eiser heeft op 15 en op 23 november 2007 do minuut van de beoordeling in het kader van de Regeling bij verweerder opgevraagd. Bij brief van 23 november 2007 is deze minuut doof verweerder (voor de eerste keer) aan eiser verstrekt.

7/12/'09 MON 16:44 Taderoa Advocaten ( )RVS # 5/ 6 Reg.nr.: AWB 08/28592. 3 Daarmee is sprake van een kenbare handeling in vorenhedoefde zin. Uit de verzendstempel op de brief blijkt dat deze brief op 23 november 2007 aan de gemachtigde van eiser is verzonden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser erkend dat de minuut aan hem is verzonden en dat de brief en de minuut in zijn dossier zitten. [)e bezwaartermijn is derhalve op 24 november 2007 aangevangen. Ingevolge artikel 6 U, eerste lid, van de Vw 2000 is de/e termijn op maandag 24 december 2007 geëindigd. Eiser heeft ccrsl bij brief van 4 april 2008 bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. 2.5 Artikel 6:11 van de Awb bepaalt ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift dat niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. 2.6 De reehtbank is van oordeel dat niet gebleken is van verschuonhaarheid van de termijnoverschrijding en overweegt daartoe als volgt. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat hij om»nhekende redenen geen bezwaar heeft gemaakt naar aanleiding viin de toezending van de minuut op 23 november 2007. Dat hij geen bezwaar hccfl gemaakt omdat voor hem onduidelijk was of bezwaar tegen de minuut openstond, is gesteld noch gebleken. Het bezwaar van eiser is ook niet ingediend naar aanleiding van genoemde uitspraak van de Afdeling van 3 december 2008 waarin de eventuele onduidelijkheid omtrent de bezwaarmogelijkheden legen de minuut zijn weggenomen, maar reeds op 4 april 2008. Dit bezwaar is ingediend naar aanleiding van de (tweede) ontvangst van de minuut bij brief van 14 maart 2008, waar eiser op 28 februari 2008 ten tweede male urn had verzocht. Nu eiser naar aanleiding van de tweede toezending van de minuut wel bezwaar heeft gemaakt, valt niet in te zien waarom eiser dat de eerste keer (binnen vier weken na 23 november 2007) niet heeft kunnen doen. Niet gebleken is van een relevant verschil in omstandigheden. Eiser was daardoor in verzuim. 2.7 De toezegging van de Staatssecretaris in de toelichting op het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 19 december 2008, nr. 2008/31, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, dat de bezwaartermijn niet eerder dan vier weken na de genoemde uitspraak van de Afdeling eindigt, maakt hel voorgaande niet anders. Allereerst zij opgemerkt dat de termijn voor het indienen van bezwaar wordt bepaald door de wet, in dit geval de Vw 2000 en deze toezegging dus niet maakt dat het bezwaar tijdig is ingediend, maar enkel kan zien op de verse hoon baarheid van de termijnoverschrijding. Deze verse hoon baarheid betreft bovendien een vraag van openbare orde. Zoals hiervoor vastgesteld is er geen verband lussen het (moment van) indienen van bezwaar door eiser en de uitspraak van de Afdeling. Ook de brief van de Staatssecretaris dateert van na eisers bezwaar en kan derhalve geen aanleiding geven de termijnoverschrijding verschoonbaar to achten. 2.8 Gezien het voorgaande heeft verweerder in zijn besluit van 20 februari 2009 het bezwaar van eiser ten onrechte ontvankelijk verklaard. Het beroep dient gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal het bezwaar van eiser met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, niet-ontvankelijk verklaren.

7/12/'09 HON 16:44 Tadema Advocaten ( )RVS «6/ 6 Rc-*'.nr.: AWB OS/2S592 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 4 augustus 2008 nietontvankeiijk; verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 20 februari 2009 gegrond; vernietigt het besircden besluit van 20 februari 2009; - verklaart het bezwaar van eiser van 4 aprii 200H nict-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaals treedt van het bestreden besluit van 20 februari 2009; bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van f. 145,- aan eiser vergoedt; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van 322,- te betalen aan de griffier van de rechtbank door storting op bankrekeningnummer Î923.25.922 te name van Arrondissement 547 Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lainbooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 november 2009. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Afschrift verzonden op: 11 NOV 2009

7/l2/'09 MON 16:44 Tadema Advocaten ( J RVS tt 1/ 6 RAAD VAN STATE INGEKOMEN ADVOCATENKANTOOR HOGER BEROEP Awb: 08/28592 -? DEC 2009 AAN: \jj> ' BEHANDELD DD: PAR: TADEMA Geeft eerbiedig te kennen: Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. wonende te te dezer zake woonplaats kiezende te Deventer aan de Laan van Borgele 32, ten kantore van de advocaat en procureur mr I. Petkovski, die door hem bepaaldelijk wordt gevolmachtigd tot het indienen van dit hoger beroep. Appellant komt in hoger beroep van de beschikking van de Rechtbank te Zutphen d.d. 11 november 2009 (bijlage), waarbij het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond Is verklaard. GRIEVEN: 1. Ten onrechte heeft de rechtbank In par 2.4 overwogen dat het bezwaarschrift niet tijdig Ingediend. 2. Ten onrechte heeft de rechtbank In par 2.6 overwogen dat de Indiener in verzuim is geweest ten aanzien van de late Indiening. 3. Ten onrechte heeft de rechtbank in par 2.7 overwogen dat de toezegging van de Staatssecretaris van Justitie betreffende het eindigen van de bezwaartermijn niet op de tijdigheid ziet, maar op de verschoonbaarheid, maar dat er van een verschoning geen sprake kan zijn. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking. In casu betreft het de vraag of het bezwaarschrift tijdig, dat wil zeggen binnen 4 weken na bekendmaking is Ingediend. Vaststaat dat hiervan geen sprake is, zodat slechts dient te worden beoordeeld of de termijnoverschrijding verschoonbaar is geweest. Pagina I van 2

7/I2/'09 MON 16:44 Tadema Advocaten ( )RVS S 2/ 6 ADVOCATBNIANTOOK TADEMA De rechtbank miskent dat betreffende de verschoonbaarheld beleidsvrijheid aan het bestuursorgaan toekomt. Van openbare orde is slechts de tijdigheid van het indienen van het bezwaarschrift en niet de verschoonbaarheld. De termijn wordt weliswaar bepaald door de wet, maar de verschoonbaarheld Is afhankelijk van omstandigheden van het geval, In casu heeft de Staatssecretaris van Justitie toegezegd dat bezwaarschriften ingediend binnen vier weken na 3 december 2008 (datum van de uitspraak van uw Afdeling) nog ontvankelijk zouden zijn. Hiermee is uiteraard bedoeld dat de eventuele termijnoverschrijding verschoonbaar zou worden geacht. Daarmee verhoudt zich niet het standpunt van de rechtbank dat de wet bepaald wanneer een overschrijding verschoonbaar is. Het is aan het bestuursorgaan om partijen te verschonen en niet aan de rechtbank. De door de rechtbank geconstateerde feitelijkheden kunnen hier niet aan afdoen nu In de toezegging van de Staatssecretaris van Justitie daarin geen onderscheid wordt gemaakt. Reeds gelet hierop dient het hoger beroep gegrond te worden verklaard, REDENEN WAAROM appellante meent dat er voldoende gronden zijn om de beslissing van de rechtbank te Zutphen d.d. 11 november 2009 te vernietigen, de zaak te heropenen en het bezwaar alsnog ontvankelijk te verklaren en het legrond te verklaren, dan wel de zaak terug te verwijzen. Bijlage: uitspraak waartegen hoger beroep Pagina 2 van 2