KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN. Wijsbegeerte. Faculteit Ingenieurswetenschappen. Katholieke Universiteit Leuven

Vergelijkbare documenten
Kort overzicht Wijsbegeerte

Hoofdstuk 2. Kennis en geloof

Proeftentamen deel Wetenschapsfilosofie proef_deel_Wetenschapsfilosofie.pdf

INLEIDING Over verwondering, contingentie en denken-als-ordenen 13

KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN. Wijsbegeerte. Prof. Stefan Rummens. H01C4B Wijsbegeerte. Bachelor in de Ingenieurswetenschappen

Geologica. Logisch Empirisme, Popper en Kuhn. Opzet van dit college. Rationalisme. Wat is kennis? Wetenschappelijke Revolutie.

Eindexamen filosofie vwo II

Wetenschaps- filosofie. Wolter Kaper AMSTEL-instituut

Geloven en redeneren. Samenvatting

Vraag Antwoord Scores. Opgave 1 Een sceptische schnauzer en een sceptische arts

Handleiding bij Wondere wetenschap

Eindexamen Filosofie vwo II

Propositie: inhoud van een uitspraak (In welke taal dan ook, de inhoud blijft hetzelfde).

Geloven en redeneren. Religie en filosofie

Wim Lintsen. Cursus De grote vragen van de Kosmos. Deel 2 De methode van de wetenschap

INLEIDING Plato's grot Filosofie en ideologie De hermeneutische cirkel DEEL 1. DE LOTGEVALLEN VAN DE FILOSOFISCHE RATIONALITEIT

Wat is de mens? - Context. De opkomst van de filosofische antropologie

filosofie vwo 2016-II

Ter inleiding (tot een inleiding)

Eindexamen filosofie vwo 2002-I

Vraag Antwoord Scores

naar: Jed McKenna, Jed McKenna s theorie van alles, Samsara, 2014

Eindexamen filosofie vwo I

Kennis, hoe te benaderen en hoe te funderen..? Violette van Zandbeek Social research Datum: 15 april 2011

De Verlichting. De Verlichting

Filosofie voor de Wetenschappen

Samenvatting Filosofie Emoties

Inleiding Filosofie en Ethiek Derde Bijeenkomst: De 2e wetenschappelijke revolutie Dinsdag 19 september 2006

Higgs-deeltje. Peter Renaud Heideheeren. Inhoud

cultuur & media hoorcollege moderniteit en postmoderniteit theo ploeg

Zelfstudiefiches M&T: Deel 1 (H1-3)

RECHT EN SAMENLEVING ANDERS BEKEKEN

Opgave 3 De gewapende overval

11 De ontdekking van de mens en de wereld - internet oefentoets

Filosofie VWO 4 periode 1 Dikgedrukt: betekent dat dit woord in de woordenlijst staat

Descartes inspirator van de Verlichting

Rene Descartes. René Descartes, een interview door Roshano Dewnarain

Inhoud. Wanneer is wetenschap ontstaan?

Theorieën en hoofdfiguren uit de sociologie?

Oosterse filosofie. Over de denktradities in India en China

Essay. Norbert Vogel* Morele feiten bestaan niet

Geluk & wijsheid. Zevende avond

Eindexamen filosofie vwo I

DISCUSSIE OVER BEWUSTZIJN BIJ DIEREN EN DE NOODZAAK VAN HET ANALOGIE-POSTULAAT door Titus Rivas In de discussie rond bewustzijn (d.w.z.

Immanuel Kant Kritiek van de zuivere rede 53

a) (1p)Normale wetenschap, de activiteit waarmee de meeste wetenschappers onvermijdelijk hun meeste tijd aan besteden, is gebaseerd op de aanname dat

Eindexamen vwo filosofie II

Inhoud. 1. Protagoras Gorgias Thrasymachus, Callicles en Hippias 13

n filosofie n wetenschapsfilosofie n soorten wetenschap n filosofie van de informatica n inhoud college n werkwijze college

Descartes schreef dat er geen ander land was "où l'on puisse jouir d'une liberté si entière" (waar men een zo volledige vrijheid kan genieten)

Eindexamen filosofie vwo I

Leren Filosoferen. Tweede avond

6,1. Samenvatting door J woorden 7 juni keer beoordeeld. Filosofie. Filosofie hoofdstuk 4 wetenschapsfilosofie:

Mediasociologie Hoorcollege Iedereen is vrij! Theo Ploeg

Eindexamen filosofie vwo I

Politieke Filosofie Oudheid en Middeleeuwen

Voor wat betreft het multiple choice gedeelte heeft elke vraag altijd 3 mogelijke antwoorden, waarvan er slechts één het juiste is!

Samenvatting Filosofie Berkely, Hume, Kant

Don t be fooled by your own wisdom. (Witold Gombrowicz) Inhoud van deze presentatie

Filosofie. Op het VWO. Filosofie juist op Lyceum Oudehoven!

geloof en wetenschap Prof.dr. Cees Dekker Kavli Institute of NanoScience Delft

e-chrya visie door reflectie Workshop 25 mei 2014 De Wet van Een

Zin in filosofie. Ludo Abicht en Hendrik Opdebeeck. Acco Leuven / Den Haag

Waar komt het allemaal vandaan?

Religie, christendom en politiek vanuit filosofisch perspectief

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten

De filosofie van René Descartes

Hoorcollege 1: Onderzoeksmethoden !!

Samenvatting Levensbeschouwing Hoofdstuk 1 en 2

Samenvatting Levensbeschouwing LV \'Over wondere feiten\' Hoofdstuk 1

Immanuel Kant Kritiek van het oordeelsvermogen

Filosofie en actualiteit. Derde avond

Filosofie van de wiskundige praktijk (naturalisme) Bart Van Kerkhove

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol?

Een beeld dat ons gevangen houdt. Over de epistemische status van de metafysica in het vertoog van Guido Vanheeswijck

Tijd van pruiken en revoluties

Ludwig Wittgenstein ( ) Filosofie in de twintigste eeuw (part II)

Eindexamen Filosofie vwo I

7.1. Samenvatting door een scholier 2567 woorden 27 januari keer beoordeeld. Filosofie

Het laboratorium in je hoofd. Pim Lemmens

2) De voornaamste en meest frequente manier waarop vooruitgang gemaakt wordt in de

Samenvatting Filosofie Hoofdstuk 3 Kennen en Weten

Ethische optiek = hoe is de benadering dat mensen het uiteindelijk goede behoren te doen.

GELOOF EN WETENSCHAP. Modellen over de relatie tussen geloof en (natuur)wetenschap in historisch perspectief.

Materie en geest. Grenzen aan het fysische wereldbeeld. Gerard Nienhuis. Universiteit Leiden. Workshop Conferentie SCF, 20 januari 2018

INHOUDSOPGAVE 5 DEEL I KENNIS... 6 DEEL II WETENSCHAP... 76

DENKBEER, DE MENSELIJKE NATUUR, 2015 KRITIEK VAN DE ZUIVERE REDE KANT

Samenvatting Levensbeschouwing Mens en Maatschappij

Samenvatting Filosofie Hoofdstuk 3: Wat is kennis?

Vraag Antwoord Scores. geesten op metafysisch niveau, omdat er geen andere bewustzijnsvormen bestaan 1

DUALISME. René Descartes ( )

Geluk & wijsheid. Zesde avond

GOED ALS NIEUW WETENSCHAPSFILOSOFIE LEERLINGENHANDLEIDING

1. Waarom wetenschapsleer... 2

Opgave 2 Doen wat je denkt

Het begrip natuur in techniek, filosofie en religie. Deel I: Van voormodern naar modern denken

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 5

DEMARCATIE IN DE NATUURWETENSCHAPPEN. Toetsbaarheid in principe en in de praktijk

foundationalist: Er zijn zelf-evidente, en dus zelfrechtvaardigende, overtuigingen. Er zijn zelf-evidente, waarheidsbehoudende inferentieregels.

1 e jaar 2 e bijeenkomst. De vraag naar God

Transcriptie:

KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN Wijsbegeerte Faculteit Ingenieurswetenschappen Katholieke Universiteit Leuven Academiejaar 2011 2012

2 Inhoud H1. Inleiding... 4 1. Moderniteit (16e eeuw tot nu)... 4 2. Aristotelische of teleologische wereldbeeld... 5 3. Mechanisering van het wereldbeeld... 6 4. De moderne wending naar het subject... 7 5. De hedendaagse decentrering van het subject... 8 H2. Rationalisme & Empirisme... 9 1. Descartes over de mathèsis universalis.... 9 2. Methodische twijfel en het cogito... 9 3. Descartes over God en de wereld... 11 4. Relevantie van Descartes... 12 5. Empirisme van John Locke (17e eeuw) en David Hume (18e eeuw)... 13 H3. Transcendentalisme van Kant en Wittgenstein... 14 1. Synthetische oordelen a priori... 14 2. Mogelijkheid tot objectieve kennis... 15 3. Problemen met Kants theorie... 16 4. Wittgenstein over taalspel en levensvorm... 17 5. Kennis vereist de context van een taalspel... 18 6. De spiegelmetafoor, scepticisme en het Ding-an-sich... 18 7. De dreiging van het relativisme... 20 H4. Wetenschapsfilosofie... 21 1. Het logisch empirisme (= logisch positivisme)... 21 2. Het kritisch rationalisme van Karl Popper... 22 3. Hoe falsifiëren we theorieën?... 23 4. Thomas Kuhn en het wetenschappelijke paradigma... 26 H5. De grenzen van het eigenbelang... 27 1. Op zoek naar een nieuwe sociale orde?... 27 2. De onzichtbare hand... 28 3. Economische versus menselijke rationaliteit... 30 4. De grenzen van eigenbelang... 31 H6. Moraalfilosofie... 32 1. Utilitarisme... 32 2. Problemen met het utilitarisme... 32 3. Immanuel Kant... 33 4. Problemen met kantianisme... 34

3 5. John Rawls en de sluier va nonwetendheid.... 34 6. Mondiale rechtvaardigheid... 36 H7. Democratie als modern politiek regime... 38 1. Inleiding... 38 2. Liberalisme en democratie... 39 3. De liberale democratie?... 41 4. Multiculturalisme... 42 5. Technocratie... 42 6. Mondiale democratie?... 43 H8. De menselijke vrijheid... 44 1. Inleiding... 44 2. Het existentialisme van Jean-Paul Sartre... 44 3. Het Sein-zum-Tode bij Martin Heidegger... 45 4. Freud over het onbewuste... 46 H9. De impact van een economisch systeem... 48 1. Karl Marx en het historisch materialisme... 48 2. Marx over de vervreemding... 49 3. Evaluatie van het marxisme... 50 4. Moderniteit als rationalisering: Max Weber... 51 5. Jürgen Habermas over leefwereld en systeem... 51

4 H1. Inleiding 1. Moderniteit (16e eeuw tot nu) Waarom in de 16 e eeuw? Historisch breukmoment door fundamentele veranderingen in de maatschappij: Ontstaan van de moderne wetenschappen: o Astronomie: Copernicus en Kepler o Mechanica: Newton en Galileo Technische cultuur = toepassingen op de nieuwe wetenschappelijke kennis Kapitalistische vrije markteconomie (<-> feodaliteit ): Landbouw en ambachten verdwijnen voor industrie bv Nederland in 1600 doet aan wereldhandel Religie ondervindt een kantelmoment: Breuk tss westerse kerk: Protestantisme (Luther); Anglicisme (Calvijn); Katholicisme dwz. Religieus pluralisme note: voor de moderniteit waren kerk en staat niet gescheiden, nu de kerk intern al niet meer overeenkomt en bijgevolg wankelt, kan er een machtsoverdracht plaatsvinden en is er dus plaats voor nieuwe ideeën Politiek gaat van naar... o Feodaal stelsel: met veel lokale autoriteiten die stelselmatig onderhevig zijn aan hogere personen in rang (bekijk het als een stratego-spel: PIRAMIDE) o Natie: ontstaan door de centralisatie van de macht o Absolute Monarchie: De vroegere vorm van een natie (= staat met gecentraliseerde macht) bv. Lodewijk XIV (1638-1715) o Democratie met Liberaal idee: Verlichting en fundamentele rechten van de mens (na de Franse Revolutie in 1789 opkomst democratie) Rationalisering: meer handelen op basis van de reden en niet meer via de bijbel/god/religie Mechanisering van het wereldbeeld: Het Aristotelische of teleologische wereldbeeld (waarin god als maker van alles wordt beschouwd en men er van uitgaat dat alles een essentie heeft, de wereld is een drager van waarden en betekenis) wordt aan de kant geschoven voor het geordende wereldbeeld dat werd opgebouwd door strakke natuurwetten (Newton en Galileo). Dit heeft als gevolg dat de maker van de wereld (=god) wegvalt en dat er dus plaats is voor een nieuwe schepper. De mens neemt in het mechanische wereldbeeld een prominente rol aan. Wending naar het subject: Omdat de mens zelf het mechanische wereldbeeld heeft opgebouwd (bv. waarom valt alles naar beneden en niet naar boven Newton zegt zwaartekracht vd aarde, wij denken nu nog steeds zwaartekracht vd aarde, maar kan in principe aan eender welke oorzaak liggen tot aan het absurde toe, al is dit minder waarschijnlijk) vindt men de waarheid enkel door ZELF te denken. Met andere woorden, ALLE zogezegde waarheden zijn door de mens zelf bedacht (ook wel onderbouwd). De mens neemt dus een prominente rol aan.

5 2. Aristotelische of teleologische wereldbeeld Premodern wereldbeeld: Aristoteles (384-322 v.c.) Teleologisch: Alles heeft een essentie. Dit zijn de fundamentele kenmerken die bepalend zijn voor het wezen en maken het dus tot wat het is. Allereerst is er de potentie (mogelijkheid) waar men naar streeft om die om te zetten in Act (actuele werkelijkheid) Telos: Het doel is je essentie zo goed mogelijk vervullen Aristotelische fysica: 4 hoofdelementen (aarde water lucht en vuur). Zware dingen (aarde water) horen beneden en lichte (vuur en lucht) horen boven en alle soortgelijke dingen willen hun essentie ook zo goed mogelijk nastreven. Leer van de 4 oorzaken: leer die aangeeft hoe beweging in de werkelijkheid tot stand komen Materiële oorzaken Vormelijke oorzaken Efficiënte oorzaak (als een steen van de rotswand afvalt omdat ik hem heb geduwd ben ik de efficiënte oorzaak) Doeloorzaak (beweging verklaren omdat het voorwerp in kwestie zijn essentie aan het vervullen is bv. een steen valt omdat het dichter bij de aarde wil zijn( = essentie v/e steen) De natuur is een harmonieuze kosmologische orde: natuur heeft een betekenis en iedereen moet zijn rol vervullen ( mechanische wereldbeeld!). Thomas van Aquino maakt er in de middeleeuwen een religieuze interpretatie van (de natuurlijke werkelijkheid wordt begrepen als een schepping van god met elk ding zijn persoonlijk toegewezen plaats en functie) De natuur als intrinsiek betekenisvol: als de werkelijkheid teleologisch begrepen wordt, dan kunnen we uit hoe de dingen zijn ook meteen aflezen hoe de dingen moeten zijn. De essentie (het wezen van de dingen) is immers meteen ook een opdracht omdat elk zijnde er moet naar streven om zijn wezen zo goed mogelijk in act te realiseren. De natuur is niet alleen wat ze is, ze bepaalt ook normatief hoe de dingen moeten zijn.

6 3. Mechanisering van het wereldbeeld Volgens de methode van de moderne wetenschap: Empirisme systematische aanpak Francis Bacon (1561-1626) grondlegger empirisme (zintuiglijke waarneming) Vanuit waarnemingen bouwt men door inductie algemene uitspraken op over natuurlijke wetmatigheden. ( De natuur wordt immers alleen overwonnen door haar te gehoorzamen ) Ontstaan typisch moderne gedachte: de technologie helpt de werkelijkheid te achterhalen. kennis en menselijke macht vallen samen Galileo (1564-1642) door systematische aanpak (focussen op een deelprobleem en gericht experimenteren om zo tot een conclusie te komen bv. alle voorwerpen vallen even snel zonder luchtweerstand -> experimenteren in vacuüm). Het theoretisch kader krijgt een wiskundig karakter! Mechanisering van het wereldbeeld: De wereld wordt betekenisloos en kil omdat er geen essentie of harmonie aanwezig is. Het wereldbeeld is opgebouwd uit strakke natuurwetten. Dit leidt tot de onttovering van de wereld ( Max Weber 1864-1920), dwz dat de natuur van een magisch karakter in de premoderniteit tot een kil en koud karakter in de moderniteit is geëvalueerd. Vroeger dacht men dat god overal was (dus ook in de natuur) maar nu bekijkt men de natuur eerder als een koud en kil object Note: Aristoteles = kwalitatieve beschrijving (bv. de steen valt naar beneden) Newton = kwantitatief (bv. de steen valt nr beneden met een versnelling van 9,81 m/s²) Evolutie theorie van Darwin (19 e eeuw): aanvulling tot de onttovering van de wereld. God maakte de wereld niet, het is per toeval ontstaan en wie of wat er overleefd is puur op toeval berust. Note: Het wiskundige karakter met betrekking op (be)kansrekening! David Hume (1711-1776): Uit wat er is kan men niet meer afleiden wat we moeten doen. Hume found that there seems to be a significant difference between descriptive statements (about what is) and prescriptive or normative statements (about what ought to be), and it is not obvious how we can get from making descriptive statements to prescriptive. The is ought problem is also known as Hume's Law and Hume's Guillotine. - Wikipedia

7 4. De moderne wending naar het subject Het succes van de moderne wetenschap voedt bij velen het vertrouwen in het menselijke kunnen op allerlei vlakken. Daarom wordt de komst van de moderniteit door velen ook begrepen als een wending naar het subject waarbij het menselijke subject op een heel aantal vlakken in de samenleving een meer centrale rol en betekenis krijgt. Vier aspecten: 1. Verwerven van kennis: vroeger was traditie en geloof de autoriteit van kennis, nu doet de mens beroep op zijn eigen vermogen. Dit doet men adhv de natuur ondervragen en experimenten op te stellen. 2. Gebruik van technologie om kennis te verwerven. 3. Legitimiteit van de politieke macht: Als de maatschappelijke orde niet langer door God gelegitimeerd kan worden, dan kan de legitimiteit van de politieke macht uiteindelijk alleen nog maar van het volk zelf komen. Dit ligt in de lijn met de verlichting en democratie. 4. Individuele zingeving: God is niet de traditionele of interactieve god. Omdat men zich in het katholicisme niet meer ik kan vinden, ontstaat het protestantisme (benadrukt de rechtstreekse band tussen het individu en God, de bemiddelende rol van de natuur en/of van de priester wordt daarbij grotendeels geëlimineerd) Aristoteles en Thomas van Aquino Door de interne breuk in de kerk en de secularisering verlies ze haar inbreng in de samenleving, en komt onder druk te staan. Door de secularisatie groeit ook het vertrouwen in de wetenschap en Het ontwerpen van een eigen levensproject wordt nu (anders dan in de premoderne samenleving) een (moeilijke) opdracht die elk individu zelf tot een goed einde moet proberen te brengen. Technologie waardoor men gelooft dat wetenschap en technologie uiteindelijk de oplossing zal vormen voor alle problemen. Note: Wetenschap en technologie brengen ook problemen met zich mee ecologie Menselijke rede komt centraal te staan: Kant vatte de ideeën van de Verlichting (18de eeuw) samen in de slagzin: Sapere aude! (Durf zelf te denken.) en zag het succes van de moderne menselijke rede als een vorm van verlichting na de duisternis waarin het denken zich in de premoderne samenleving bevond.

8 5. De hedendaagse decentrering van het subject Hedendaags is van 1850 tot nu Waarom decentrering: De wetenschap en technologie brengen ook problemen met zich mee brengen zoals de ecologische problematiek en kernwapens. Maakbaarheid van de samenleving en economie leidt tot wantoestanden (fascisme of armoede) Het optimisme dat het enkel zou lukken zonder god (of persoonlijke zingeving) verdwijnt De menswetenschappen: 19 e en 20 e eeuw Voorheen dacht men dat men naar de natuur keek van buitenaf (een neutrale onderzoeker), uit dat onderzoek blijkt al snel dat de mens niet zomaar buiten of boven de empirische werkelijkheid staat, maar daar (uiteraard) ook deel van uitmaakt. Wat beïnvloed onze kijk op het wereldbeeld of ons denken? 1. Karel Marx: Onderbouw bovenbouw Economie beinvloedt ons denken (verschil Afrika-Europa) vals bewustzijn Het economisch systeem vertoont in zijn functioneren wel degelijk een eigen dynamiek die vaak aan de menselijke controle ontsnapt en dus de idee van de maakbaarheid van de samenleving sterk onder druk zet. 2. Sigmund Freud: Wij het Ego bepalen op een onbewuste manier (zonder controle) een samenspel tussen het Es (onze driften) en het Über-ich (de culturele en morele normen) 3. Ludwig Wittgenstein: linguistic turn ons denken erg afhankelijk is van de taal die we spreken en die taal komt uit de cultuur waarin we leven. Welke kennis is nu objectief? Ontstaan van de zelfreflectie van de mens (mede door menswetenschappen) het menselijke denken nu ook op een meer bewuste manier over zichzelf (en de eigen beperkingen) is gaan nadenken. Hoewel die reflexiviteit geleid heeft tot een meer kritische houding ten aanzien van de vooruitgang en ten aanzien van de maakbaarheid van de samenleving, hoeft die reflexiviteit natuurlijk niet tot fatalisme te leiden. In tegendeel, als ze ons een beter inzicht geeft in ons eigen functioneren en ons in staat stelt om beter de grenzen van onze eigen mogelijkheden in te schatten, dan zou die reflexiviteit het menselijke handelen en kennen ook zelfbewuster en effectiever kunnen maken.

9 H2. Rationalisme & Empirisme Kenleer: afvragen welke kennis zeker is Nieuwe fundamenten voor kennis, niet langer religieus /traditioneel maar wetenschappelijk! Rationalisme (bv. Descartes 17 e eeuw): bron kennis = menselijke rede/verstand met wiskundig karakter Empirisme (bv. John Locke 17 e eeuw en David Hume 18 e eeuw) kennis komt uit waarneming Zowel rationalisme als empirisme: probleem dvd brug De Mens wordt een autonome waarnemer van de natuur, een buitenstaander. Hij heeft zijn plaats in en het harmonieuze beeld van de wereld volgens Thomas van Aquino verworpen. 1. Descartes over de mathèsis universalis. René Descartes (17de eeuw) Rationalisme en wiskundig karakter Zoektocht naar zekere kennis. Hij onderbouwt kennis met de Wiskunde want wiskunde = universele maatstaf. Eerst moet men zoeken naar axioma s (= onbetwijfelbare waarheden) en dan door deductieve bewijsvoering nieuwe stellingen bekomen ( Analyse en Synthese wiskundige methode) Bv. Meetkunde of Newtoniaanse Mechanica Problemen: De secundaire kenmerken van voorwerpen (geur kleur en hardheid) kunnen niet door de wiskunde beschreven worden dus zijn voor Descartes onbelangrijk. (bv het stukje bijenwas) Over de secundaire kenmerken is er dus GEEN zeker kennis omdat die aan de beschrijving van de wiskunde ontsnappen. 2. Methodische twijfel en het cogito Methodische twijfel: Men kan aan alles twijfelen behalve aan de twijfel zelf. Cogito: een helder en welomlijnd idee Méditations métaphysique: Descartes wil zekerheid dat de wetenschappelijke kennis zeker is (= taak van de Filosofie)

10 Volgens Descartes zijn er drie vormen van kennis die nooit tot zekere kennis kunnen leiden: Note: Dit leidt tot radicale twijfel, dus twijfelen aan alles! I. Traditionele filosofie (bv. Thomas van Aquino): want die is in strijd met de moderne wetenschap van oa. Galileo, Kepler,.. II. Zintuiglijke waarneming: onze zintuigen kunnen ons bedriegen (bv Stok in het water lijkt gebroken) en het kan dus zijn dat we bv. enkel in een droomwereld leven (zoals The Matrix) en als we dan vertrouwen op onze zintuigen, is onze kennis zinloos i. Vb: Hilary Putnam ( 1926) Brain in a vat theory III. De wiskunde zelf: Descartes houdt er rekening mee dat hij zich kan vergissen door een malin génie: machtige creatuur die wiskundig denken manipuleert (soort van duivel) wie garandeert er mij bijvoorbeeld dat er niet een of andere bovennatuurlijke malin génie (kwaadaardige demon) aan het werk is die mij doet geloven dat twee plus twee vier is, terwijl het eigenlijk vijf moet zijn? Men kan aan alles twijfelen maar niet aan het bestaan van de mens want: Immers als ik twijfel aan de twijfel, dan ben ik nog altijd aan het twijfelen en daarom is de twijfel zelf onbetwijfelbaar. Twijfelen is echter duidelijk een soort mentale activiteit, een activiteit van het denken. Dus als ik twijfel dan denk ik en aangezien ik enkel kan denken als ik ook echt besta (iets dat niet bestaat kan niet denken, het bestaan is een noodzakelijke voorwaarde voor het denken), is het duidelijk dat ik besta. Cogito ergo sum (je pense donc je suis). Ideeën gevormd op basis van zintuiglijke kennis idées obscures et confuses

11 3. Descartes over God en de wereld Cogito: een helder en welomlijnd idee claire et distincte Ideeën gevormd op basis van zintuiglijke kennis idées obscures et confuses Godsbewijzen: Uit het bestaan van een Cogito kan men het bestaan van god afleiden op de volgende manieren: Note: God is in deze bewijzen het meest volmaakte. De idee van volmaaktheid is van bij de geboorte in ons denken aanwezig (idées innées). Daarin verschilt deze idee van de duistere en verwarde ideeën die niet aangeboren zijn, maar afkomstig uit de zintuiglijke waarneming. I. A posteriori: volgens het causaliteitsprincipe Aangezien ons denken zelf niet volmaakt is, kan ons menselijke denken niet zelf de oorzaak van de idee van het volmaakte zijn. Alleen het volmaakte zelf kan de idee van het volmaakte veroorzaken. II. a priori of ontologische: Ontologie = leer van het zijn Iets dat bestaat meer volmaakt is dan iets dat niet bestaat. De idee van het volmaakte kan dan ook enkel de idee van het volmaakte zijn als het een idee is van iets dat echt bestaat. Als ons idee van het volmaakte niet zou overeenstemmen met een echt bestaande werkelijkheid dan zou er een idee mogelijk zijn van iets dat nog meer volmaakt is (want ook echt bestaat) en dus zou ons idee van het volmaakte niet de idee van het volmaakte zijn Nu het bestaan van god is bewezen is de rest gemakkelijk: God is waarachtig en dus geen bedrieger dus alle helder en welomlijnd ideeën die we verwerven zijn ook zeker correct.

12 4. Relevantie van Descartes Descartes wil ons duiden op 2 zaken: gemechaniseerd wereldbeeld: zelfs nu nog zijn de wetenschappen die meer geformaliseerd zijn hoger aangeschreven dan bijvoorbeeld de filosofie of sociologie. Radicaal dualisme: Lichaam en Geest zijn 2 aparte dingen! Dualisme leidt tot 2 problemen: - Kloof mens en geest: Als het lichaam en geest niet een zijn is de gedachte dan van een andere wereld of behoort het toch tot de sfeer van het lichamelijke? - Probleem van de brug: Hoe is aan te tonen dat de voorstellingen in het bewustzijn gelden voor de objectieve werkelijkheid?

13 5. Empirisme van John Locke (17e eeuw) en David Hume (18e eeuw) De zintuiglijke waarneming is de bron van kennis en verwerpen van aangeboren kennis of ideeën Descartes onze geest op zichzelf een onbeschreven, wit blad papier en is de inhoud van onze geest volledig afkomstig uit onze waarnemingen John Locke (17 e eeuw) Reflections: inwendige waarneming (gevoelens, gedachten) Sensations: uitwendige waarneming (licht, geur, geluid) Simple ideas (groen, rond) Complex ideas (de beschrijving van bv een appel) Gelijkenis tss empirisme en rationalisme: kennis van primaire eigenschappen is het belangrijkste Idee van overeenstemming: Als elke kat die we tegenkomen zacht is, kunnen we stellen dat katten zacht zijn. David Hume (18 e eeuw) Radicaliseert de ideeën van Locke maar trekt de overgang van waarnemen en kennis in twijfel (= causale verbanden = verbanden tussen oorzaak en gevolg) en dus ook met betrekking tot inductie (dwz. Ik stel keer op keer vast dat alle stenen naar beneden vallen, mogen we daarom zeggen dat alle stenen naar beneden vallen?) Leidt tot radicaal scepticisme (= twijfelzucht) Dus enkel de zintuiglijke indrukken zijn zeker, de oorzaak van zintuiglijke indrukken is niet zeker. Hume verondersteld dat we door een psychische drang of gewoonte bv een plank met 4 poten zien als een tafel zien omdat het een gewoonte is dat we een voorstelling maken van een object (custom and habit). Probleem van inductie: Een object X heeft de kleur grauw als het groen is tot eind 2027 en blauw vanaf begin 2028. Is bijvoorbeeld gras nu groen of grauw? Want elke waarneming van groen gras is dus eigenlijk ook een waarneming van grauw gras! ( Nelson Goodman 1906-1998)

14 H3. Transcendentalisme van Kant en Wittgenstein Transcendentalisme (in deze cursus): op zoek gaan naar mogelijkheidsvoorwaarden van kennis (aan welke voorwaarden moeten worden voldaan voor we weten of onze kennis zeker is?) Concreet komt dit neer op het oplossen probleem van de brug (maar op een andere manier dan de godsbewijzen van Descartes) Immanuel Kant(18 e eeuw) versus Wittgenstein(1889-1951) 1. Synthetische oordelen a priori A priori: kennis los van zintuiglijke waarneming A posteriori: kennis gebaseerd op zintuiglijke waarneming Onderscheid tussen drie categorieën: I. Analytische oordelen: oordelen die waar zijn op basis van de betekenis van de termen die in het oordeel voorkomen II. Synthetische oordelen a posteriori: synthetisch oordeel: als er bovenop de definitie van het van de betekenis nog iets extra wordt vermeld (bv. deze tafel is grijs) III. Synthetische oordelen a priori Aangezien het hier gaat om synthetische (i.p.v. analytische) oordelen, gaat het om oordelen die meer zeggen dan wat al besloten ligt in de definities van de gebruikte termen. Tegelijkertijd zijn het oordelen die eventueel wel deels aansluiten bij onze zintuiglijke waarneming maar deze duidelijk ook overstijgen en daardoor a priori (i.p.v. a posteriori) waar zijn. Voorbeelden hier zijn alle wiskundige uitspraken, vijf plus drie is acht, maar ook alle algemene fysische uitspraken zoals alle gras is groen of de zwaartekracht van de aarde veroorzaakt de valversnelling. Hume (want inductie) Copernicaanse omwenteling: Kant zegt dat zowel de rationalisten als de empiristen gingen Er nog vanuit dat de menselijke geest zich moest richten naar de werkelijkheid. Maar eigenlijk richt de werkelijkheid zich naar ons denken. In ons denken. Kant zal die rollen echter omkeren. Het is volgens hem niet het denken dat De mens is dus een verwerkingsmachine met nood aan zowel zintuiglijke indrukken als een methode om naar de kennis te komen. De werkelijkheid heeft de structuur die ze heeft, omdat de Werkelijkheid zich moet aanpassen aan de vormen en categorieën die het menselijke denken Aan haar oplegt.

15 2. Mogelijkheid tot objectieve kennis Kant: Menselijke verwerkingsmachine is een samenspel tussen zintuiglijke waarnemen en menselijk verstand. Hij maakt dus een connectie of synthese tussen empirisme en rationalisme. Transcendentale esthetiek heeft betrekking op de zintuiglijke waarneming. Elke waarneming is een waarneming in ruimte en tijd omdat wij zelf bij het waarnemen de waargenomen verschijnselen op noodzakelijke wijze in de ruimte en in de tijd situeren. Het feit dat wij de vormen van ruimte en tijd zelf a priori toevoegen aan onze waarneming, betekent ook dat de kennis van ruimte en tijd voor ons a priori (dus los van de waarneming zelf) toegankelijk is. De wetenschap die zich bezighoudt met de studie van het a priori vormen van ruimte en tijd is volgens Kant de wiskunde (ruimte= meetkunde, tijd = algebra). Transcendentale analytiek heeft betrekking op het menselijk verstand, dat de waarnemingen verder ordent en bij gevolg komt tot een objectief oordeel. Concreet doet het verstand dit aan de hand van volgende 12 categorieën die a priori zijn ingebouwd: - kwantiteit (eenheid - veelheid - alheid) - kwaliteit (realiteit - negatie - begrenzing) - relatie (substantie en accident - oorzaak en gevolg - wisselwerking) - modaliteit (mogelijkheid - bestaan - noodzakelijkheid) Voorbeeld uit de cursus: De vormen van de waarneming en de categorieën van het verstand zijn een soort bril waarmee we naar de werkelijkheid kijken. Die bril zorgt er onder meer voor dat we zintuiglijke waarnemingen alleen kunnen zien als waarnemingen afkomstig van objecten (appels of biljartballen) die op causale wijze met elkaar interageren. Merk de synthese van rationalisme en empirisme op! Kennis vereist 2 dingen: zintuiglijke indrukken en onze ordening want waarnemingen zonder begrippen zijn blind en begrippen zonder waarnemingen zijn leeg. " -Kant

16 3. Problemen met Kants theorie Probleem van de brug is niet echt opgelost. Hij splitst ze eerder op in 2 delen (denk aan de metafoor met de bril) - fenomenale werklijkheid : zoals ze zich aan ons verschijnt - noumenale werkelijkheid: werkelijkheid 'an sich' achter de verschijnselen.'das Ding-an-sich ist ein Unbekanntes Hier maakt Kant een fout met zijn Transcendentale analytiek. Hierin toont hij dat de Newtoniaanse mechanica wel degelijk de juiste is maar nu weten we dat de Relativiteitstheorie exacter. De relativiteitstheorie omvat ook dat de tijd-ruimte relatie niet volgens de euclidische meetkunde is maar eerder volgens de Riemanniaanse. door die vergissing, kloppen zijn categorieën niet meer. En wie garandeert ons dat het juist die categorieën zijn in ons verstand? Misschien zijn er dus wel meerdere brillen waardoor we kunnen kijken.

17 4. Wittgenstein over taalspel en levensvorm De grenzen van mijn taal betekenen de grenzen van mijnwereld. Ludwig Wittgenstein (20ste eeuw) maakt een wending van het menselijk subject naar: - taal: Structuur van de werkelijkheid = werkelijkheid zoals we ze in taal kunnen beschrijven (zie citaat bovenaan) - Intersubjectiviteit: we spreken over de werkelijkheid in de vorm van taal dus taal is taal de drager van alle kennis en daarbij ook een transcendentale mogelijkheidsvoorwaarde voor onze kennis over de werkelijkheid. - Taalspel de betekenis v/e woord hangt samen met het gebruik ervan. Je kan dus door het anders te gebruiken de betekenis veranderen: meaning is use. De betekenis van een woord hangt dus onlosmakelijk vast aan onze levensvorm, de manier waarop we feitelijk handelen over de werkelijkheid. Bv. Een huis bouwen wordt verschillend opgevat door zowel een architect als een bouwvakker, hun werkelijkheid over het bouwen van een huis is dus anders. De oplossing van Wittgenstein voor het probleem van de brug aan de hand van de appel: Locke (en Hume en Kant) stonden voor het probleem om uit te leggen waarom we zouden mogen aannemen dat de (complexe) idee van de appel die we vormen in ons hoofd, ook overeenstemt met een echte werkelijkheid buiten ons hoofd. Volgens Wittgenstein is er een foute aanpak en formulering van het probleem. We groeien immers allemaal op binnen de menselijke levensvorm, leren daarbij de menselijke taal spreken en leren daarbij (van onze ouders, op school, ) ook wat appels zijn, hoe we die kunnen herkennen en wat we daarmee kunnen doen. Om het nog anders te stellen: dat de werkelijkheid aan ons verschijnt in de vorm van objecten (i.p.v. in de vorm van losse indrukken) heeft niets te maken met de vermeende categorieën van ons denken die die indrukken tot een eenheid vormen (Kant). Dat onze wereld bestaat uit objecten heeft te maken met onze manier van leven (onze levensvorm) waarin zowel appels als andere objecten een belangrijke rol spelen en waardoor we ook een taal(spel) hebben ontwikkeld om op een bruikbare manier over die objecten te kunnen spreken.

18 5. Kennis vereist de context van een taalspel onderscheidt 2 vormen van kennis - Basiszekerheden zijn oordelen die we niet kunnen betwijfelen. Als aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan binnen een bepaalde context, kan je wel degelijk zeggen dat het een appel is en geen rond hard groen voorwerp. - betwijfelbare oordelen betekenisvolle vragen die we aan de werkelijkheid kunnen stellen. Deze zijn betekenisvol omwille van een achtergrond van basiszekerheden die betekenis geeft en aangeeft hoe de vraag zou kunnen worden beantwoord (context van taalspel). Bv. 119 een priemgetal? Dit is een betwijfelbaar oordeel omdat je kan nagaan wat het betekent om een priemgetal te zijn. Hiervoor heb je dus noodzaak aan het wiskundig taalspel. En omdat we 119 kunnen ontbinden in 7 maal 17 is het geen priemgetal. Hieruit leren we ook dat elke twijfel is voorafgegaan door absolute zekerheid want zonder zekerheid heeft twijfel geen betekenis. Note: Filosofische vragen zijn vaak pseudo-problemen die gebaseerd zijn op foute aannames en fictieve concepten Filosofische vraag oplossen betekent voor Wittgenstein de vraag 'doen verdwijnen' door te laten zien dat ze slecht gesteld is. 6. De spiegelmetafoor, scepticisme en het Ding-an-sich Probleem van de brug: Kant Categorieën van het verstand Wittgenstein legt verantwoording af aan de hand van taalspel en zegt dat het eigenlijk geen probleem is. Spiegelmetafoor : verwijst naar overeenstemming (afspiegelingsrelatie) tussen wereld en denken en is in zekere zin een basis van het probleem van de brug. Wittgenstein verwerpt spiegelmetafoor als vorm van filosofische verwarring. Waarom?: - de metafoor verwijst naar een fictieve (goddelijke) positie buiten wereld en denken - de fictieve positie staat volledig los van het menselijk handelen (binnen de taal en binnen de werkelijkheid) en is dus betekenisloos Elke vraag die we stellen moet dus duidelijk ingebed zijn in een taalspel. Wat zegt Wittgenstein over? - Scepticisme (twijfelzucht) is onmogelijk want vragen zijn betekenisvol binnen een taalspel. Stel dat

19 er geen context van taalspel is, is de twijfel bijgevolg ook betekenisloos en bijgevolg nutteloos. Er moet een taalspel zijn, er moet een achtergrond van zekerheid zijn. - Radicale twijfel in de filosofie (Descartes,Hume,Kant, ) is gebaseerd op spiegelmetafoor en dus betekenisloos. bv. bestaan malin génie (Descartes ) - Matrix Wittgenstein: dit is een betekenisloze vraag, want heeft niet te maken met de dingen die we doen. Niemand kan het verschil tussen in en uit de Matrix aantonen. (zelf al is er iemand die dat kan, welke van de twee is dan 'meer werkelijk') - Ding-an-sich is fictie, er is maar één werkelijkheid : die waarbinnen wij kunnen handelen en kunnen over spreken. Wittgenstein veroorzaak een realismedebat in de wetenschap: De vraag of objecten die we niet met het blote oog kunnen waarnemen ook echt bestaan. (elektronen, moleculen, cellen, ) Metafysisch realisme : Ja, want wetenschappelijke theorieën beschrijven de wereld 'an sich' Antirealisme ( empirisme): Neen, wetenschappelijke theorieën zijn slechts hulpmiddelen om wat we wel kunnen zien te manipuleren en te voorspellen. Zijn we dus wel zeker dat de theorieën ECHT aanknopen bij de werkelijkheid. Een sterk argument voor deze theorie is ook dat er veel theorieën in de loop van de geschiedenis fout zijn gebleken. Intern realisme( Wittgenstein): Deze positie gaat ervan uit dat vraag of elektronen ook echt bestaan alleen maar zinvol is binnen de context van een taalspel waarin die vraag ook betekenis heeft en waarin die vraag dus effectief ook samenhangt met de dingen die we doen en kunnen meemaken. Het taalspel waarbinnen de vraag naar het bestaan van elektronen is ontstaan en waarbinnen ze betekenis heeft, is natuurlijk het taalspel van de fysica zelf. Aangezien de fysici al lang geleden hebben aangetoond, op basis van de criteria eigen aan het taalspel van de fysica, dat elektronen effectief bestaan, is de vraag naar het bestaan van elektronen eigenlijk opgelost.

20 7. De dreiging van het relativisme Kant geeft mijn zijn categorieën slechts 1 manier om naar de werkelijkheid te kijken (slechts 1 bril om naar de werkelijkheid te kijken). De benadering van Wittgenstein is veel ruimer en is in zekere zin een bevrijding uit het strakke karkas van de Kantiaanse categorieën (want voor elke context is er een zeker taalspel, dit betekent dat er veel meer brillen zijn om door te kijken). Is er een dreiging voor de stabiliteit voor de theorie van Wittgenstein van het relativisme? Ja: moreel relativisme: Bv. Zitten morele principes in een westers taalspel? Zijn ze dan niet van toepassing in China? Want dat is een andere cultuur en dus ook een andere context. Relativisme binnen de moderne wetenschap: Kan het zijn dat bijvoorbeeld de aristotelische, de newtoniaanse en de einsteiniaanse fysica elk drie verschillende taalspelen vertegenwoordigen die elk hun eigen waarheid over de werkelijkheid vertellen? Of is het ene superieur aan het andere? En hoe bepaal je die superioriteit? Evenals de voorafgaande filosofen slaagt ook Wittgenstein er niet in het probleem van de brug voor 100% uit de weg te ruimen.

21 H4. Wetenschapsfilosofie 1. Het logisch empirisme (= logisch positivisme) Een groep filosofen van de 20 e eeuw ( de Wiener Kreis 1925 tot 1936). Er was volgens hen een terugkeer naar allerlei mystieke, religieuze en metafysische illusies. Zij stelden daarop in dat Alleen wetenschappelijke uitspraken zijn betekenisvol en dus moeten onder meer religie, ethiek en metafysica als betekenisloze onzin van de hand gewezen worden. Dus er zijn maar 2 soorten betekenisvolle uitspraken : analytische uitspraken: zijn waar op basis van de betekenis van de in die uitspraken gebruikte termen. Concreet: Heel de wiskunde (kan je herleiden tot de axioma s) en alles over A en niet-a empirische uitspraken (de synthetische uitspraken a posteriori= met zintuiglijke waarnemingen) : Deze zijn betekenisvol als ze verifieerbaar zijn Verificatieprincipe: Dit wil zeggen dat het mogelijk moet zijn om op basis van een empirische waarneming na te gaan of de uitspraak al dan niet waar is. Zo is bijvoorbeeld de uitspraak de Empire State Building is het hoogste gebouw van New York een verifieerbare en dus betekenisvolle uitspraak. Men stoot ook hier op enkele fundamentele problemen: I. Kurt Gödel: onvolledigheidsstelling elke poging om bijvoorbeeld de structuur van de natuurlijke getallen te axiomatiseren onvolledig zal blijven. Wiskundige waarheid is met andere woorden groter dan logische bewijsbaarheid. Als wiskundige kennis niet gebaseerd is op een louter logische analyse van de betekenis van wiskundige termen, dan rijst opnieuw de vraag naar de oorsprong en de geldigheid van onze wiskundige kennis. (deze alinea is niet voor het examen te kennen en dient enkel ter illustratie) II. Het verificatieprincipe is niet verifieerbaar III. Inductieprobleem: inductie geen logisch geldige redeneervorm is (Hume botst hier ook op!) Rudolf Carnap (1891-1970) komt met de eis van confirmeerbaarheid: dit is iets losser als verificatie. Elke zwarte raaf die we zien, is een bijkomende bevestiging (confirmatie) voor de uitspraak dat alle raven zwart zijn. Elke confirmatie maakt die universele uitspraak daarmee waarschijnlijker. Ook hier komen problemen tevoorschijn: Confirmatie kan uiteindelijk alleen maar tot waarschijnlijke kennis leiden. Waarschijnlijk zijn alle raven zwart. Moeilijk te verifiëren, in hoeverre is de 1000 e confirmatie nog een extra bevestiging? Dit leidt tot een tegen-intuïtief resultaat. Bv Alle raven zijn zwart alles wat niet zwart is is geen raaf nu moet je alle niet zwarte dingen gaan confirmeren?

22 2. Het kritisch rationalisme van Karl Popper Karl Popper (1902-1994) verificatieprincipe is te restrictief, we houden veel te weinig ware uitspraken over. Dus hij verdedigd het principe van falsifieerbaarheid. Zo ontstaan: Deugdelijke wetenschap: falsifieerbare kennis andere vormen van kennis of pseudo-kennis waaronder : religie, de metafysica het marxisme, de psychoanalyse omdat het niet falsifieerbaar is doet het er niet toe! De drie kenmerken van Karl Popper 1. Toch leidt dit niet helemaal tot zekerheid omdat het in de toekomst ontkracht worden door een waarneming. Dus het criterium voor wetenschappelijkheid is mogelijkheid tot onzekerheid. De kracht van een theorie stijgt volgens Popper als die iets specifieker wordt bepaald, want dat maakt een theorie makkelijker te falsifiëren. 2. Popper verdedigt een nieuwe visie op de wetenschappelijke methode: inductie is niet de werkelijke methode van wetenschappers maar het is eerder de hypothetisch deductieve methode Wetenschappers lezen hun theorieën niet af uit de feiten, maar ze stellen hun wetenschappelijke theorieën of wetenschappelijke hypotheses op op basis van een soort beredeneerd giswerk en pas nadien gaan testen of die hypotheses ook daadwerkelijk kloppen. i. theoretische hypotheses wordt geformuleerd ii. theorie wordt getoetst aan de empirische werkelijkheid door concrete voorspellingen uit deze hypotheses af te leiden. (deductie) iii. als hypotheses weerlegd kunnen worden door de waarneming (falsificatie), dan moet een nieuwe hypothese worden gezocht. bv. Semmelweis' analyse van de 'kraamvrouwenkoorts' In deze methode zit een systematische vorm van trail and error verborgen. Popper zal het anders aankleden : i. formuleren van een mogelijke hypothese = conjectures = trail ii. weerlegging aan de hand van feiten= refutations = error Het ontdekken van nieuwe hypotheses vereist creativiteit en inventiviteit, terwijl de rechtvaardiging vervolgens veel strikter verloopt op basis van deductie en rigoureus experimenteel werk. - Popper Anders dan het inductivistische model doet uitschijnen, is het formuleren van de hypotheses daarbij geen strikt rationeel of logisch proces. Er is een onderscheid tussen het proces van ontdekking (context of discovery) en het proces van rechtvaardiging (context of justification). controle door gericht gekozen experimenten, bv in de Newtoniaanse mechanica: om de luchtweerstand te minimaliseren, testen doen in een vacuüm omgeving

23 3. theorie-beladenheid (aka Schijnwerpertheorie): De hypothetisch-deductieve methode in de wetenschap impliceert inderdaad dat ons kijken naar de werkelijkheid niet op een neutrale manier gebeurt, maar dat die altijd al gestuurd is door de hypotheses die we formuleren en die we willen toetsen. Omdat we dan juist zo specifiek kijken kan het zijn dat we de relevante feiten over het hoofd zien. De theorie zelf heeft dus impact op manier waarop deze getoetst wordt aan de werkelijkheid. Hoewel Popper dit de pseudowetenschappen verweet. Desalniettemin betekent een mislukte poging tot falsificatie wel degelijk een soort ondersteuning (corroboratie) voor die hypothese. Hoe meer pogingen tot falsificatie een theorie overleeft, hoe waarschijnlijker het wordt dat die hypothese ook echt waar is. In dat opzicht kunnen verschillende theorieën ook met elkaar vergeleken worden en kunnen we dus vaststellen dat de newtoniaanse mechanica wel degelijk dichter de waarheid benadert dan de aristotelische mechanica en dat de speciale relativiteitstheorie van Einstein op haar beurt de waarheid weer dichter benadert dan die newtoniaanse mechanica. 3. Hoe falsifiëren we theorieën? Er zijn drie grote problemen met de theorie van Popper over het functioneren van de wetenschap: 1. Corroboratie wordt in de praktijk verificatie. Er bestaan in de wetenschappen wel degelijk cruciale experimenten die als beslissend worden ervaren door de wetenschappers zelf. Dit zou in principe niet mogen, als de uitkomst van een experiment de theorie niet kan falsifiëren, dan is dat het enige wat het mag doen en het mag niet in die mate beslissend zijn dat het ook nog eens een bevestiging van de bestaande theorie wordt. Bv Als de deeltjesfysici in Genève met behulp van de Large Hadron Collider binnenkort het Higgsboson zouden detecteren, dan zou die experimentele vaststelling door de gemeenschap van fysici wel degelijk meteen als een soort definitief bewijs gelden voor het bestaan van dat Higgs-boson (het enige deeltje uit het standaardmodel dat tot nu toe nog niet werd gedetecteerd). 2. Stel er is een experiment met als uitkomst dat de theorie niet klopt en dus gefalsifieerd is, gaat men nooit de theorie meteen verwerpen. De immuniteit van theorieën ligt aan de volgende oorzaken: a. Er is nog onvoldoende kennis over de theorie: bv de Franse astronoom Urbain Le Verrier in 1846 toe gebracht om de hypothese te formuleren dat de afwijkingen in de baan van Uranus eroorzaakt werden door een nog onbekende planeet die hij Neptunus noemde. Die planeet werd vrijwel onmiddellijk nadien op de basis van zijn berekeningen ook daadwerkelijk ontdekt.

24 b. De hypothese hangt vast aan meerder randvoorwaarden of hulphypotheses. Als de waarneming niet overeenkomt met de voorspelling, dan zou dat dus ook kunnen liggen aan een fout in die hulphypothesen. - Pierre Duhem (1861-1916): De falsificatie van individuele hypotheses door empirische waarnemingen eigenlijk een onmogelijke zaak is. Net omdat empirische voorspellingen alleen maar gededuceerd kunnen worden uit de combinatie van een hele reeks hypothesen en hulphypothesen is het op voorhand moeilijk te zeggen welke van die hypothesen of hulphypothesen nu precies aan de grondslag ligt van de foute voorspelling. - Of Willard Quine (1908-2000): web of belief: een geheel van meer of minder los samenhangende hypotheses en aannames. Dat web of belief hangt aan de buitenkant wel degelijk vast aan de empirische werkelijkheid, maar het beeld van een directe relatie tussen één specifieke hypothese aan de ene kant en een reeks empirische waarnemingen die die hypothese zouden kunnen falsifiëren aan de andere kant, is een verkeerd beeld. Wetenschappelijke theorieën zijn alleen maar op holistische wijze aan de empirische werkelijkheid te toetsen. Holistisch : Als we een samenleving op een holistische manier benaderen wil dat zeggen dat wij die samenleving proberen te zien als een vervlochten geheel van facetten waaruit zij is opgebouwd. Quine-Duhem these: Quine heeft op overtuigende wijze aangetoond dat het holistische karakter van onze (wetenschappelijke) kennis impliceert dat het onderscheid tussen analytische en synthetische uitspraken geen scherp onderscheid is. Als we geconfronteerd worden met een empirische waarneming die niet in overeenstemming is met wat we op basis van ons web of belief zouden verwachten, dan impliceert het holisme dat we ons web of belief op verschillende manieren kunnen aanpassen om het opnieuw in overeenstemming te brengen met de waargenomen feiten. Het aanpassen kan op 2 manieren: of we verwerpen de hypothese, of we passen een definitie aan: Stel: alle gras is groen. Maar we vinden op een dag dat er ook gras is dat soms blauw ziet. Is dan gras meestal groen en soms blauw? Of wordt het blauwe gras een andere soort gras? De kwantummechanica schendt het fundamenteelste logica wet (de theorie maakt gebruik van de superpositie, dus de logica van ofwel A ofwel niet A gaat niet op ). De kwantummechanica is niet langer een deterministische maar een probabilistische theorie, die enkel uitspraken kan doen over de waarschijnlijkheid van bepaalde uitkomsten. Bv. van Schrödingers kat: De kat zit in een doos met een flesje vergif en of dat flesje opengaat of niet, hangt af van de vraag of een bepaald radioactief atoom dat met dat flesje verbonden is, al dan niet al vervallen is. Zolang er nu geen menselijke waarnemer effectief in de doos heeft gekeken, zal de kat zich volgens de kwantummechanica in een superpositie van toestanden bevinden waarbij ze met een bepaalde waarschijnlijkheid levend en een andere waarschijnlijkheid dood is. De kat is, in zekere zin, tegelijk levend en dood.

25 3. Als de theorie zelf aanwijst welke feiten voor haar relevant zijn en als het vervolgens die feiten zijn die de theorie zouden moeten falsifiëren, dan lijkt er echter een soort vicieuze cirkel te ontstaan. Wie zegt dat een theorie de voor haar eigen geldigheid meest bedreigende feiten zal aanwijzen? Als feiten altijd feiten-binnen-een-bepaalde-theorie zijn, vormen die feiten dan nog wel een externe maatstaf waaraan de theorie kan afgemeten worden? Dit is dus een kenmerk dat een theorie die heel complex of prominent aanwezig in de maatschappij, geen wetenschappelijke theorie zou zijn maar een pseudowetenschap want het zou immuun worden tegen falsificatie. Thomas Kuhn geeft hier een antwoord op in het volgende deel van de cursus

26 4. Thomas Kuhn en het wetenschappelijke paradigma Thomas Kuhn (20ste eeuw) Wetenschap gaat niet continu vooruit, maar in schokken: afwisseling van periodes van normale wetenschap en wetenschappelijke revoluties. normale wetenschap: gebeurt binnen kader van een specifiek paradigma (bv. Newtoniaanse mechanica). Met andere woorden: Men doet allerlei experimenten in functie van 1 grotere theorie. Volgens Thomas Kuhn Normale wetenschap is voor Kuhn een soort puzzle-solving activity waarbij de ontbrekende stukjes van een veel grotere puzzel nog op hun plaats gelegd moeten worden. dit betekent niet dat in een periode van normale wetenschap de grenzen van Technologie niet verder verlegd worden! Bv. De deeltjesversneller Wetenschappelijke revoluties: één fundamenteel paradigma wordt vervangen door een ander. (newtoniaanse mechanica relativiteitstheorie, kwantummechanica misschien snaartheorie? ) Wetenschappelijk paradigma: de bepaalde theorie (of reeks theorieën) die in een bepaalde periode toonaangevend is en daardoor bepaalt hoe er aan wetenschap gedaan moet worden. De impact van een paradigma houdt meer in dan louter het feit dat een bepaalde theorie als toonaangevend wordt beschouwd. De hele wetenschap richt zich naar die theorie. Kenmerken van een paradigma: - Een of meerdere toonaangevende theorieën - Criteria voor het bepalen welke theorie of oplossing het beste is (epistemische waarden) - Stilzwijgende kennis (tacit knowledge). Het paradigma volgen en onderzoeken is meer dan de theorie alleen begrijpen, men heeft er ook praktische kennis van nodig en die staat niet altijd ergens opgeschreven. Die leert men gaandeweg. - Hardnekkige anomalieën: Er bestaan enkele fenomenen die haaks staan op de theorie, waardoor men weet dat die theorie niet volledig is. Het gaat daarbij om fenomenen die binnen het oude paradigma niet verklaard kunnen worden en die sommige onderzoekers ertoe aanzetten om op zoek te gaan naar een radicaal nieuwe benadering. Bv. Relativiteitstheorie de overgang van het ene naar het andere paradigma Wordt volgens Kuhn gekenmerkt door: - Geen puur rationeel proces: Het paradigma zit vaak ingebakken in de persoon zelf. Zo is de overgang van het ene naar het andere paradigma naar het andere pas helemaal compleet als alle wetenschappers die zich aan het verouderde paradigma vasthouden letterlijk gestorven zijn en in de plaats daarvan een groep nieuwe wetenschappers die van in het begin de nieuwe theorie volgen. - Paradigma s zijn onderling niet vergelijkbaar ( incommensurabel). Ze zijn zo verschillend wat betreft hun basisconcepten dat ze onvergelijkbaar worden. (bv. Massa van Newton en Massa van Einstein) Ook de feiten kunnen niet ingeroepen worden als een externe maatstaf om het ene paradigma met het andere te vergelijken. Volgens Kuhn is de theoriebeladenheid van de feiten dusdanig groot dat elk paradigma zijn eigen feiten in zekere zin creëert. Mening van de prof: de newtoniaanse mechanica past perfect in de theorie van Einstein, het is er gewoon een limietgeval van.

27 H5. De grenzen van het eigenbelang 1. Op zoek naar een nieuwe sociale orde? In de premoderne tijd legde het aristotelische of religieuze wereldbeeld de regels vast volgens welke de samenleving geordend moest worden en volgens welke mensen zich moesten gedragen. Met de komst van de moderne tijd verandert de situatie echter nogal drastisch. Veranderingen vanaf de zestiende eeuw: - mechanisering van het wereldbeeld - religieus pluralisme: heeft vele gevolgen: o wereld is onttoverd: geen natuurlijke betekenissen in de natuur de zingeving komt los van 'natuurlijke orde' o nieuw beeld van menselijk subject: (langzaam proces) mens wordt autonomer eigenbelang los(ser) van algemeen belang mensen zullen zelf kunnen kiezen wat ze doen/geloven/ probleem van de maatschappelijke orde: - volgens welke regels moeten mensen met verschillende belangen, visies en waarden samenleven? Want welke regels verschillende visies leiden tot conflict/oorlog/ - hoe rechtvaardigen we die regels als we niet meer kunnen terugvallen op een gedeelde religie. Thomas Hobbes (17de eeuw) iedereen streeft het eigenbelang na Als iedereen dit effectief zou doen leidt dit tot een 'oorlog allen tegen allen' dus survival of the fittest Met dit beeld van de natuur verandert hij het van een harmonie met Aristoteles tot een chaotische natuurtoestand. het leven in de natuurtoestand is dus eenzaam, arm, gemeen, brutaal en kort Om hieraan te ontsnappen moet er een soort van Leviathan aanwezig zijn. Een machtige instantie die regels oplegt zodat men zich niet meer bedreigd voelt door andere waardoor het naar een sociale maatschappij evolueert. Bij deze theorie stellen we ons meteen twee fundamentele vragen: - Is de mens enkel uit op eigenbelang? - Kan de situatie waarin we enkel uit zijn op eigenbelang ook niet uitdraaien in een situatie met wederzijdse voordelen? (een win-win situatie)

28 2. De onzichtbare hand Adam Smith (1723-1790) De metafoor van de onzichtbare hand: een verzoening van het eigenbelang van de mensen met het algemeen belang van de samenleving. Volgens Smith leidt de private ondeugd van het winstbejag op die manier (als was er een magische en onzichtbare hand in het spel) tot een verhoging van het algemeen nut. in lijn met het Engels economisch beleid van de 18 e eeuw!! Laat iedereen gewoon doen en dan werken ze harder waardoor het ook de maatschappij ten goede komt. De perfecte vrije markt leidt tot een pareto-optimale evenwichtssituatie o perfecte vrije markt: iedereen maximaliseert eigenbelang, iedereen handelt vrij en onafhankelijk om zoveel mogelijk winst te maken. Geen publieke goederen. o evenwichtssituatie: situatie die bereikt wordt als iedereen zijn eigenbelang gemaximaliseerd heeft. o pareto- optimale (of pareto-efficiënte) situatie: situatie die niet pareto- verbeterbaar is; Er is geen andere situatie mogelijk waarin alle betrokkenen er minstens even goed aan toe zijn en er minstens één iemand beter aan toe is. Een verbetering met alleen positieve effecten voor iedereen die er bij betrokken is. Publieke goederen :worden niet bezit door iemand, dus moet niet voor worden betaald. (bv. lucht, wegen,..) zie voorbeelden cursus p 49 50 vuurtoren en milieuvervuiling Conclusie: Als er publieke goederen meespelen, dan is pareto-optimalisatie niet langer gegarandeerd want mensen trachten te free-riden: ze willen gebruik maken van de publieke goederen zonder ervoor te betalen. Note: De Publieke goederen kunnen wel worden voorzien door een hogere instantie ( zie Leviathan van Hobbes) waardoor er wel weer een pareto-optimalisatie plaatsvindt als bijvoorbeeld iedereen er belasting voor betaald. Ontstaan van een Neoliberale ideologie: de vrije markt wordt beschouwd als een soort spontane en rechtvaardige orde die ontstaat daar waar de overheid de vrije markt vrij baan geeft En ook dit brengt ons tot enkele fundamentele vragen over deze ideologie: De verdeling van de welvaart komt niet ten sprake. Hoewel de basisstelling van de economie stelt dat elk marktevenwicht pareto-efficiënt is, impliceert dit niet dat er maar één pareto-efficiënt evenwicht mogelijk is. Zowel een situatie met grote welvaartsverschillen (A) als een situatie met kleine welvaartsverschillen (B) kunnen paretoefficiënt zijn. De overgang tussen deze verschillende situaties is pareto-indifferent in de zin dat noch de overgang van A naar B, noch de overgang van B naar A een pareto-verbetering inhoudt. In hoeverre de machthebbende instantie moet deelnemen aan de economie is niet duidelijk want de vrije markt niet in omstandigheden waarin publieke goederen in het spel zijn. Publieke