Neemt de ongelijkheid in de wereld nu toe of af?

Vergelijkbare documenten
HANDOUT VOOR DE LES IN HET KADER VAN UNIVERSITEIT DERDE LEEFTIJD LEUVEN:

Ongelijkheid en armoede op wereldvlak: wat meten we? wat weten we? André Decoster Departement Economie ETEW

De impact van supersterbedrijven op de inkomensverdeling

UIT personele inkomensverdeling

De inkomensverdeling van ouderen internationaal vergeleken

Het Vlaamse subsidiebeleid voor zonnepanelen

KU LEUVEN ONDERZOEKSEENHEID CENTRUM VOOR ECONOMISCHE STUDIËN LEUVENSE ECONOMISCHE STANDPUNTEN 2013/138

Armoede en ongelijkheid in de wereld. Inleiding tot een eenvoudig én complex onderwerp Francine Mestrum, 27 maart 2016

Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap

Vermogen in Nederland gelijker verdeeld sinds eind negentiende eeuw

5.6 Het Nederlands hoger onderwijs in internationaal perspectief

Vragen rond gelijkheid en ongelijkheid in de samenleving

2011/4 Ze leefden lang (en gelukkig) en scheidden dan Echtscheiding op latere leeftijd en na langere huwelijksduur

Belastingen en inkomensongelijkheid: België in een internationaal perspectief

VAN REYBROUCK, Geert. De Belgische fiscaliteit en parafiscaliteit in een Europees kader

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hoe CO2-emissies terugdringen: belasting op de wagen of op de brandstof?

Hoe het loon van een burgemeester de bevolkingsgroei en bouwvergunningen van een gemeente bepalen

Internationale verschillen in loonongelijkheid: vaardigheden of instituties?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

2513AA22XA. Inleiding. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Eindexamen economie havo II

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Waar is onze ondernemingsdynamiek gebleven?

De evolutie van de sociale situatie en de sociale bescherming in België Samenvatting en kernboodschappen

Globale waardeketens, handelsschokken en jobs. Een toepassing op Brexit

Globalisering, technologische verandering en de polarisatie van de arbeidsmarkt

Bijstandsuitkeringen in veel OESO-landen gedaald

PERSBERICHT Brussel, 24 oktober 2012

Steeds ongelijker? Inkomensverdeling en armoede in OESO-landen

Voelen arme mensen zich eigenlijk arm?

Kan een studiebijdrage ons hoger onderwijs billijker en democratischer maken?

De regionale impact van de economische crisis

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

Verschil tussen arm en rijk is verkleind

Hoofdstuk 4 Inkomensongelijkheid 4.1. a/b/c.

Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

Eindexamen vwo economie II

Economische ongelijkheid in 8 figuren

Artikelen. De ongelijkheid van inkomens in Nederland. Marion van den Brakel-Hofmans. 2. Toename inkomensverschillen sinds 1977

3.1 Procenten [1] In 1994 zijn er 3070 groentewinkels in Nederland. In 2004 zijn dit er nog 1625.

Geert Goeyvaerts & Erik Buyst

inkomen en stemgedrag in de USA de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016

Samenvatting (Summary in Dutch)

Krachtlijnen van het achtste Jaarverslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

De evolutie van de partijfinanciering op het niveau van de Europese Unie ( )

Regionale Verschillen in Loonkosten en Arbeidsproductiviteit. Jozef Konings & Luca Marcolin

Tweede Kamer der Staten-Generaal

F Lees bron 1 en beantwoord daarna opdracht 1.

Waar is de leraar scheikunde? Ontwikkelingen in tekortvakken in het vo

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

Regionale economische vooruitzichten

CPB-reactie op OESOstudie over de relatie tussen inkomensongelijkheid. economische groei

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

4.1 Procenten [1] In het linkerplaatje zijn 26 van de 100 vierkantjes rood gekleurd. 26 procent (26%) is nu rood. 26% betekent 26 van de 100.

Armoede in 2010 niet verminderd, toename verwacht in 2011 en 2012

Koopkrachtpariteit en Gini-coëfficiënt in China: hoe je tegelijkertijd arm én rijk kunt zijn.

Transfers & Regionale Groei. Damiaan Persyn

Migrerende euromunten

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie. Prof. Dr. Jan Bouckaert december 2015

Het fileprobleem in Vlaanderen en de impact op bedrijfsprestaties

CO2-monitor 2013 s-hertogenbosch

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

Hoofdstuk 5: De Consument

Arm & rijk in Nederland

De evolutie van de sociale situatie en de sociale bescherming in België Samenvatting en kernboodschappen

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen

Prognose IMF voor Midden-Europa en de Balkan

Artikelen. Huishoudensprognose : uitkomsten. Coen van Duin en Suzanne Loozen

Geluk en politiek Een pleidooi voor helder denken. Frank Vandenbroucke Itinera,

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 17

Een halve eeuw arbeidsmarkt. 14 december 2018 Paul de Beer, Wieteke Conen

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers

10.1 Berekeningen met procenten [1]

De toekomst van de welvaartsstaat

Regiobericht 1.0 Noord

Armoede in Nederland vmbo12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Het loonaandeel, een index van sociale rechtvaardigheid? Het loonaandeel, de inkomensverdeling en het draagvlak voor de sociale zekerheid.

DOCENTENDAG MAATSCHAPPIJLEER

Tabel 1: De bijdrage van RtHA aan de regionale economie op basis van 2,4 miljoen passagiers

Resultaten Conjunctuurenquete 2014

Ongelijk tegenover de inflatie:

Armoede in Nederland hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Superrijken staan symbool voor de kloof - NRC

Jobcreatie door starters

Demografische trends binnen de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt): Een analyse van de ontwikkelingen van de ledentallen van de GKv

Vaardigheden voor de toekomst: een economisch perspectief

Economische prognose IMF voor het GOS

Geen tekort aan technisch opgeleiden

Informatie 17 december 2015

Verandering in de frequentie van het gemengde huwelijk

CO 2 -uitstootrapportage 2011

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten

Crisismonitor Drechtsteden juni 2010 (cijfers tot en met april 2010)

Het nivelleringsfeestje houdt aan

Fout van CPB bij berekening remgeldeffect eigen risico

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Huishoudens naar type in stad en ommeland,

Transcriptie:

Neemt de ongelijkheid in de wereld nu toe of af? LES(S) is more: een samenvatting van Kristof Bosmans, Koen Decancq and André Decoster (2014), The relativity of decreasing inequality between countries, Economica, 81(322), 276-292. Kristof Bosmans k.bosmans@maastrichtuniversity.nl Koen Decancq koen.decancq@uantwerpen.be André Decoster andre.decoster@kuleuven.be 26 november 2014 Er blijkt consensus te zijn dat de ongelijkheid tussen landen in de wereld is afgenomen. Maar de manier waarop ongelijkheid wordt gemeten bepaalt mee het resultaat. Bij het vastleggen van de meetlat van ongelijkheid zijn waardeoordelen onvermijdelijk. Eén daarvan behelst de keuze tussen het meten van groei in centen of procenten. We noemen dit het absolute en het relatieve perspectief. We tonen aan dat voor een ruime waaier aan waardeoordelen ook kan geconcludeerd worden dat de ongelijkheid tussen landen is toegenomen over de periode 1980-2009. LES(S) 2014/144 L EUV E NSE ECO NO MISCHE STANDP U N TEN 2 0 1 4 /1 4 4

2 LES(S) 2014/144 1 Anderzijds is er overtuigende evidentie dat de inkomensongelijkheid binnen de meeste landen de laatste decennia is toegenomen (OECD 2008, 2011). Het samenspel van dalende ongelijkheid tussen landen, en toenemende ongelijkheid binnen landen, maakt het niet eenvoudig een uitspraak te doen over de evolutie van de ongelijkheid tussen alle wereld burgers. Wat we wel weten is dat de inkomensongelijkheid in de wereld zeer hoog is. 2 Als de groeiverschillen onveranderd blijven, dan zal de inkomenskloof tussen China en België in toekomst natuurlijk ooit wel beginnen afnemen. China zal België dan zelfs inhalen en voorbijsteken. Het is wellicht een understatement van formaat: ongelijkheid is terug van weggeweest. Zelfs vóór de hype rond het boek van Piketty (2013), waren er de bestsellers van Deaton (2013), Stiglitz (2012), en Wilkinson and Pickett (2009), die elk vanuit een ander perspectief hetzelfde thema behandelden. En belangrijke opiniemakers zoals The Economist, de Financial Times, of, wat Vlaanderen betreft, enkele weken geleden ook De Standaard, wijden op geregelde tijdstippen hele pagina s aan de vraag of de ongelijkheid is toegenomen, met hoeveel precies, en hoe dat komt. Dergelijke prominente plaats in het publieke debat vereist vulgarisering van wetenschappelijk onderzoek. En die leidt niet zelden tot veralgemeningen en verlies aan nuance. In dit Leuvens Economisch Standpunt belichten we er daar één van. We leggen uit dat een eenvoudige vraag (is de ongelijkheid toegenomen?) minder eenvoudig te beantwoorden is dan velen denken of wensen. De manier waarop ongelijkheid gemeten wordt, bepaalt mee het resultaat dat men bekomt. We illustreren het belang hiervan aan de hand van de meer specifieke vraag: neemt de ongelijkheid tussen landen in de wereld toe of af?. We kiezen er voor om de ongelijkheid tussen landen op wereldvlak te gebruiken als illustratie. Immers, zoals Milanovic (2005) uitgebreid beschrijft, is er blijkbaar consensus over het feit dat de ongelijkheid tussen de landen in de wereld de laatste decennia is afgenomen 1. In dit Leuvens Economisch Standpunt leggen we uit dat zelfs deze consensus steunt op een heel specifiek perspectief op het begrip ongelijkheid. We zijn er trouwens van overtuigd dat dit niet het perspectief is dat overeenkomt met het waardeoordeel van vele lezers. We tonen aan hoe een breder perspectief een meer genuanceerd beeld schetst over de evolutie van de ongelijkheid tussen landen. En we pleiten derhalve voor een duidelijke explicitering van de veronderstellingen die in de meetapparatuur ingebouwd worden. Die veronderstellingen zijn vaak en in grote mate waardegeladen. CENTEN OF PROCENTEN? De consensus dat inkomensongelijkheid tussen landen afneemt volgt uit de observatie dat arme landen zoals China de laatste decennia veel sneller gegroeid zijn dan rijke landen zoals België. Bij dergelijke groeiverschillen, zal de inkomenskloof tussen arm en rijk afnemen, en zal de inkomensongelijkheid bijgevolg dalen, zo gaat de redenering (bijvoorbeeld in De Standaard van 3 oktober 2014). De manier waarop ongelijkheid gemeten wordt, bepaalt mee het resultaat dat men bekomt. Maar klopt dit wel? We nemen er de cijfers bij. Het Chinese BBP per capita bedroeg in 2000 ongeveer 1000 dollar, en steeg in 2010 tot ongeveer 3000 dollar. Dat is een jaarlijkse groei van meer dan 10%. In België nam het BBP per capita in dezelfde periode toe van ongeveer 34000 tot 37000 dollar, of een jaarlijkse groei van minder dan 1%. Het arme China groeide dus beduidend sneller dan het rijke België. Maar bereken nu de inkomenskloof tussen België en China. Deze bedroeg 33000 dollar (34000 min 1000) in 2000, en is opgelopen tot 34000 dollar (37000 min 3000) in 2010. Dit hoeft niet te verbazen: een hoog percentage van een klein bedrag kan kleiner uitvallen dan een laag percentage van een groot bedrag. Maar het voorbeeld illustreert dat tussen 2000 en 2010 de inkomenskloof tussen China en België toenam, ondanks de veel sterkere groei in China 2. Dit fenomeen is niet beperkt tot de vergelijking tussen China en België. Figuur 1 toont de groei van de landen in de wereld tussen 1980 and 2009. We hebben de landen geordend van arm naar rijk op basis van hun BBP per capita in 1980. De cijfers zijn gecorrigeerd voor prijswijzigingen doorheen de tijd en prijsverschillen tussen landen. We onderscheiden vijf groepen van gelijke grootte, geordend van arm naar rijk (zogenaamde quintielen). De arme landen staan links en de rijke landen staan rechts. De donkergroene balkjes meten de groei in procenten. Die is duidelijk veel groter voor de arme landen. Maar als we diezelfde groei uitdrukken in dollars (de lichtgroene balkjes, met schaal op de rechter as), dan merken we dat de rijke landen een grotere toename van hun BBP hebben gekend. Conclusie: arme landen groeien sneller als we de groei uitdrukken in procenten. Maar de kloof tussen arme en rijke landen neemt verder toe wanneer we de groei uitdrukken in centen. Figuur 1: Groei in procenten en groei in dollars van het 10% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% 20% armste landen BBP per hoofd, per landenquintiel in 1980 groei in procenten groei in dollars 2 3 4 20% rijkste landen Quin elen op basis van het BBP per hoofd in 1980 RELATIVITEIT EN BODEMGEVOELIGHEID Deze eenvoudige vaststelling heeft verregaande gevolgen voor het meten van de inkomensongelijkheid tussen landen. Ongelijkheid meten is een moeilijke onderneming. Er zijn vanzelfsprekend problemen met onvolledige, onbetrouwbare of niet- 500 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0

3 LES(S) 2014/144 3 Tussenliggende waarden geven aan voor welk deel van de inkomensgroei het relatief perspectief wordt gehanteerd. In het voorbeeld van Tabel 1 is er een inkomenstoename van 1000. Als we voor 800 daarvan het relatieve perspectief en voor 200 het absolute perspectief hanteren, dan zeggen we dat de relativiteitsgraad 80% is. 4 De bodemgevoeligheid loopt in principe van 1 tot oneindig. De Gini-coefficient komt overeen met een bodemgevoeligheid van 2. Bij een waarde van 35 wordt bijna uitsluitend gewicht gegeven aan de inkomensveranderingen van de armste landen. vergelijkbare gegevens. Maar bovendien bestaat er geen natuurlijke eenheid van ongelijkheid (zoals gram een natuurlijke eenheid is voor massa of meter voor lengte). De wetenschappelijke literatuur van de laatste decennia heeft helder blootgelegd dat ongelijkheid meten altijd steunt op waardeoordelen van degene die meet. We maken dit duidelijk met een voorbeeld, geïnspireerd op de hierboven geschetste feiten van een wereld waarin landen aan een verschillend ritme groeien. Bekijk onderstaande tabel met een inkomensverdeling voor vier personen, die samen 10000 euro inkomen hebben. De inkomensverdeling is duidelijk ongelijk. Kolommen 3 en 4 zijn mogelijke verdelingen waarbij we een inkomensgroei van 1000 euro (of 10% van het totale inkomen) kunnen verdelen. In het ene geval doen we dat door iedereen 250 euro bij te geven. In het andere geval door iedereen 10% bij te geven. Tabel 1: Wanneer blijft de ongelijkheid onveranderd bij inkomensgroei? inkomen in per maand in de beginsituatie we verdelen 1000 extra door iedereen...... 250 bij te geven... 10% bij te geven Ann 1000 1250 1100 Bert 2000 2250 2200 Charlotte 3000 3250 3300 Davy 4000 4250 4400 Totale bevolking 10000 11000 11000 We laten het aan de lezer over om te oordelen of de derde kolom even ongelijk is als de tweede, dan wel of de vierde kolom even ongelijk is als de tweede. Maar dat de inkomensverdelingen in kolom 3 en kolom 4 verschillend zijn is wel duidelijk. In kolom 3 blijven de absolute afstanden tussen de inkomens dezelfde als in kolom 2, terwijl ze in kolom 4 toenemen. Maar in kolom 4 blijven de verhoudingen tussen de inkomens dezelfde als in kolom 2, terwijl ze in kolom 3 afnemen. Er is geen juist of fout antwoord op de vraag welke van de twee kolommen de ongelijkheid ongewijzigd laat in vergelijking met kolom 2. Mensen hebben daar ook een verschillend aanvoelen over. Arme landen groeien sneller als we de groei uitdrukken in procenten. De kloof tussen arme en rijke landen neemt toe wanneer we de groei uitdrukken in centen. Iemand die oordeelt dat bij een gelijke groei in procenten (de vierde kolom dus) de ongelijkheid onveranderd blijft, gebruikt het zogenaamde relatieve perspectief. Veel bestaande ongelijkheidsmaten (zoals de populaire Gini coëfficiënt) hanteren dit relatieve perspectief. De hoge procentuele groeivoet van de armere landen (zoals China) en de lagere procentuele groeivoet van de rijkere landen (België) leiden in dat geval tot een afname van de inkomensongelijkheid tussen landen. Andere lezers zullen oordelen dat de ongelijkheid onveranderd blijft bij gelijke groei in centen (de derde kolom). Dit is het absolute perspectief en het valt samen met het kijken naar de inkomenskloof tussen arm en rijk. De observatie uit Figuur 1 dat de inkomenskloof tussen arme en rijke landen is toegenomen, komt in dit geval tot uiting in een registratie van een toegenomen ongelijkheid tussen landen. We benadrukken dat er in de keuze tussen het relatieve en het absolute perspectief geen juiste of foute beslissing is. Beide perspectieven reflecteren een ander waardeoordeel over de moeilijke vraag welke inkomensverdelingen even ongelijk zijn in een wereld met groei. Studies tonen aan dat ongeveer een derde van de mensen een relatief perspectief hanteert, iets minder dan een derde een absoluut perspectief verkiest, en de rest zich ergens tussenin situeert. In onze publicatie in Economica hebben we aangetoond hoe deze tussenliggende perspectieven op flexibele wijze in kaart kunnen worden gebracht met één parameter, de zogenaamde relativiteitsgraad. Een relativiteitsgraad gelijk aan 100% komt overeen met het relatieve perspectief, en een relativiteitsgraad gelijk aan 0% komt overeen met het absolute perspectief 3. Naast de bovenstaande beslissing over de relativiteitsgraad, moet een waarnemer bij het meten van ongelijkheid ook altijd vastleggen hoeveel belang hij of zij toekent aan de inkomensveranderingen voor armeren in de samenleving in vergelijking met de inkomensveranderingen voor rijkeren. Dit is de zogenaamde bodemgevoeligheid. In onze context geven lezers met een hoge bodemgevoeligheid meer belang aan inkomensveranderingen voor arme landen (zonder die voor rijke landen te verwaarlozen). Een andere waarnemer kan kiezen voor een meetlat die minder bodemgevoelig is. VAN WAARDEOORDELEN NAAR CONCLUSIES Met de door ons voorgestelde meetlat kunnen we voor eender welke waarde van zowel de relativiteitsgraad, als van de bodemgevoeligheid oordelen of de ongelijkheid tussen landen in de wereld is toegenomen of afgenomen. In Figuur 2 geven we het resultaat weer. Op de vertikale as staat de bodemgevoeligheid 4. Op de horizontale as de relativiteitsgraad (van 0 tot 100, zie voetnoot 3). Als voor een bepaalde keuze van de waarde voor de twee parameters de ongelijkheid is toegenomen, dan kleuren we dit punt lichtgroen. Als de ongelijkheid is afgenomen kleuren we het punt blauw. We zien dat er twee zones ontstaan, gescheiden door de grijze kromme. Deze demarcatie-kromme geeft aan welke

4 LES(S) 2014/144 waarden van de twee parameters tot een bepaald besluit leiden over de evolutie van de ongelijkheid tussen landen. Figuur 2: Voor welke waarden van relativiteit en mate van bodemgevoeligheid 35 30 25 20 15 bodemgevoeligheid besluiten we dat de ongelijkheid tussen landen tussen 1980 en 2009 toeneemt of afneemt? de ongelijkheid tussen landen neemt toe 10 B 5 A de ongelijkheid 2 neemt af GINI 0 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% mate van rela viteit We geven een voorbeeld. Een lezer die eerder neigt naar het absolute perspectief (neem 20% op de horizontale as), en een bodemgevoeligheid kiest van 5, besluit dat de ongelijkheid is toegenomen (punt A). Iemand die zich relatiever opstelt, kan tot de conclusie komen dat de ongelijkheid tussen landen in de wereld is gedaald (punt B). De grijze kromme geeft aan hoe ver je moet gaan in het absolute standpunt, en hoe bodemgevoelig je moet zijn, om te concluderen dat de ongelijkheid tussen de landen in de wereld is gedaald. We duiden ook het punt aan dat overeenkomt met de Gini-coefficient. Deze welbekende ongelijkheidsmaatstaf is een volledig relatieve maatstaf, en maakt een impliciete keuze voor een bodemgevoeligheid van 2. De ligging van het punt dat deze Gini-coefficient weergeeft, illustreert waarom onderzoekers die enkel de Gini-coefficient gebruiken, concluderen dat de ongelijkheid tussen landen in de wereld is afgenomen tussen 1980 en 2009. Onze resultaten tonen aan dat de ongelijkheid tussen landen in elk geval gestegen is als je het absolute standpunt kiest. Maar ook dat je ver in de richting van het relatieve perspectief mag bewegen om toch nog steeds te concluderen dat over de periode 1980-2009, de ongelijkheid tussen de landen is toegenomen. Onze resultaten tonen aan dat de ongelijkheid tussen landen in elk geval gestegen is als je het absolute standpunt kiest. Wanneer we dit genuanceerde beeld over ongelijkheidsevolutie tussen landen combineren met de overtuigende evidentie dat de ongelijkheid binnen de meeste landen is toegenomen (zie OESO 2008 en 2011), dan verschijnt een beeld waarin de totale ongelijkheid in de wereld niet alleen hoog is, maar voor vele waarnemers ook is toegenomen. REFERENTIES Deaton A. (2013), The great escape: health, wealth, and the origins of inequality, Princeton University Press. Milanovic B. (2005), Worlds apart: measuring international and global inequality, Princeton University Press. OECD (2008), Growing Unequal? Income distribution and poverty in OECD countries. OECD (2011), Divided we stand Why inequality keeps rising. Piketty T. (2013), Le capital au XXIe siècle, Editions du Seuil; in het Nederlands verschenen in November 2014 als Kapitaal in de eenentwingste eeuw, Bezige Bij. Stiglitz J.E. (2012), The price of inequality, Penguin. Wilkinson R. and Pickett K. (2009), The Spirit Level. Why Equality is Better for Everyone, Penguin.

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSWETENSCHAPPEN Centrum voor economische studiën Naamsestraat 69 3000 LEUVEN, Belgium Kristof Bosmans is universitair docent aan de Universiteit Maastricht. Hij doet onderzoek in publieke economie en welvaartseconomie, met een bijzondere belangstelling voor armoede en ongelijkheid. Koen Decancq is universitair docent aan de Universiteit Antwerpen. Binnen het Herman Deleeck Centrum voor Sociaal Beleid doet hij onderzoek naar het meten van welzijn, ongelijkheid en armoede. André Decoster is gewoon hoogleraar aan de KU Leuven. Hij doet onderzoek in publieke financiën en welvaartseconomie, met een focus op simulatiemodellen om de effecten van beleidsveranderingen in kaart te brengen. LES(S) staat voor Leuvense Economische Standpunten (Short) en vormt een aanvulling bij de gewone LES waarin stafleden van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen opiniërende studies en essays publiceren. Onder de titel Less is more brengen we een verkorte analyse of samenvatting van een langere wetenschappelijke paper of publicatie waarin beleidsrelevante resultaten beschreven werden. Dergelijke reeks zal uiteraard verschillende opinies en denkstromingen brengen. Leuvense Economische Standpunten vertolken alleen de visie van de auteur. Zij kunnen niet doorgaan als de visie van een instelling. U kan een elektronische versie van de LES(S) terugvinden op de website van de faculteit: www.econ.kuleuven.be/onderzoek.htm Reacties op de Leuvens Economische Standpunten zijn altijd welkom bij ces@kuleuven.be v.u.: Professor André Decoster, Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, KU Leuven, Naamsestraat 69, 3000 Leuven