Doelen Praktijkonderzoek Hogeschool de Kempel Auteurs: Sara Diederen Rianne van Kemenade Jeannette Geldens i.s.m. management initiële opleiding (MOI) / jaarcoördinatoren 1
Inleiding Dit document is bedoeld voor personeel van Hogeschool de Kempel opleiding tot leraar basisonderwijs en voor andere betrokkenen en geïnteresseerden. In dit document worden de doelen Praktijkonderzoek op Hogeschool de Kempel beschreven, voorafgegaan door de verantwoording van de opbouw van deze doelen. Wij beogen dat aanstaande leraren de beschreven doelen aan het einde van de opleiding bereikt hebben. Wij danken de collegae van het Kempelonderzoekscentrum, Kempellectoraat EBO, tutoren K3 en de onderzoekers van Eindhoven School of Education Wietse van der Linde en Ellen Rohaan voor de ontvangen feedback op eerdere versies. Opbouw van de doelen Praktijkonderzoek Competent worden in Praktijkonderzoek zien wij binnen het beroep leraar basisonderwijs, en dus binnen onze opleiding, breder dan het leren doen van onderzoek. We zijn van mening dat ook andere vaardigheden van belang zijn als we willen opleiden tot onderzoekende leraren basisonderwijs. Voorbeeld hiervan is het kunnen interpreteren van een onderzoeksrapportage. Dit standpunt leidt tot de verdeling van de doelen Praktijkonderzoek in een viertal categorieën. 1. Onderzoekend willen werken: de aanstaande leraar is bereid om onderzoekend te werk te gaan en beschikt zodoende over een onderzoekende houding. 2. Onderzoek begrijpen: de aanstaande leraar kan onderzoeksrapportages/literatuur lezen en betekenis geven aan de gepresenteerde onderzoeksresultaten. 3. Onderzoek doen: de aanstaande leraar kan zijn eigen praktijk onderzoeken door een praktijkgericht onderzoek op te zetten, uit te voeren en te beschrijven. 4. Onderzoek gebruiken: de aanstaande leraar kan zijn eigen praktijk verder ontwikkelen door (eigen) onderzoeksresultaten te gebruiken in de praktijk. In Figuur 1 zijn de doelen verdeeld in vier categorieën zichtbaar. Figuur 1. Doelen Praktijkonderzoek op Hogeschool de Kempel, verdeeld in vier categorieën. In de vertaling naar het curriculum komen de categorieën onderzoek begrijpen (2), onderzoek doen (3) en onderzoek gebruiken (4) op verschillende wijzen al dan niet samenhangend naar voren. Hierbij volgt onderzoek gebruiken altijd op een onderzoek begrijpen of op onderzoek doen. 2
Onderzoekend willen werken (categorie 1) is voorwaardelijk voor de andere categorieën. De bereidheid om onderzoekend te werk te gaan is bij onderzoek begrijpen, bij onderzoek doen en bij onderzoek gebruiken noodzakelijk. De kwaliteit van onderzoekend willen werken blijkt dan ook uit de kwaliteit van de andere categorieën, en wordt zodoende niet apart beoordeeld. Bij onderzoekend willen werken beogen we het ontwikkelen van een onderzoekende houding. Hiermee bedoelen we: openheid, nieuwsgierigheid, nemen van afstand (neutraal), kritisch zijn en systematisch kunnen denken (Diederen, 2010). Dit zorgt onder andere voor het bewustzijn dat verkregen antwoorden niet altijd een definitief antwoord betekenen en dat antwoorden verschillen in overtuigingskracht. We beogen dat de aanstaande leraar beschikt over een onderzoekende houding: - ten opzichte van de gang van zaken in de beroepspraktijk op groep-, bouw- en schoolniveau - ten opzichte van het eigen handelen - bij het zoeken naar en bestuderen van literatuur Met zo een onderzoekende houding draagt de (aanstaande) leraar basisonderwijs het belang van onderzoek voor de onderwijspraktijk uit, richting belanghebbenden als collega s en leerlingen. Praktijkonderzoek en taalvaardigheden Taalvaardigheden zijn onlosmakelijk verbonden met (het doen van) onderzoek. Naast schrijfvaardigheid dient een student ook leesvaardigheid op hbo-niveau te bezitten. Bij de vier termen willen-begrijpen-doen-gebruiken komen beide vormen van taalvaardigheid aan bod. Op het moment dat de student praktijkonderzoek wil gaan doen, dienen de taalvaardigheden op het juiste niveau te zijn. Taalvaardigheden worden in dit document niet expliciet benoemd. In de beoordelingskaders van onderzoeksopdrachten worden de vaardigheden geconcretiseerd. 3
Beschrijving doelen eindniveau 1/Onderzoekend willen werken (willen) 2/Betekenis geven aan onderzoeksresultaten (begrijpen) 2.1 De aanstaande leraar begrijpt onderzoeksrapportages en literatuur waarin onderzoek beschreven wordt. 2.1.1 De aanstaande leraar begrijpt zowel Nederlandstalige als Engelstalige praktijkgerichte onderwijskundige onderzoeksrapportages en literatuur (bronnen als JSW, PiP, HJK). 2.1.2 De aanstaande leraar kan beargumenteerde uitspraken doen over de kwaliteit van de onderzoeksopzet. 2.1.3 De aanstaande leraar kan betekenis geven aan basale, beschrijvende statistiek en kent begrippen als: tabellen, grafieken, staafdiagram, gemiddeld, absoluut, relatief, percentiel, vaardigheidsscore, groepsanalyse en trendanalyse. 2.1.4 De aanstaande leraar begrijpt kindgebonden onderzoeksresultaten als portfoliogegevens en toetsresultaten van methodegebonden toetsen en landelijk veel gebruikte toetsen als Cito en AVI. 2.1.5 De aanstaande leraar kan onderzoeksresultaten interpreteren. 2.2 De aanstaande leraar kan een beargumenteerd oordeel geven over de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten. 2.3 De aanstaande leraar kan de bruikbaarheid van onderzoeksresultaten, conclusies en aanbevelingen voor de eigen praktijk beoordelen. 3/Praktijk onderzoek: opzetten, uitvoeren, presenteren en rapporteren (doen) 3.1 De aanstaande leraar kan voor het onderzoek betrouwbare en bruikbare informatie verzamelen. 3.1.1 De aanstaande leraar heeft effectieve zoekstrategieën eigen gemaakt, zodat hij betrouwbare en relevante literatuur en andere schriftelijke informatiebronnen kan vinden. 3.1.2 De aanstaande leraar kan betrouwbare en relevante informatie inwinnen bij experts van onder meer sociale, maatschappelijke en culturele instellingen en andere praktijksituaties (scholen). 3.1.3 De aanstaande leraar kan (schriftelijke) informatie vergelijken. 3.1.4 De aanstaande leraar kan voor het onderzoek bruikbare informatie selecteren. 3.2 De aanstaande leraar kan een onderzoeksplan maken voor een praktijkonderzoek. 3.2.1 De aanstaande leraar kan belanghebbenden (leerlingen, leraren, ouders) betrekken bij het onderzoeksplan. 3.2.2 De aanstaande leraar kan de gekozen probleemstelling expliciet en helder in kaart brengen door de huidige situatie en gewenste situatie naast elkaar te plaatsen. 3.2.3 De aanstaande leraar kan de gewenste situatie vertalen in een concrete doelstelling. 3.2.4 De aanstaande leraar kan, voortvloeiend uit de probleemstelling en de doelstelling, een voor de praktijk relevante en onderzoekbare onderzoeksvraag formuleren, eventueel uitgewerkt in deelvragen. 3.2.5 De aanstaande leraar kan in het theoretisch kader geselecteerde informatie samenvattend weergeven, waarbij de verbinding met de probleemstelling en de onderzoeksvraag duidelijk wordt. 3.2.6 De aanstaande leraar kan een passende onderzoeksmethode kiezen: methode van dataverzameling en data-analyse. 3.2.7 De aanstaande leraar kan bestaande onderzoeksinstrumenten inzetten en de keuze verantwoorden. 4
3.2.8 De aanstaande leraar kan onderzoeksinstrumenten ontwerpen en verantwoorden. 3.3 De aanstaande leraar kan het geplande praktijkonderzoek uitvoeren. 3.3.1 De aanstaande leraar kan belanghebbenden (leerlingen, leraren, ouders) betrekken bij het uitvoeren van het onderzoek. 3.3.2 De aanstaande leraar kan op objectieve wijze, volgens de richtlijnen van de methode van dataverzameling, data verzamelen. 3.3.3 De aanstaande leraar kan op objectieve wijze, volgens de richtlijnen van de methode van data-analyse, data analyseren. 3.3.4 De aanstaande leraar kan de resultaten op basis van de analyse interpreteren. 3.3.5 De aanstaande leraar kan op basis van de interpretatie van de onderzoeksresultaten de onderzoeksvraag beantwoorden, waarbij de relatie gelegd wordt met het theoretisch kader (conclusie). 3.3.6 De aanstaande leraar kan op basis van de conclusie aanbevelingen doen voor de onderzochte praktijksituatie. 3.3.7 De aanstaande leraar kan middels reflectie op het onderzoeksproces sterke en zwakke punten benoemen en voornemens formuleren voor het eigen handelen als onderzoekende leraar. 3.4 De aanstaande leraar kan in een onderzoeksrapportage en een presentatie verslag doen van het uitgevoerde onderzoek. 3.4.1 De aanstaande leraar kan de diverse onderzoeksfasen overzichtelijk en compleet weergeven in een onderzoeksrapportage. 3.4.2 De aanstaande leraar kan de diverse onderzoeksfasen (mondeling en schriftelijk) samenvattend presenteren aan betrokkenen. 3.4.3 De aanstaande leraar kent en hanteert de APA-richtlijnen. 4/Onderzoeksgegevens gebruiken in de praktijk (gebruiken) 4.1 De aanstaande leraar kan op basis van de resultaten, conclusies en aanbevelingen van onderzoek handelingsconsequenties benoemen voor zijn praktijk, zo mogelijk in samenspraak met belanghebbenden (leerlingen, leraren, ouders). 4.2 De aanstaande leraar kan benoemde handelingsconsequenties vertalen in een plan van aanpak en beoogde opbrengsten. 4.3 De aanstaande leraar kan het plan van aanpak uitvoeren / aansturen in de daarvoor beschikbare tijd. 4.4 De aanstaande leraar kan (in overleg met anderen) het uitgevoerde plan van aanpak op basis van de geformuleerde opbrengsten evalueren. 4.5 De aanstaande leraar kan reflecteren op het proces van onderzoeksgegevens gebruiken in de praktijk. Bronnen: Breteler Issing, H., Kemenade, R. van, & Windmuller, I. (2007). Adviesdocument Projectgroep leraar als onderzoeker. Eindhoven: Fontys Pabo s. Commissie Onderzoek Hogeschool Inholland (2011). Rapport bevindingen NVA Commissie Onderzoek Hogeschool Inholland. Den Haag: NVAO. Diederen, S. (2010). Professionele onderzoekstaal in lerarenopleidingen basisonderwijs (Masterthesis). Heerlen: Open Universiteit Nederland. Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie. (2011). Beoordelingskaders accreditatiestelsel hoger onderwijs Opleidingsbeoordeling (uitgebreid) (22 november 2011 ed.). Den Haag: NVAO. Hobéon (2011). Beoordelingskader Eindwerkstuk / onderzoek hbo bachelor en master (17-05-2011 ed.). Den Haag. 5