Angststoornissen. (Anxiety Disorders)



Vergelijkbare documenten
Diagnostiek volgens het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders

Post-traumatische stress na bevalling. Máasja Verbraak GZ-psycholoog Cognitief Gedragstherapeut VGCt

Wie normaal is beantwoordt aan een bepaalde norm van een specifieke sociale groep.

Paniekaanval als specificatie

ANGST. Dr. Miriam Lommen. Zit het in een klein hoekje? Assistant professor Klinische Psychologie en Experimentele Psychopathologie

Somatoforme stoornissen

Voorlichting Angst en Dwangstoornissen

Onbezorgdvliegen SVL- vragenlijst

SCHEMA S STOORNISSEN KINDERPSYCHIATRIE

Samenwerkingsverband Vrijgevestigde Psychologen Amsterdam

Inhoud. Inleiding 7. 4 Wat kun je er zelf aan doen? Leren omgaan met paniekklachten Registratie van paniekklachten 45

Angst en Kanker, wanneer klopt er iets niet? Dr Christine Brouwer- Dudok de Wit, klin psycholoog

Correcties DSM 5 : Beknopt overzicht van de criteria

Schizofrenie en andere psychotische stoornissen

DIAGNOSTIEK ANGSTSTOORNISSEN

Correcties DSM 5 : Beknopt overzicht van de criteria

De kwaliteit van de omgeving (leefomstandigheden en voorzieningen) bepaalt in hoge mate de kwaliteit van de ontwikkeling van het kind.

DSM 5 Nascholing d.d Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen. Cato Veen AIOS, LUMC

OBSESSIEVE-COMPULSIEVE STOORNIS

Bijlage van DSM V naar ICPC 1

Wat kan ik wél doen bij angst of dwang in mijn gezin?

Codeer huidige toestand van de depressieve stoornis of bipolaire I stoornis met het vijfde cijfer:

Angst en paniekstoornissen

1 Wat is er met me aan de hand?

VERANDERING VAN GEDRAG: EEN PROBLEEM OF NIET? Marieke Schuurmans Verpleegkundige & onderzoeker UMC Utrecht/Hogeschool Utrecht

Wie doet wat? 8 maart 2016 Danielle Cath, Psychiater Altrecht Christine Weenink, Kaderhuisarts GGZ

Angststoornissen. Landelijk Basisprogramma. Leidraad voor regionale zorgprogrammering. Trimbos-instituut Anneke van Wamel Henk Verburg

4.3.1 Diagnostische Checklist voor cliënten zonder dementie: DSM-5 criteria

Cure + Care Solutions

PTSS - diagnostiek en behandeling. drs. Mirjam J. Nijdam psycholoog / onderzoeker Topzorgprogramma Psychotrauma AMC De Meren

DSM-IV-TR: Aandachtstekortstoornissen en gedragsstoornissen

Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD)

Posttraumatische stressstoornis na uitzending

TSCYC Ouderversie. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. Jeroen de Groot. ID Datum Informant:

Stemmingsstoornissen bij de ziekte van Parkinson

DSM-5: Nieuw, maar ook beter? Arq Herfstsymposium vrijdag 25 november 2016

Vier Dimensionale Klachtenlijst (4DKL)

Behandeling van OCD. tony de clippele klinisch psycholoog

Datum: VRAGENLIJSTEN (1) Naam: Geboortedatum:

VERWERKING NA EEN INGRIJPENDE GEBEURTENIS 1

TSCYC. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Ouderversie

Depressies en angststoornissen - Net zo vaak samen als apart. Prof.dr. W.A. Nolen UMC Groningen

EMDR in de behandeling van een paniekstoornis met/zonder agorafobie

Deel 1 Waar angst voor bedoeld is Angst is een emotie 23 1 Zes basisemoties 24

4DKL KLACHTENLIJST. Intake klacht :... :... Diagnose :... Medicatie :... Opmerkingen :... Versie: Uitgave 2004: Stichting Flow, Alkmaar

Reeks 11. Psychiatrie op volwassen leeftijd

Wegwijzer psychische stoornissen 1

Dit gevoel van onrust in een publieke ruimte wordt ook wel Agorafobie genoemd.

Grensoverschrijdend gedrag. Les 2: inleiding in de psychopathologie

Van somatoforme stoornissen naar somatisch symptoom stoornis

Bijlage. Van ICD-9-CM-codes naar ICD-10-CM-codes

E M D R een inleiding

Somatische comorbiditeit bij affectieve stoornissen

Hij heeft 7(angst, depressie, sociale fobie, agorafobie, somatische klachten, vijandigheid, cognitieve klachten)+2 (vitaliteit en werk) subschalen

Bijlage. Van ICD-9-CM-codes naar ICD-10-CM-codes (alfabetisch)

Mini International Neuropsychiatric Interview. Nederlandse Versie DSM-IV

Kennisquiz cannabis. 7. Wat is CBD? A. hetzelfde als THC B. Cannabis Bepalings Dosis C. Cannabidiol

PANIC DISORDER SEVERITY SCALE (PDSS)

in gesprek over: Paniekstoornis en fobieën

Terrorisme en dan verder

Wat is een gezondheidszorgpsycholoog?

Inhoud. 1 Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen...25

Korte Eclectische Psychotherapie KEP voor PTSS

Iemand is ontevreden over zijn of haar uiterlijk A) boulimia nervosa B) depersonalisatiestoornis C) A en B D) geen van beide

Deze vragenlijst is ontwikkeld om de ernst en de aard van de symptomen van

Angststoornissen. Deze folder is voor doven en slechthorenden die meer willen weten over angst

Angststoornissen. P unt P. kan u helpen. volwassenen

Angst en Angststoornissen. 11 april 2018 Frieda Matthys

Ik vermijd het Ik vermijd het Ik vermijd het Ik vermijd het Ik vermijd het nooit zelden soms meestal altijd

Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. InFoP 2. Inhoud

Depressie, dysthymie en de bipolaire stoornis

Chapter 8. Nederlandse samenvatting

Hyperventilatie. Neem altijd uw verzekeringsgegevens en identiteitsbewijs mee!

STAPPENPLAN ANGST IN DE EERSTE LIJN

Depressie en angst bij de ziekte van Parkinson Rianne van Gool Verpleegkundig specialist

diagnostiek en behandeling voor de professional Angststoornissen bij kinderen Peter Muris

Jos van Erp Psycholoog / Beleidsadviseur De Hart&Vaatgroep / Hartstichting j.v.erp@hartstichting.nl. Stress en hart- en vaatziekten

Bijlage : Primaire DSM-IV diagnoses

Wat zijn angststoornissen en hoe worden ze behandeld?

Symptom Questionnaire SQ-48. V. Kovács! M. de Wit! M. Lucas! LUMC Psychiatrie

Testuitslag SCL-90-R

Stoornissen Randomised Controlled Trial (RCT) Implementatie Begeleide zelfhulp inhoudelijk Conclusie

Klik bovenaan op jeugdigen. Hier vind je alle informatie over Bureau Jeugdzorg en hoe je met ze in contact kan komen.

CAT VRAGEN OEFENEN Week 2. Cursus Psychisch Functioneren Mw. dr. U. Klumpers, psychiater/ cursuscoördinator Vrijdag 15 maart 2013

Registratierichtlijn. E003 Beroepsgebonden depressie

Veranderingen in de DSM-V stemmingsstoornissen. R.A. van Elmpt AIOS psychiatrie

1 Wat is er met me aan

Angststoornissen. Als angst en paniek uw leven beheersen

Terrorisme en dan verder Wat te doen na een aanslag?

ETI. Essense Trauma-Inventaris. Cijfer/naam: Leeftijd: Datum van onderzoek:

De gevolgen van trauma en stress in de volwassenheid en uitgestelde klachten

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding

Herkennen van en omgaan met. Angst en Depressie. Is er vaker sprake van angst en depressie in de palliatieve fase?

Regionaal zorgpad Angststoornissen

Somatoforme stoornissen

DSM 5 - psychose Dr. S. Geerts Dr. O. Cools

Toepasbaarheid en effectiviteit van behandeling voor angststoornissen in de eerste lijn. Christine van Boeijen

Over mensen met psychische of psychiatrische problematiek. Bijeenkomst voor kerken, raden en verenigingen in de gemeente Aalburg 19 november 2009

Deel 1 Waar angst voor bedoeld is Angst is een emotie 23 1 Zes basisemoties 24

Hoe blijf ik (psychisch) gezond?! Simone Traa Klinisch psycholoog psychotherapeut Medische Psychologie, Máxima Medisch Centrum

Transcriptie:

Angststoornissen (Anxiety Disorders) 300.1 Paniekstoornis zonder agorafobie 300.21 Paniekstoornis met agorafobie 300.22 Agorafobie zonder paniekstoornis in de voorgeschiedenis 300.29 Specifieke fobie Specificeer type: Diertype/Natuurtype/Bloed-injectie-verwonding type/situationeel type/overig type 300.23 Sociale fobie Specificeer indien: Gegeneraliseerd 300.3 Obsessieve-compulsieve stoornis Specificeer indien: Met slecht inzicht 309.81 Posttraumatische stress-stoornis Specificeer indien: Acuut/Chronisch Specificeer indien: Met verlaat begin 308.3 Acute stress-stoornis 300.02 Gegeneraliseerde angststoornis 293.84 Angststoornis door... [Vermeld de somatische aandoening]specificeer indien: Met gegeneraliseerd angst/met paniekaanvallen/met obsessieve-compulsieve verschijnselen -----.-- - Angststoornis door een middel (verwijs naar de stoornissen aan een middel gebonden voor de middelspecifieke codenummers)specificeer indien: Met gegeneraliseerd angst/met paniekaanvallen/met obsessieve-compulsieve verschijnselen/met fobische verschijnselen Specificeer indien: Met begin tijdens intoxicatie/met begin tijdens onthouding 300.00 Angststoornis NAO Gezien het feit dat paniekaanvallen en agorafobie bij verschillende stoornissen van deze sectie voorkomen, worden de verschillende groepen criteria voor een paniekaanval en voor agorafobie aan het begin van deze sectie apart vermeld. Ze hebben echter geen eigen diagnostische codenummers en kunnen niet als aparte entiteiten worden gediagnosticeerd. Paniekaanval (Panic Disorder) N.B.: Een paniekaanval is geen codeerbare stoornis. Codeer de specifieke diagnose waarbij paniekaanvallen voorkomen (bijvoorbeeld 300.21 (F40.01) Paniekstoornis met Agorafobie). Een begrensde periode van intense angst of gevoel van onbehagen, waarbij vier (of meer) van de volgende symptomen plotseling ontstaan, die binnen tien minuten een maximum bereiken: (1)hartkloppingen, bonzend hart of versnelde hartactie

(2)transpireren (3)trillen of beven (4)gevoel van ademnood of verstikking (5)naar adem snakken (6)pijn op de borst of een onaangenaam gevoel (7)misselijkheid of buikklachten (8)gevoel van duizeligheid, onvastheid, licht in het hoofd of flauwte (9)derealisatie (gevoel van onwerkelijkheid) of depersonalisatie (gevoel los van zichzelf te staan) (10)angst de zelfbeheersing te verliezen of gek te worden (11)angst dood te gaan (12)paresthesieën (verdoofde of tintelende gevoelens) (13)opvliegers of koude rillingen Agorafobie (Agoraphobia) N.B.: Agorafobie is geen codeerbare stoornis. Codeer de specifieke stoornis waarbij agorafobie voorkomt (bijvoorbeeld 300.21 (F40.01) Paniekstoornis met Agorafobie of 300.22 (F40.00) Agorafobie zonder anamnese van paniekstoornis). A.Angst op een plaats of in een situatie te zijn van waaruit ontsnappen moeilijk (of gênant) kan zijn of waar geen hulp beschikbaar zou kunnen zijn in het geval dat men een onverwachte of situationeel gepredisponeerde paniekaanval of paniekachtige symptomen krijgt. Tot de agorafobische angstgevoelens horen de karakteristieke situaties zoals alleen buitenshuis zijn, zich te midden van een massa bevinden of in een rij wachtend, op een brug staan, en reizen met een bus, trein of auto. N.B.: Overweeg de diagnose specifieke fobie indien de vermijding beperkt is tot één of slechts enkele specifieke situaties, of sociale fobie indien de vermijding beperkt blijft tot sociale situaties. B.De situaties worden vermeden (bijvoorbeeld reizen is beperkt) of wordt alleen doorstaan met duidelijk lijden of de angst een paniekaanval of paniekachtige symptomen te krijgen, of de aanwezigheid van een begeleider is noodzakelijk.

C.De angst of fobische vermijding is niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis, zoals sociale fobie (bijvoorbeeld vermijding beperkt tot sociale situaties uit angst in verlegenheid te raken), specifieke fobie (bijvoorbeeld vermijding is beperkt tot een enkele situatie zoals liften), obsessieve-compulsieve stoornis (bijvoorbeeld vermijding van vuil bij iemand met een smetvrees), posttraumatische stress-stoornis (bijvoorbeeld vermijding van prikkels die samenhangen met een ernstige stressfactor) of separatie-angststoornis (bijvoorbeeld vermijding om huis of verwanten te verlaten). 300.01 (F41.0)Paniekstoornis zonder agorafobie (Panic Disorder Without Agoraphobia) A.Zowel (1) als (2): (1)recidiverende onverwachte paniekaanvallen (2)na tenminste één van de aanvallen was er één maand (of langer) met een (of meer) van de volgende: (a)voortdurende ongerustheid over het krijgen van een volgende aanval (b)bezorgdheid over de verwikkelingen of de consequenties van de aanval (bijvoorbeeld het verliezen van de zelfbeheersing, een hartaanval krijgen, 'gek worden') (c)een belangrijke gedragsverandering in samenhang met de aanvallen. B.Afwezigheid van agorafobie C.De paniekaanvallen zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drugs, geneesmiddel) of een somatische aandoening (bijvoorbeeld hyperthyreoïdie). D.De paniekaanvallen zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis, zoals sociale fobie (bijvoorbeeld voorkomend bij blootstelling aan gevreesde sociale situaties), specifieke fobie (bijvoorbeeld bij blootstelling aan een specifieke fobische situatie), obsessieve-compulsieve stoornis (bijvoorbeeld bij blootstelling aan vuil bij iemand met een smetvrees), posttraumatische stress-stoornis (bijvoorbeeld in reactie op prikkels die samenhangen met een ernstige stressfactor) of separatie-angststoornis (bijvoorbeeld vermijding om huis of verwanten weg te verlaten). 300.21 (F40.01)Paniekstoornis met agorafobie (Panic Disorder With Agoraphobia) A.Zowel (1) als (2):

(1)recidiverende onverwachte paniekaanvallen (2)na tenminste één van de aanvallen was er één maand (of langer) één (of meer) van de volgende: (a)voortdurende ongerustheid een nieuwe aanval te krijgen (b)bezorgdheid over de verwikkelingen of de consequenties van de aanval (bijvoorbeeld verliezen van de zelfbeheersing, krijgen van een hartaanval, 'gek worden') (c)een belangrijke gedragsverandering in samenhang met de aanvallen. B.De aanwezigheid van agorafobie. C.De paniekaanvallen zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drug, geneesmiddel) of een somatische aandoening (bijvoorbeeld hyperthyreoïdie). D.De paniekaanvallen zijn niet eerder toe te schrijven aan door een andere psychische stoornis, zoals sociale fobie (bijvoorbeeld voorkomend bij blootstelling aan gevreesde sociale situaties), specifieke fobie (bijvoorbeeld bij blootstelling aan een specifieke fobische situatie), obsessieve-compulsieve stoornis (bijvoorbeeld bij blootstelling aan vuil bij iemand met een smetvrees), posttraumatische stress-stoornis (bijvoorbeeld in reactie op prikkels die samenhangen met een ernstige stressfactor) of separatie-angststoornis (bijvoorbeeld vermijding om huis of verwanten te verlaten). 300.22 (F40.00) Agorafobie zonder paniekstoornis in de anamnese (Agoraphobia Without History of Panic Disorder) A.De aanwezigheid van agorafobie in samenhang met de angst dat er paniekachtige symptomen zullen ontstaan (bijvoorbeeld duizelingen of diarree). B.Er is nooit voldaan aan de criteria van paniekstoornis. C.De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld een drug, een geneesmiddel of een toxische stof) of een somatische aandoening. D.Indien er sprake is van een bijkomende somatische aandoening is de angst zoals beschreven in criterium A duidelijk ernstiger dan wat gewoonlijk samengaat met deze aandoening. 300.29 (F40.2) Specifieke fobie (vroeger Enkelvoudige fobie) (Specific Phobia (formerly Simple Phobia))

A.Duidelijke en aanhoudende angst die overdreven of onredelijk is, uitgelokt door de aanwezigheid van of het anticiperen op een specifiek voorwerp of situatie (bijvoorbeeld vliegen, hoogten, dieren, een injectie krijgen, bloed zien). B.Blootstelling aan de fobische prikkel veroorzaakt bijna zonder uitzondering een onmiddellijke angstreactie, die de vorm kan krijgen van een situatie-gebonden of situationeel gepredisponeerde paniekaanval. N.B.: Bij kinderen kan de angst naar voren komen in de vorm van huilen, woede-uitbarstingen, verstijven of vastklampen. C.Betrokkene is zich er van bewust dat de angst overdreven of onterecht is. N.B.: Bij kinderen kan dit kenmerk ontbreken. D.De fobische situatie(s) wordt vermeden of anders doorstaan met intense angst of lijden. E.De vermijding, de angstige verwachting of het lijden in de gevreesde sociale situatie belemmeren in significante mate de normale routine, het beroepsmatig functioneren (of studie of school), of sociale activiteiten of relaties met anderen, of er is een duidelijk lijden over het hebben van de fobie. F.Bij personen onder de achttien jaar is de duur ten minste zes maanden. G.De angst, paniekaanvallen of fobische vermijding die samengaan met een specifiek voorwerp of situatie zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis, zoals obsessieve-compulsieve stoornis (bijvoorbeeld vrees voor vuil bij iemand met een smetvrees), posttraumatische stress-stoornis (bijvoorbeeld vermijden van prikkels die samengaan met een ernstige stressfactor), separatie-angststoornis (bijvoorbeeld vermijden van school), sociale fobie (bijvoorbeeld vermijden van gezelschap in verband met de angst in verlegenheid gebracht te worden), paniekstoornis met agorafobie, of agorafobie zonder paniekstoornis in de voorgeschiedenis. Specificeer type: Diertype: indien de angst wordt uitgelokt door dieren of insecten. Dit subtype begint meestal in de kinderleeftijd. Natuurtype: indien de angst wordt uitgelokt door een object in de natuur, zoals storm, hoogten, of water). Dit subtype begint meestal in de kinderleeftijd. Bloed-injectie-verwonding type: indien de angst wordt uitgelokt door het zien van bloed of een wond of door het krijgen van een injectie of andere invasieve medische technieken. Dit subtype is in hoge mate familiair bepaald en wordt vaak gekarakteriseerd door een sterke vasovagale reactie. Situationeel type: indien de angst wordt uitgelokt door een specifieke situatie zoals openbaar vervoer, tunnels, bruggen, liften, vliegen, autorijden, of afgesloten ruimten. Dit subtype heeft een tweetoppige verdeling in de aanvangsleeftijd, met een piek op de kinderleeftijd en een tweede piek rond het 25e jaar. Dit subtype lijkt vergelijkbaar met de paniekstoornis met agorafobie wat betreft de kenmerkende seks ratio, patronen van familiaire groeperingen en aanvangsleeftijd.

Overig type: indien de angst wordt uitgelokt door andere prikkels. Tot deze prikkels kunnen de angst of vermijding van situaties horen die zouden kunnen leiden tot benauwdheid, overgeven of een ziekte oplopen; 'ruimte' fobie (dat wil zeggen iemand is bang neer te vallen indien men niet meer in de buurt van muren of andere fysiek steun gevende middelen is); en bij kinderen de angst voor harde geluiden of gekostumeerde personen). 300.23 (F40.1) Sociale fobie (Sociale angststoornis) (Social Phobia (Social Anxiety Disorder)) A.Een duidelijke en aanhoudende angst voor één of meer situaties waarin men sociaal moet functioneren of iets moet presteren en waarbij men blootgesteld wordt aan onbekenden of een mogelijk kritische beoordeling door anderen. Iemand is bang dat hij/zij zich op een of andere manier zal gedragen (of angstsymptomen zal tonen) die vernederend of gênant zal zijn. N.B.: Bij kinderen moeten er aanwijzingen zijn dat ze tot bij de leeftijd passende sociale relaties met bekende mensen en moet de angst voorkomen in gezelschap van leeftijdgenoten en niet alleen maar in een interactie met volwassenen. B.Blootstelling aan de gevreesde sociale situatie lokt bijna zonder uitzondering angst uit, die de vorm kan krijgen van een situatiegebonden of situationeel gepredisponeerde paniekaanval. N.B.: Bij kinderen kan de angst naar voren komen in de vorm van huilen, woedeuitbarstingen, verstijven of zich terugtrekken uit sociale situaties met onbekende personen. C.Betrokkene is zich er van bewust dat zijn of haar angst overdreven of onredelijk is. N.B.: Bij kinderen kan dit kenmerk ontbreken. D.De gevreesde sociale situatie of de situaties waarin men moet optreden wordt vermeden dan wel doorstaan met intense angst of lijden. E.De vermijding, de angstige verwachting of het lijden in de gevreesde sociale situatie(s) of de situatie(s) waarin men moet optreden belemmeren in significante mate de normale dagelijkse routine, het beroepsmatig functioneren (of studie of school), of het functioneren bij sociale activiteiten of in relaties met anderen, of er is een duidelijk lijden over het hebben van de fobie. F.Bij personen onder de achttien jaar is de duur tenminste zes maanden. G.De angst of vermijding zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drug, geneesmiddel) of een somatische aandoening en zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis (bijvoorbeeld een paniekstoornis met of zonder agorafobie, separatie-angststoornis, stoornis in de lichaamsbeleving, een pervasieve ontwikkelingsstoornis of een schizoïde persoonlijkheidsstoornis). H.Indien er sprake is van een somatische aandoening of een andere psychische stoornis, houdt de angst van criterium A er geen verband mee, bijvoorbeeld de angst is niet die om te stotteren, beven bij ziekte van Parkinson, of abnormaal eetgedrag bij anorexia nervosa of boulimia nervosa.

Specificeer indien: Gegeneraliseerd: indien de angst de meeste sociale situaties betreft (bijvoorbeeld het aanknopen of voortzetten van gesprekken, deelnemen aan kleine groepen, met iemand uitgaan, met autoriteitsfiguren spreken, feestjes bijwonen). N.B.: Overweeg ook de aanvullende diagnose van ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. 300.30 (F42.8) Obsessieve-compulsieve stoornis (Obsessive Compulsive Disorder) A.Ofwel dwanggedachten ofwel dwanghandelingen: Dwanggedachten zoals gedefinieerd door (1), (2), (3) en (4): (1)recidiverende en aanhoudende gedachten, impulsen of voorstellingen, die gedurende bepaalde momenten van de stoornis als opgedrongen en misplaatst beleefd worden, en die duidelijke angst of lijden veroorzaken (2)de gedachten, impulsen of voorstellingen zijn niet eenvoudig een overdreven bezorgdheid over problemen uit het dagelijkse leven (3)betrokkene probeert deze gedachten, impulsen of voorstellingen te negeren of te onderdrukken, of deze te neutraliseren met een andere gedachte of handeling (4)betrokkene is zich ervan bewust dat de dwangmatige gedachten, impulsen of voorstellingen het product zijn van zijn of haar eigen geest (niet van buitenaf opgelegd zoals bij gedachteninbrenging) Dwanghandelingen zoals gedefinieerd door (1) en (2): (1)zich herhalend gedrag (bijvoorbeeld handenwassen, opruimen, controleren) of psychische activiteit (bijvoorbeeld bidden, tellen, in stilte woorden herhalen) waartoe betrokkene zich gedwongen voelt in reactie op een dwanggedachte, of een zich aan regels houden die rigide moeten worden toegepast (2)de gedragingen of psychische activiteiten zijn gericht op het voorkómen of verminderen van het lijden, of op het voorkómen van een bepaalde gevreesde gebeurtenis of situatie; deze gedragingen of psychische activiteiten tonen echter ofwel geen realistische samenhang met die gebeurtenis geneutraliseerd of voorkomen moet worden, of zijn duidelijk overdreven B.Op een bepaald moment in het beloop van de stoornis is betrokkene zich er van bewust dat de dwanggedachten en dwanghandelingen overdreven of onredelijk zijn. N.B.: Dit is niet op kinderen van toepassing. C.De dwanggedachten of dwanghandelingen veroorzaken duidelijk lijden, zij kosten veel tijd (nemen meer dan één uur per dag in beslag) of verstoren in significante mate de normale

dagelijkse routine van betrokkene, het beroepsmatig functioneren (of de studie of school) of de gebruikelijke sociale activiteiten of relaties met anderen. D.Indien een andere As I stoornis aanwezig is, is de inhoud van de dwanggedachte of de dwanghandeling daartoe niet beperkt (bijvoorbeeld preoccupatie met voedsel bij een eetstoornis; haar uittrekken bij trichotillomanie; bezorgdheid over het uiterlijk bij een stoornis in de lichaamsbeleving; preoccupatie met middelen als een stoornis in het gebruik van middelen aanwezig is; preoccupatie met het hebben van een ernstige ziekte bij een hypochondrie; preoccupatie met seksuele behoeftes of fantasieën bij een parafilie; of piekeren over schuld bij een depressieve stoornis). E.De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drug, geneesmiddel) of een somatische aandoening. Specificeer indien: Met gering inzicht: indien betrokkene, voor het grootste deel van de tijd in de huidige episode, niet beseft dat de dwanggedachten en dwanghandelingen overdreven of onredelijk zijn. 309.81 (F43.1) Posttraumatische stress-stoornis (Posttraumatic Stress Disorder) A.Betrokkene is blootgesteld aan een traumatische ervaring waarbij beide van de volgende van toepassing zijn: (1)betrokkene heeft ondervonden, is getuige geweest van of werd geconfronteerd met één een of meer gebeurtenissen die de feitelijke of dreigende dood of een ernstige verwonding met zich meebracht, of die een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit van betrokkene of van anderen. (2)tot de reacties van betrokkene behoorde intense angst, hulpeloosheid of afschuw. N.B.: Bij kinderen kan dit zich in plaats hiervan uiten in chaotisch of geagiteerd gedrag. B.De traumatische gebeurtenis wordt voortdurend herbeleefd op één (of meer) van de volgende manieren: (1)recidiverende en zich opdringende onaangename herinneringen aan de gebeurtenis, inbegrepen voorstellingen, gedachten of waarnemingen. N.B.: Bij jonge kinderen kan dit zich uiten in de vorm van terugkerende spelletjes waarin de thema's of aspecten van het trauma worden uitgedrukt. (2)recidiverend akelig dromen over de gebeurtenis. N.B.: Bij kinderen kunnen angstdromen zonder herkenbare inhoud voorkomen. (3)handelen of voelen alsof de traumatische gebeurtenis opnieuw plaatsvindt (hiertoe behoren ook het gevoel van het opnieuw te beleven, illusies, hallucinaties en dissociatieve episodes

met flashback, met inbegrip van die welke voorkomen bij het ontwaken of tijdens intoxicatie). N.B.: Bij jonge kinderen kunnen trauma-specifieke heropvoeringen voorkomen. (4)intens psychisch lijden bij blootstelling aan interne of externe stimuli die een aspect van de traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken. (5)fysiologische reacties bij blootstelling aan interne of externe stimuli die een aspect van de traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken. C.Aanhoudend vermijden van prikkels die bij het trauma hoorden of afstomping van de algemene reactiviteit (niet aanwezig voor het trauma) zoals blijkt uit drie (of meer) van de volgende: (1)pogingen gedachten, gevoelens of gesprekken horend bij het trauma, te vermijden (2)pogingen activiteiten, plaatsen of mensen die herinneringen oproepen aan het trauma te vermijden (3)onvermogen zich een belangrijk aspect van het trauma te herinneren (4)duidelijk verminderde belangstelling voor of deelneming aan belangrijke activiteiten (5)gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen (6)beperkt uiten van affect (bijvoorbeeld niet in staat gevoelens van liefde te hebben) (7)gevoel een beperkte toekomst te hebben (bijvoorbeeld verwacht geen carrière te zullen maken, geen huwelijk, geen kinderen, of geen normale levensverwachting) D.Aanhoudend symptomen van verhoogde prikkelbaarheid (niet aanwezig voor het trauma) zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende: (1)moeite met inslapen of doorslapen (2)prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen (3)moeite met concentreren (4)overmatige waakzaamheid (5)overdreven schrikreacties E.Duur van de stoornis (symptomen in B, C en D) langer dan één maand. F.De stoornis veroorzaakt belangrijk lijden of beperkingen in sociaal, beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere significante terreinen. Specificeer indien: Acuut: indien duur van de symptomen korter dan drie maanden is

Chronisch: indien duur van de symptomen drie maanden of langer is Specificeer indien: Met verlaat begin: indien het begin van de symptomen tenminste zes maanden na het trauma ligt 308.3 (F43.0) Acute stress-stoornis (Acute Stress Disorder) A.Betrokkene is blootgesteld aan een traumatische ervaring waarbij beide volgende aanwezig zijn geweest: (1)betrokkene heeft ondervonden, is getuige geweest van of werd geconfronteerd met één of meer gebeurtenissen die de feitelijke of dreigende dood of een ernstige verwonding met zich meebracht, of die een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit van betrokkene of van anderen. (2)tot de reacties van betrokkene behoorde intense angst, hulpeloosheid of afschuw. B.Ofwel tijdens het doormaken of onmiddellijk na het doormaken van de leed veroorzakende gebeurtenis heeft betrokkene drie (of meer) van de volgende dissociatieve symptomen: (1)subjectief gevoel van verdoving, onthechting of afwezigheid van emotionele reacties (2)vermindering van het zich bewust zijn van zijn of haar omgeving ('in een waas verkeren') (3)derealisatie (4)depersonalisatie (5)dissociatieve amnesie (dat wil zeggen niet in staat zich een belangrijk aspect van het trauma te herinneren) C.De traumatische gebeurtenis wordt voortdurend herbeleefd op ten minste één van de volgende manieren: terugkerende beelden, gedachten, dromen, illusies, episodes met flashback of een gevoel van het opnieuw te beleven van de ervaring; of lijden bij blootstelling aan zaken die de traumatische gebeurtenis in het geheugen terugbrengen. D.Duidelijke vermijding van de prikkels die herinneringen aan het trauma oproepen (bijvoorbeeld gedachten, gevoelens, gesprekken, activiteiten, plaatsen, mensen). E.Duidelijke symptomen van angst of verhoogde prikkelbaarheid (bijvoorbeeld slaapstoornissen, prikkelbaarheid, slechte concentratie, overmatige waakzaamheid, overdreven schrikreacties en motorische rusteloosheid).

F.De stoornis veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in sociaal, beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere significante terreinen, of iemand wordt gehinderd in het voortzetten van noodzakelijke activiteiten, zoals het verkrijgen van medische of juridische bijstand of het mobiliseren van persoonlijke hulp door familieleden over de traumatische gebeurtenis te vertellen. G.De stoornis duurt minimaal twee dagen en maximaal vier weken en treedt binnen vier weken na de traumatische gebeurtenis op. H.De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drugs, geneesmiddel) of een somatische aandoening, en is niet eerder toe te schrijven aan een 'kortdurende psychotische stoornis' en is niet slechts een verergering van een reeds aanwezige As I of As II stoornis. 300.02 (F41.1) Gegeneraliseerde angststoornis (inbegrepen Overmatige angststoornis in de kindertijd) (Generalized Anxiety Disorder (Includes Overanxious Disorder of Childhood)) A.Buitensporige angst en bezorgdheid (bange voorgevoelens), gedurende zes maanden vaker wel dan niet voorkomend, over een aantal gebeurtenissen of activiteiten (zoals werk of schoolprestaties). B.Betrokkene vindt het moeilijk de bezorgdheid in de hand te houden. C.De angst en bezorgdheid gaan samen met drie (of meer) van de volgende zes symptomen (waarvan ten minste enkele symptomen in de laatste 6 maanden vaker wel dan niet aanwezig). N.B.: Bij kinderen is slechts één item nodig. (1)rusteloosheid of opgewonden of geïrriteerd zijn (2)snel vermoeid zijn (3)zich moeilijk kunnen concentreren of zich niets kunnen herinneren (4)prikkelbaarheid (5)spierspanning (6)slaapstoornis (moeilijkheden in slaap te vallen of door te slapen, of rusteloze, niet verkwikkende slaap) D.Het onderwerp van de angst en bezorgdheid is niet beperkt tot de kenmerken van een As I stoornis, bijvoorbeeld de angst of bezorgdheid gaat niet over het hebben van een paniekaanval (zoals bij een paniekstoornis), het in gezelschap voor schut staan (zoals bij sociale fobie), het besmet worden (zoals bij de obsessieve-compulsieve stoornis), het van huis of naaste familie weg zijn (zoals bij de separatie angst-stoornis), het in gewicht toenemen (zoals bij de anorexia

nervosa), het hebben van veel verschillende lichamelijke klachten (zoals bij somatisatiestoornis) of een ernstige ziekte hebben (zoals bij de hypochondrie) en de angst en bezorgdheid komt niet uitsluitend voor tijdens een posttraumatische stress-stoornis. E.De angst, bezorgdheid of de lichamelijke klachten veroorzaken in significante mate lijden of beperkingen in sociaal, beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere significante terreinen. F.De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten een middel (bijvoorbeeld drugs, geneesmiddel) of een somatische aandoening (bijvoorbeeld hyperthyreoïdie), en komt niet uitsluitend voor tijdens een stemmingsstoornis, psychotische stoornis of een pervasieve ontwikkelingsstoornis. 293.84 (F06.4) Angststoornis door... [Vermeld de somatische aandoening] (Anxiety Disorder Due to... [Indicate the General Medical Condition]) A.Opvallende angst, paniekaanvallen, dwanggedachten of dwanghandelingen overheersen het beeld. B.Er zijn aanwijzingen uit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen dat de stoornis de directe fysiologische consequentie is van een somatische aandoening. C.De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis (bijvoorbeeld een 'aanpassingsstoornis met angst' waarbij de stressfactor een ernstige somatische aandoening is). D.De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een delirium. E.De stoornis veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in sociaal, beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere significante terreinen. Specificeer indien: Met gegeneraliseerde angst: indien buitensporige angst of bezorgdheid over een aantal gebeurtenissen of activiteiten het beeld overheerst Met paniekaanvallen: indien paniekaanvallen het beeld overheersen Met obsessieve-compulsieve symptomen: indien dwanggedachten of dwanghandelingen het beeld overheersen Coderingsaanwijzing: Geef ook de naam van de somatische aandoening op As I, bijvoorbeeld 293.84 (F06.4) Angststoornis door feochromocytoom, met gegeneraliseerde angst; codeer ook de somatische aandoening op As III (zie Appendix G voor het codenummer).

Angststoornis door een middel (Substance-Induced Anxiety Disorder) A.Opvallende angst, paniekaanvallen, dwanggedachten of dwanghandelingen. B.Er zijn aanwijzingen uit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen voor ofwel (1) of (2): (1)de symptomen van criterium A ontstaan tijdens of binnen één maand na een intoxicatie of onthouding van middelen (2)het gebruik van een geneesmiddel heeft een oorzakelijk verband met de stoornis C.De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een angststoornis die niet teweeggebracht is door middelen. Tot de aanwijzingen dat de symptomen eerder zijn toe te schrijven aan een angststoornis die niet teweeggebracht is door een middel kunnen de volgende gerekend worden: de symptomen gaan vooraf aan het gebruik van het (genees)middel; de symptomen blijven een substantiële periode aanwezig (bijvoorbeeld ongeveer een maand) na het einde van de acute onthouding of ernstige intoxicatie of zijn aanzienlijk ernstiger dan wat verwacht zou kunnen worden op basis van de aard of hoeveelheden van het gebruikte middel of de duur van het gebruik; of er zijn andere aanwijzingen die het bestaan van een onafhankelijke, niet door middelen teweeggebrachte angststoornis aannemelijk maken (bijvoorbeeld een voorgeschiedenis met recidiverende niet door een middel teweeggebrachte paniekaanvallen). D.De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een delirium. E.De stoornis veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in sociaal, beroepsmatig functioneren of op andere significante terreinen van functioneren N.B.: Deze diagnose mag alleen in plaats van de diagnose van 'Intoxicatie door een middel' of 'onthouding van een middel' gesteld worden als de angstsymptomen ernstiger zijn dan die welke meestal samengaan met een intoxicatie- of onthoudingssyndroom en als de angstsymptomen voldoende ernstig zijn om afzonderlijke zorg te rechtvaardigen. Codeer: [Specifieke door middelen teweeggebrachte] Angststoornis: (291.89 (F10.8) Alcohol, 292.89 (F15.8) Amfetamine (of een aan amfetamine verwant middel), 292.89 (F15.8) Cafeïne, 292.89 (F12.8) Cannabis, 292.89 (F14.8) Cocaïne, 292.89 (F16.8) Hallucinogeen, 292.89 (F18.8) Vluchtige stoffen, 292.89 (F19.8) Fencyclidine (of een aan fencyclidien verwant middel), 292.89 (F13.8) Sedativum, Hypnoticum of Anxiolyticum, 292.89 (F19.8) Ander [of onbekend] middel). Coderingsaanwijzing: Zie de Procedures voor het vastleggen. Specificeer indien:

Met gegeneraliseerde angst: indien buitensporige angst of bezorgdheid over een aantal gebeurtenissen of activiteiten het beeld overheerst Met paniekaanvallen: indien paniekaanvallen het beeld overheersen Met obsessieve-compulsieve symptomen: indien dwanggedachten of dwanghandelingen het klinisch beeld overheersen Met fobische symptomen: indien fobische symptomen het beeld overheersen Specificeer indien: Zie Tabel 2 op pagina 144 van de Beknopte handleiding voor de toepasbaarheid bij middelen Met begin tijdens intoxicatie: indien aan de criteria voor intoxicatie door een middel wordt voldaan en de symptomen tijdens het intoxicatiesyndroom ontstaan Met begin tijdens onthouding: indien aan de criteria voor onthouding van een middel wordt voldaan en de symptomen tijdens of kort na een onthoudingssyndroom ontstaan 300.00 (F41.9)Angststoornis Niet Anderszins Omschreven (Anxiety Disorder Not Otherwise Specified) Deze categorie omvat stoornissen met opvallende angst of fobische vermijding die niet voldoen aan de criteria van een specifieke angststoornis, aanpassingsstoornis met angst of een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming. Tot de voorbeelden horen: (1)(F41.2) Gemengde angststoornis en depressie stoornis: significante symptomen van angst en depressiviteit maar niet wordt voldaan aan de criteria van een specifieke stemmingsstoornis of een specifieke angststoornis (zie Appendix B in DSM-IV voor de voorgestelde research criteria) (2)Significante sociaal-fobische symptomen die verband houden met de sociale gevolgen van het hebben van een somatische aandoening of psychische stoornis (bijvoorbeeld ziekte van Parkinson, dermatologische aandoeningen, stotteren, anorexia nervosa, stoornis in de lichaamsbeleving) (3)Situaties waarin de stoornis ernstig genoeg om de diagnose Angststoornis te rechtvaardigen maar iemand er niet in slaagt voldoende verschijnselen te melden om te voldoen aan de volledige criteria van om het even welke specifieke Angststoornis: iemand heeft bijvoorbeeld alle kenmerken van een Paniekstoornis zonder agorafobie maar de Paniekaanvallen zijn allemaal beperkt tot het moment van de aanval. (4)Situaties waarin een Angststoornis vastgesteld is terwijl niet kan worden vastgesteld of deze primair is, het gevolg is van een somatische aandoening of door middelen is teweeggebracht.