Jaarrapportage Veiligheid 2005

Vergelijkbare documenten
Jaarrapportage Veiligheid 2004

BIJLAGE II OBJECTIEVE EN SUBJECTIEVE VEILIGHEID

Monitor Veiligheidsbeleid Groningen januari tot april 2019

B A S I S V O O R B E L E I D

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen mei - augustus 2018

Hoe beoordelen Almeerders de leefbaarheid en veiligheid in hun buurt?

B A S I S V O O R B E L E I D

Centraal Bureau voor de Statistiek

B A S I S V O O R B E L E I D

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen sept-dec 2017

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Veiligheid kernthema: maatschappelijk evenwicht & veiligheid

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen januari-april 2018

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

7,5 50,4 7,2. Gemeente Enkhuizen, Leefbaarheid. Overlast in de buurt Enkhuizen. Veiligheidsbeleving Enkhuizen

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Veiligheidsmonitor Hengelo Wijkrapport Woolde Augustus 2010

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht

Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill.

Persbericht. Criminaliteit nauwelijks gedaald. Centraal Bureau voor de Statistiek

Veiligheidsmonitor Hengelo Wijkrapport Buitengebied Augustus 2010

Fact sheet. Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland Politie Eenheid Amsterdam. Veiligheidsbeleving buurt. nummer 4 februari 2013

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Criminaliteit en slachtofferschap

Stadsmonitor. -thema Veiligheid-

Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven / Sector Detailhandel

Inhoud sector Zakelijke Dienstverlening

De Eindhovense Veiligheidsindex. Eindhoven, oktober 11

Stadsmonitor. -thema Veiligheid-

Inhoud sector Detailhandel

Tabellen Veiligheidsmonitor 2008 Leiden

Notitie Veiligheidsmonitor Amsterdam-Amstelland

Inhoud sector Zakelijke Dienstverlening

Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven / Sector Bouwnijverheid

Inhoud sector Horeca. Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2005 WODC 30 december

Resultaten van de Nationale Veiligheidsindices 2013

Inhoud sector Transport

Ontwikkeling van misdrijven in Amersfoort

Veiligheidsmonitor 2009 Gemeente Leiden

Kernrapport veiligheidsmonitor, benchmark (2017) Gemeente Leiden vergeleken met Nederland en Grotestedenbeleid G32. Leefbaarheid in de buurt

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek

5. CONCLUSIES. 5.1 Overlast

Politiemonitor Bevolking Landelijke rapportage

Politiemonitor Bevolking 2004 Tabellenrapport

Inhoud sector Transport

Slachtoffers van woninginbraak

Inhoud sector Transport

Kernrapport Veiligheidsmonitor ( ) Gemeente Leiden. Leefbaarheid in buurt

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen september-december 2015

Kernrapport veiligheidsmonitor, benchmark (2015)

8 secondant #3/4 juli/augustus Bedrijfsleven en criminaliteit Crimi-trends

VEILIGHEIDSRAPPORTAGE ROTTERDAM-RIJNMOND 2008 EMBARGO TOT 7 JULI 2008

Inhoud sector Detailhandel

Veiligheidsmonitor 2010 Gemeente Leiden

Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven

Wijktoets Aandachtswijk Gesworen Hoek 2016 Analyse

Veiligheidssituatie in s-hertogenbosch vergeleken Afdeling Onderzoek & Statistiek, juni 2014

Veiligheidstrends in Leiden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven / Sector Horeca

Slachtofferschap onder burgers naar delictsoort, volgens de VMR en de IVM*

Stadsmonitor. -thema Openbare Ruimte-

Ontwikkeling van misdrijven in Amersfoort

Resultaten gemeentebeleidsmonitor Veiligheid en leefbaarheid

GEMEENTE OSS Resultaten op hoofdlijnen

Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven / Sector Dienstverlening

Leefbaarheid en overlast in buurt

Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven

Gemeenten + Wijken Index

Frank Willemsen (WODC)

Geregistreerde criminaliteit

Gemeente Breda. Omgevingsmeting asielzoekerscentrum: nulmeting. Rapportage

De ontwikkeling van geweld in de Nederlandse samenleving VEEL MONITOREN, WEINIG EENDUIDIGHEID

Tabel 3.1 Slachtofferschap van veelvoorkomende criminaliteit onder burgers van 15 jaar en ouder, volgens de ESM*

3 Sectorrapporten. Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2005 WODC 30 december

Misdrijven en opsporing

Samenvatting en conclusies

6 SECONDANT #1 MAART Slachtofferschap en onveiligheidsgevoelens in acht landen POSITIEVE VEILIGHEIDS- TRENDS IN NEDERLAND. Naar inhoudsopgave

Straatintimidatie Amsterdam. Factsheet Onderzoek, Informatie en Statistiek

Eindexamen maatschappijwetenschappen havo II

Criminaliteit en slachtofferschap

Drie jaar Taskforce Overlast

Veiligheidsmonitor 2011 Gemeente Cuijk. mevrouw M. Tan MSc mevrouw ir. J. Luijten


Veiligheidsmonitor Groningen 2011 Barometer voor lokale veiligheid VEENDAM

Criminaliteit en slachtofferschap

Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven

Veiligheidsmonitor 2011 Gemeente Woerden

Veiligheidsbeleving 2013 Utrecht vergeleken

Inventarisatie overlast uitgaanscentrum Vlaardingen

Integrale Veiligheidsmonitor 2011 Gemeente Boxmeer. mevrouw M. Tan MSc mevrouw ir. J. Luijten

Hoe veilig zijn Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel?

Criminaliteit en rechtshandhaving Ontwikkelingen en samenhangen Samenvatting

Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven / Sector Vervoer

Grafiekenrapport Integrale Veiligheidsmonitor in Brabant

Veiligheidsmonitor 2008 Hollands Midden

Veiligheidsmonitor Heemstede 2008

Bijlage 4 Tabellen. Verklaring van tekens in tabellen

(% één of meer keer slachtoffer) Totaal 47,7 49,5 46,9 47,0 44,0

Transcriptie:

Jaarrapportage Veiligheid 2005

Jaarrapportage Veiligheid 2005

Inhoudsopgave Samenvatting 5 1 Inleiding 10 1.1 De Jaarrapportage Veiligheid en het Veiligheidsprogramma 12 1.2 De indicatoren van het Veiligheidsprogramma 12 1.3 Informatiebronnen 14 1.4 Opbouw rapport 17 2 Criminaliteit burgers 18 2.1 Inleiding 20 2.2 Geweldscriminaliteit onder burgers 20 2.2.1 Geweldscriminaliteit naar grootte van gemeenten 21 2.2.2 Ontwikkeling geweldscriminaliteit op basis van slachtoffergegevens 1995-2004 22 2.2.3 Geweldsdelicten volgens geregistreerde criminaliteit 1995-2004 22 2.3 Vermogenscriminaliteit onder burgers 24 2.3.1 Vermogenscriminaliteit naar grootte van gemeenten 25 2.3.2 Ontwikkeling vermogensdelicten op basis van slachtoffergegevens 1995-2004 26 2.3.3 Ontwikkeling vermogensdelicten volgens geregistreerde criminaliteit 1995-2004 27 3 Criminaliteit bedrijfsleven 28 3.1 Inleiding 30 3.2 Slachtofferschap criminaliteit detailhandel 30 3.2.1 Diefstal in de detailhandel 31 3.2.2 Melding en aangifte na diefstal 34 3.3 Geweldscriminaliteit onder bedrijven 35 3.3.1 Melding en aangifte na geweld 36 4 Ernstige overlast en (fysieke) verloedering 38 4.1 Schaalscores ernstige overlast en (fysieke) verloedering 40 4.1.1 Ontwikkeling ernstige overlast 1995-2005 41 4.1.2 Ernstige overlast uitgesplitst naar grootte van gemeenten 42 4.2 Ontwikkeling fysieke verloedering 1995-2005 43 4.2.1 Fysieke verloedering uitgesplitst naar grootte van gemeenten 44

5 Onveiligheidsgevoelens 46 5.1 Onveiligheidsgevoelens naar grootte van gemeente 49 6 Veiligheid in 50 probleemwijken 50 6.1 Meetwijken veiligheid: 50 probleemwijken in de g30 52 6.2 De wijkselectie en overzicht van de 50 probleemwijken 52 6.3 Ontwikkeling van de veiligheid in de 50 probleemwijken: nul- en éénmeting, cohort 2 55 Bijlage 58 Noten 62

4

Samenvatting De Jaarrapportage Veiligheid geeft op hoofdlijnen de stand van zaken van de sociale veiligheid in Nederland. De nadruk ligt op die vormen van onveiligheid die het kabinet met het in 2002 verschenen Veiligheidsprogramma wil aanpakken. In deze rapportage wordt dieper ingegaan op de resultaten die met het Veiligheidsprogramma worden beoogd en waarover de Tweede Kamer twee keer per jaar wordt geïnformeerd. In de inmiddels drie jaar durende periode van de uitvoering is met het Veiligheidsprogramma veel tot stand gebracht. Het Veiligheidsprogramma omvat de periode 2002-2005; de Jaarrapportage Veiligheid beschrijft een langere periode (1995-2005). Geweldscriminaliteit onder burgers Onder geweldsdelicten verstaan we het aantal bedreigingen, mishandelingen en seksuele delicten. Uit slachtofferenquêtes van het cbs blijkt dat burgers in 2004 te maken hebben gehad met naar schatting 964.000 geweldsdelicten. Dit komt overeen met 7,4 geweldsdelicten per 100 inwoners van 15 jaar en ouder. Meer dan de helft hiervan zijn bedreigingen (573.000). Het aantal door burgers ondervonden mishandelingen en seksuele delicten is respectievelijk 255.000 en 136.000. Het aantal door de burgers ervaren geweldsdelicten schommelt door de jaren heen. Sinds 1995 is sprake van een stijgende trend die vooral veroorzaakt wordt door een toename van het aantal bedreigingen. Van 1995 tot 2001 lag het aantal geweldsdelicten onder het miljoen en ging het gemiddeld om ongeveer 900.000 geweldsdelicten per jaar. Als we kijken naar de periode 2001-2003, lag het gemiddelde boven het miljoen. De meest recente meting in 2004 laat zien dat de geweldsdelicten weer gedaald zijn. Het aantal aangiftes (de geregistreerde geweldscriminaliteit) is de afgelopen 10 jaar fors toegenomen. In 1995 bedroeg het aantal aangiftes circa 65.000. In 2004 is dat aantal opgelopen tot ruim 110.000. Het aantal geregistreerde mishandelingen is bijna verdubbeld en het aantal geregistreerde bedreigingen zelfs verdrievoudigd. Vermogenscriminaliteit onder burgers Onder vermogensdelicten verstaan we fietsendiefstal, woning inbraken, diefstal van en uit auto en zakkenrollerij. In 2004 bedraagt het aantal door burgers ondervonden vermogensdelicten naar schatting 1.340.000 dat wil zeggen: 10,3 vermogensdelicten per 100 inwoners van 15 jaar en ouder. Het grootste deel hiervan zijn fietsendiefstallen (735.000) en diefstallen van en uit een auto (293.000). Door de afname van vooral het aantal woninginbraken is het totale aantal vermogensdelicten vanaf 1995 gedaald en laat het aantal ondervonden vermogensdelicten een redelijk stabiel beeld zien. In 2002 was sprake van een stijging, maar in 2003 is het aantal vermogensdelicten weer afgenomen. 5

Het aantal geregistreerde vermogensdelicten is in de periode tussen 1996 en 1999 betrekkelijke stabiel (rond de 850.000 delicten) en vertoont sinds 1999 weer een stijgende trend tot 2002. In 2004 is sprake van een afname van het aantal geregistreerde vermogensdelicten. Criminaliteit bij het bedrijfsleven Het onderzoek Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2004 schetst de omvang van door het bedrijfsleven ondervonden criminaliteit in de periode najaar 2003 najaar 2004. Bij de sectoren bouwnijverheid, detailhandel en autoreparatie, horeca, vervoer, opslag en communicatie en financiële en zakelijke dienstverlening is gevraagd of en zo ja hoe vaak bedrijfsvestigingen de 12 maanden voorafgaande aan de enquête inbraak, diefstal, vernieling of geweld hebben ondervonden. Bouwnijverheidbedrijven en bedrijven in financiële en zakelijke dienstverlening worden het minst vaak slachtoffer van inbraak, diefstal, vernieling of geweld, namelijk 3 op de 10 bedrijven in deze sectoren. Kwetsbaarder zijn de sectoren detailhandel en autoreparatie, horeca, vervoer, opslag en communicatie: tussen de 40-50% van de bedrijven in deze sectoren is slachtoffer geweest van inbraak, diefstal, vernieling of geweld. Meervoudig slachtofferschap komt minder vaak voor. Van de bedrijven in de genoemde sectoren geeft tussen de 8 en 20% aan slachtoffer te zijn geweest van verscheidene typen delicten. Inbraak, diefstal en vernieling zijn de meest voorkomende vormen van criminaliteit. Geweldsdelicten scoren een stuk lager, al is deze categorie zeker niet verwaarloosbaar in een aantal sectoren. Winkeldiefstal is op afstand de meest voorkomende vorm van criminaliteit. Nadere analyse van diefstal bij de detailhandel leert dat het zwaartepunt van slachtofferschap ligt bij een klein aantal bedrijfsvestigingen: 3% van de bedrijfsvestigingen rapporteert 100 of meer diefstallen, terwijl 68% 0 diefstallen en 6% slechts 1 diefstal rapporteert. De relatief zwaar getroffen subbranches zijn de warenhuizen, drogisterijen, parfumerieën, slijterijen, supermarkten, kantoorboekhandels, baby- en kinderwinkels, tankstations en telecomwinkels. Ernstige overlast Onder ernstige overlast wordt verstaan: drugsoverlast, lastigvallen op straat, overlast van groepen jongeren, dronken mensen op straat. Op een schaal van nul (weinig overlast) tot tien (zeer veel overlast) scoort ernstige overlast het cijfer 2 in 2005. De burgers die vinden dat verschillende vormen van overlast vaak voorkomen, signaleren de afgelopen 10 jaar vooral de overlast door groepen jongeren. Na overlast door jongeren volgen overlast door dronken mensen op straat en door 6

drugs. Opmerkelijk is dat deze beide vormen van overlast min of meer een redelijk stabiel beeld geven. Bij drugsoverlast is vanaf 1997 (het eerste jaar dat het wordt gemeten) sprake van een daling. Fysieke verloedering Onder fysieke verloedering wordt verstaan: het bekladden van muren en gebouwen, rommel op straat, hondenpoep op straat en vernieling van straatmeubilair. Op een schaal van nul (weinig verloedering) tot tien (zeer veel verloedering) scoort fysieke verloedering het cijfer 3,3 in 2005. Hondenpoep op straat is veruit de meeste voorkomende vorm van fysieke verloedering en wordt het vaakst genoemd als buurtprobleem. Voor alle vormen van fysieke verloedering is er sprake van een afname vanaf 2002. Voor hondenpoep op straat is deze daling al in 1997 begonnen. Onveiligheidsgevoelens Bijna een kwart van de inwoners van Nederland (24%) voelt zich wel eens onveilig, terwijl 4 procent van de inwoners zich vaak onveilig voelt. Dit zijn de laagste percentages die tot op heden ooit door de Politiemonitor Bevolking zijn gemeten. Naar het zich laat aanzien is er een samenhang tussen de mate van verstedelijking van een gemeente en de gevoelens van onveiligheid. In de grootste gemeenten voelen inwoners zich in verhouding het meest onveilig. In de kleinste gemeenten voelt men zich in verhouding het minst onveilig. Uit de Politiemonitor Bevolking komt eveneens naar voren dat mensen zich vooral onveilig voelen op locaties waar jongeren rondhangen. Verder worden uitgaansgelegenheden, het openbaar vervoer, maar ook de eigen buurt genoemd als een situatie waarin men zich onveilig voelt. Veiligheid in 50 probleemwijken Om tussentijds scherper te kunnen beoordelen of en in hoeverre het Veiligheidsprogramma werkt, is binnen de g30 een selectie gemaakt van 50 wijken met een bijzondere veiligheidsproblematiek. In deze zogenoemde meetwijken veiligheid, wordt nagegaan of de aanpak succesvol is. Dat wil zeggen of de met het Veiligheidsprogramma beoogde reductiedoelstelling van 20 tot 25 procent al in 2006 in deze wijken zichtbaar wordt. De gegevens voor de meetwijken worden samengesteld op basis van de om de twee jaar te houden Leefbaarheid- en Veiligheidsenquête. De betrokken steden zijn daarbij ingedeeld in twee zogenoemde cohorten. In het eerste cohort wordt de enquête gehouden in de even jaren, in het tweede cohort in de oneven jaren. In de vorige Jaarrapportage Veiligheid is over cohort 1 bestaande uit 11 steden voor de eerste maal gerapporteerd. In deze Jaarrapportage Veiligheid worden de gegevens van de nul- en éénmeting van cohort 2 voorlopig bestaande uit 12 steden gepresenteerd. 7

Het beeld dat uit de éénmeting voor deze 12 steden oprijst is grotendeels positief. Het gemiddelde percentage inwoners dat slachtoffer is geworden van geweld in de periode tussen de nulmeting en de éénmeting is gedaald van 9,0% naar 6,7%. Het gemiddelde percentage slachtoffers van vermogenscriminaliteit is gedaald van 19,1,% naar 18,1% en ook het gevoel van onveiligheid daalde van 36,6% naar 29,6%. Verloedering daalde van 5,4 naar 5,0 (op een schaal van 0-10) en overlast blijft ongeveer gelijk. In deze 12 steden is bovendien vrijwel geen sprake van verplaatsing van de problemen naar andere wijken in dezelfde stad. Onderscheid naar gemeentegrootte De mate waarin criminaliteit en overlast voorkomen stijgt met de grootte van de gemeente. Dit geldt vooral voor gewelds- en vermogensdelicten en onveiligheidsgevoelens. Dit verschil is bij ernstige overlast en fysieke verloedering minder duidelijk zichtbaar. Wanneer de geweldsdelicten in ogenschouw worden genomen, dan is tussen de kleinste en grootste gemeente de kans om slachtoffer te worden ongeveer twee maal zo groot. Er is sprake van ongeveer 5 delicten per 100 inwoners in gemeentes tot 50.000 inwoners, en ongeveer 10 delicten per 100 inwoners in gemeentes met 250.000 en meer inwoners. Voor vermogensdelicten is de kans op slachtofferschap zelfs drie maal zo groot. In de kleinste gemeenten vinden ongeveer 6 vermogensdelicten plaats per 100 inwoners, in de grootste gemeenten bijna 20 per 100 inwoners. 8

Inleiding

1 Inleiding 1.1 De Jaarrapportage Veiligheid en het Veiligheidsprogramma Het vorig kabinet heeft in oktober 2002 het Veiligheidsprogramma Naar een veiliger samenleving uitgebracht (tk, 2002-2003, 28 684, nrs 1 en 2). In het Veiligheidsprogramma staan beleidsvoornemens over het vergroten van de veiligheid in Nederland. Het Veiligheidsprogramma is overgenomen door het huidige kabinet. De beleidsvoornemens vragen in de periode van 2004-2007 een gezamenlijke (extra) inspanning van verschillende actoren. Deze actoren zijn onder meer het Rijk, de provincies en gemeenten, de politie, het Openbaar Ministerie, rechterlijke macht en maatschappelijke organisaties waaronder brancheverenigingen uit het bedrijfsleven. De ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie informeren de Tweede Kamer twee keer per jaar over de voortgang van het Veiligheidsprogramma. In mei informeren de ministers de Tweede Kamer over de realisatie in het voorafgaande jaar van de circa 150 maatregelen die het Veiligheidsprogramma inmiddels omvat en de geleverde prestaties. In oktober informeren de ministers de Tweede Kamer, naast de voortgang van de maatregelen en prestaties in het lopende jaar, tevens in kwantitatieve termen over de globale ontwikkeling van het beoogde maatschappelijk effect van het Veiligheidsprogramma (outcome) in het voorafgaande jaar. Gelijktijdig met de oktoberrapportage brengen de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Jaarrapportage Veiligheid uit. De Jaarrapportage Veiligheid gaat dieper in op de in oktoberrapportage opgenomen effectgegevens. Aan de orde is thans de derde editie van de Jaarrapportage Veiligheid. 1.2 De indicatoren van het Veiligheidsprogramma Het doel van het Veiligheidsprogramma is ambitieus: het terugbrengen van criminaliteit en overlast in het publieke domein met 20-25% en een significante daling van de onveiligheidsgevoelens. De doelstelling moet in 2008-2010 gerealiseerd zijn. Om tussentijds scherper te kunnen beoordelen of en in hoeverre het Veiligheidsprogramma werkt, is binnen de g30 (30 grote steden in Nederland) een selectie gemaakt van 50 probleemwijken met een bijzondere veiligheidsproblematiek. In deze wijken zal worden gemeten of de aanpak succesvol is geweest. Het is de 12

bedoeling dat in deze wijken al in 2006 het landelijk beoogde resultaat van 20 tot 25% reductie zichtbaar moet zijn. Bij de uitwerking van de centrale doelstelling en het bepalen van adequate indicatoren zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: de indicatoren moeten zo goed mogelijk kunnen laten zien of de gezamenlijke maatregelen in het Veiligheidsprogramma het gewenste effect hebben: het verminderen van de onveiligheidsgevoelens en van de criminaliteit en overlast in het publieke domein; de nadruk ligt op de onveiligheid die burgers en bedrijven het belangrijkste vonden; er moet zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van bestaande gegevensbronnen; er moet zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van landelijk dekkende, overal op dezelfde manier gemeten gegevens. Deze uitgangspunten hebben als consequentie dat voor de indicatoren van de outcome-doelstellingen géén gebruik zal worden gemaakt van geregistreerde criminaliteits- en overlastcijfers (bijvoorbeeld politieregistratie, registraties meldpunten overlast), maar van slachtoffer- en bevolkingsenquêtes. Belangrijkste redenen hiervoor zijn dat niet alle misdrijven en overlastgevallen ter kennis komen of worden aangegeven bij politie of Openbaar Ministerie of op gelijke wijze worden geregistreerd. Door slachtoffers gerapporteerde criminaliteit geeft derhalve een beter beeld van de werkelijke omvang van de criminaliteit en overlast. Daarnaast mag worden verwacht dat de geregistreerde criminaliteit en overlast in eerste instantie zullen stijgen door de uitvoering van de maatregelen in het Veiligheidsprogramma. Het gaat immers om maatregelen gericht op betere signalering, meer toezicht, verbetering van de mogelijkheden voor burgers om aangifte te doen enzovoorts. Het gat tussen geregistreerde en feitelijke criminaliteit (het zogenoemde dark number ) wordt hierdoor kleiner. Pas op middellange en langere termijn zal succesvol veiligheidsbeleid zich gaan vertalen in een structurele afname van de geregistreerde criminaliteit. Om die reden is het echter van belang om (intern) de geregistreerde criminaliteit ook te betrekken bij de analyses in deze Jaarrapportage Veiligheid opdat de outcome-indicatoren in een context van aanvullende informatie geplaatst kunnen worden. Op basis hiervan zijn de volgende zeven indicatoren geselecteerd: 1. geweldsdelicten, ondervonden door burgers; 2. vermogensdelicten, ondervonden door burgers; 3. geweldsdelicten, ondervonden door bedrijven en instellingen; 4. diefstallen, ondervonden door de detailhandel ( winkeldiefstallen ); 5. ernstige overlast, ondervonden door burgers; 6. fysieke verloedering, ondervonden door burgers; 7. onveiligheidsbeleving, ondervonden door burgers. 13

Nr Indicator (bron) Meeteenheid Samenstelling indicator 1 Slachtofferschap van gewelds- Aantal geweldsdelicten onder Mishandeling delicten burgers (pols/cbs) inwoners van 15 jaar en ouder Bedreiging Seksuele delicten 2 Slachtofferschap van Aantal vermogensdelicten Inbraak vermogensdelicten burgers onder inwoners van 15 jaar Fietsendiefstal (pols/cbs) en ouder Diefstal uit en van auto Zakkenrollerij 3 Ernstige overlast (pmb) Schaalscore tussen Overlast van groepen jongeren 0 (weinig overlast) en Drugsoverlast 10 (zeer veel overlast) Dronken mensen op straat Lastiggevallen worden op straat 4 (Fysieke) verloedering (pmb) Schaalscore tussen Vernieling van straatmeubilair 0 (weinig verloedering) en Rommel op straat 10 (zeer veel verloedering) Hondenpoep op straat Bekladding van muren en/of gebouwen 5 Onveiligheidsgevoelens (pmb) Percentage van de bevolking Voelt zich wel eens onveilig 6 Slachtofferschap van diefstal Aantal delicten bij detailhandel Winkeldiefstal/diefstal uit detailhandel gebouw bij de detailhandel 7 Slachtofferschap van Aantal delicten bij bedrijven Mishandeling, bedreiging geweldsdelicten bedrijven en instellingen e.d. tegen personeel van een en instellingen vestiging van een bedrijf of instelling Tabel 1: Schematisch overzicht van de 7 indicatoren. 1.3 Informatiebronnen Het inzicht in slachtofferschap onder burgers van vermogenscriminaliteit en geweldscriminaliteit komt uit het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Dit is een landelijk onderzoek waarbij maandelijks steekproefsgewijs aan de Nederlandse bevolking vragen worden gesteld over hun leefsituatie. Voor de Jaarrapportage Veiligheid worden alleen de gegevens over slachtofferschap van criminaliteit gebruikt. Deze cijfers hebben, tenzij anders vermeld, betrekking op de bevolking van 15 jaar en ouder. Aan respondenten van het onderzoek is in januari-december 2004 onder meer gevraagd naar de delicten waarvan zij in 14

de voorafgaande 12 maanden slachtoffer zijn geworden. De totale verslagperiode van de gerapporteerde delicten heeft daardoor betrekking op de periode januari 2003- december 2004. De Politiemonitor Bevolking (PMB) van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie is een periodiek, landelijk bevolkingsonderzoek naar criminaliteit en overlast, preventiegedrag van burgers en de kwaliteit van het optreden van de politie. Voor de Jaarrapportage Veiligheid wordt alleen gebruik gemaakt van de gegevens over overlast, (fysieke) verloedering en onveiligheidsgevoelens. De in de pmb-2005 gerapporteerde cijfers hebben betrekking op voorjaar 2004- voorjaar 2005. Het onderzoek Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2004 is in de periode van september tot december 2004 uitgevoerd in opdracht van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie. Het geeft inzicht in de mate waarin het bedrijfsleven in de 12 maanden voorafgaande aan het onderzoek slachtoffer is geweest van één of meer vormen van criminaliteit. De enquête is uitgevoerd bij de volgende sectoren: bouwnijverheid; detailhandel en autoreparatie; horeca; vervoer, opslag en communicatie; financiële en zakelijke dienstverlening. In totaal zijn ca. 38.000 bedrijfsvestigingen telefonisch ondervraagd over diefstal, inbraak, vernielingen en geweld. In deze veiligheidsrapportage worden cijfers over de genoemde criminaliteitsvormen uit het onderzoek Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2004 weergegeven. Ook geven we een nadere analyse op de cijfers; we vergelijken met eerder onderzoek en zoomen in op het delict dat verreweg het meest wordt gerapporteerd, diefstal bij de detailhandel. In opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is in het kader van het Veiligheidsprogramma onderzoek verricht naar de 50 probleemwijken in de g30. Hiertoe is allereerst een voorstel gedaan voor een selectie van deze probleemwijken. Deze selectie is vervolgens bilateraal met de steden afgestemd en heeft geleid tot een definitief overzicht van 50 probleemwijken waar de veiligheid gemeten zal worden. Op grond van de definitieve wijkselectie is vervolgens in de 50 probleemwijken een nulmeting verricht. In deze nulmeting zijn de afzonderlijke indicatoren opgenomen én een totale veiligheidsscore, op basis van gemiddelde afwijkingen van het stedelijk 15

gemiddelde. De basisgegevens voor deze berekeningen zijn afkomstig uit de gemeentelijke bevolkingsonderzoeken Leefbaarheid & Veiligheid, die over het algemeen in iedere stad eenmaal in de twee jaar worden gehouden. In de Jaarrapportage Veiligheid wordt een nadere uiteenzetting gegeven over de resultaten van de verrichte metingen. Beperkingen De onderzoeken waarvan de Jaarrapportage Veiligheid gebruikt maakt, zijn autonoom of in opdracht van verschillende ministeries door verschillende opdrachtnemers op verschillende momenten uitgevoerd. De onderzoeken beslaan daarom niet allemaal exact dezelfde tijdsperiode. De cijfers van het pols, de pmb en diefstal detailhandel zijn gebaseerd op steekproefonderzoeken. Daarbij wordt gewerkt met betrouwbaarheidsmarges. Dat houdt in dat gevonden resultaten in werkelijkheid hoger of lager kunnen uitvallen (binnen de aangegeven marges) en dat geconstateerde verschillen daardoor niet altijd statistisch significant zijn. Bij de interpretatie van de gegevens dient hiermee rekening te worden gehouden. In het kader van deze Jaarrapportage hanteren wij op basis van het pols-onderzoek het aantal delicten (absoluut of per 100 inwoners of in het percentage van de groep slachtoffers) waarvan de bevolking de voorgaande twaalf maanden slachtoffer is geworden. Het gaat dus niet om het aantal slachtoffers. De gegevens van slachtofferenquêtes en politiestatistieken zijn niet zonder meer met elkaar te vergelijken. Dit heeft een aantal oorzaken. In de eerste plaats melden slachtoffers van delicten zich niet altijd bij de politie en komt een deel van de criminaliteit dus niet in de officiële registraties terecht. Ongeveer een derde van alle delicten wordt gemeld bij de politie. In de tweede plaats kan een bepaald delict in een slachtofferenquête anders worden gekwalificeerd dan in de aangifte bij de politie. De politiestatistieken en de slachtofferenquêtes geven daardoor een verschillend beeld van de omvang van de criminaliteit. De Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven (MCB) is in 2004 voor het eerst uitgevoerd op een wijze die tegemoetkomt aan de eisen die uit methodologisch oogpunt worden gesteld aan de voortgangsrapportages in het kader van het Veiligheidsprogramma. Dat leidt tot beperkingen ten aanzien van de vergelijkbaarheid met eerder onderzoek naar criminaliteit bij het bedrijfsleven, zoals de Monitor Bedrijven en Instellingen uit 2002 (mbi 2002). Vergelijking met de resultaten van de mbi 2002 is dan ook slechts mogelijk in percentages slachtofferschap van bedrijven op het niveau van sectoren. 16

Het onderzoek Diefstal Detailhandel 2004 1 is uitgevoerd ten behoeve van de voortgangsrapportage in oktober 2004 in het kader van het Veiligheidsprogramma. Weliswaar zijn de wijze van steekproeftrekking, de veldwerkmethode en de vraagstelling bij dit onderzoek en de Monitor Criminaliteit bedrijfsleven 2004 gelijk, vergelijking is slechts verantwoord bij het relatieve slachtofferschap. Dit wordt veroorzaakt door enkele methode-effecten, zoals het verschil in referentieperiode van beide onderzoeken. Als wordt gekeken naar het percentage winkeldiefstallen dat wordt gerapporteerd, geven de beide onderzoeken echter een consistent beeld. 1.4 Opbouw rapport De Jaarrapportage Veiligheid verschaft informatie over criminaliteit bij de burgers, criminaliteit bij bedrijven, door burgers ervaren overlast en (fysieke) verloedering, onveiligheidsgevoelens en de veiligheid in 50 probleemwijken in Nederland. In aanvulling op het perspectief van de Voortgangsrapportage van het Veiligheidsprogramma, waarin de resultaten van het lopende jaar worden gerelateerd aan die van de vorige jaren (2002, 2003, 2004), plaatst de Jaarrapportage Veiligheid deze indicatoren in een context. Daarmee wordt inzicht gegeven in specifieke delicten en trends van de indicatoren over de afgelopen 10 jaar (1994-2005). De opbouw van elk hoofdstuk in de Jaarrapportage Veiligheid is als volgt. De meeste hoofdstukken beginnen met de meest recente waardes (tevens nulmeting-indicator), daarna is er een uitsplitsing naar soort delict en vervolgens een uitsplitsing naar gemeentegrootte. Verder wordt in de hoofdstukken 2 en 4 telkens de trend van de afgelopen tien jaar weergegeven. Ten slotte vindt waar mogelijk een vergelijking plaats met de geregistreerde criminaliteit. Hoofdstuk 2 gaat over het slachtofferschap van gewelds- en vermogensdelicten van burgers. Hoofdstuk 3 gaat in op het slachtofferschap diefstal bij de detailhandel en geweldsdelicten onder bedrijven. In hoofdstuk 4 staan (fysieke) verloedering en ernstige overlast centraal. Hoofdstuk 5 bespreekt de onveiligheidsgevoelens van de burger. Hoofdstuk 6 behandelt de veiligheid in 50 geselecteerde probleemwijken in de g30. 17

Criminaliteit burgers

2 Criminaliteit burgers 2.1 Inleiding Voor het Veiligheidsprogramma worden in relatie tot criminaliteit twee indicatoren gehanteerd die de objectieve veiligheidssituatie in beeld moeten brengen: 1. Slachtofferschap geweldscriminaliteit onder burgers (vanaf paragraaf 2.2): het aantal keren dat burgers slachtoffer worden van mishandeling, bedreiging of een seksueel delict. 2. Slachtofferschap vermogenscriminaliteit van burgers (vanaf paragraaf 2.3): het aantal keren dat burgers slachtoffer worden van een woninginbraak, diefstal van en uit een auto, zakkenrollerij of een fietsendiefstal. 2 2.2 Geweldscriminaliteit onder burgers De meting van de pols slachtofferenquête geeft aan dat de burgers in 2004 naar schatting 964.000 geweldsdelicten hebben ondervonden. Van alle geweldsdelicten neemt de subcategorie bedreigingen met 573.000 voorvallen ruim de helft voor haar rekening. Dat komt overeen met 4,4 bedreigingen per 100 inwoners. Bijna een kwart van de geweldsdelicten (255.000) bestaat uit mishandelingen, ofwel 2 mishandelingen per 100 inwoners. Ongeveer een tiende van de geweldsdelicten (136.000) bestaat uit seksuele delicten, dat is 1 seksueel delict per 100 inwoners. Ondervonden geweldsdelicten Bedreiging Mishandeling Seksuele delicten Totale aantal geweldsdelicten 2002 2003 2004 2002 2003 2004 Absoluut Relatief: per 100 inwoners van 15 jaar en ouder 625.000 653.000 573.000 4,8 5,0 4,4 251.000 279.000 255.000 1,9 2,1 2,0 204.000 162.000 136.000 1,6 1,2 1,0 1.081.000 1.093.000 964.000 8,4 8,4 7,4 Tabel 2: In Nederland ondervonden aantal geweldsdelicten, absoluut en per 100 inwoners 2002-2004. Bron: CBS, 2005 20

Ten opzichte van 2003 is het totale aantal geweldsdelicten in 2004 gedaald. Dit geldt vooral voor het aantal bedreigingen. Het aantal seksuele delicten is ten opzichte van 2002 afgenomen: vonden in 2002 nog ruim 200.000 seksuele delicten plaats, in 2004 ligt dit aantal op 136.000. De daling van het totale aantal geweldsdelicten komt dan ook grotendeels voor rekening van bedreigingen en seksuele delicten. Voor de meting van de outcome van het Veiligheidsprogramma is de ontwikkeling van de door burgers ondervonden geweldscriminaliteit van groot belang. In onderstaande tabel is voor de jaren 2003 en 2004 de toe- of afname van het aantal geweldsdelicten ten opzichte van het referentiejaar 2002 weergegeven. Met de ingezette dalende trend lijkt het in het licht van de reductiedoelstelling van 20-25% de goede kant op te gaan. Van belang is nu deze gunstige ontwikkeling vast te houden. Ondervonden geweldsdelicten Indicator Veiligheidsprogramma: Totale aantal geweldsdelicten Verschil Verschil Doelstelling 2003-2002 2004-2002 2008-2010 t.o.v. 2002 1,1% -10,8% -20-25% Tabel 3: Ontwikkeling van de in Nederland ondervonden geweldsdelicten in 2003 en 2004 t.o.v. 2003. Bron: CBS, 2005 2.2.1 Geweldscriminaliteit naar grootte van gemeenten (2002-2004) Het lijkt erop dat er samenhang bestaat tussen de grootte van de gemeente (hier uitgedrukt in inwoneraantal) en de omvang van criminaliteit en overlast. Dit beeld wordt bevestigd in onderstaande grafiek, waarin het aantal geweldsdelicten per 100 inwoners afgezet is tegen verschillende gemeentegroottes. In de grootste gemeentes (250.000 + inwoners) komen per 100 inwoners bijna 2 maal zo veel geweldsdelicten voor als in de kleinste gemeentes (0-20.000 inwoners). Gemiddeld genomen vinden er rond 10 geweldsdelicten per 100 inwoners plaats in de grootste gemeentes 3 en bijna 6 in de kleinste gemeentes. Ook in gemeentes met tussen 100.000 en 250.000 inwoners en tussen de 50.000 en 100.000 komen gemiddeld bijna 10 geweldsdelicten per 100 inwoners voor. In gemeentes met tussen de 20.000 en 50.000 inwoners is het gemiddelde bijna 7. 21

14 12 10 8 6 4 2 0 12,9 10,5 10,9 11,6 10,6 9,2 8,5 8,3 7,5 6,6 6,9 6,2 6,1 6,3 4,6 0-20.000 20-50.000 50-100.000 100-250.000 250.000 + Totaal geweld 2002 Totaal geweld 2003 Totaal geweld 2004 Figuur 1: Totale aantal ondervonden geweldsdelicten per 100 inwoners naar inwoneraantal gemeente, 2002-2004. Bron: CBS, 2005 2.2.2 Ontwikkeling geweldscriminaliteit op basis van slachtoffergegevens 1995-2004 Deze paragraaf gaat in op hoe de door burgers ondervonden geweldscriminaliteit zich de afgelopen tien jaar heeft ontwikkeld. 1200 1000 800 600 400 200 0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 Totaal geweldsdelicten Bedreiging Mishandeling Seksuele delicten Figuur 2: Ontwikkeling geweldscriminaliteit op basis van slachtofferenquêtes (x 1.000), 1995-2004. Bron: CBS, 2005 Vanaf 1995 is, afgezien van een daling, het totale aantal geweldsdelicten toegenomen. Lag dit aantal in 1996 op ruim 700.000, in 2003 is dit opgelopen tot ruim een miljoen delicten. In 2004 is dit aantal weer afgenomen tot onder een miljoen. 2.2.3 Ontwikkeling geweldsdelicten volgens geregistreerde criminaliteit 1995-2004 Voor het Veiligheidsprogramma wordt bij het in kaart brengen van de objectieve veiligheidssituatie gebruik gemaakt van slachtofferenquêtes (zoals cbs-pols en de Politiemonitor Bevolking). Deze enquêtes geven een redelijke indicatie van de totale 22

omvang van door burgers ondervonden criminaliteit. 4 Een andere belangrijke bron voor het beschrijven van de ontwikkeling van de criminaliteit is de zogenaamde cbs-politiestatistiek. Nuancering hierbij is dat de politie slechts een deel van de criminaliteit in kaart brengt (immers niet alle door burgers ondervonden delicten komt ter kennis van de politie en belandt vervolgens via aangiftes en opgemaakte processenverbaal in de officiële registraties). Het onderscheid in door burgers ondervonden delicten (figuur 3, het slachtofferschap) en de uiteindelijk opgemaakte processen-verbaal 5 in de politieregistratie leidt dan ook tot verschillende uitkomsten. Voor de geregistreerde politiecijfers is gerekend met de cbs-standaardclassificatie. De cbs-classificatie van geregistreerde geweldsdelicten omvat meer delicten (zoals misdrijven tegen het leven, diefstal met geweld en afpersing) dan die waarover de slachtofferenquête vraagt (alleen bedreiging, mishandeling en seksuele delicten). Voorts worden door slachtoffers ook lichtere vormen van geweld ondervonden en kan hun interpretatie van geweldsdelicten verschillen van de strafrechtelijke definities. Dit betekent dat de afzonderlijke geweldsdelicten op basis van de geregistreerde politiecijfers bij elkaar opgeteld niet corresponderen met het totale aantal geregistreerde geweldsdelicten. 140.000 120.000 100.000 80.000 60.000 40.000 20.000 0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 Totaal geweldsdelicten Mishandeling Bedreiging Seksuele delicten Figuur 3: Geweldsdelicten op basis van geregistreerde politiecijfers, 1995-2004. Bron: CBS, 2004 Het totale aantal geregistreerde geweldsdelicten is in de afgelopen 10 jaar bijna verdubbeld. In 1995 werden 65.284 geweldsdelicten geregistreerd, in 2004 114.901. De toename in geregistreerde geweldsdelicten zit primair in een verdubbeling van het aantal geregistreerde mishandelingen (respectievelijk 28.057 in 1995; 55.308 in 2004) en een verdrievoudiging van het aantal geregistreerde bedreigingen (respectievelijk 10.288 in 1994 en 31.951 in 2004). De registratie van seksuele delicten neemt in een periode van 10 jaar licht toe; in 1995 zijn er 5.231 seksuele misdrijven geregistreerd, in 2004 6.668. 23

Uit de slachtofferenquête (figuur 2) is een andere ontwikkeling te zien. Burgers geven aan minder slachtoffer geweest te zijn van een seksueel delict, terwijl er juist meer seksuele delicten door de politie geregistreerd zijn. Dit kan mogelijk wijzen op een verhoogde aangiftebereidheid ten aanzien van en een verhoogde opsporingsinspanning gericht op dit dit specifieke delict. 2.3 Vermogenscriminaliteit onder burgers In tabel 4 is het geschatte aantal vermogensdelicten weergegeven dat burgers hebben ondervonden. In 2004 bedroeg dat aantal 1.340.000. Diefstal van fietsen komt hieronder het meeste voor (735.000), dat is 5,6 fietsendiefstallen per 100 inwoners. Op de tweede plaats komt diefstal van of uit de auto: 293.000 delicten; ofwel 2,3 per 100 inwoners. Zakkenrollerijen kwamen in 2004 zo n 206.000 keer voor, dat is 1,6 per 100 inwoners. Woninginbraken vormen met 106.000 voorvallen hierbij de minst voorkomende categorie vermogensdelicten; per 100 inwoners kwam dat bijna 1 (0,8) keer voor. Ondervonden vermogensdelicten Fietsendiefstal Diefstal van/uit auto Zakkenrollerij Woninginbraak Totale aantal vermogensdelicten 6 2002 2003 2004 2002 2003 2004 Absoluut Relatief: per 100 inwoners van 15 jaar en ouder 735.000 709.000 735.000 5,7 5,5 5,6 380.000 323.000 293.000 3,1 2,6 2,3 232.000 225.000 206.000 1,8 1,7 1,6 132.000 86.000 106.000 1,0 0,7 0,8 1.477.000 1.342.000 1.340.000 11,5 10,3 10,3 Tabel 4: In Nederland ondervonden vermogensdelicten, absoluut en per 100 inwoners, 2002-2004. Bron: CBS, 2005 Er is vrijwel geen verschil tussen het aantal vermogensdelicten in 2004 en 2003. Ook binnen de afzonderlijke categorieën vermogensdelicten is geen duidelijke toeof afname zien ten opzichte van 2003. Wel is het totale aantal vermogensdelicten afgenomen ten opzichte van 2002, vertrekpunt van het Veiligheidsprogramma. 24

Ondervonden vermogensdelicten Indicator Veiligheidsprogramma: Totale aantal vermogensdelicten Verschil Verschil Doelstelling 2003-2002 2004-2002 2008-2010 t.o.v. 2002-9,1% -9,3% -20-25% Tabel 5: Ontwikkeling van de in Nederland ondervonden vermogensdelicten 2002-2004 t.o.v. 2003. Bron: CBS, 2005 Ook de door burgers ondervonden vermogenscriminaliteit vormt voor het monitoren van de outcome van het Veiligheidsprogramma een belangrijke indicator. Voor de ontwikkeling van deze vorm van criminaliteit kan worden gemeld dat de in 2003 ingezette daling in het jaar 2004 is gehandhaafd. 2.3.1 Vermogensdelicten naar grootte van gemeenten (2002-2004) In paragraaf 2.2.1 is aangegeven dat de kans om slachtoffer te worden van een delict in de grootste gemeenten (naar inwonertal) groter is dan in de kleinste gemeenten. Is deze kans voor geweldsdelicten tweemaal zo groot, voor vermogensdelicten is dit verschil zelfs nog groter. In de grootste gemeenten vinden ten opzichte van de kleinste gemeenten 3 keer zoveel vermogensdelicten plaats; respectievelijk rond 18 en 6 delicten per 100 inwoners. De verhoudingen binnen de afzonderlijke categorieën vermogensdelicten zijn verschillend. Zo is de kans op een woninginbraak ongeveer 0,5 per 100 inwoners in de kleinste gemeentes, ten opzichte van 1,5 in de grootste gemeentes en voor zakkenrollerij respectievelijk 1 en bijna 3 per 100 inwoners. De kans op fietsdiefstal verschilt naar verhouding nog meer: rond 10 per 100 inwoners van de grootste gemeenten tegenover 2,3 in de kleinere. 25 20 15 10 5 0 19,7 19,6 19,0 16,9 14,7 14 11,2 12,0 9,7 8,0 6,3 5,1 6,0 7,7 7,0 0-20.000 20-50.000 50-100.000 100-250.000 250.000 + Vermogensdelicten (excl. overig) 2002 Vermogensdelicten (excl. overig) 2003 Vermogensdelicten (excl. overig) 2004 Figuur 4: Vermogensdelicten per 100 inwoners naar grootte van gemeenten, 2002-2004. Bron: CBS, 2005 25

Alleen in de gemeenten met 100.000-250.000 inwoners is het aantal vermogensdelicten per 100 inwoners ten opzichte van 2002 gedaald. In de overige gemeente groepen is geen sprake van een duidelijke af- of toename. 2.3.2 Ontwikkeling vermogensdelicten op basis van slachtoffergegevens 1995-2004 Figuur 5 toont de ontwikkeling van het aantal ondervonden vermogensdelicten (exclusief overige diefstal) van de afgelopen tien jaar. 1.600 1.400 1.200 1.000 800 600 400 200 0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 Totaal vermogensdelicten Fietsendiefstal Diefstal van/uit auto Zakkenrollerij Inbraak Figuur 5: Ontwikkeling vermogensdelicten (exclusief overige diefstal) op basis van slachtofferenquêtes, absoluut x 1.000, 1995-2004. Bron: CBS, 2005 Over de afgelopen tien jaar is sprake van een redelijk stabiel beeld met in totaal gemiddeld ongeveer 1,4 miljoen vermogensdelicten per jaar. De jaren 1995 en 2002 zijn uitschieters naar boven met ongeveer 1,7 miljoen vermogensdelicten; 1996 was, met ruim 1,2 miljoen delicten een uitschieter naar beneden. Binnen de afzonderlijke delictscategorieën is het aantal diefstallen van/uit auto s tot 2002 toegenomen en is het aantal inbraken over de hele periode licht gedaald. Fietsendiefstal en zakkenrollerij vertonen in een periode van tien jaar geen grote toeof afnamen. Door de jaren heen bestaat circa de helft van het totale aantal vermogensdelicten uit fietsendiefstallen. 26

2.3.3 Ontwikkeling vermogensdelicten volgens geregistreerde criminaliteit 1995-2004 Figuur 6 geeft de geregistreerde vermogenscriminaliteit van de afgelopen tien jaar weer. De cbs-classificatie van geregistreerde vermogensdelicten omvat meer delicten 7 dan waarover de slachtofferenquête (pols) vraagt en waarover zowel in het Veiligheidsprogramma als in deze Jaarrapportage wordt gerapporteerd (namelijk alleen woninginbraak, diefstal van/uit auto, zakkenrollerij en fietsendiefstal). Dit betekent dat de afzonderlijke geregistreerde vermogensdelicten niet corresponderen met het totale aantal geregistreerde vermogensdelicten. Na een daling tot 1996 (834.381 vermogensdelicten) neemt het totale aantal geregistreerde vermogensdelicten licht toe tot 2002 (946.394), om in 2003 weer licht af te nemen. Deze daling zet zich voort; tot 829.063 in 2004. Deze daling doet zich voor in alle subcategorieën behalve diefstal van/uit auto. De geregistreerde zakkenrollerijen zijn in een periode van 10 jaar licht toegenomen (van respectievelijk 30.743 in 1995 naar 35.034 in 2004). 1.200.000 1.000.000 800.000 600.000 400.000 200.000 0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 Vermogensdelicten Overige diefstal/ verduistering Fietsendiefstal Woninginbraak Diefstal van/uit auto Zakkenrollerij Figuur 6: Ontwikkeling vermogensdelicten (exclusief overige diefstal) op basis van politiecijfers, absoluut, 1995-2004. Bron: CBS, 2004 27

Criminaliteit bedrijfsleven

3 Criminaliteit bedrijfsleven 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk komt het slachtofferschap van criminaliteit bij het bedrijfsleven aan de orde, voor zover deze betrekking heeft op diefstal bij de detailhandel en op geweld bij de sectoren bouwnijverheid, detailhandel en autoreparatie, horeca, vervoer, opslag en communicatie en financiële en zakelijke dienstverlening. De focus ligt op deze delicten aangezien zij in het Veiligheidsprogramma expliciete indicatoren zijn van criminaliteit bij het bedrijfsleven. Het slachtofferschap bij het bedrijfsleven is onderzocht in de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2004. Behalve diefstal en geweld zijn ook de delicten inbraak en vernieling onderzocht. De cijfers worden toegelicht en vergeleken met eerder onderzoek, te weten de Monitor Bedrijven en Instellingen uit 2002. 3.2 Slachtofferschap criminaliteit detailhandel Deze paragraaf gaat eerst in op het slachtofferschap van criminaliteit bij de sector detailhandel. Daarna spitst de tekst zich toe op diefstal bij de detailhandel. In de detailhandel zijn zo n 155.000 bedrijfsvestigingen actief. Hiervan heeft de helft (49%) van alle bedrijfsvestigingen in 2004 te maken gehad met één of meer vormen van criminaliteit (inbraak, diefstal, vernieling en geweld). Dit zijn in totaal ruim 76.000 bedrijven. In 2002 was nog tweederde (67%) van de bedrijven slachtoffer van criminaliteit. Het slachtofferschap is dus significant gedaald. Eenvijfde van alle detailhandelsvestigingen (20%) is meervoudig slachtoffer, dat wil zeggen dat zij getroffen worden door meer dan één vorm van criminaliteit. 8 Ook dit is een significante daling ten opzichte van 2002, toen het meervoudig slachtofferschap 36% bedroeg. 30

Percentage bedrijven dat slachtoffer is van* 0 delicten 1 soort delict 2 of meer soorten delicten (meervoudig slachtofferschap) Totaal Totaal Nonfood en Food Supermarkten (n=8.842) autoreparatie (n=1.179) (n=478) (n=7.185) 51% 52% 50% 29% 29% 29% 32% 27% 20% 20% 19% 44% 100% 100% 100% 100% Tabel 6: (meervoudig) slachtofferschap in de sector detailhandel. Bron: TNS NIPO, 2004 *door afrondingsverschillen kan het totale percentage soms niet corresponderen met 100% Het zijn vooral de supermarkten die te maken hebben met een combinatie van soorten criminaliteit gericht tegen de vestiging (44% meervoudig slachtofferschap). Naarmate een detailhandelbedrijf groter in omvang is, neemt ook het aantal verschillende soorten criminaliteit toe. Van de eenmanszaken is bijvoorbeeld ruim één op de tien bedrijven (10%) meervoudig slachtoffer. Dit percentage loopt op tot 58% bij vestigingen met 20 tot 49 werknemers. 9 Vergeleken met de rest van het land is in het algemeen slachtofferschap onder detailhandelbedrijven in de drie grote steden relatief hoog (56%). Ook worden hier relatief veel bedrijven slachtoffer van meer dan één soort delict (27%). 3.2.1 Diefstal in de detailhandel Onder diefstal verstaan we het wegnemen van zaken die eigendom zijn van het bedrijf. Het kan hier zowel gaan om diefstal door het eigen personeel als om diefstal door derden. Om eventuele dubbeltellingen te voorkomen tellen de gestolen goederen bij een inbraak niet mee bij diefstal. Een derde van de detailhandelbedrijven (32%) heeft te maken met een of meer vormen van diefstal. In totaal gaat het om ruim 49.000 vestigingen. (Zie ook kolom 1 van de onderstaande tabel). Het gaat voornamelijk om diefstal uit gebouwen (30%). Dit duiden we doorgaans aan met winkeldiefstal. Een klein deel van de bedrijven heeft te maken met diefstal uit transportmiddelen (3%) of diefstal van transportmiddelen zelf (1%). 31

In 2002 werd 44% van de bedrijven in de detailhandel slachtoffer van diefstal. Het aantal bedrijven dat slachtoffer is van diefstal is dus sindsdien fors gedaald. De supermarkten vallen op door hun hoge slachtofferschap van diefstal uit gebouwen. % bedrijven waar het delict diefstal voorkomt: Uit gebouwen Uit transportmiddelen Van transportmiddelen Totaal diefstal Totaal Nonfood Food Supermarkten (n=8.842) (n=7.185) (n=1.179) (n=478) 30% 29,5% 25,6% 60,9% 2,5% 2,4% 2,9% 3% 1,4% 1,4% 1,6% 1,5% 31,7% 10 31,1% 28% 62% Tabel 7: Slachtofferschap diefstal in de sector detailhandel uitgedrukt in procenten. Bron: TNS NIPO, 2004 Grote detailhandelbedrijven hebben meer kans om slachtoffer te worden van diefstal. In de drie grote steden zijn meer bedrijven (37%) de afgelopen 12 maanden slachtoffer van diefstal geweest dan elders in Nederland. Bedrijven die te maken hebben gehad met diefstal uit gebouwen, zijn hiervan gemiddeld bijna 3 keer per maand slachtoffer van (33 keer per jaar). Het totaal aantal diefstallen komt hiermee op ruim 1,5 miljoen, gemiddeld 31,9 per vestiging (zoals in kolom 2 van de onderstaande tabel is te zien). % bedrijven waar het Gemiddelde frequentie Totaal geraamd voor delict voorkomt per jaar waarmee het aantal diefstallen Uit gebouwen Uit transportmiddelen Van transportmiddelen Totaal diefstal (basis: n=8.842) delict voorkomt per alle bedrijven getroffen bedrijf 11 30,0 32,6 1.500.000 2,5 3,9 15.000 1,4 2,8 6.000 31,7 31,9 1.520.000 Tabel 8: Frequentie diefstal uit gebouwen en transportmiddelen in de sector detailhandel, in procenten. Bron: TNS NIPO, 2004 De frequentie waarmee diefstallen uit gebouwen plaatsvinden is bij supermarkten ver boven het gemiddelde (gemiddeld 58 keer per jaar). In de detailhandel food is de frequentie lager (gemiddeld 24 keer per jaar). Hoe groter het bedrijf, hoe vaker het te maken heeft met diefstallen. Er zijn geen regionale verschillen. 32

Diefstal bij de detailhandel nader bekeken In onderstaand figuur zijn de detailhandelsvestigingen uitgesplitst naar het aantal diefstallen dat zij in de enquête hebben gerapporteerd. Daaruit blijkt dat 68% van de bedrijven 0 diefstallen heeft ondervonden en 3% heeft 100 of meer diefstallen ondervonden. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het bij een groot gedeelte van de detailhandel niet slecht gaat wat betreft diefstal. In de tabel is ook aangegeven hoeveel diefstallen gemiddeld in die categorieën door de bedrijven zijn opgegeven. Op basis daarvan kan een schatting worden gemaakt van de verdeling van de 1,5 miljoen diefstallen over de categorieën. 100 of meer diefstallen 3 schatting 261,0 10 tot 99 diefstallen 2 tot 9 diefstallen 11 12 28,1 3,6 1 diefstal 6 1,0 0 diefstallen 68 0,0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 aantallen 950.000 475.000 67.000 8.000 0 Figuur 7: Diefstallen (in categorieën) in 12 maanden detailhandel. Bron: TNS NIPO, 2004 Drie procent (ruim 3.600 vestigingen) rapporteert 100 of meer diefstallen. De schatting van het totaal aantal diefstallen in deze categorie komt uit op 950.000. Dit betekent dat er sprake is van (relatief gezien) een beperkt aantal winkels dat zorgt voor tweederde deel van alle diefstallen in de detailhandel. Het is dan ook zinvol om deze high volume groep nader te specificeren naar: Subbranche Warenhuizen, drogisterijen, winkels in babyartikelen, bouwmarkten, kantoorboekhandels, parfumerieën en supermarkten komen veel vaker voor in de groep diefstal 100+. Ook zien we een oververtegenwoordiging van benzinestations, slijterijen, kledingzaken, tuincentra, speelgoedwinkels, platenzaken en winkels voor mobiele telefonie. Plaats Een bovengemiddeld aantal in de groep diefstal 100+ heeft zijn vestiging in een winkelcentrum in (of aan de rand van) een stedelijke agglomeratie of in een stadscentrum. Ook ondernemingen in stationsgebouwen behoren vaker tot deze groep. 33

Preventie Bijna alle bedrijfsvestigingen in de categorie diefstal 100+ doen aan preventie. Het gaat niet alleen om het gebruik van videosystemen, spiegels, detectiepoortjes en gelabelde producten maar ook de inschakeling van beveiligingspersoneel en instructie van het eigen personeel. De gemaakte kosten voor preventie zijn in deze groep aanzienlijk hoger. 3.2.2 Melding en aangifte na diefstal Iets minder dan de helft van de detailhandelbedrijven (47%) die slachtoffer zijn van diefstal, meldt dit bij de politie. In 2002 was dit 55%. Het aandeel melders is significant gedaald. De vestigingen die diefstal melden bij de politie, doen dit met een frequentie van 6,5 keer per jaar. Op basis van deze frequentie berekenen we het totaal aantal meldingen van diefstal voor alle bedrijven op circa 145.000 per jaar. Dit is 10% van het geraamde aantal gevallen van diefstal voor de gehele sector. Van veruit de meeste diefstallen wordt de politie dus niet op de hoogte gesteld. Relatief veel supermarkten melden het als er bij hen gestolen wordt (73%), dit in tegenstelling tot de overige detailhandel food (39%). Minder dan een vijfde (18%) van de detailhandelvestigingen die te maken hebben met diefstal doet daadwerkelijk aangifte door het ondertekenen van een proces-verbaal. De supermarkten melden diefstal wel vaak, maar zij doen weinig aangifte (12%). De detailhandel non-food doet vaker dan gemiddeld aangifte (19%). Circa de helft (53%) van de detailhandelbedrijven die slachtoffer worden van diefstal stelt de politie niet op de hoogte van diefstal. De belangrijkste reden hiervoor is dat de schade zo klein is dat deze binnen het eigen risico valt. Daarnaast bestaat de indruk dat het geen zin heeft om de diefstal te melden, omdat de politie geen actie zal ondernemen naar aanleiding ervan. De door bedrijven genoemde redenen om diefstal niet te melden bij de politie staan hieronder weergegeven. Reden Schade was te klein (binnen eigen risico) Politie doet er toch niets aan Te weinig bewijs, niet aantoonbaar Geen tijd Probleem zelf aangepakt % 31 27 19 16 13 Tabel 9: Meest genoemde redenen om diefstal niet te melden bij de politie (antwoordcategorieën voorgelezen, meer antwoorden mogelijk). Bron: TNS NIPO, 2004 34

Relatief weinig supermarkten (15%) zijn pessimistisch over de actie die de politie zal ondernemen naar aanleiding van de melding. Dat weerhoudt hen er echter niet van om zelf het probleem aan te pakken (41%). Ook in de detailhandel food zoeken ondernemers relatief vaak zelf een oplossing voor het probleem (19%). Zij noemen relatief weinig de afwezigheid van bewijs als reden voor het niet melden van diefstal (12%). Relatief veel eenmanszaken (37%) noemen het lage schadebedrag als reden om diefstal niet te melden. En relatief veel bedrijven in de randstad (13%) noemen een gebrek aan bewijs als reden om diefstal niet te melden. 3.3 Geweldscriminaliteit onder bedrijven Onder geweldsdelicten verstaan we voorvallen zoals mishandeling, bedreiging en afpersing of een zedendelict. De mate waarin bedrijven in de sectoren slachtoffer worden van deze delicten varieert van 2% tot 10%. Onderstaande tabel laat een daling zien van de cijfers ten opzichte van 2002. Sector Bouwnijverheid Detailhandel Horeca Vervoer en communicatie Financiële en zakelijke dienstverlening 2002 2004 2 2 12 7 ** 12 10 12 7 ** 5 4 Tabel 10: Percentage bedrijven waar geweldsdelicten voorkomen, per sector, 2002 en 2004. Bron: TNS NIPO, 2004 ** Verschil 2004-2002 significant bij een significatieniveau van 1% De verschillende delicten komen niet in gelijke mate voor bij de vijf sectoren. Wel is de top drie van de geweldsdelicten in de sectoren vrijwel overal gelijk. Van de delicten die bedrijven in de enquête rapporteren staat bedreiging bovenaan, gevolgd door mishandeling en beroving. Alleen bij de bouwnijverheid hebben de delicten afpersing en agressief gedrag een hogere score dan beroving. 35

Sector Bouwnijverheid (n=166) Detailhandel (n=270) Horeca (n=999) Vervoer en communicatie (n=508) Financiële en zakelijke dienstverlening (n=424) Afpersing Agressie Bedreiging Beroving Mishandeling Zeden 5 5 85 4 11 0 2 4 80 9 15 0 2 9 73 9 21 0 3 6 72 12 20 0 1 3 83 5 13 0 Tabel 11: Aard van de geweldsdelicten waar het bedrijfsleven slachtoffer van wordt in procenten (open vraag, meer antwoorden mogelijk). Bron: TNS NIPO, 2004 3.3.1 Melding en aangifte na geweld Na geweldsdelicten wordt in meer dan de helft van de gevallen de politie geïnformeerd. De percentages schommelen tussen 55% en 59%, met uitzondering van de horeca waar 68% van de getroffen vestigingen de politie van een geweldsdelict op de hoogte stelt. Aangifte vindt beduidend minder plaats, namelijk meestal tussen de 21% en de 29%. Ook hier geldt een uitzonderingspositie voor de Horeca, waar slechts 16% van de getroffen bedrijven aangifte doet. Sector Bouwnijverheid Detailhandel Horeca Vervoer en communicatie Financiële en zakelijke dienstverlening Melding Aangifte 56 29 59 24 68 16 56 22 55 21 Tabel 12: Melding en aangifte bij de politie, in percentage getroffen vestigingen in 2004. Bron: TNS NIPO, 2004 36

38

Ernstige overlast en (fysieke) verloedering 39

4 Ernstige overlast en (fysieke) verloedering 4.1 Schaalscores ernstige overlast en (fysieke) verloedering In de voorgaande hoofdstukken is de ontwikkeling van de objectieve onveiligheid behandeld. Hierbij kwam de feitelijk ondervonden criminaliteit bij burgers en bedrijven aan de orde. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op door burgers ervaren buurtproblemen. In het Veiligheidsprogramma is aangegeven dat ernstige overlast, (fysieke) verloedering van de woonbuurt en het onveiligheidsgevoel, factoren zijn die een negatieve bijdrage leveren aan de onveiligheidsgevoelens van burgers. 12 Dit hoofdstuk gaat in op ernstige overlast en fysieke verloedering. In hoofdstuk 5 komt het onveiligheidsgevoel van de burger aan de orde. De Politiemonitor Bevolking rapporteert over bovenvermelde indicatoren. Daarin worden vier groepen buurtproblemen onderscheiden waarmee de probleemgevoeligheid van de woonbuurt in beeld wordt gebracht. 13 Een deel van deze buurtproblemen komt terug in de factoren waarin inwoners ernstige overlast en fysieke verloedering in de buurt signaleren en percipiëren. Dit wordt uitgedrukt in een schaalscore tussen 0 en 10. Hoe hoger de schaalscore, hoe meer respondenten het gevoel hebben dat ernstige overlast voorkomt in de eigen woonbuurt. 14 Ernstige overlast omvat de volgende buurtproblemen: overlast van groepen jongeren; dronken mensen op straat; mensen die op straat worden lastiggevallen; drugsoverlast. In onderstaande twee tabellen zijn de scores van ernstige overlast en fysieke verloedering voor de periode 2002 (start Veiligheidsprogramma) tot en met 2005 beschreven. Schaalscore (0-10) Nederland 2002 2003 2004 2005 2,2 2,1 2,1 2,0 Tabel 13: Ernstige overlast uitgedrukt in schaalscore, 2002-2005. Bron: Projectbureau Politiemonitor 2005 40

Fysieke verloedering is een combinatie van: bekladding van muren en/of gebouwen; rommel op straat; hondenpoep op straat; vernieling van straatmeubilair. Schaalscore (0-10) Nederland 2002 2003 2004 2005 3,6 3,5 3,4 3,3 Tabel 14: Fysieke verloedering uitgedrukt in schaalscore, 2002-2005. Bron: Projectbureau Politiemonitor 2005. Op basis van de gegevens van de pmb 2005 kan gemeld worden dat het met de door burgers ervaren ernstige overlast en fysieke verloedering de goede kant op gaat; de schaalscores voor beide verschijnselen zijn verder gedaald. 4.1.1 Ontwikkeling ernstige overlast 1997-2005 15 In onderstaande figuur is te zien hoe ernstige overlast verdeeld is over de verschillende buurtproblemen sinds 1997. Dit is uitgedrukt in het percentage van de bevolking die vindt dat deze buurtproblemen vaak voorkomen. 16 14 12 10 8 6 4 2 0 1997 1999 2001 2002 2003 2004 2005 Overlast van groepen jongeren Dronken mensen op straat Drugsoverlast Vrouwen en mannen worden op straat lastiggevallen Figuur 8: Buurtproblemen: ernstige overlast. In procenten van de bevolking, percentage komt vaak voor. Landelijke ontwikkeling sinds 1997 per delictstype. Bron: Projectbureau Politiemonitor, 2005 Sinds 1997 is overlast door groepen jongeren naar verhouding de meest gesignaleerde vorm van ernstige overlast in de woonbuurt, gevolgd door dronken mensen op straat en drugsoverlast. Mensen die op straat worden lastiggevallen wordt minder genoemd. 41

Vanaf 2002 is er een gunstige ontwikkeling te zien voor alle buurtproblemen die vallen onder de noemer ernstige overlast. De verschillende vormen van ernstige overlast laten vanaf dat moment een dalende lijn zien. 4.1.2 Ernstige overlast uitgesplitst naar grootte van gemeenten 2003-2005 In figuur 9 is in schaalscore (schaal van 0 tot 10, van weinig tot zeer veel overlast) weergegeven hoe ernstige overlast verdeeld is over clusters van gemeenten. 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 2,6 2,6 2,5 2,1 2,1 2,2 2,2 1,8 1,9 1,9 1,9 1,9 1,9 2,0 2,1 0-20.000 20-50.000 50-100.000 100-250.000 250.000 + Ernstige overlast 2003 Ernstige overlast 2004 Ernstige overlast 2005 Figuur 9: Ernstige overlast uitgesplitst naar gemeentegrootte, periode 2003, 2004, 2005, schaalscore (0 = geen ernstige overlast, 10 = veel ernstige overlast). Bron: Projectbureau Politiemonitor, 2005 Uitgaande van een maximale score van 10 (zeer veel overlast) kunnen we voorzichtig stellen dat de Nederlandse bevolking niet veel met ernstige overlast kampt: de scores tussen 2003 en 2005 schommelen tussen de 1,8 en 2,6. De verschillen tussen de kleinste en grootste gemeenten is eveneens gering en schommelt rond de score 2. In de kleinste gemeenten ervaren mensen het minst overlast (1,9) en in de grootste gemeenten het meest (2,5). 42

4.2 Ontwikkeling fysieke verloedering 1997-2005 In figuur 10 is te zien hoe fysieke verloedering is verdeeld over de verschillende buurtproblemen vanaf 1997, uitgedrukt in het percentage van de bevolking die vindt dat deze buurtproblemen vaak voorkomen. 60 50 40 30 20 10 0 1997 1999 2001 2002 2003 2004 2005 Hondenpoep op straat Rommel op straat Vernieling straatmeubilair Bekladding van muren en/of gebouwen Figuur 10: Buurtproblemen: fysieke verloedering. In procenten van de bevolking, percentage komt vaak voor. Landelijke ontwikkeling sinds 1997 per delictstype. Bron: Projectbureau Politiemonitor, 2005 Duidelijk is dat veel meer mensen in Nederland met (vormen van) fysieke verloedering geconfronteerd worden dan met (vormen van) ernstige overlast. Sinds 1997 is hondenpoep op straat voor bijna de helft van de Nederlanders een probleem dat vaak in de buurt voorkomt. Een kwart noemt rommel op straat als buurtprobleem. Bijna een vijfde van de burgers vindt vernieling van straatmeubilair (19%) een vaak voorkomend buurtprobleem en ruim een tiende heeft deze mening over de bekladding van muren. Wat de fysieke verloedering betreft, valt op dat voor alle vormen sprake is van een afname vanaf 2002. 43

4.2.1 Fysieke verloedering uitgesplitst naar grootte van gemeenten 2003-2005 In figuur 11 is weergegeven in schaalscore hoe fysieke verloedering verdeeld is over clusters van gemeenten in de periode 2003-2005. 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 4,2 4,0 4,0 3,6 3,6 3,7 3,6 3,3 3,4 3,5 3,1 3,1 3,2 3,0 3,1 0-20.000 20-50.000 50-100.000 100-250.000 250.000 + Fysieke verloedering 2003 Fysieke verloedering 2004 Fysieke verloedering 2005 Figuur 11: Fysieke verloedering uitgesplitst naar gemeentegrootte, periode 2003-2005, schaalscore (0 = geen ernstige overlast, 10 = veel ernstige overlast). Bron: Projectbureau Politiemonitor, 2005 De afgelopen drie jaren zijn de scores voor fysieke verloedering nagenoeg gelijk gebleven. Op een schaal van 0 tot 10 scoren inwoners in de kleinste gemeentes een ongeveer een drie, en inwoners in de grootste gemeenten rond de vier. Hoe groter een gemeente, hoe meer inwoners geconfronteerd worden met verschillende buurtproblemen. 44

46

Onveiligheidsgevoelens 47

5 Onveiligheidsgevoelens Met het gehele scala aan maatregelen uit het Veiligheidsprogramma wordt naast een verbetering van de objectieve veiligheid eveneens een substantiële verbetering van de subjectieve veiligheid (het veiligheidsgevoel van de Nederlandse burger) nagestreefd. De Politiemonitor Bevolking brengt het onveiligheidsgevoel in kaart. Aan burgers wordt gevraagd of men zich wel eens onveilig voelt. Ook is aan degenen die zich wel eens onveilig voelen gevraagd of dat vaak, soms of (bijna) nooit is. In onderstaande figuur is het verloop te zien van het percentage inwoners dat zegt zich wel eens en vaak onveilig te voelen. 35 30 25 20 15 10 5 0 1997 1999 2001 2002 2003 2004 2005 Wel eens onveilig Vaak onveilig Figuur 12: Onveiligheidsgevoelens, percentages voelt zich wel eens en vaak 0nveilig. Landelijke ontwikkeling sinds 1997. Bron: Projectbureau Politiemonitor, 2005 Uit de meting van 2005 blijkt dat bijna een kwart van de Nederlandse bevolking zich wel eens onveilig voelt een van de indicatoren van het Veiligheidsprogramma. Vergelijken we dit met de resultaten van de eerste meting van de Politiemonitor in 1993, dan is dit het meest positieve resultaat tot dusver. Sinds 2002 zijn de onveiligheidsgevoelens onder burgers elk jaar significant gedaald. In 2002 voelde 31% van de bevolking zich wel eens onveilig en in 2005 is dit percentage verder gedaald naar 24%. 48

5.1 Onveiligheidsgevoelens naar grootte van gemeente 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 42,0 38,9 36,8 31,2 30,1 31,2 30,9 27,6 26,3 19,7 19,9 19,7 19,9 19,2 17,8 0-20.000 20-50.000 50-100.000 100-250.000 250.000 + % voelt zich wel eens onveilig 2003 % voelt zich wel eens onveilig 2004 % voelt zich wel eens onveilig 2005 Figuur 13: Onveiligheidsgevoelens uitgesplitst naar gemeentegrootte, percentage voelt zich wel eens onveilig, 2003-2005. Bron: Projectbureau Politiemonitor, 2005 De landelijke ontwikkeling dat burgers zich steeds veiliger voelen, is ook terug te zien bij de uitsplitsing naar de verschillende gemeentegroottes. In alle gemeenteklassen is sprake van een daling van het percentage voelt zich wel eens onveilig. Ook bij onveiligheidsgevoelens is het kennelijke effect van verstedelijking zichtbaar: hoe groter de gemeente hoe onveiliger men zich voelt. Onveilige locaties De Politiemonitor Bevolking bevat ook een aantal vragen over plekken waar mensen zich onveilig voelen. Bijna een vijfde (19%) van de inwoners voelt zich wel eens onveilig op plekken met rondhangende jongeren en 13% voelt zich wel eens onveilig in de eigen buurt. Verder voelt 12% zich wel eens onveilig bij uitgaansgelegenheden. 10% van de inwoners in Nederland voelt zich wel eens onveilig in het winkelcentrum. 9% van de inwoners voelt zich wel eens onveilig in het openbaar vervoer en 6% voelt zich onveilig in de eigen woning. 49

Veiligheid in 50 probleemwijken 50

51

6 Veiligheid in 50 probleemwijken 6.1 Meetwijken veiligheid: 50 probleemwijken in de G30 16 Door middel van het Veiligheidsprogramma wil het kabinet in Nederland in de periode 2008-2010 landelijk een daling van 20-25% van criminaliteit en overlast en een substantiële daling van de onveiligheidsgevoelens bereiken. Begin 2007 aan het einde van de looptijd van het Veiligheidsprogramma wordt gemeten in hoeverre deze landelijke reductie van onveiligheid in zicht is gekomen. Dit wordt bepaald aan de hand van de ontwikkeling van de veiligheid in vijftig probleemwijken in de g30. 17 In deze vijftig wijken met een bijzondere veiligheidsproblematiek moet al in 2006 de beoogde reductie van criminaliteit van 20 tot 25% en de substantiële verbetering van overlast, verloedering en onveiligheidsgevoelens zichtbaar zijn. 6.2 De wijkselectie en overzicht van 50 probleemwijken In overleg met de g30 is er een lijst met 50 probleemwijken, de zogenaamde meetwijken veiligheid, gekomen. Voor het bepalen van de mate van onveiligheid is gebruikt gemaakt van de stedelijke enquêtes Leefbaarheid en Veiligheid (l&v) die de g30 zelf ten behoeve van het grotestedenbeleid (gsb) eenmaal per twee jaar houden. Afhankelijk van de stad wordt of in de even of oneven jaren gemeten, daarom kan van ieder jaar slechts een deel nader aangeduid met cohort van de steden een nieuwe meting worden gepresenteerd. Voor het bepalen van de uitgangspositie (de nulmeting) van de onveiligheid in de 50 meetwijken is gebruik gemaakt van enquêtegegevens uit de stedelijke monitors Leefbaarheid en Veiligheid die zo actueel mogelijk waren en zo dicht mogelijk aansloten bij de start van het Veiligheidsprogramma in oktober 2002. Dit betekent dat de nulmeting betrekking heeft op onderzoeken die in het voor- of najaar van 2001 of 2002, dan wel in het voorjaar van 2003 zijn gehouden. Voor de meting zijn vijf indicatoren in ogenschouw genomen: slachtofferschap van geweldsdelicten, slachtofferschap van vermogensdelicten, door burgers ervaren ernstige overlast, door burgers ervaren ernstige verloedering en de mate van onveiligheidsgevoelens in de eigen buurt. 18 Deze indicatoren benaderen zo goed mogelijk de landelijke indicatoren van het Veiligheidsprogramma (zie paragraaf 1.2). Voor aan het bedrijfsleven gerelateerde criminaliteit (geweldscriminaliteit en winkeldiefstal) zijn voor de g30 geen bruikbare enquêtegegevens op wijkniveau beschikbaar. 52

De volgende verdeelsleutel is gebruikt om de vijftig probleemwijken te selecteren, waarbij de wijkafbakening zoals die in het gsb gebruikt wordt leidend was: in de vier grootste steden (g4) zijn per stad de vier meest onveilige wijken geselecteerd (totaal 16 wijken); in de overige 26 grote steden (g26) is per stad in elk geval de meest onveilige wijk geselecteerd, dus één per stad (totaal 26 wijken); uit de g26 zijn vervolgens nog acht op één na onveiligste wijken geselecteerd, waarbij het inwonertal van de wijken doorslaggevend was: de acht naar inwonertal grootste wijken zijn hiervoor uitgekozen (totaal acht wijken). Op basis hiervan is een voorlopige wijkselectie van meetwijken veiligheid aan de steden ter instemming voorgelegd. 22 steden konden zonder wijzigingen instemmen met de voor hun stad voorgestelde meetwijk(en). Acht steden hebben wel wijzigingen voorgesteld (een andere wijk of een andere wijkafbakening), opdat de meetwijk(en) in hun stad optimaal aansluit(en) bij hun lokale veiligheidsbeleid. De wijzigingen zijn allemaal overgenomen en hebben geleid tot de definitieve wijkselectie van 50 meetwijken in tabel 15. Van de 50 geselecteerde wijken zijn er 34 ook gsb-aandachtswijk. Dat wil zeggen dat zij in de gsb ii-periode (2000-2004) beleidsmatig extra aandacht hebben gekregen. Vrijwel alle wijken krijgen specifieke aandacht in het gemeentelijke veiligheidsbeleid. Nummer Gemeente GSB-wijk Inwoners Gewicht in (schuingedrukt = combinatie GSB-wijken) 01-01-2003 nulmeting 1 Amsterdam Wallen 4) 12.641 0,013 2 Amsterdam Chassébuurt 4) 11.976 0,013 3 Amsterdam Bijlmer-Centrum 4) 21.504 0,023 4 Amsterdam Bijlmer-Oost 4) 26.576 0,028 5 Rotterdam Delfshaven 72.507 0,077 6 Rotterdam Feijenoord 73.378 0,078 7 Rotterdam Charlois 66.983 0,071 8 Rotterdam Stadscentrum 29.877 0,032 9 s-gravenhage Transvaalkwartier 15.713 0,017 10 s-gravenhage Stationsbuurt 8.646 0,009 11 s-gravenhage Schildersbuurt 32.919 0,035 12 s-gravenhage Centrum 17.755 0,019 13 Utrecht Binnenstad 14.961 0,016 14 Utrecht Pijlsweerd 4) 5.369 0,006 15 Utrecht Kanaleneiland 4) 15.142 0,016 16 Utrecht Nieuw Hoograven/Bokkenbuurt 4) 6.804 0,007 17 Almelo Binnenstad 5.029 0,005 53

18 Arnhem Spijkerkwartier 5.864 0,006 19 Breda Centrum 10.900 0,012 20 Breda Noordoost 28.055 0,030 21 Deventer Binnenstad/De Hoven 7.009 0,007 22 Deventer Zandweerd/Voorstad 18.167 0,019 23 Dordrecht Oud-Krispijn 12.122 0,013 24 Eindhoven Centrum 4.390 0,005 25 Eindhoven Woensel-Zuid 35.194 0,038 26 Enschede Binnensingelgebied 21.808 0,023 27 Enschede Boswinkel/Stadsveld 23.078 0,025 28 Groningen Centrum 15.430 0,016 29 Haarlem Oude Stad 12.273 0,013 30 Haarlem Zomerzone 19.725 0,021 31 Heerlen Heerlen-Centrum 4.487 0,005 32 Helmond Binnenstad 13.403 0,014 33 Hengelo Binnenstad 2.359 0,003 34 s-hertogenbosch West 19.399 0,021 35 s-hertogenbosch Noord 19.956 0,021 36 Leeuwarden Vrijheidswijk 4.048 0,004 37 Leiden Binnenstad-Noord/Stationsdistrict 16.663 0,018 38 Maastricht Binnenstad (buurt 00 t/m 06) 16.066 0,017 39 Nijmegen Stadscentrum 8.990 0,010 40 Nijmegen Oud-West 18.094 0,019 41 Schiedam Oost 10.994 0,012 42 Tilburg Centrum 5.475 0,006 43 Tilburg Oud-Noord 30.898 0,033 44 Venlo Venlo Binnenstad 5.925 0,006 45 Zwolle Binnenstad 2.686 0,003 46 Alkmaar Centrum 6.488 0,007 47 Amersfoort Stadskern/Zonnehof 5.941 0,006 48 Emmen Emmen revisited 25.011 0,027 49 Lelystad Oost 32.249 0,034 50 Zaanstad Zaandam-Zuidoost 36.993 0,039 Totaal 937.920 1,000 1) gemiddelde van concentratie-indices per stad (stadsgemiddelde = 100) van de indicatoren slachtofferschap geweld, slachtofferschap vermogensdelicten, overlast, verloedering en onveiligheid in de eigen buurt. 2) prioritaire wijken/stadsdelen veiligheidsbeleid 3) preventie-/intensief beheerwijk 4) buurtniveau (niveau onder GSB-wijk) Tabel 15: Overzicht van 50 meetwijken incl. inwonertal per 1 januari 2003 en het gewicht in de nulmeting. Bron: Rapport Meetwijken Veiligheid, Wijkselectie, nulmeting en éénmeting, Ecorys-Kolpron, 2004 54

De 50 meetwijken veiligheid hebben met elkaar ongeveer 938.000 inwoners. De meetwijken in de vier grote steden maken hier met 432.751 inwoners 46,1% van uit, de meetwijken in de g26 met 505.169 inwoners 53,9%. Ten behoeve van de meting van het Veiligheidsprogramma wordt per indicator (gewelds- en vermogensdelicten, ernstige overlast, verloedering, onveiligheidsgevoelens in eigen buurt) bepaald wat de ontwikkeling in de periode 2002-2006 voor die indicator in de 50 wijken gezamenlijk is. Hierbij telt elke wijk naar rato van het aantal inwoners mee in het totaal (laatste kolom tabel 15). Bijvoorbeeld: de ontwikkeling van de veiligheid in de Rotterdamse meetwijk Charlois telt voor 7,1% mee in de totale ontwikkeling van alle 50 meetwijken gezamenlijk. 6.3 Ontwikkeling van de veiligheid in de 50 probleemwijken: nul- en éénmeting, cohort 2 19 Cohort 1 Voor de 20 wijken van de 11 steden die tot het eerste cohort behoren is in Jaarrapportage Veiligheid 2004 zowel de nulmeting als de ontwikkeling sindsdien (in de éénmeting) aangegeven. Voor de resultaten van deze éénmeting voor het eerste cohort verwijzen wij kortheidshalve naar de Jaarrapportage 2004. Cohort 2 In deze Jaarrapportage wordt een overzicht gegeven van de resultaten van de éénmeting voor het tweede cohort. In principe zou dit cohort 19 steden met 30 meetwijken moeten bevatten. 20 In dit tweede cohort zitten echter 12 steden en deze omvatten 18 van de 50 meetwijken. Gezamenlijk bevatten deze 18 meetwijken 236.026 inwoners, dat wil zeggen 25% van het totaal aantal inwoners in de 50 meetwijken veiligheid. Van de steden in het tweede cohort behoort er 1 tot de g4 (Utrecht) en de overige 11, tot de g26. De steden zijn bovendien naar geografische ligging redelijk gespreid over Nederland. De enquêtes van de 12 steden zijn gehouden in het najaar 2004 of het voorjaar 2005. Deze gegevens hebben dus grofweg betrekking op het jaar 2004 en zijn per indicator afgezet tegen de uitkomsten uit de nulmeting voor deze steden. Het overzicht van de steden in het eerste en tweede cohort, evenals het jaar van meting zijn opgenomen in bijlage 1. Zes steden 21 houden op dit moment of in het komende half jaar pas hun enquêtes. Daarvan zijn dus ten tijde van het maken van deze Jaarrapportage geen actuele gegevens beschikbaar. De resultaten van deze zes steden (Amsterdam, Almelo, 55

Hengelo, Nijmegen, Tilburg, Zwolle) zullen in de volgende Jaarrapportage Veiligheid worden opgenomen en zo mogelijk ook in de voortgangsrapportage in mei 2006 van het Veiligheidsprogramma. De belangrijkste resultaten van de 18 meetwijken in het tweede cohort wat betreft de indicatoren van het Veiligheidsprogramma zijn weergegeven in onderstaande tabel: Indicator Waarde nulmeting (2001/2002/2003) Waarde éénmeting (2004/2005) Slachtofferschap 9,0% inwoners slachtoffer 6,7% inwoners slachtoffer Geweldsdelicten Slachtofferschap 19,1% inwoners slachtoffer 18,1% inwoners slachtoffer vermogensdelicten Overlast 3,1 waardering op een schaal 0-10 22 3,0 waardering op een schaal 0-10 Verloedering 5,4 waardering op een schaal 0-10 5,0 waardering op een schaal 0-10 Onveiligheidsgevoelens 36,6% inwoners dat zich wel eens 29,6% inwoners dat zich wel eens in de eigen buurt onveilig voelt onveilig voelt Tabel 16: Ontwikkeling veiligheid in 18 probleemwijken, cohort 2. Bron: Rapport Meetwijken veiligheid, Wijkselectie, nulmeting en éénmeting, Ecorys-Kolpron, 2005 In het geheel van de 18 meetwijken is bij alle indicatoren sprake van verbetering. De geconstateerde verbetering is relatief het grootst bij het slachtofferschap geweldsdelicten (van 9,0% naar 6,7%), gevolgd door respectievelijk onveiligheidsgevoelens in de eigen buurt (van 36,6% naar 29,6%) en slachtofferschap vermogensdelicten (van 19,1% naar 18,1%). De schaalscores voor de ervaren overlast en verloedering laten eveneens een verbetering zien: deze twee indicatoren worden in afnemende mate ervaren als een buurtprobleem. Waterbedeffect in de 12 steden afwezig Er is gekeken of er eventueel sprake zou kunnen zijn van een waterbedeffect (zie bijlage 2 voor de berekening). Er is sprake van een waterbedeffect als de verbeterde situatie in de meetwijk(en) wordt teniet gedaan door een verslechtering in de stad of de omliggende wijken. Aan deze voorwaarde wordt op enkele uitzonderingen na (3 op de 55 mogelijke gevallen, dat is 5%) niet voldaan, zodat geen sprake lijkt te zijn van een waterbedeffect in deze 12 steden. 56

Bijlagen Gemeente Amsterdam Rotterdam s-gravenhage Utrecht Almelo Arnhem Breda Deventer Dordrecht Eindhoven Enschede Groningen Haarlem Heerlen Helmond Hengelo s-hertogenbosch Leeuwarden Leiden Maastricht Nijmegen Schiedam Tilburg Venlo Zwolle Alkmaar Amersfoort Emmen Lelystad Zaanstad Eénmeting Jaar Eénmeting Jaar/status eerste cohort tweede cohort Amsterdam Nog niet beschikbaar Rotterdam 2003 s-gravenhage 2004 Utrecht 2004 Almelo Nog niet beschikbaar Arnhem 2003 Breda 2004 Deventer 2004 Dordrecht 2004 Eindhoven 2004 Enschede 2004 Groningen 2004 Haarlem 2005 Heerlen 2005 Helmond 2004 Hengelo Nog niet beschikbaar s-hertogenbosch 2004 Leeuwarden 2004 Leiden 2004 Maastricht Nog niet beschikbaar Nijmegen Nog niet beschikbaar Schiedam 2004 Tilburg Nog niet beschikbaar Venlo 2004 Zwolle Nog niet beschikbaar Almaar 2004 Amersfoort 2005 Emmen 2003 Lelystad 2003 Zaanstad 2005 Bijlage 1: Overzicht gehanteerde bevolkingsonderzoeken Leefbaarheid en Veiligheid 2003-2005 (éénmeting, eerste en tweede cohort). 58

Nulmeting Geweld Vermogens- Overlast Verloedering Onveiligheid delicten buurt Utrecht 0,47 0,37 0,11 0,18 0,28 Deventer 0,19 0,46 0,25 0,22 0,29 Groningen 0,40 0,33 0,37 0,26 0,32 Haarlem 0,48 0,35 0,27 0,19 0,14 Heerlen 0,39 0,40 0,20 0,21 0,19 Helmond 0,30 0,49 0,35 0,30 0,45 s-hertogenbosch 0,56 0,41 0,23 0,20 0,41 Leeuwarden 0,56 0,43 0,41 0,20 0,54 Maastricht x x x x x Schiedam 0,51 0,29 0,46 0,15 0,31 Venlo 0,33 0,34 0,27 0,26 0,33 Amersfoort 0,38 0,32 0,28 0,24 0,51 Zaanstad* 0,27 0,28 0,07 0,01 0,26 Eénmeting Geweld Vermogens- Overlast Verloedering Onveiligheid delicten buurt Utrecht 0,46 0,37 0,19 0,17 0,29 Deventer 0,64 0,57 0,25 0,28 0,33 Groningen 0,50 0,54 0,30 0,22 0,42 Haarlem 0,28 0,36 0,30 0,20 0,33 Heerlen 0,45 0,31 0,27 0,23 0,22 Helmond 0,53 0,32 0,35 0,37 0,52 s-hertogenbosch 0,61 0,45 0,24 0,24 0,67 Leeuwarden 0,32 0,35 0,36 0,18 0,60 Maastricht 0,52 0,37 0,28 0,21 0,39 Schiedam 0,33 0,32 0,18 0,19 0,39 Venlo 0,48 0,35 0,31 0,27 0,33 Amersfoort 0,90 0,32 0,26 0,23 0,40 Zaanstad* 0,40 0,34 0,38 0,18 0,49 * Exclusief zakkenrollerij Bijlage 2: Stedelijke variatiecoëfficiënten vijf indicatoren in de nulmeting voor het tweede cohort meetwijken veiligheid. Bron: Tweede rapportage tweede cohort meetwijken Veiligheid, nulen éénmeting. Ecorys-Kolpron, 2005 59

Toelichting Deze variatiecoëfficiënten geven een beeld van de spreiding of concentratie van veiligheidsindicatoren in de stad. Hoe hoger het getal, des te groter de concentratie in bepaalde wijken. Als het getal laag is, is er sprake van een gelijkmatige spreiding over de stad. Hiermee wordt verspreiding of verschuiving naar andere wijken binnen een stad omgezet in één getal, dat in de tijd en tussen steden kan worden vergeleken. Een eventueel optredend waterbedeffect kan dan worden opgemerkt. Dit effect houdt in dat de problematiek op stadsniveau blijft bestaan, maar zich verplaatst of verspreid raakt over andere wijken. 60

Noten 1 Onderzoek naar het slachtofferschap van diefstal van de detailhandel, uitgevoerd in het voorjaar van 2004. Zie ook jrv 2004, p. 14, 15 en 40 e.v. 2 De categorie overige diefstal, waarnaar in pols ook is gevraagd, wordt in de Jaarrapportage niet meegenomen. 3 Opmerkelijk is het significante verschil tussen 2003 en 2004 in gemeentes met 250.000 en meer inwoners (resp. 12,9 en 6,3). 4 Bedrijven kunnen ook slachtoffer van delicten zijn. Dat zijn bijvoorbeeld vermogensmisdrijven waarvan bedrijven slachtoffer zijn. Deze cijfers worden niet in de pols gemeten. Zie ook hoofdstuk 3 Criminaliteit bedrijfsleven. 5 Een schriftelijk en ondertekend document is niet per definitie hetzelfde voor de politie en voor het slachtoffer. Een (ondertekend) proces-verbaal voor de politie is meestal de basis voor mogelijke juridische afwikkeling. Voor een slachtoffer kan het ook een verzekeringsformulier zijn. 6 In pols wordt ook overige diefstal waargenomen. Deze categorie valt buiten het Veiligheidsprogramma en wordt ook niet in de Jaarrapportage meegenomen. Het totale aantal vermogensdelicten waarover hier wordt gerapporteerd is dus exclusief deze categorie, en het totale aantal ligt dus hoger. 7 Het totale aantal geregistreerde vermogensmisdrijven volgens de cbs-classificatie bestaat uit: valsheidmisdrijven, eenvoudige diefstal, gekwalificeerde diefstal, verduistering, bedrog, heling en schuldheling. Dit aandeel ( overige delicten ) beslaat ongeveer een kwart van de totale categorie vermogensdelicten. 8 Bij de behandeling van de afzonderlijke delicten gaan wij in op herhaald slachtofferschap (frequentie). 9 Bij bedrijven met 50-99 werknemers (n=80) is dit 64% en 100+ werknemers (n=35) is dit 57%. 10 In deze tabel tellen de subtotalen niet op tot het totaal aantal delicten (som is 33,9% in plaats van 31,7%). Dit wordt verklaard door vestigingen die met meerdere vormen te maken hebben gehad. Deze vestigingen worden in het totaal percentage maar een keer meegerekend. 11 Van de door diefstal getroffen bedrijven geeft 41% aan het door hen genoemde aantal delicten zeker te weten en 59% geeft aan het te schatten. 62

12 Vermogensdelicten, verkeersoverlast, dreiging en verloedering. 13 In de vorige Jaarrapportage werd de ontwikkeling van ernstige overlast en fysieke verloedering vanaf 1995 beschreven. Logischerwijs zou de Jaarrapportage van dit jaar dan uitgaan van het jaar 1996. In dat jaar is echter geen Politiemonitor Bevolking afgenomen. Vandaar dat 1997 als vertrekpunt is gekozen. 14 De factoren ernstige overlast en (fysieke) verloedering worden niet direct gemeten in de Politiemonitor Bevolking. Het is echter mogelijk de factoren te benaderen door gebruik te maken van enkele van de buurtproblemen die wel in het onderzoek zijn betrokken. Dit resulteert in vormen van overlast en verloedering zoals deze zijn aangemerkt in het Veiligheidsprogramma. 15 Uit: Politiemonitor Bevolking Ontwikkeling 2004 16 De inhoud van dit hoofdstuk is grotendeels gebaseerd op de tweede rapportage tweede cohort Meetwijken Veiligheid, Wijkselectie, nulmeting en éénmeting (Ecorys-Kolpron, Rotterdam, 24 september 2004). In dit rapport wordt tevens een meer gedetailleerde toelichting en methodische onderbouwing gegeven op de wijkselectie en de nul- en éénmeting. 17 De 30 grote steden die deel uitmaken van het Grotestedenbeleid. 18 Bij de 50 probleemwijken gaat het nadrukkelijk om het zicht krijgen op de ontwikkeling van de veiligheid in die 50 wijken zelf. Daarom is ervoor gekozen om niet de algemene onveiligheidsgevoelens (de vraag voelt u zich wel eens onveilig ) als indicator te gebruiken zoals bij de landelijke outcome het geval is, maar de onveiligheidsgevoelens in de eigen buurt (de vraag voelt u zich wel eens onveilig in uw eigen buurt? ). 19 De inhoud van dit hoofdstuk is grotendeels gebaseerd op het rapport Rapportage tweede cohort meetwijken veiligheid, nul- en éénmeting (Ecorys-Kolpron, Rotterdam, september 2005). 20 Cohort 2 bevat eigenlijk dertien steden. Echter, voor de gemeente Maastricht zijn door de nieuwe aanpak bij de l&v enquete in die stad geen vergelijkbare gegevens met de nulmeting voorhanden. Hierdoor kan geen vergelijking plaatsvinden. 21 Die zowel niet in cohort 1 als in cohort 2 zitten. 22 Een schaalscore 0-10 betekent dat bij een score 0 overlast, respectievelijk verloedering niet als een buurtprobleem worden gezien, terwijl bij een score 10 deze verschijnselen als een zeer groot probleem worden ervaren. 63

Uitgave Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Postbus 20011 2500 ea Den Haag Ministerie van Justitie Postbus 20301 2500 eh Den Haag Productbegeleiding Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Directie Strategie Afdeling Strategie Onderzoek en Monitoring info@minbzk.nl info@veiligheidsprogramma.nl www.minbzk.nl www.veiligheidsprogramma.nl Ontwerp en opmaak De Rotterdamsche. Druk Artoos, Rijswijk Den Haag, oktober 2005 32063/cm14 64