Ad Dudink, ontwikkelings- en sportpsycholoog Plezier hebben en houden, daar draait het om Talent, begaafdheid, ze boeien Ad Dudink, als ontwikkelingsen sportpsycholoog verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, in hoge mate. Hoe komt het dat de ene bolleboos doorleert en de andere niet? Waarom voetbalt het ene veelbelovende spelertje later wel in de Arena, maar eindigt zijn even talentvolle evenknie op een bijveld? Welke factoren spelen daarbij een rol? Hoe belangrijk zijn stimulerende ouders? En niet te vergeten: hoe sterk weegt iemands geboortedatum? Van binnenlandse dagbladen tot buitenlandse tv-zenders. Allemaal stonden ze in 1994 bij ontwikkelings- en sportpsycholoog Ad Dudink op de stoep. Reden van die exploderende media-aandacht: het onderzoek waarmee de Amsterdamse wetenschapper aantoonde dat sporters die in bepaalde maanden worden geboren, aanzienlijk meer kans maken de top te bereiken dan degenen die de stomme pech hebben onder een ander gesternte te vallen. Zo dringen vooral de voetballers die in augustus en september het levenslicht zien, door tot het eerste van Ajax, luidde Dudinks conclusie. Elf jaar later kijkt hij als volgt op die episode terug: Ook voor mij vormde dit resultaat een complete verrassing. Aanvankelijk richtte mijn aandacht zich met name op talentontwikkeling bij tennissers. In een blad van de tennisbond viel mijn oog toevallig op de geboortedata Dennis Bergkamp is heel ongunstig jarig, maar speelt bij Arsenal nog steeds de sterren van de hemel. sport en kennis 111
Als onderwijzer zag ik al dat de oudsten van de klas meestal iets beter waren dan de jongsten. van twaalf- tot zestienjarige beloften. Het lijkt wel alsof ze allemaal in januari, februari en maart jarig zijn, realiseerde ik mij ineens. Dat kan toch niet? Maar het bleek wel degelijk zo te zijn. Vervolgens ben ik gaan turven bij voetballers. Daaruit bleek dat heel veel profs in augustus en september de kaarsjes op de taart uitblazen. Het verschijnsel valt terug te voeren op de peildatum die de KNVB hanteert, stelde Dudink vast. Lag die aanvankelijk op 1 augustus, sedert vijf jaar is dat 1 januari. Met als gevolg dat er bij Ajax nadien vooral talenten instromen die in januari, februari of maart zijn ingeschreven in het bevolkingsregister, aldus heeft een vervolgonderzoek door een van mijn studenten aangetoond. Zelf heb ik vanuit die insteek gekeken naar het WK-voetbal onder twintig, dat afgelopen zomer in Nederland plaatsvond. En wat blijkt? Veel landen werken met 1 januari als peildatum en in die landen komt het beeld tot op grote hoogte overeen met onze bevindingen bij Ajax. Vooral de Japanse selectie paste opvallend goed in dit plaatje. Vrijwel iedereen bleek geboren in de eerste drie maanden en vrijwel niemand in de rest van het jaar. Hoe is het mogelijk, denk ik dan. Betaald-voetbalorganisaties hebben de mond vol over hun professionele scouting, maar rara hoe kan het dat er haast geen talent rondloopt dat aan het eind van het jaar geboren is? Lacune Hoe verklaart Dudink deze markante lacune in het opleidingssysteem? Zijn uitleg: Vroeger ben ik onderwijzer geweest. Daar zag ik al dat de oudsten van de klas meestal iets beter waren dan de jongsten; dat laatstgenoemde categorie iets meer kans had om te blijven zitten of te worden verwezen naar het speciaal onderwijs. Bij voetbal geldt dat effect nog sterker. Als je de oudste bent, heb je op zeven- of achtjarige leeftijd pakweg een jaar voorsprong op de jongste en dat is zowel in psychisch als fysiek opzicht heel veel. Dus word je eerder geselecteerd, krijg je betere coaches, ben je omringd door betere medespelers en ga je dus eerder denken: hé, ik ben werkelijk goed. De jongste krijgt die kansen niet. Die denkt juist: hé, in deze tak van sport ben ik klaarblijkelijk minder bedreven. Als ik trainer was, zou ik extra sterk op dat element letten. Maar in de praktijk wordt er niks mee gedaan. Toen ik in 1994 voor het eerst met dit gegeven naar buiten trad, sprak ik voor Studio Sport met Co Adriaanse, indertijd hoofd opleiding bij Ajax. Van de zestien door ons geselecteerde jeugdspelers zijn er inderdaad dertien in dezelfde drie maanden jarig, moest de huidige coach van FC Porto toegeven. Vanaf nu gaan we dat rechtzetten, voegde hij er gedecideerd aan toe. Maar algauw volgde Danny Blind hem op en verdween mijn onderzoek onder een dikke laag stof in de diepste bureaula. 112 sport en kennis
Laten sportclubs daarmee driekwart van het potentieel aan talent in de kou staan? Dudink vreest van wel: Althans bij de grotere sporten. Bij kleinere sporten, waar selectie eerder of niet geschiedt, zal dat minder het geval zijn. Onderzocht heb ik het niet, maar ik kan me voorstellen dat bij een sport als turnen, waar een klein postuur voordeel biedt, het omgekeerde zelfs het geval is. Tegelijkertijd zijn degenen die een grote sport beoefenen en niet in een van de gunstige maanden geboren werden, maar het wel redden, kennelijk extra begaafd. Kijk naar Dennis Bergkamp, die is heel ongunstig jarig (10 mei), maar speelt bij Arsenal nog steeds de sterren van de hemel. Toch zijn dat uitzonderingen. Mijn conclusie: trainers en coaches zouden veel meer op dit aspect moeten letten, meer risico moeten nemen met jongere kinderen, die - logischerwijs - nog niet tot de besten, lees: de oudsten, behoren. Verschillen Talenten, ze fascineren Dudink in hoge mate. Zowel in de sport als daarbuiten. Wanneer noem je iemand bijvoorbeeld hoogbegaafd? Wat mij in dit verschijnsel boeit, zijn de individuele verschillen tussen mensen. Bij het onderwijs richt de psychologische belangstelling zich van oudsher met name op de minder begaafde pupillen. Daarom hebben we in Nederland ook zoveel speciale scholen voor kinderen met leermoeilijkheden. De overheid probeert dat nu terug te draaien, door leerlingen langer bij elkaar te houden. Een verkeerd streven. Waarom wordt er juist niet sterker gedifferentieerd? Vooral met het oog op het stimuleren van meer begaafde leerlingen. Toen ik nog voor de klas stond, waren sommige kinderen na een of twee maanden al klaar met hun rekenboekje. Toch moesten zij zich richten naar het tempo van de rest. Daarmee prikkel je hen allerminst om een topprestatie te leveren. In de sport gebeurt dat gelukkig niet. Zelf ben ik verzot op atletiek. Daar maak je niet mee dat de trainer zegt: Nee jongen, je mag niet verder springen dan zo ver. Of: Kom op, meid, niet harder lopen dan deze tijd. Talenten moet je prikkelen, zowel in de klas als op het veld. En wat zie je? Iemand die nummer één wil worden, krijgt van zijn sportclub wel alle aandacht, maar in het onderwijs niet. Daar vindt men hem of haar eerder lastig. Zeker één keer in de maand word ik gebeld door een ouder met de vraag: Ik durf het haast niet te zeggen, maar ik denk dat mijn kind wel heel vlot leert. U zult wel zeggen: daar heb je weer zo n ouder die zo nodig moet, maar ik zie gewoon dat onze dochter zich doodverveelt op school, aangezien de uitdaging om meer te doen dan de rest ontbreekt. Voetballers kunnen maar één ding: spreken met hun voeten. Verder zijn ze nogal dom, luidt een veelgehoord cliché. Dudink: Dat zou ik niet willen beweren. Los van een goede motoriek, moeten voetballers en andere sporters wel degelijk goed kunnen nadenken, over Talenten moet je prikkelen, zowel in de klas als op het veld. sport en kennis 113
Sommige ouders en coaches hebben alleen respect voor sporters als deze goed presteren. inzicht beschikken. Niet voor niets vormen ervaren spelers vaak een meerwaarde voor hun team. Zij kunnen namelijk beter vooruit denken, herkennen eerder situaties en doen daar hun voordeel mee. Anders gezegd: het cognitieve aspect speelt wel degelijk een rol in topsport. Je ziet ook nooit dat een debiel de top bereikt. Daarvoor moet je namelijk kunnen anticiperen, interpreteren en reageren. Intelligentie uit zich in verschillende domeinen. Er zijn vele experts. De een wordt psycholoog, de ander interviewer en de derde voetballer. Hoe kenschetst Dudink de rol van ouders bij het ontwikkelen van talent? Onlangs las ik een boek over Erica Terpstra. Had zij nou als kind al het idee om bij het zwemmen een olympische medaille te winnen?, vroeg ik mij bij lezing af. Nee, dus. Dat idee is pas geleidelijk bij haar ontstaan. Wat mij opviel, is dat zij het sporten zo leuk en zo interessant vond. Dat gegeven loopt ook als een rode draad door alle sportpsychologieboeken: zorg dat kinderen plezier beleven aan wat ze doen. Plezier hebben en houden, daar draait het om. In die zin kan de inbreng van ouders cruciaal zijn. Carl Lewis, een atleet van wereldformaat, was in zijn jeugd nogal klein van stuk. Maar zowel zijn vader als zijn moeder was bezeten van sport en droeg dat enthousiasme van jongsaf aan over op zoonlief. Als ma de atletiekjeugd lesgaf, zat de kleine Carl in de verspringbak zandtaartjes te bakken. Wreeftrap Vormen erfelijke factoren eveneens een factor van belang? Als je vader Ronald Koeman heet, is de kans immers niet denkbeeldig dat een stevige wreeftrap deel uitmaakt van je DNA-pakket. Dudink: Dat denk ik ook. Je kunt nog zoveel aanleg hebben voor hoogspringen, als je lichaamslengte de 1,50 meter niet overstijgt, heb je toch een probleem. Een turnster daarentegen moet geen twee meter zijn. Zeker zo belangrijk naar mijn opvatting is echter de vraag: hoe staan je ouders tegenover sport? En: wie kom je al op jonge leeftijd met betrekking tot die sport tegen? Ja zelfs: waar woon je? Als je ouders je elke dag meenemen naar het voetbalveld aan de overkant van de straat, zal dat op den duur ongetwijfeld effect hebben. Dat geldt ook voor de reacties van ouders en trainers. Sommige ouders en coaches hebben alleen respect voor sporters als deze goed presteren. Anderen zien hen allereerst als mens en dan pas als sporter. Vooral kinderen vinden dat heel belangrijk. Zij redeneren: hou je nou echt van me, of alleen omdat ik gewonnen heb? Aan de Universiteit van Amsterdam heeft een van de studenten sportpsychologie onlangs onderzoek gedaan naar dit gegeven. Bij de ouders van een jeugdspeler van Feyenoord hing alleen diens portret aan de wand en niet dat van de andere kinderen. Wat moeten die andere kinderen niet denken? En wat gebeurt er als die jeugdspeler ineens 114 sport en kennis
Sport en Kennis Deze preview is een gedeelte uit het boek: Langs de lijn of erover? Ouders en sport Meer informatie Voor meer artikelen en andere uitgaven kunt u terecht op www.sportenkennis.nl