Fiscale actualiteiten onderwijsinstellingen januari 2016 VAN REE. EEN FRISSE KIJK OP CIJFERS.
Voorwoord In januari 2015 hebben wij onze brochure Onderwijsinstellingen en de fiscus uitgegeven. Inmiddels zijn er een aantal wijzigingen in de wet- en regelgeving opgetreden. Om die reden informeren wij u met deze white paper over de belangrijkste wijzigingen van het afgelopen jaar. Heeft u nog vragen over de wijzigingen of wenst u nader advies naar aanleiding van deze white paper, dan verzoeken wij u contact met ons op te nemen via onderwijs@ vanreeacc.nl. Inhoudsopgave Vennootschapsbelasting 3 Loonheffingen 5 2 januari 2016
Vennootschapsbelasting Wet modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen In 2015 is de Wet modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen door de Eerste Kamer aangenomen. Deze wet heeft gevolgen voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016. De nieuwe wet heeft als doel een gelijk speelveld te creëren tussen (indirecte) overheidslichamen die buiten de VPB-heffing konden blijven en andere lichamen die voor dezelfde activiteit juist wel in de VPB-heffing werden betrokken. Deze wetgeving kan ook gevolgen hebben voor onderwijsinstellingen. Ter illustratie een voorbeeld uit de praktijk: Een openbare onderwijsinstelling in het primair onderwijs houdt zich tevens bezig met kinderopvang. Deze activiteit is ondergebracht in een afzonderlijke stichting. Als op grond van de statuten van deze stichting de gemeente als overheidslichaam doorslaggevende zeggenschap heeft in het besturen van de stichting, dan is een dergelijke instelling naar verwachting aan te merken als een indirect overheidslichaam. Tot en met 2015 bleef deze stichting voor haar kinderopvangactiviteiten nog buiten de VPB-heffing omdat ze kon worden aangemerkt als een indirect overheidslichaam. Een commerciële kinderopvanginstelling was echter voor diezelfde activiteit reeds in 2015 VPB-plichtig. Vanaf 1 januari 2016 zullen onderwijsinstellingen die als (indirect) overheidslichaam kwalificeren voor dergelijke commerciële activiteiten ook VPB-plichtig worden. Naar verwachting zullen verreweg de meeste onderwijsinstellingen buiten de VPB-heffing kunnen blijven als sprake is van kleinschalige nevenactiviteiten. Indien namelijk 90% of meer van de activiteiten onderwijsactiviteiten betreft en deze activiteiten voor 70% of meer worden bekostigd met publieke middelen, met wettelijk college- of instellingsgeld, met wettelijk lesgeld of bijdragen van een ANBI, dan is de gehele winst van de onderwijsinstelling vrijgesteld (subjectvrijstelling). Wordt hieraan niet voldaan, dan geldt voor de onderwijsactiviteiten een zogenaamde objectvrijstelling. Resultaten m.b.t. de nevenactiviteiten worden dan wel in de VPB-heffing betrokken. Dit leidt voor de onderwijsinstelling tot een aanzienlijke administratieve lastenverzwaring vanwege de verplichting tot het indienen van een aangifte VPB, vooral ook omdat de VPB-plichtige activiteiten apart in de administratie geregistreerd zullen moeten worden. Het is daarom van belang dat elke onderwijsinstelling beoordeelt of wordt voldaan aan de voorwaarden voor de subjectvrijstelling. Een combinatie van activiteiten van enige omvang, zoals bijvoorbeeld uitlening van personeel (detachering) en/of commerciële verhuur van onroerend goed, kan er zomaar tot leiden dat aan de genoemde voorwaarden niet wordt voldaan waardoor de onderwijsinstelling wordt geconfronteerd met VPB-plicht voor haar nevenactiviteiten! white paper 3
Een frisse kijk op cijfers. 4 januari 2016
Loonheffingen Wetsvoorstel Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (WDBA) Omdat het wetsvoorstel Wet invoering Beschikking geen Loonheffingen (BGL) op onvoldoende steun kon rekenen in de Tweede en de Eerste Kamer, is dit wetsvoorstel in 2015 aangepast. Het wetsvoorstel BGL is gewijzigd in het wetsvoorstel Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (WDBA). Dit wetsvoorstel heeft als doel om de Verklaring arbeidsrelatie (VAR) te vervangen door het werken met vooraf door de Belastingdienst goedgekeurde (model)overeenkomsten. Indien wordt gewerkt met een vooraf door de Belastingdienst goedgekeurde (model)overeenkomst dan behoeven geen loonheffingen te worden ingehouden en afgedragen omdat verondersteld wordt dat er dan geen sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking. Modelovereenkomsten worden gepubliceerd op de website van de Belastingdienst. Het blijft ook mogelijk om een zelf opgestelde overeenkomst ter goedkeuring voor te leggen aan de Belastingdienst. De Belastingdienst beoogt dan binnen zes weken een standpunt in te nemen. Het wetsvoorstel heeft als doel om het risico van naheffing voor opdrachtgever en opdrachtnemer meer in balans te brengen. Op grond van de VAR kon de opdrachtgever in beginsel worden gevrijwaard van naheffingen; het risico lag dan geheel bij de opdrachtnemer. Het gevolg van het wetsvoorstel WDBA zal echter zijn dat het risico in eerste instantie weer komt te liggen bij de opdrachtgever. De bedoeling was dat de WDBA met ingang van 1 januari 2016 van kracht zou worden. Echter, ook dit wetsvoorstel is onderhevig aan forse kritiek. Ook binnen de politiek zijn er wederom grote twijfels of de WDBA in de praktijk wel het gewenste effect zal hebben. Dit heeft ertoe geleid dat de staatssecretaris van Financiën heeft besloten om de WDBA in ieder geval niet eerder dan op 1 april 2016 van kracht te laten zijn. Bij het uitbrengen van deze white paper is gebleken dat de Senaat onverminderd kritisch blijft over het vervangen van de VAR door de WDBA. Het is derhalve vooralsnog zeer de vraag of het wetsvoorstel WDBA daadwerkelijk wet wordt of dat toch vooralsnog de VAR wordt gehandhaafd. white paper 5
Werkkostenregeling (WKR) De werkkostenregeling is met ingang van 1 januari 2015 voor iedere onderwijsinstelling verplicht. Met betrekking tot de WKR vragen wij specifiek aandacht voor het begrip aanwijzen. In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt m.b.t. de WKR expliciet gesproken over de door de inhoudingsplichtige aan te wijzen vergoedingen en verstrekkingen. Hieruit vloeit voor dat alleen dan sprake is van de werkkostenregeling als ook daadwerkelijk vergoedingen en verstrekkingen zijn aangewezen. In de praktijk is in de loop van 2015 de nodige verwarring ontstaan omdat de Belastingdienst op haar website heeft opgenomen dat uit de administratie moet blijken dat een vergoeding, verstrekking of terbeschikkingstelling als eindheffingsloon is aangewezen. Als voorbeeld is gegeven dat loonbestanddelen als eindheffingsloon in een cao, personeelshandboek of in de arbeidsovereenkomst kunnen worden opgenomen. Deze opmerkingen zijn bijzonder omdat; De Belastingdienst zich in de regel verre houdt van aanwijzingen betreffende inrichting van de administratie; en De staatssecretaris heeft aangegeven dat voor de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel geen bijzondere voorwaarden gelden. In dit kader werd in de Rapportage internetconsultatie Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 het volgende opgemerkt: De aanwijzing door de werkgever zal vaak zijn terug te voeren op arbeidsrechtelijke afspraken of zijn vastgelegd in de administratie van de werkgever. Ook als dit niet expliciet is vastgelegd is de feitelijke behandeling door de werkgever in het algemeen bepalend. Als de werkgever een vergoeding (of verstrekking) tot het individuele loon rekent heeft hij de vergoeding blijkbaar niet als eindheffingsbestanddeel aangemerkt. Heeft de werkgever de vergoeding niet tot het individuele loon gerekend, dan is aannemelijk dat hij de vergoeding heeft aangewezen als eindheffingsbestanddeel. Dat de publicatie op de website van de Belastingdienst geen slip of the pen is, maar een bewuste koerswijziging blijkt uit het besluit van 17 december 2014 (BLKB2014/1894M) dat op 1 januari 2015 in werking is getreden. Uit dit besluit is af te leiden dat de Belastingdienst van mening is dat loon individueel moet worden verloond als de inhoudingsplichtige de gemaakte keuzes niet uiterlijk aan het einde van het kalenderjaar schriftelijk heeft vastgelegd. Strikt formeel betekent dit voor de praktijk bijvoorbeeld dat als niet is aangewezen zoals de Belastingdienst dit eist, een vergoeding van studiekosten moet worden aangemerkt als belastbaar loon! Het is naar onze mening zeer de vraag of een dergelijk standpunt houdbaar is omdat noch de Wet op de loonbelasting 1964 noch de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 schriftelijke vastlegging van de aanwijzing voorschrijft. Desalniettemin is voor de praktijk het advies dat de onderwijsinstelling rekening houdt met het standpunt van de Belastingdienst en hier invulling aan geeft. 6 januari 2016
Om discussie met de Belastingdienst te voorkomen m.b.t. de vraag of correct is aangewezen, is het raadzaam in de administratie een verklaring op te nemen omtrent het aanwijzen van loonbestanddelen als werkkosten. Een dergelijke verklaring kan er als volgt uitzien: Schriftelijke bevestiging van aangewezen vergoedingen, verstrekkingen en ter beschikkingstellingen m.b.t. het jaar 2015 en met ingang van het jaar 2016,. 2016 Alle loonbestanddelen, die niet direct in de heffingsperiode van het moment van genieten via de salarisadministratie zijn of worden onderworpen aan de heffing van loonbelasting, zijn daarmee door de werkgever aangewezen als loonbestanddelen die de werkgever wil laten vallen onder de werking van de werkkostenregeling. Voor zover niet anderszins uit schriftelijke vastlegging blijkt: heeft de werkgever alle vergoedingen, verstrekkingen en ter beschikkingstellingen welke kunnen worden aangemerkt als gerichte vrijstelling bij voorbaat aangewezen. heeft de werkgever voorts alle vergoedingen, verstrekkingen en ter beschikkingstellingen waarvan het uit maatschappelijke opvattingen of fatsoen voortvloeit dat niet de werknemer maar de werkgever de verschuldigde loonheffingen voor zijn rekening neemt (bijvoorbeeld een personeelsfeest, een borrel buiten de deur, een kerstpakket etc.) bij voorbaat aangewezen als eindheffingsbestanddeel in de vrije ruimte. heeft de werkgever bovendien alle vergoedingen, verstrekkingen en ter beschikkingstellingen die hij niet individueel bij zijn werknemers in de loonheffing heeft betrokken bij voorbaat aangewezen als eindheffingsbestanddeel in de vrije ruimte. Aanwijzing heeft te allen tijde plaatsgevonden vóór het moment van vergoeden, verstrekken of ter beschikking stellen op de wijze als hiervoor aangegeven. Om bewijsrechtelijke problemen van deze aanwijzing te voorkomen is besloten om deze aanwijzing in 2016 op deze wijze schriftelijk vast te leggen. Ten slotte Hoewel aan de inhoud van deze white paper als aanvulling op de brochure Onderwijsinstellingen en de fiscus, uitgave 2015 de grootst mogelijke zorg is besteed, aanvaarden wij geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten. Ook kunnen aan de inhoud hiervan geen rechten worden ontleend. Bovenvermelde informatie is niet te gebruiken als een aan een onderwijsinstelling uitgebracht fiscaal advies. white paper 7
WWW.ONDERWIJSACCOUNTANT.NL