TOETSTAAK 6: TAXI! Vaardigheid: spreken. Doelstelling: eindterm 2 beheersen: de cursist kan een uitnodiging, een voorstel en een oproep verwoorden en erop reageren. Verwerkingsniveau: beschrijvend. Context: openbaar en privé-vervoer. INTRODUCTIE De toetsafnemer stelt de cursist gerust aan de hand van een kort introducerend gesprek over vervoersmiddelen. Het is belangrijk voor het goede verloop van de toetstaak dat de cursist even kan praten zonder dat hij daarop beoordeeld wordt. Vertel dat je je op verschillende manieren door de stad kan verplaatsen. Met de taxi, met de bus, te voet, enz. Hoe verplaatst de cursist zich? Als er geen bussen meer rijden, en je moet snel ergens zijn, dan kan je eventueel een taxi bellen. Neemt de cursist soms een taxi naar huis? INSTRUCTIE De toets: zie kopieerblad cursist, toets: spreken 6. De toetsafnemer leest de instructie voor: Je bent op bezoek bij je vriend Mario. Je hebt juist de laatste bus naar het station gemist. Je wil toch graag de trein naar huis nemen en besluit een taxi te bellen, die je naar het station kan brengen.. Vraag of er een taxi kan komen. 2. Vertel waar je bent (adres Mario). 3. Vertel waar je naartoe wilt (het station). 4. Vertel om hoe laat de taxi je moet komen halen (om 23.40u). 5. Vraag hoeveel de rit gaat kosten. Dit is het adres van je vriend Mario. Hier moet de taxi je komen ophalen: Mario Krekelmans Kanaalstraat 24 appartement 4 A 3590 Diepenbeek Tel.: 002 40 36 695 Tijdens het uitvoeren van de toetstaak mag de toetsafnemer op geen enkele wijze helpen. Eventueel kunnen de instructies nog eens op dezelfde wijze worden herhaald als ze niet goed begrepen zijn, maar extra uitleg (bijvoorbeeld, woordverklaringen) is uitgesloten. De maximale tijd voor het voeren van het gesprek is 5 minuten.
Gespreksstramien (Toetsafnemer: T, Cursist: C) Dit is een open gesprek waarin de cursist de informatie die hij nodig heeft, moet zien te achterhalen. De toetsafnemer moet bijkomende vragen stellen als de cursist het item niet spontaan aanhaalt. De toetsafnemer moet wel opletten dat hij niet te snel hulpvragen stelt. De cursist moet de tijd krijgen om spontaan uitingen te formuleren. Voorbeeldhulpvragen (niet exhaustief): Waar moet u naartoe? Om hoe laat moet u aan het station zijn? Het kan voorkomen dat een cursist onvoorziene dingen zegt of vraagt. De toetsafnemer reageert daarop naar eigen goeddunken en noteert dit voorval op het scoreblad van de cursist. Zo kan hij er achteraf naar teruggrijpen en op een vergelijkbare manier reageren bij andere cursisten. Maar de toetsafnemer moet er zich altijd van bewust zijn dat hoe meer hij tussenkomt of reageert, hoe meer verschillen hij creëert tussen de cursisten. En dat moet worden vermeden.
BEOORDELINGSMODEL De nadruk ligt op het overbrengen van de inhoud van de boodschap, niet de vorm. Op dit niveau zijn de vormelijke eisen die kunnen worden gesteld nog zeer laag. Voor vorm wordt dan ook een meer globaal criterium gehanteerd (zie model). Het spreektempo mag laag zijn, maar het gesprek moet in zijn geheel niet langer duren dan 5 minuten. De woordenschat mag omschrijvend zijn. Toetsitems Preconditie De cursist voert een adequaat gesprek. Inhoud Item. De cursist belt op en groet de ontvanger. Item 2. De cursist kan verwoorden dat hij een taxi wil laten komen. Score Item 3. De cursist kan verwoorden waar hij zich bevindt. Item 4. De cursist kan verwoorden waar hij moet zijn. Item 5. De cursist kan verwoorden om hoe laat hij aan het station moet zijn. Item 6. De cursist kan vragen naar de prijs van de rit. Spreekdurf De cursist doet actief mee aan het gesprek en neemt initiatief om informatie zelf te formuleren. De cursist wacht niet telkens hulpvragen van de toetsafnemer af.
Vorm De cursist kan zeer eenvoudige korte zinnen maken met stereotype formuleringen en standaarduitdrukkingen. De zinnen mogen op dit niveau nog af en toe fouten bevatten zoals: uitspraakfouten, fouten tegen de woordvolgorde,.... De fouten die gemaakt worden, hebben geen systematisch karakter; er worden niet steeds dezelfde fouten gemaakt. OF: De cursist kan woordgroepen formuleren, maar maakt systematisch dezelfde fouten, bijvoorbeeld tegen de woordvolgorde, vervoeging,... OF/EN De cursist maakt veel fouten, maar er ontstaat geen begripsverwarring. OF: De cursist formuleert uitingen van slechts woord, herhaalt enkel de instructie of kan helemaal geen antwoord geven. Totaal 8 0,5 0 (bijgevoegd: scoretabel)
Naam:.. Datum:... TOETS Je bent op bezoek bij je vriend Mario. Je hebt juist de laatste bus naar het station gemist. Je wil toch graag de trein naar huis nemen en besluit een taxi te bellen, die je naar het station kan brengen.. Vraag of er een taxi kan komen. 2. Vertel waar je bent (adres Mario). 3. Vertel waar je naartoe wilt (het station). 4. Vertel om hoe laat de taxi je moet komen halen (om 23.40u). 5. Vraag hoeveel de rit gaat kosten. Dit is het adres van je vriend Mario. Hier moet de taxi je komen ophalen: Mario Krekelmans Kanaalstraat 24 appartement 4 A 3590 Diepenbeek Tel.: 002 40 36 695 kopieerblad cursist toets: spreken 6