1 Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 1.1 Inleiding In het Basisboek Bedrijfseconomie heb je al veel geleerd over hoe de prijs van een product tot stand komt. De eerste hoofdstukken in dat boek gingen over constante en variabele kosten, integrale en commerciële kostprijs, directe en indirecte kosten, en nog meer begrippen die met de prijsvorming te maken hebben. We geven nog even het tabelletje dat laat zien welke stappen er allemaal worden gezet om te komen tot de prijs van een artikel die jij in de winkel voor dat artikel moet betalen. Fabricagekostprijs Verkoopkosten + Commerciële kostprijs Winstopslag + Nettoverkoopprijs btw + Consumentenprijs De fabricagekostprijs wordt ook wel integrale fabricagekostprijs genoemd, omdat alle kosten die bij de productie worden gemaakt, daarin zijn opgenomen. Het is een heel (reken)werk om die prijs vast te stellen. Want worden er fouten bij gemaakt, waardoor de integrale fabricagekostprijs veel te hoog of veel te laag uitvalt, dan heb je als onderneming een probleem. Een te hoge prijs betekent dat je duurder bent dan de concurrentie, en je wellicht te maken krijgt met tegenvallende verkopen. En met een te lage prijs verkoop je waarschijnlijk wel veel, maar is de kans groot dat je niet al je kosten kunt dekken en dus verlies lijdt. Om de integrale kostprijs zo goed mogelijk te berekenen, zijn er enkele methoden: Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 9
Je deelt de constante kosten (C) door de normale productie (N) en de variabele kosten (V) door de werkelijke productie (W) en telt de uitkomst van die twee breuken bij elkaar op. In formule: C/N + V/W. Je past de opslagcalculatie of opslagmethode toe. Je telt de directe kosten en de indirecte kosten bij elkaar op. Daarbij worden de indirecte kosten vastgesteld door middel van een opslagpercentage op de directe kosten. Je past de delingcalculatie toe. Je hebt in het vorige boek al veel geleerd over dit onderwerp, en dat gaan we niet allemaal herhalen. Als je niet meer precies weet wat een bepaald begrip ook al weer inhoudt, kun je achter in dit boek in hoofdstuk 10 Overzicht van begrippen kijken. Wel zullen we in dit en het volgende hoofdstuk een enkel punt nog even aanstippen, en breiden we je kennis uit door nog niet behandelde begrippen nu aan de orde te stellen. De opslagmethode bewaren we voor het volgende hoofdstuk. Nu verdiepen we ons in de hierboven als eerste genoemde methode, waarbij het bezettingsresultaat een belangrijke rol speelt. Ook komt de delingcalculatie in dit hoofdstuk aan bod. 1.2 Integrale fabricagekostprijs en bezettingsresultaat Constante kosten, de naam zegt het al, zijn niet afhankelijk van de productie. Zij staan in een vaste verhouding tot de normale productie. Die productie heeft een vaste omvang, en dus zijn de constante kosten ook een vast bedrag, zekere voor de korte en middellange termijn. Variabele kosten hangen wel af van de productie. Zij variëren met de hoeveelheid producten die er werkelijk wordt gemaakt. Rollen er meer plastic emmers van de lopende band dan normaal, dan zal er ook meer grondstof nodig zijn. En zullen dus grondstofkosten met de werkelijke productie stijgen. Variabele kosten kunnen evenredig met de productie dalen of stijgen; ze heten dan proportioneel variabel. Veranderen ze sterker dan de stijging of daling van de productie, dat wil zeggen ze stijgen meer dan evenredig of dalen meer dan evenredig vergeleken met de productie, dan noemen we ze progressief variabel. Is de toe- of afname juist kleiner dan de stijging of daling van de productie, dan hebben we te maken met degressief variabele kosten. 10 Hoofdstuk 1
Het zal niet zo vaak gebeuren dat de werkelijke productieomvang precies gelijk is aan de normale productieomvang. Een beetje verschil zal er meestal wel zijn. Dan gaat men het bezettingsresultaat bepalen, waarbij de doorberekende constante kosten worden vergeleken met de werkelijke constante kosten. Er zijn dan twee mogelijkheden: Overbezetting (positief bezettingsresultaat). Is de werkelijke productieomvang hoger dan de normale of verwachte productieomvang, dan is er sprake van een positief bezettingsresultaat. Met bestaande productiemiddelen is meer geproduceerd en dus zijn de kosten per eenheid product lager dan begroot. Onderbezetting (negatief bezettingsresultaat). Is de werkelijke productieomvang lager dan de normale of verwachte productieomvang, dan kunnen de constante kosten over minder eenheden per product worden terugverdiend. De constante kosten drukken zwaarder op elke eenheid product. Er is dan sprake van een negatief bezettingsresultaat. In formule: bezettingsresultaat constante kosten werkelijke productie normale productie normale productie Afgekort is dit: Bezettingsresultaat = W N C N Voorbeeld Kastenfabrikant De Zwaluw heeft over 2009 de volgende gegevens verzameld: Constante kosten 500.000, Variabele kosten 600.000, Normale productie 60.000 stuks Werkelijke productie 50.000 stuks a. Bereken de integrale fabricagekostprijs. b. Bereken het bezettingsresultaat, en geef aan of dit resultaat een positief of negatief bezettingsresultaat betreft. Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 11
a. Integrale fabricagekostprijs = C V 500.000, 600.000, N W 60.000 50.000 b. Bezettingsresultaat = 8,33 12, 20,33 500.000 W N 50.000 60.000 10.0008,33 83.300, N C 60.000 Er zijn in werkelijkheid 10.000 stuks minder geproduceerd dan was geraamd. Voor deze 10.000 producten is geen dekking voor constante kosten. Er is dus sprake van een negatief bezettingsresultaat ofwel is er sprake van onderbezetting. 1.3 Delingcalculatie Bij de delingcalculatie worden zowel de constante kosten per eenheid als de variabele kosten per eenheid in relatie gebracht met de grootte van de productie. We bepalen dan de kostprijs per product door de variabele kosten per stuk op te tellen bij de constante kosten per product. De delingcalculatie kan alleen worden toegepast bij homogene massaproductie. Een voorbeeld hiervan is de fabricage van één soort lucifers. Voorbeeld WiKe bv te Oisterwijk heeft voor 2009 de volgende cijfers in kaart gebracht: Productie WK7 in eenheden Totale constante kosten in Totale variabele kosten in 10.000 560.000 60.000 20.000 560.000 120.000 30.000 560.000 180.000 40.000 560.000 240.000 a. Bereken de constante kosten per eenheid product wk7 bij een productie van 10.000, 20.000, 30.000 en 40.000 stuks. b. Bereken de variabele kosten per eenheid product wk7 bij de bij a genoemde productie-eenheden. 12 Hoofdstuk 1
c. Bereken de totale kosten per eenheid product wk7 bij de bij a genoemde productie-eenheden. Productie WK7 in eenheden Constante kosten per eenheid WK7 in Variabele kosten per eenheid WK7 in Totale kosten per eenheid WK7 in 10.000 560.000/10.000 = 56 60.000/10.000 = 6 56 + 6 = 62 20.000 560.000/20.000 = 28 120.000/20.000 = 6 28 + 6 = 34 30.000 560.000/30.000 = 18,67 180.000/30.000 = 6 18,67 + 6 = 24,67 40.000 560.000/40.000 = 14 240.000/40.000 = 6 14 + 6 = 20 Uit het voorbeeld komt tot uitdrukking dat: de constante kosten per eenheid bij een toename van de productie afnemen; de totale constante kosten blijven namelijk gelijk en de productie neemt toe; de variabele kosten per eenheid blijven gelijk; ze nemen evenredig met de productie toe en zijn proportioneel variabel. 1.4 Capaciteit en normale productie Voor een onderneming is het belangrijk om te bepalen hoeveel duurzame productiemiddelen (meestal machines of transportmiddelen) zij nodig heeft om aan de gevraagde, normale omzet te kunnen voldoen. Een probleem hierbij is dat deze productiemiddelen niet altijd in de gewenste capaciteit verkrijgbaar zijn. We zeggen ook wel dat er sprake is van ondeelbaarheid van de duurzame productiemiddelen. Voorbeeld Ferema bv wil in 2008 uitsluitend het product ijstaart Capri gaan produceren De normale productie van Capri bedraagt 2.000.000 stuks per jaar. Vanaf 1 januari 2008 wil Ferema voor de productie gebruikmaken van machines van het type pe17. Met deze machine worden maximaal 400 stuks Capri per uur geproduceerd. Eén machine pe17 is per jaar maximaal 1.600 uur beschikbaar, gelijkmatig verdeeld over de maanden. Met deze machine wordt uitsluitend de ijstaart Capri geproduceerd. Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 13
Hoeveel machines pe17 moet Ferema bv minimaal kopen om de normale jaarproductie van Capri te realiseren? Jaarproductie 1 machine pe17 voor Ferema bv: 1.600 400 stuks Capri = 640.000 stuks Capri. Aantal benodigde machines pe17 : 2.000.000 : 640.000 = 3,125 machines. Dit betekent dat Ferema vier machines moet aanschaffen. Overcapaciteit In bovenstaand voorbeeld is er sprake van overcapaciteit: er kunnen meer producten geproduceerd worden dan noodzakelijk is. Wanneer de afzet niet gelijkmatig over het jaar verdeeld is, kan de bezetting van de machines onvoordelig uitvallen. Daardoor kan de overcapaciteit toenemen. Voorbeeld Ferema bv beschikt niet over opslagloodsen voor Capri. De ijstaarten worden gelijk na productie in koelwagens getransporteerd naar de afnemers. Hierdoor kan niet op voorraad worden geproduceerd. Capri wordt geproduceerd met machine pe17. Er worden maximaal 400 stuks Capri per uur geproduceerd. Eén machine pe17 is per jaar maximaal 1.600 uur beschikbaar, gelijkmatig verdeeld over de maanden. In 2008 is gebleken dat er in het tweede en derde kwartaal meer vraag naar de ijstaarten is dan in de overige maanden. De productie moet hierop voor 2009 worden aangepast: Kwartaal Productie/afzet Capri in stuks 1 200.000 2 600.000 3 700.000 4 500.000 Over hoeveel machines pe17 moet Ferema bv in 2009 beschikken? In het derde kwartaal is de benodigde productiecapaciteit 700.000 stuks. 14 Hoofdstuk 1
Op jaarbasis is dit: 4 700.000 stuks = 2.800.000 stuks Capri. Benodigde capaciteit: 2.800.000 : (1.600 400) = 2.800.000 : 640.000 = 4,375 machines. Ferema bv dient in 2009 te beschikken over vijf machines. Dat is nodig om de piek in de afzet van het derde kwartaal op te vangen. Er is hierdoor wel sprake van een nog hogere mate van overcapaciteit. 1.5 Machine-uurtarief Zoals we inmiddels weten, bestaan de kosten van een industriële onderneming voor een groot gedeelte uit kosten voor gebruik van machines. Bij het berekenen van de kosten voor het gebruik van machines wordt dan ook gewerkt met een opslag voor indirecte fabricagekosten per machine-uur. Elke machine levert homogene, dat wil zeggen steeds dezelfde, prestaties. Formule machine-uurtarief: C V Machine-uurtarief = N W We verdelen het machine-uurtarief dus ook in een constant en in een variabel deel. Ook kunnen we het bezettingsresultaat op de constante machinekosten bepalen op dezelfde wijze zoals we dit paragraaf 1.2 hebben bepaald voor de totale fabricagekosten. De formule hiervoor luidt: C Bezettingsresultaat = W N N Voorbeeld Marwijk bv te Rotterdam heeft voor de productie van het artikel Renato acht identieke machines, mj18, in gebruik. Over 2008 zijn uit de administratie de volgende gegevens verzameld over deze machines: De constante kosten bedragen 1.200.000, en de variabele fabricagekosten zijn 760.000,. Het normaal aantal machine-uren dat wordt ingezet bedraagt 20.000; in werkelijkheid zijn 19.000 machine-uren ingezet. a. Bereken het machine-uurtarief van machine mj18. Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 15
b. Bereken het bezettingsresultaat op de constante machine-uren en geef aan of dit resultaat positief of negatief is. a. Machine-uurtarief = b. W N C V = 60 + 40 = 100, N W C = ( 19.000 20.000 ) 60, = 60.000, N Omdat er in werkelijkheid minder uren zijn ingezet dan normaal betreft dit een positief verschil. 1.6 Manuurtarief Naast een machine-uurtarief berekent de werkgever ook een tarief per direct arbeidsuur. De directe personeelskosten bestaan voor de werkgever uit: brutoloon; bruto-vakantiegeld; bijdrage Zorgverzekeringswet; premies werknemersverzekeringen; pensioenpremies. Deze kosten zijn alle constant. Om het manuurtarief ofwel het tarief arbeidsuur te bepalen, moeten we deze totale kosten dan ook delen door de normale bezetting. De formule wordt dan: totale constante directe personeelskosten C manuurtarief = normale manuren N Voorbeeld Bij de fabricageafdeling van Marisheem te Eindhoven hebben 12 medewerkers een vaste dienstbetrekking. Over de loonkosten zijn de volgende gegevens beschikbaar: brutoloon per medewerker: 4.000, per maand bijdrage Zorgverzekeringswet 6% premies werknemersverzekeringen 12% pensioenpremies 7% brutovakantie-uitkering 8%. Het aantal normaal verrichte arbeidsuren bedraagt 1.600 uren per jaar per medewerker. 16 Hoofdstuk 1
Bereken het manuurtarief. Kosten brutoloon per jaar per medewerker: Brutoloon: 12 4.000, 48.000, Brutovakantiegeld: 8% 48.000, = 3.840, 51.840, Opslagen: (6% + 12% + 7%) 51.840, 12.960, Totaal 64.800, Manuurtarief: C/N = 64.800, / 1.600 = 40,50. 1.7 Commerciële kostprijs en verkoopresultaat In paragraaf 1.2 hebben we de integrale kostprijs berekend. Deze kostprijs is gerelateerd aan de fabricage van goederen. Deze kostprijs wordt daarom integrale fabricagekostprijs genoemd. We gaan nu een stapje verder, stellen de commerciële kostprijs vast en rekenen vervolgens verder tot en met de consumentenprijs. In feite herhalen we hiermee een stukje theorie uit het Basisboek. Commerciële kostprijs Niet alleen bij de fabricage maar ook bij de verkoop worden kosten gemaakt. Deze verkoopkosten bestaan uit bijvoorbeeld kosten van verkopers en kosten van reclame. De verkoopkosten kunnen we net als bij de fabricage verdelen in constante en variabele kosten. Ook is er bij verkopen sprake van een normale afzet (verkoop) en een werkelijk aantal verkochte producten. Als we de fabricagekostprijs verhogen met de verkoopkosten per product ontstaat de commerciële kostprijs. Commerciële kostprijs = integrale fabricagekostprijs + verkoopkosten per product Voorbeeld Nadat de fabricagekostprijs is berekend, worden in dit voorbeeld de verkoopkosten per product bepaald. Voor berekening van de verkoopkosten per product gebruiken we dezelfde formule als bij de vaststelling van de integrale fabricagekostprijs. In ons voorbeeld: door de Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 17
commerciële kostprijs te verhogen met 25% winstopslag wordt de nettoverkoopprijs per eenheid product bepaald. Door bij deze nettoverkoopprijs 19% btw op te tellen, ontstaat uiteindelijk de consumentenprijs. Fabricagekostprijs 4, Variabele verkoopkosten 50.000, Constante verkoopkosten 60.000, Normale productie en verkopen 50.000 stuks Werkelijke productie en verkopen 40.000 stuks Winstopslag 25% van de commerciële kostprijs. btw 19%. Bereken de consumentenprijs. De (integrale) verkoopkosten per product zijn: C V 60.000, 50.000, 1,20 1,25 N W 50.000 40.000 Fabricagekostprijs 4, Verkoopkosten 2,45 Commerciële kostprijs 6,45 Winst 25% 8,25 1,61 Nettoverkoopprijs 8,06 btw 19% 1,53 Consumentenprijs 9,59 2,45 Uit het schema kun je aflezen hoe je stap voor stap van de fabricagekostprijs komt tot de consumentenprijs of winkelprijs. Soms zul je dit schema andersom moeten gebruiken, namelijk als je terug moet rekenen van de consumentenprijs naar bijvoorbeeld de nettoverkoopprijs. Het schema ziet er dan zo uit: consumentenprijs btw -/- nettoverkoopprijs winstopslag -/- commerciële kostprijs verkoopkosten -/- fabricagekostprijs 18 Hoofdstuk 1
Omzet en verkoopresultaat Het komt zelden voor dat er van een artikel maar een of enkele exemplaren worden gemaakt. Een jacht op bestelling, of een speciaal ontworpen luxe villa, van zo n eenmalig product ontvangt de ondernemer ook maar één keer de verkoopprijs. Maar normaal gesproken levert een productieproces een grote hoeveelheid producten op. En dan wil de ondernemer vooral weten wat de totale productie hem oplevert. Daarvoor moet hij de nettoverkoopprijs per product vermenigvuldigen met het aantal producten. Op die manier berekent hij zijn omzet. Omzet Nettoverkoopprijs per artikel het aantal verkochte artikelen Een ondernemer wil verdienen aan de goederen die hij op de markt brengt. Om te weten of hij inderdaad winst maakt met zijn producten of dat hij verlies lijdt, moet hij van de omzet de commerciële kostprijs aftrekken. De kosten van fabricage en verkoop brengt hij dus in mindering op zijn opbrengst. Op die manier bepaalt hij zijn verkoopresultaat. Verkoopresultaat Omzet commerciële kostprijs Het verkoopresultaat kan positief (winst) of negatief (verlies) zijn. We geven een voorbeeld van de bepaling van het verkoopresultaat. Voorbeeld Bij De Toekomst bv maakt men de bouwdoos Junior. Constante fabricagekosten per doos 13,50 en variabele fabricagekosten 8,. De verkoopkosten zijn: constante kosten 50.000, en variabele kosten 100.000. Normaal worden er 20.000 bouwdozen per jaar verkocht; in 2009 zijn er 25.000 verkocht. De winstopslag is 25%. Bereken voor het jaar 2009: a. de fabricagekostprijs b. de commerciële kostprijs c. de nettoverkoopprijs d. het verkoopresultaat. a. Fabricagekostprijs = C + V = 13,50 + 8, = 21,50. Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 19
b. Commerciële kostprijs = fabricagekostprijs + verkoopkosten. Verkoopkosten = C V 50.000, 100.000, 2,50 4, 6,50 N W 20.000 25.000 Commerciële kostprijs = 21,50 + 6,50 = 28,. c. Nettoverkoopprijs = commerciële kostprijs + winstopslag. Winstopslag: 25% 28, = 7, Nettoverkoopprijs = 28, + 7, = 35,. d. Omzet: 25.000 35, = 875.000, Commerciële kostprijs: 25.000 28, = 700.000, -/- Verkoopresultaat 175.000, Je kunt zelf controleren of je het antwoord op vraag d correct hebt berekend. De winstopslag per artikel (zie antwoord c) is 7,. Bij een verkocht aantal van 25.000 bouwdozen is dat 25.000 7, = 175.000,. 1.8 Bedrijfsresultaat Het verkoopresultaat is een belangrijk gegeven bij het vaststellen of de onderneming winst of verlies maakt. Als de nettoverkoopprijs hoger is dan de gemaakte kosten, is er sprake van winst op de verkopen. Een positief verkoopresultaat dus. Winst Nettoverkoopprijs commerciële kostprijs Voor het bepalen van het bedrijfsresultaat heeft de ondernemer niet alleen het verkoopresultaat nodig, maar ook het bezettingsresultaat (zie ook paragraaf 1.2). Bedrijfsresultaat Verkoopresultaat +/ bezettingsresultaat (positief/negatief) We maken een wat andere opstelling om het verkoopresultaat te bepalen, namelijk: 20 Hoofdstuk 1
Opbrengst verkopen = werkelijke verkopen nettoverkoopprijs =.......... Standaardkosten = werkelijke verkopen standaardkostprijs =.......... -/- Verkoopresultaat.......... Je kunt deze berekening op twee manieren maken, zoals het nu volgende voorbeeld laat zien. Voorbeeld Gegeven: Gemiddelde verkoopprijs (ex btw) 100, Standaardkostprijs 60, Werkelijke verkopen 900.000 stuks Bereken het verkoopresultaat op twee manieren. 1. Het verkoopresultaat = ( 100, 60, ) 900.000 stuks = 36.000.000,. 2. Het verkoopresultaat kan ook met de gegeven methode worden berekend. Als we die invullen krijgen we: Opbrengst verkopen = 900.000 stuks 100, = 90.000.000, Standaardkosten = 900.000 stuks 60, = 54.000.000, -/- Verkoopresultaat = 36.000.000, Voorbeeld Jan Tum is eigenaar van een aantal tankstations waar onder andere de brandstof lpg wordt verkocht. Over 2008 zijn de volgende gegevens verzameld: De gemiddelde verkoopprijs per liter is 0,50 excl. btw. De variabele kosten bedragen 200.000,. Het aantal verkochte liters bedraagt 1.500.000. De constante kosten zijn 350.000,. De normale afzet is 1.400.000 liter. a. Bereken de standaardkostprijs b. Bereken het bezettingsresultaat c. Bereken het verkoopresultaat d. Bereken het bedrijfsresultaat. Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 21
: a. De standaardkostprijs is: C V 350.000, 200.000, N W 1.400.000 1.500.000 b. Het bezettingsresultaat = W N C = N 0,25 0,13 0,38 (1.500.000, 1.400.000) 0,25 = 100.000 0,25 = 25.000, (positief) c. Verkoopresultaat = afzet (verkoopprijs excl. btw standaardkostprijs) = 1.500.000 liters ( 0,50 0,38) = 180.000, d. Het bedrijfsresultaat = verkoopresultaat + bezettingsresultaat = 180.000, + 25.000, (positief) = 205.000, - 1.9 Samenvatting Delingcalculatie Bij delingcalculatie geldt: De constante kosten per eenheid nemen af bij een toename van de productie. De variabele kosten per eenheid blijven gelijk; ze nemen evenredig met de productie toe en zijn proportioneel variabel. constante fabricagekosten variabele kosten Machine-uurtarief = normale productie werkelijke productie C V N W Manuurtarief = totale constante directe personeelskosten normale manuren C N Commerciële kostprijs = integrale fabricagekostprijs + verkoopkosten per product 22 Hoofdstuk 1
Bepaling consumentenprijs Fabricagekostprijs Verkoopkosten + Commerciële kostprijs Winstopslag + Nettoverkoopprijs btw + Consumentenprijs Verkoopresultaat = omzet commerciële kostprijs Een andere berekeningsmethode is: Opbrengst verkopen = werkelijke verkopen nettoverkoopprijs =.......... Standaardkosten = werkelijke verkopen standaardkostprijs =.......... -/- Verkoopresultaat.......... Winst = nettoverkoopprijs commerciële kostprijs Bezettingsresultaat = constante kosten werkelijke productie normale productie W N C N normale productie Als W > N, ontstaat overbezetting (positief bezettingsresultaat). Als W < N, dan is er sprake van een onderbezetting (negatief bezettingsresultaat). Als W = N, geen bezettingsresultaat. Bedrijfsresultaat = verkoopresultaat + bezettingsresultaat (positief of negatief) Kostprijsberekening en bezettingsresultaat 23