Titel: De Leuvense AdoptieStudie (LAS) Auteurs: Femke Permentier, Nicole Vliegen, Patrick Luyten, Sara Casalin, Eileen Tang, Liesbet Nijssens, Stefan Kempke 1. Inleiding Internationaal is er al heel wat onderzoek verricht naar de ontwikkeling van adoptiekinderen. De resultaten van enkele grote meta-analytische studies van Nederlandse collega s suggereren dat het merendeel van de kinderen het na adoptie goed stelt (van IJzendoorn & Juffer, 2006). Bij een subgroep verloopt de ontwikkeling echter niet optimaal. Uit dezelfde studies blijkt dat adoptiekinderen ook relatief sterk vertegenwoordigd zijn in de hulpverlening. Vraag is of dit wil zeggen dat adoptiekinderen kwetsbaarder zijn, dan wel dat adoptieouders sensitiever zijn en sneller hulp zoeken bij moeilijkheden in de ontwikkeling van hun adoptiekind. In Vlaanderen bestond tot voor kort zeer weinig onderzoek naar adoptie. Daarom werd na intens overleg met de Vlaamse adoptiesector in het voorjaar van 2009 gestart met een longitudinaal onderzoek bij Vlaamse adoptiegezinnen in het kader van internationale adoptie. De focus van het onderzoek is meervoudig en ligt op (1) aspecten van de sociaal-emotionele ontwikkeling van de adoptiekinderen, (2) aspecten van de ontwikkelingen in het adoptieouderschap, en (3) de interactie tussen adoptieouders en kinderen. We hebben daarbij oog voor zowel veerkracht- als kwetsbaarheidsfactoren (Tang, Vliegen & Luyten, 2011). In dit artikel lichten we de centrale thema s, de concrete opbouw en de klinische relevantie van dit onderzoek toe. 2. Centrale thema s in de adoptiestudie De longitudinale opbouw met verschillende onderzoeksmethoden staat ons toe om in het adoptieonderzoek zeer breed te kijken naar ontwikkeling van adoptiekinderen en - ouderschap. In wat volgt belichten we enkele van de cruciale thema s uit de studie. -Ontwikkeling van ouderschap 1
Vernieuwend in deze studie is de sterke focus op adoptieouderschap. We focussen op verwerking van onvruchtbaarheid en de beleving van ouders tijdens de verwachtingsperiode en na de komst van het kind (Tang, Vliegen, & Luyten, in druk). We willen graag begrijpen hoe ouderlijke identiteit tot stand komt doorheen het adoptieproces. Daarnaast vormen de persoonlijkheid van vaders en moeders en de invloed van persoonlijkheid op kindontwikkeling belangrijke thema s. -Ouderlijk Reflectief Functioneren De sociaal-emotionele ontwikkeling bij jonge kinderen vindt plaats in relatie met zorgfiguren die een veilige, responsieve omgeving voor het kind vormen. Veel adoptiekinderen hebben in hun eerste levensmaanden een betrouwbare, beschikbare zorgfiguur gemist en hebben relationele breuken en ingrijpende veranderingen meegemaakt. We verwachten dat net bij deze kinderen de omgeving een belangrijke invloed heeft op de ontwikkeling na adoptie. In onze studie bestuderen we het ouderlijk reflectief functioneren. Dit is het vermogen van de ouder om het gedrag van het kind te begrijpen vanuit achterliggende gedachten, gevoelens, intenties en betekenissen. We verwachten dat het reflectief functioneren een verklarende rol kan spelen in onder andere het (her-)opbouwen van een veilige gehechtheidsrelatie (Vliegen & Nijssens, 2010). -Theory of mind Theory of mind is het vermogen om acties en interacties van jezelf en anderen te begrijpen vanuit onderliggende mentale toestanden (Ensink & Mayes, 2010). Deze vaardigheid ontwikkelt zich bij kinderen geleidelijk aan vanaf de geboorte. We onderzoeken bij onze adoptiekinderen welke rol kindtemperament, gehechtheidstijl en ouderlijk reflectief functioneren spelen in het ontwikkelen van het vermogen tot theory of mind bij adoptiekinderen. -Temperament Klassiek wordt temperament beschouwd als een aangeboren kindfactor, verwijzend naar de typische manier waarop kinderen hun emoties zoals verdriet of vreugde tonen. Rothbart (Rothbart & Sheese, 2007) toonde met haar onderzoek aan dat ook zelfregulatievaardigheden (bijvoorbeeld aandacht focussen, frustraties verdragen, kunnen 2
wachten) tot het temperament behoren. Voor de ontwikkeling van deze vaardigheden is de steun van de omgeving heel belangrijk. Daarom gaan we in het onderzoek na hoe ouderlijke factoren zoals temperament, persoonlijkheid en depressieve symptomen, in interactie met het temperament van het kind, de verdere ontwikkeling mee vormgeven (Casalin, 2011). 3. Opzet van de studie 3.1 Deelnemende gezinnen De deelnemers zijn heteroseksuele ouderparen die een adoptiekind verwachten tussen de 0 en 2,5 jaar. Het gaat telkens om het eerste kindje bij koppels zonder biologische kinderen. We gaan er immers van uit dat de komst van een eerste kind veel teweeg brengt in het proces van de herorganisatie van de identiteit van beide ouders (Vliegen & Rexwinkel, 2011). Het onderzoek start bij ouders die een geschiktheidsvonnis i hebben, en die wachten op de komst van een buitenlands adoptiekindje. In het totaal zullen aan deze studie 100 ouderparen deelnemen. 3.2 Meetmomenten en onderzoeksmethoden Tot nu toe zijn er zes onderzoeksmomenten voorzien met telkens een bevraging via vragenlijsten en een interview en/of observatie (zie figuur 1). Het eerste meetmoment vindt plaats wanneer de ouders op een wachtlijst staan voor interlandelijke adoptie, maar nog geen kind toegewezen kregen. Deze periode is vergelijkbaar met een zwangerschap, maar duurt meestal langer en een groot verschilpunt is de onzekerheid over het toekomstige kind en het moment waarop het zal komen. Bij het eerste onderzoeksmoment worden de ouders geïnterviewd over hun verwachtingen rond de adoptie. Daarnaast vullen ze een vragenlijst in die onder andere peilt naar persoonlijkheid, gehechtheid, temperament en interpersoonlijk functioneren. Twee tot drie weken na de komst van het kindje, vindt het tweede meetmoment plaats. De interactie tussen moeder en kind wordt geobserveerd tijdens een vrij spelmoment. Daarnaast wordt de beleving van het ouderschap, het temperament en de sociaalemotionele ontwikkeling van het kind in kaart gebracht via vragenlijsten. Het derde onderzoeksmoment, zes maanden na kindkomst, bestaat uit vragenlijsten, een interview en een gestructureerde kindobservatie. Tijdens het interview vragen we de ouders 3
hoe ze de periode na kindkomst beleven en hoe zij hun kind ervaren. De kindobservatie meet het temperament aan de hand van enkele korte taakjes. Bij kinderen tot 24 maanden observeren we op welke manier ze hun interesse tonen voor foto s en aantrekkelijk speelgoed. De oudere kinderen, tot 36 maanden, krijgen daarnaast ook enkele taakjes waarbij ze moeten wachten op hun beurt of op een leuke beloning. Het vierde meetmoment op 12 maanden na de komst bestaat opnieuw uit vragenlijsten en een herneming van de temperamenttaakjes. Wanneer het kind tussen 3,5 en 4 jaar oud is, onderzoeken we de ontwikkeling van Theory of Mind aan de hand van enkele gestructureerde taakjes. Afhankelijk van de leeftijd van het kind bij adoptie, worden deze taakjes aangeboden tijdens het vijfde of zesde onderzoeksmoment, 24 en 36 maanden na kindkomst. Daarnaast overlopen we tijdens het vijfde onderzoeksmoment met de moeder welke belangrijke levensgebeurtenissen hebben plaatsgevonden in het gezin sinds de komst van het kind. 3.3 Onderzoeksmedewerkers Voor deze studie werken we samen met 33 klinisch psychologen die over heel Vlaanderen wonen en werken. Het gaat om ervaren therapeuten die extra worden opgeleid tot onderzoeksmedewerker. We kiezen ervoor elk gezin te laten opvolgen door een vaste medewerker die hen doorheen het onderzoeksmoment loodst. Op deze manier verzekeren we continuïteit voor de ouders en hopen we dat ze de samenwerking ook voor zichzelf als een verrijking ervaren. 4. Verbonden met en ten dienste van praktijk en hulpverlening 4
Een belangrijke doelstelling van de Leuvense AdoptieStudie is het verruimen van onze kennis ten dienste van de praktijk en de hulpverlening. In een verkennend onderzoek naar adoptie in Vlaanderen gaven adoptieouders aan nood te hebben aan meer adoptiesensitieve hulpverleners (Tang et al., 2011). Hiertoe dienen therapeuten zowel een sterke klinische als een wetenschappelijke basis te hebben. Met onze studie trachten we op verschillende manieren aan deze noden tegemoet te komen. Enerzijds door het onderzoek zelf: vanuit een nauw contact met verschillende adoptie-instanties en hulpverleners formuleren we onderzoeksvragen die praktijkrelevant zijn. We onderzoeken welke ouder- en kindfactoren en -processen ontwikkelingstrajecten bij kinderen kunnen verklaren. De verworven inzichten trachten we via verscheidene kanalen te verspreiden onder professionelen en adoptieouders: symposia, vormingsavonden, artikels in nationale en internationale vakliteratuur en onze websites. Anderzijds dragen we ook rechtstreeks bij aan de vorming van hulpverleners door hen in het onderzoek te betrekken als onderzoeksmedewerker en hen hiertoe op te leiden en te informeren over de bestaande kennis rond adoptie. Ten slotte bestaat het plan om in de nabije toekomst in het praktijkcentrum, verbonden aan de faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen van de KU Leuven, een hulpaanbod te ontwikkelen voor (toekomstige) adoptieouders dat gericht is op het verstevigen van de ouderlijke capaciteiten om voor het kind als een betrouwbare, responsieve en reflectieve omgeving op te treden en zo de ontwikkeling van een veilige gehechtheid te bevorderen. 5. Tot slot De Leuvense AdoptieStudie zal adoptiegezinnen zeker opvolgen tot vijf jaar na de komst van hun kind, maar een vervolgonderzoek op langere termijn is gepland. We achten het zinvol om de gezinnen te volgen tot hun kinderen voorbij de puberteit zijn. Maar daarvoor is meer financiering nodig. Om verder te bouwen aan onze kennis over adoptie is verdere fondsenwerving dan ook onontbeerlijk. 6. Referenties 5
Casalin, S. (2011). Temperament van het kind en (adoptie)ouderschap. VAG Tijdschrift, 46(3), 14-15. Ensink, K., Mayes, L. C. (2010). The development of mentalisation in children from a theory of mind perspective. Psychoanalytic Inquiry, 30(4), 301-337. Rothbart, M. K., & Sheese, B. E. (2007). Temperament and emotion regulation. In J. Gross (Red.), Handbook of emotion regulation (pp. 287-306). The Guilford Press. Tang, E., Vliegen, N., & Luyten, P. (in druk). De betekenis van onvruchtbaarheid in het kader van adoptie. Tijdschrift Klinische Psychologie. Tang, E., Vliegen, N., & Luyten, P. (2011). Een verkennende studie naar kwetsbaarheid en veerkracht bij Vlaamse adoptiegezinnen. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, Kinderpsychiatrie en Klinische Kinderpsychologie, 36(3), 100-117. van IJzendoorn, M. H., & Juffer, F. (2006). The Emanuel Miller Memorial Lecture 2006: Adoption as intervention. Meta-analytic evidence for massive catch-up and plasticity in physical, socio-emotional, and cognitive development. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47, 1288-1245. Vliegen, N., & Nijssens, L. (2010). Reflectief ouderschap als antwoord op een gehechtheidsontwikkeling met hindernissen. VAG Tijdschrift, 45(4), 14-15. Vliegen, N., & Rexwinkel, M. (2011). Moeder en vader worden. De geboorte van het ouderschap en van het gezin. In M. Rexwinkel, M. Schmeets, C. Pannevis, & B. Derkx (Red.). Handboek Infant Mental Health (pp. 119-135). Van Gorcum. Voor meer informatie en contactgegevens: www.adoptiepapa.be www.leuvenseadoptiestudie.be i toelating die kandidaat adoptieouders krijgen om te mogen adopteren. Ze krijgen deze toelating van de jeugdrechtbank na een vormings- en evaluatieprocedure. 6