Module Begeleiden voortplanting De CO 2 -voetafdruk van dit drukwerk is berekend met ClimateCalc en gecompenseerd bij: treesforall.nl www.climatecalc.eu Cert. no. CC-000057/NL
Colofon Auteur Martijn Smeets Redactie Felix de Freijter, Tekstbureau Vakmaten Resonans Esther van Schuur Henriëtte van Grinsven Marieke Poort Het Ontwikkelcentrum heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Bent u desondanks van mening dat we u hebben benadeeld, dan kunt u contact met ons opnemen. Eerste druk, 2016 2016 Ontwikkelcentrum, Nederland Email: info@ontwikkelcentrum.nl Internet: www.ontwikkelcentrum.nl Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname of op enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Ontwikkelcentrum.
Inhoudsopgave Inleiding 4 1 De dekking 5 1.1 Oriëntatie 5 1.2 Geslachtsrijp en fokrijp 5 1.3 Voorwaarden voor een optimale dekking of paring 6 1.4 De voortplanting kunstmatig beïnvloeden 9 1.5 Fokbegeleiding bij verschillende dieren 11 1.6 Begeleiding kweek vogels 15 1.7 Begeleiding kweekvissen, amfibieën en reptielen 18 1.8 Kunstmatige voortplantingstechnieken 19 1.9 Opdrachten 24 2 Dracht en broed 25 2.1 Oriëntatie 25 2.2 Vaststellen van de dracht bij zoogdieren 25 2.3 Begeleiden van de dracht bij gezelschapsdieren 28 2.4 Problemen in relatie tot de dracht 33 2.5 Begeleiden broedproces bij vogels 35 2.6 Meest voorkomende ei- en legproblemen 38 2.7 Begeleiding kweekproces vissen, amfibieën en reptielen 40 2.8 Dracht en broed voorkomen 42 2.9 Opdrachten 43 3 Geboorte en geboortezorg 45 3.1 Oriëntatie 45 3.2 Voorbereidingen vlak voor de geboorte 45 3.3 Begeleiden van de geboorte 47 3.4 Stoornissen rondom de geboorte 50 3.5 Begeleiden uitkomstproces 56 3.6 Opdrachten 57 4 Opfok van jonge dieren 59 4.1 Oriëntatie 59 4.2 Algemeen 59 4.3 Opfok van hond en kat 60 4.4 Opfok van konijnen, cavia s en hamsters 63 4.5 Wanneer opfokken met het moederdier niet kan 64 4.6 Opfok van vogels 66 4.7 Opfok van vissen, amfibieën en reptielen 69 4.8 Administratie en registratie van gegevens en wetgeving 71 4.9 Opdrachten 74 Begrippenlijst 75 3
Inleiding Kwalificatiedossier Dierverzorging De inhoud van de module Begeleiden voortplanting is onderdeel van een serie modulen voor het kwalificatiedossier Dierverzorging. Meer in het bijzonder sluit de inhoud van deze module aan bij het Basisdeel Kerntaak 2 Begeleidt voortplanting dieren van dit kwalificatiedossier. Begeleiden voortplanting Het is belangrijk om voldoende handvatten te krijgen om de voortplanting professioneel te kunnen begeleiden. Niet ieder dier plant zich namelijk op dezelfde wijze voort. In deze module wordt voor diverse diersoorten beschreven hoe je als dierverzorger de voortplanting in goede banen kunt leiden. Achtereenvolgens komen in ieder hoofdstuk de zoogdieren, vogels, vissen, amfibieën en reptielen aan bod. Hoofdstukken 1 tot en met 4 De module Begeleiden voortplanting bestaat uit vier hoofdstukken die samen het begeleiden van de voortplanting bij meerdere diersoorten behandelen. Hoofdstuk 1 gaat over de dekking. Je leert in dit hoofdstuk hoe je een dekking en paring zo optimaal mogelijk kunt begeleiden. Het vaststellen en begeleiden van dracht en broed komt in hoofdstuk 2 aan bod. De begeleiding van het geboorte- en uitkomstproces wordt uitvoerig beschreven in hoofdstuk 3. Ten slotte leer je in hoofdstuk 4 alles over het opfokken van jonge dieren. Verdiepingsstof Sommige onderdelen in deze module hebben een oranje kopje en zijn voorzien van een plusteken. Is dat het geval, dan is er sprake van plusstof voor leerlingen die onderwijs volgen op niveau 4. Deze lesstof is in principe alleen voor deze leerlingen bedoeld. Veel leerplezier! De auteur De digitale opdrachten, bronnen en hulpmiddelen, die herkenbaar zijn aan het computersymbool, kun je vinden op http://ontwikkelcentrum.nl/kenniskiem 4
1 De dekking 1.1 Oriëntatie Elke diersoort heeft zo zijn eigen ideale context, leefomstandigheden waaronder hij het best gedijt. Voor de bereidheid tot paring is het in het dierenrijk niet anders: elke diersoort stelt weer andere eisen aan de omstandigheden waarbinnen die paring zo goed mogelijk kan plaatsvinden. Het is daarom erg belangrijk om je te verdiepen in de diersoort waarmee je gaat fokken. In dit hoofdstuk leer je van alles over voorbereidingen en keuzes die je kunt maken bij het begeleiden van de dekking. Met deze informatie op zak heb je straks een goede leidraad om professioneel het paringsproces te kunnen begeleiden. 1.2 Geslachtsrijp en fokrijp Verschil Op een bepaald moment in hun ontwikkeling zijn dieren in staat tot voortplanting. Vanaf nu zijn ze geslachtsrijp. De leeftijd waarop een dier geslachtsrijp wordt, verschilt per diersoort en soms zelfs per ras. Het vrouwtje is relatief vroeg in haar ontwikkeling geslachtsrijp, namelijk al voordat ze volwassen en helemaal volgroeid is. Een vrouwtje dat nog niet volgroeid is, kun je beter niet laten dekken. Dat kan namelijk tot problemen leiden tijdens de dracht, de bevalling en de zoogperiode. Zo kan ze een groeiachterstand oplopen, kan er sprake zijn van slechte moederzorg of kan er botontkalking optreden. Pas wanneer het vrouwtje volgroeid is, is zij fokrijp en mag zij voor de eerste keer gedekt worden door het mannetje. Een mannetje is in de regel eerder fokrijp dan een vrouwtje. Zoals gezegd, de kweekleeftijd van dieren verschilt per diersoort. Bij vogels moet je bijvoorbeeld niet te vroeg beginnen met kweken. Als je vogels te jong inzet voor de kweek, heb je meestal geen succes. Dat geldt trouwens ook als je ze op te hoge leeftijd inzet. Voor sommige diersoorten kan het wel enkele jaren duren voordat ze rijp zijn voor de fokkerij. Deze dieren worden pas na enkele jaren seksueel actief. Wil een fokker of kweker dus gezonde jongen en gezonde ouderdieren die de eigen jongen kunnen verzorgen, dan moet hij geduld hebben en de fokrijpe leeftijd afwachten. Keuze ouderdieren Om met succes nakomelingen te kunnen fokken, moet je heel selectief te werk gaan bij het uitkiezen van de toekomstige ouders. Waar moet je bijvoorbeeld op letten? Het belangrijkste is dat de dieren waarmee je gaat fokken gezond zijn. Alleen gezonde dieren brengen in de regel namelijk gezonde nakomelingen voort. De hondenfokkerij heeft daarom ook een duurzaal fokbeleid opgesteld. Binnen dat beleid kijkt men bijvoorbeeld heel nauwkeurig naar raskenmerken die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van een dier, en naar de smalle genetische basis binnen veel rassen. Op die manier is alles gericht op het fokken van gezonde en sociale honden. De dekking 5
1. Wat is het verschil tussen fokrijp en geslachtsrijp? 2. Juist of onjuist? -- Op welke leeftijd een dier geslachtsrijp wordt, verschilt per diersoort. Juist Onjuist -- Een vrouwtje op te jonge leeftijd laten dekken kan onder meer tot gezondheidsproblemen leiden. Juist Onjuist 1.3 Voorwaarden voor een optimale dekking of paring Lichamelijke en geestelijke gezondheid De belangrijkste voorwaarde voor een optimale dekking of kweek is dat het dier lichamelijk en geestelijk gezond is. Is dat niet het geval, dan kunnen er problemen ontstaan rondom de dekking, de dracht en de geboorte. Je kunt gezondheidsproblemen voorkomen door goede voeding en verzorging te bieden, een optimale omgeving te creëren en preventieve gezondheidszorg toe te passen. Inrichten van de omgeving Bij het fokken van dieren moet je een omgeving creëren waarin zij zich optimaal voelen. Voor veel diersoorten geldt dat je de huisvesting en de verzorging af moet stemmen op de soort(en) die je houdt. Kuddedieren en scholenvissen bijvoorbeeld voelen zich het prettigst in de nabijheid van soortgenoten. Niet alleen bevordert dat het fokken, maar ook hebben deze optimale omstandigheden een positief effect op het bronstig worden van de dieren. Solitair levende dieren zoeken alleen in het voortplantingsseizoen hun soortgenoten op. Deze dieren moeten in veel gevallen dan ook apart worden gehouden. Wanneer je een dier ergens anders wilt laten dekken, moet je het soms laten wennen aan een nieuwe omgeving. Op die manier stimuleer je het bronstgedrag en uiteindelijk de paring. Het ene dier is hier gevoeliger voor dan het andere. Voor alle diersoorten geldt dat je moet zorgen voor de beste klimatologische omstandigheden. Heel concreet betekent dit dat je niet te veel dieren op dezelfde oppervlakte moet houden en dat je een te krappe huisvesting moet voorkomen. Ook het type huisvesting en de inrichting is van belang. Als je bij vissen, reptielen en amfibieën een verkeerde kweekbak gebruikt, kan dat leiden tot stress. Daarnaast hebben veel soorten behoefte aan de mogelijkheid om zich te kunnen verschuilen. Vogels kunnen bijvoorbeeld stress ervaren als ze zich naast andere koppels vogels bevinden en elkaar kunnen zien. Ook moet je zorgen voor nestgelegenheid en nestmateriaal, zodat de vogels zich op hun gemak voelen en overgaan tot broeden. Voelt een dier zich niet prettig in zijn omgeving, dan zal het nooit tot voortplanting komen. De aanpassingen die je aan de omgeving moet doen, verschillen per diersoort. Voor de ene soort zal de omgeving zoveel mogelijk moeten lijken op de natuurlijke leefomgeving, terwijl voor een andere soort de omgeving nauwelijks aangepast hoeft te worden. 6 De dekking
Afb. 1.1 Voordat een dier bereid is tot paring, moet het zich eerst op zijn gemak voelen in een nieuwe omgeving. Preventieve gezondheidszorg Voor alle dieren geldt dat je veel zorg moet besteden aan de hygiëne. Hygiënisch werken is erg belangrijk om ziektes te voorkomen. Je zult met enige regelmaat moeten reinigen en ontsmetten. Om ernstige aandoeningen aan dieren te voorkomen, worden ze daarnaast in veel gevallen preventief behandeld. Een van die preventieve maatregelen is bijvoorbeeld vaccinatie. Het vaccineren (of inenten) vóór de dekking zorgt ervoor dat de antistoffen via de melk worden doorgegeven aan de jonge dieren. Met vaccinatie spuit je verzwakte of dode ziekteverwekkers in het dier, waardoor het lichaam wordt aangezet tot de aanmaak van antistoffen. Het is zeer aan te bevelen om het dier vóór de dracht in te enten; tijdens de dracht wordt dit sterk afgeraden. Vaccineer het dier altijd volgens het vaccinatieschema. Dit is een schema dat je vertelt wanneer een dier welke vaccinaties toegediend moet krijgen. Verder moet je de dieren beschermen tegen een besmetting met ecto- of endoparasieten. Deze besmetting kan leiden tot een verminderde weerstand en ontwikkelingsstoornissen. Het is dan ook noodzakelijk de dieren preventief tegen ecto- en endoparasieten te behandelen. Ectoparasieten leven op het dier; denk bijvoorbeeld aan luizen, vlooien en mijten. Bij endoparasieten kun je denken aan wormen die in het dier leven. Verzorging Voor sommige diersoorten zijn er rondom de dekking aanvullende verzorgingsmaatregelen nodig. Zo worden bepaalde dieren bijvoorbeeld geschoren. Dat gebeurt voornamelijk bij schapen, maar ook wel bij alpaca s en lama s. Het scheren van dieren doe je hoofdzakelijk omdat het hygiënischer is tijdens het werpen, maar ook om te voorkomen dat ectoparasieten zich kunnen nestelen in de wol. Probeer te voorkomen dat het scheren te veel stress veroorzaakt De dekking 7