Lesbrief 36. Recepten

Vergelijkbare documenten
Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Thema In en om het huis

Thema In en om het huis.

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Les 33. Zwangerschap

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Les 35. Een nieuw paspoort

Thema In en om het huis

Thema Op het werk. Lesbrief 12. In de pauze.

Les 4. Naar de apotheek.

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Beginnerslessen. Lesbrief 42. Het inburgeringsexamen

Vegetarische gerechten door Gery Mulder uit de ANBO Nieuwsbrief Aardappelgerecht(februari) Natte preipot(april)... 2

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Lesbrief 35. AOW aanvragen.

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek.

Les 34. Meedoen in het verpleeghuis

Thema Op zoek naar werk

Thema Kinderen en school

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Op zoek naar werk

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Thema Gezondheid. Les 2. De wachtkamer

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Lesbrief 40. Een nieuwe woning zoeken

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Op zoek naar werk. Les 7. Naar het uitzendbureau.

Thema Informatie vragen bij een instelling

Les 2. Naar het ziekenhuis.

In dit weekmenu worden 2 gerechten op die manier gebruikt. De pastasaus en de aardappelpuree. Kijk maar eens naar het menu:

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Lesbrief 8. Een taxi bellen

Thema Gezondheid. Les 3. De huisarts

Tomatensoep. Eet smakelijk. Muffins. Nodig:

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

VERLENGEN KOPEN RUILEN BETALEN

Gezonde recepten avondeten. Gezonde recepten avondeten

Les 5. In het ziekenhuis.

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

10 Luxe Afslank Recepten

Les 1. Bij de huisarts

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Wat eten we vanavond?

Thema Op zoek naar werk

Thema In en om het huis

2 KOKEN MET SHANE FLYER.indd :14

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Lesbrief 41. Verhuizen

Gezond & lekker met de kerst

Lesbrief 6. Gezondheid

Dit is het Receptenboek van Luc van Kessel.

Recepten pre operatief dieet. Pannenkoekjes met vers fruit naar keuze

Hongarije. Pörkölt. Marhapörkölt pörkölt van rundvlees

Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont.

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. De huisarts

Thema Informatie vragen bij een instelling

Paasdagmenu 1 (voeg ontbijt en lunch samen voor een paasbrunch)

Thema Informatie vragen bij een instelling

Leesboekje eten en drinken

3. Snij ondertussen de wortel, prei, en selderij klein en spoel deze schoon. 4. Prak het gehakt plat met een vork en kruid het gehakt met wat maggi.

Recepten half vast naar vast voedsel. Thaise kippensoep (4 personen)

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De huisarts

Lesbrief 39. Vrije tijd en vakantie

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Gezond & lekker kerstmenu

bospaddenstoelensoep

WAT NODIG? Recept POMPOENSOEP. 1 pompoen. 3 uien. 2 soeplepels currypoeder. 3 liter water. 2 preien. 2 eetlepels olijfolie.

Thema Op zoek naar werk. Les 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Actielessen. Lesbrief 3. Leren in de bibliotheek. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema In en om het huis

Proeven doe je met je tong. Op je tong zitten allemaal smaakpapillen. Je herkent daardoor dat banaan zoet smaakt en citroen zuur.

1. Je schilt een kg kruimige aardappels en deze snijd je in kleine stukken.

Week van de Smaak 2013

KIP MOAMBE De Nationale schotel van Congo à la Markthal

Ontbijt Frittata. Bereidingswijze. Ingrediënten

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

Thema Op zoek naar werk

LOGUS Mini Proef-menu Juli 2011

Menu Marokkaans. Zeebrasem met tomatenvulling Marokkaanse salade van gekookte aubergines. Soep met lamsvlees en linzen

Lesbrief 38. Aangifte doen van geboorte

Roerei en komkommer ontbijt.

Kip Singh. ( Grote sudderpan met deksel nodig gezien de hoeveelheid. )

BGN Kerstmenu Voorgerecht Geroosterde witlof met peer en hazelnoten. Hoofdgerecht Varkenshaas met Ardennerham en rucola

Les 4. De fysiotherapeut.

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Transcriptie:

http://www.edusom.nl Beginnerslessen Lesbrief 36. Recepten Wat leert u in deze les? Een recept lezen. Vragen stellen. Een gesprek voeren over recepten. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam

HET GESPREK Opdracht 1. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GESPREK DEEL 1 Juno gaat een etentje geven. Ze gaat op zoek naar recepten om lekker eten klaar te maken. Man: Man: Man: Man: Man: Man: Man: Volgende week zaterdag komen ze eten, Jur en Truus, Urma en Huub, en alle kinderen. Wat zal ik maken? Heb jij een idee? Ik vind alles lekker. Ja hoor eens. Help me nou even. Soep ofzo? Lekker makkelijk. Ja soep is wel lekker, maar wat voor soep dan? Ach doe maar wat, tomatensoep ofzo. Tomatensoep, goed. En wat dan daarna? Hutspot! Hutspot, dat is zo gewoon. Nee, iets lekkers bedoel ik. Hutspot is toch lekker! Lekker met jus! Aan jou heb ik ook niks. Ik bedenk zelf wel wat. Heb je geen kookboek? Of vraag een vriendin. Ja, een kookboek, dat is een idee! Dan zoek ik daar een recept in op! Nou graag gedaan hoor. En veel succes ermee. Ik ben benieuwd wat we gaan eten. Ik vraag jou nooit meer iets! 2

DE WOORDEN Opdracht 2. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder. Tip: U kunt de woorden ook beluisteren via de website. het idee Een idee is iets dat je bedenkt. Voorbeeld: Wat gaan we morgen doen? Ik heb geen idee bedenken Bedenken is denken en een idee krijgen. Je maakt een plan. Voorbeeld: Ik zit al een hele tijd te denken, maar ik kan maar niet bedenken wat ik ga maken. Ik weet het echt niet. de jus Jus is een soort saus. Je doet jus over het eten. Voorbeeld: Als je vlees drie uur met water en uien op het vuur laat staan, dan krijg je de lekkerste jus. het recept Een recept is een tekst waarin staat hoe je eten kunt maken. Voorbeeld: Wil je een heerlijke Italiaanse soep maken? In dit recept staat precies hoe je dat moet doen! het kookboek Een kookboek is een boek met recepten. In een kookboek staat hoe je eten kunt maken. Voorbeeld: Ik heb kookboeken uit allerlei landen, want ik houd van buitenlands eten. graag gedaan Graag gedaan zeg je als iemand jou bedankt. Voorbeeld: Dank je wel dat je me geholpen hebt! - Graag gedaan benieuwd Als je benieuwd bent naar iets, wil je iets graag weten. Voorbeeld: Ik ga op reis naar China. Ik ben zo benieuwd hoe het daar is! Tip woorden leren Leer elke dag drie woorden! Schrijf ze op een geel plakbriefje en plak dat op de koelkast. 3

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 3. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje. 1. Jur, Truus, Urma en Huub komen bij Juno eten, verder komt er niemand. Goed Fout 2. De man van Juno vindt al het eten lekker. 3. Juno gaan uiensoep maken. 4. Juno maakt geen hutspot omdat ze dat niet lekker vindt. 5. Juno zoekt een recept op in een kookboek. Bekijk de antwoorden op p. 22. 4

HET GESPREK Opdracht 4. Lees het gesprek. Let op. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GESPREK DEEL 2 Juno geeft een etentje. Een paar vrienden komen bij haar thuis eten. Een van de vrienden heet Huub. Huub: Huub: Huub: Huub: Huub: Huub: Huub: Huub: Huub: Huub: Hé hallo, Huub, ben je daar al? Ja, de reis ging snel. De bus was op tijd. Fijn. Alles goed? Met mij alles goed, hoor. Hoe gaat het met jou, Juno? Prima hoor, alleen een beetje warm. Warm? Het is vandaag heel koud, vind ik. Maar ik sta al de hele middag bij het vuur. Vuur? Wat bedoel je? Mijn fornuis natuurlijk! Ik ben de hele middag aan het koken! Dat vind jij helemaal niet erg, hé? Jij staat toch graag achter het fornuis. Je bent dol op koken! Ja, dat is wel zo... Hé, kom vast lekker aan tafel zitten. Dan drinken we eerst iets Wat wil je fris of een wijntje? Geef maar fris. O, wat ruikt het hier lekker! Wat heb je gemaakt? O, soep, en pasta, vlees, en salade, en dan nog een toetje. En dan nog meer, maar dat zeg ik je straks. Ik ben zo benieuwd. Ik kan haast niet wachten. O, kun je niet wachten? Krijg je thuis niets te eten? Ja, dat wel,... maar niet zo lekker als hier! Ach, je vleit me! Wil je soms het recept mee naar huis? Nou, als het net zo lekker smaakt als het ruikt, dan wil ik al jouw recepten wel! 5

DE WOORDEN Opdracht 5. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder. Tip: U kunt de woorden ook beluisteren via de website. de reis Als je een reis maakt, dan ga je van de ene plaats naar de andere plaats. Voorbeeld: We hebben een lange reis met de bus gemaakt, van Nederland, via België en Frankrijk naar Spanje. het vuur Vuur is wat je ziet als iets brandt. Je kunt koken op vuur. Voorbeeld: Kijk uit voor het vuur! Het is heel heet. het fornuis Een fornuis is een toestel waarop je kookt. Het staat in de keuken. Voorbeeld: Ik had eerst een gasfornuis, nu een elektrisch. ruiken Ruiken doe je met je neus. Je kunt eten ruiken, en bloemen. Voorbeeld: Heb jij een goede neus? Kun jij ruiken of deze soep nog goed is? Ja, die ruikt nog goed. straks Straks is later. Met straks zeg je dat iets binnen een korte tijd gebeurt. Voorbeeld: Zullen we straks even naar buiten gaan, over vijf minuten? smaken Soep die goed smaakt, is soep die lekker is. Voorbeeld: Deze soep smaakt heerlijk! Lekker hoor! vleien Als je vleit, dan zeg je aardige dingen tegen iemand. Je kunt dat doen omdat je iets wilt van hem. Voorbeeld: Jij doet dat altijd zo goed! Dat vind ik zo knap van jou! Ach, je vleit me. Ik doe het echt niet altijd zo goed, hoor. 6

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 6. 1. Gaat het goed met Huub? Ja. Nee. 2. Gaat het goed met Juno? Ja. Nee. 3. Vindt Juno koken leuk? Ja. Nee. 4. Vertelt Juno aan Huub wat ze allemaal heeft klaargemaakt? Ja. Nee. 5. Vindt Huub het eten van Juno altijd lekker? Ja. Nee. Bekijk de antwoorden op p. 22. 7

Samenvatting Schrijf in vijf zinnen op waar het gesprek over gaat. Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op! 1 2 3 4 5 Bekijk de antwoorden op p. 22. 8

OEFENING Opdracht 7. Vragen. Welke antwoorden horen bij de vragen? Trek een lijn tussen de goede vraag en het goede antwoord. Kijk naar het voorbeeld. Waarom sta je achter het fornuis? Miryem heeft het idee bedacht. Wie heeft een goed idee bedacht? Omdat ik ga koken. Wat ga je koken straks? Ik ga een heerlijke soep maken. Waarom ruikt het hier zo lekker? De reis duurt 2 weken. Hoe ga je dat recept klaarmaken? Ik denk volgende week. Hoe lang duurt de reis? Omdat er taart in de oven staat. Wanneer ga je die jus uit het kookboek maken? Dat weet ik nog niet, dat moet ik in het kookboek opzoeken. Bekijk de antwoorden op p. 23. 9

VRAGEN MAKEN Opdracht 8. Maak van de woorden een goede vraag. De stukken van de zinnen staan door elkaar. Maak van de stukken een goede vraag. Schrijf je vraag op. Kijk naar het voorbeeld. Voorbeeld: Wie een goed idee? heeft Wie heeft een goed idee? Nu u! Schrijf de goede vragen op. Wie mij helpt met het bedenken van een recept? heb jij Hoe lang dat kookboek al? smaakt zo lekker? Waarom deze soep Wat ik? ruik jullie gaan op reis? Wanneer die jus? Hoe je maak Bekijk de antwoorden op p. 23. 10

SPREKEN Opdracht 9. Wat kunt u zeggen? Vraagwoorden We gaan oefenen met vraagwoorden. Vraagwoorden zijn: wie, wat, waarom, wanneer, hoe, hoe lang. U ziet een zin met een vraagwoord. Daaronder staat het antwoord. Lees de zinnen en geef daarna zelf antwoord. Tip: U kunt deze oefening ook doen via de radioles op internet! Lees de vragen en de antwoorden. 1. Waar woon je? Ik woon in Den Haag. 2. Wanneer ben je met werken begonnen? Tien jaar geleden. 3. Hoe lang moet dat gerecht op het vuur staan? Ongeveer twee uur. 4. Hoeveel kinderen heb je? Twee, ik heb een dochter en een zoon. 5. Wanneer zullen we morgen afspreken? Morgen om kwart over drie. 6. Waarom moet je die groente eerst wassen? Omdat die vuil is. Er zit zand in. 7. Hoe ga jij morgen naar huis? Met de taxi. 11

Nu u! Geef antwoord op de vragen. Spreek hardop voor uzelf. 1. Waar woon je? 2. Wanneer ben je met werken begonnen? 3. Hoe lang moet dat gerecht op het vuur staan? 4. Hoeveel kinderen heb je? 5. Wanneer precies zullen we morgen afspreken? 6. Waarom moet je die groente eerst wassen? 7. Hoe ga jij morgen naar huis? 12

SCHRIJVEN Opdracht 10. Vragen stellen. Als u iets wilt weten, dan stelt u een vraag. Schrijf de vraag op. Kijk naar het voorbeeld. Voorbeeld: U wilt weten waar het kookboek is. Wat vraagt u? Waar is het kookboek? Nu u! Schrijf de goede vragen op. U wilt weten wat er zo lekker ruikt. Wat vraagt u? 1 U wilt weten wanneer uw vriendin het nieuwe recept gaat maken. Wat vraagt u? 2 U wilt weten wie de jus op het vuur heeft laten staan. Wat vraagt u? 3 U wilt weten waarom uw vriend u zo vleit. Wat vraagt u? 4 U wilt weten hoe lang uw vriend straks op reis gaat. Wat vraagt u? 5 U wilt weten hoe het gerecht (het eten) gemaakt is. Wat vraagt u? 6 Bekijk de antwoorden op p. 23. 13

OEFENING Opdracht 11. Woordzoeker Zoek de woorden die hieronder staan op in de woordzoeker. Alle woorden staan van links naar rechts of van boven naar beneden. Kijk naar het voorbeeld. recept kookboek benieuwd reis vuur fornuis ruiken straks smaken vleien idee bedenken jus Bekijk de antwoorden op p. 24. 14

OEFENING Opdracht 12. Het recept. Lees het recept voor aardbeienijs. Beantwoord daarna de vragen over het recept. Wat heb je nodig: een bakje verse aardbeien (of uit blik) 6 eetlepels witte basterdsuiker 1 eierdooier citroensap 1/8 liter slagroom zeef Bereiding: zeef Roer de aardbeien door de zeef. Doe er de suiker en een paar druppels citroensap bij. Klop de slagroom met de eierdooier. Schep de slagroom door het aardbeienmengsel. Doe het in een bakje in de diepvries. Ieder half uur moet je goed roeren. Zet bijvoorbeeld de kookwekker. Na drie uur is je eigengemaakte ijs klaar. 1. Hoeveel suiker heb je nodig? 2. Hoeveel eieren heb je nodig? 3. Wat doe je eerst in de zeef? Wat daarna en wat als derde? 4. Wat moet je door de slagroom doen? 5. Wat moet je doen als je de slagroom en het aardbeienmengsel door elkaar gedaan hebt? 6. Wanneer moet je goed roeren? 7. Hoe lang duurt het voordat het ijs klaar is? Bekijk de antwoorden op p. 24. 15

SPREKEN Spreek samen! Doe samen met uw Taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de ander B. Vraag uw taalvriend of u de zinnen goed uitspreekt. Opdracht 13. Lees samen met uw taalvriend. A: Wat heb je gemaakt? A: Wat heb je gemaakt? B: Een heel menu! B: Een heel menu! A: Wat dan precies? A: Wat dan precies? B: Een soep en een pasta. B: Een soep en een pasta. A: Lekker, wat nog meer? A: Lekker, wat nog meer? B: Vlees en salade. B: Vlees en salade. A: Heerlijk, wat nog meer? A: Heerlijk, wat nog meer? B: Een toetje natuurlijk! B: Een toetje natuurlijk! A: Ik ben heel benieuwd. A: Ik ben heel benieuwd. B: En ook nog bonbons. B: En ook nog bonbons. 16

A: k Ben dol op bonbons! A: k Ben dol op bonbons! B: Ga dan maar zitten, dan krijg je de soep. B: Ga dan maar zitten, dan krijg je de soep. B: En ook nog de rest, tot en met de bonbons. B: En ook nog de rest, tot en met de bonbons. A: Je bent echt geweldig, ik hou van je hoor! A: Je bent echt geweldig, ik hou van je hoor! 17

LEZEN Opdracht 14. Lees. DE INFORMATIE. Recepten Hoe kom je aan een leuk recept? Er zijn veel manieren om aan recepten te komen. In veel supermarkten staan kaartjes met gerechten erop, met een lijstje van de ingrediënten en hoeveelheden erbij. In boekwinkels en in sommige supermarkten kun je ook kookboeken kopen. Een kookboek geeft je ideeën om eens iets anders te koken dan je meestal doet. Op internet zijn natuurlijk ook recepten te vinden. Je typt een zoekterm in: couscous, tjaptjoi, quiche, en er verschijnen allerlei recepten. Er zijn veel mensen die een eigen kookboek bijhouden op internet of die hun favoriete recept op internet zetten. Hoe hebt u leren koken? Van uw moeder, van vrienden, of misschien wel op school? Veel gerechten die je jong hebt leren koken, maak je zonder recept. In Nederland zijn dat vaak gerechten met aardappels, gekookte of gebakken aardappels, of stamppot, met groente. Maar rijst en pasta staan ook vaak op het menu. Wat is uw favoriete gerecht? Wat is het recept daarvan? Het spreekwoord zegt: Smaken verschillen.?? VRAAG VAN DE LES?? Wat kun je vinden in een kookboek? 18

TIP VAN DE WEEK 1 In een recept worden vaak afkortingen of moeilijke woorden gebruikt. Het rijtje hieronder kan u helpen: - Ingrediënten: alle dingen die in het eten of het gerecht gaan. Je doet alle ingrediënten bij elkaar. - Bereidingstijd: de tijd die je nodig hebt om het eten klaar te maken. - el = eetlepel - tl = theelepel - l = liter - dl = deciliter - cl = centiliter - ml = milliliter - g of gr = gram - Een snufje zout = een klein beetje zout TIP VAN DE WEEK 2 Op internet kunt u veel recepten vinden. U kunt kiezen uit Hollandse recepten, buitenlandse recepten, voorgerechten, hoofdgerechten en nog veel meer. Kijk eens op www.recepten.nl. TIP VAN DE WEEK 3 Op www.etv.nl kunt u nog meer informatie vinden over recepten. U kunt bijvoorbeeld de aflevering Eten van het programma De Taalklas eens bekijken. 19

PRAKTIJK Opdracht 15. Kijk in de praktijk. PRAKTIJKOPDRACHT De opdracht bij deze les is: Maak een recept klaar uit een Nederlands kookboek en praat hierover. - Kijk in een Nederlands kookboek (of in een kookboek op internet) en kies een recept. - Koop alle ingrediënten die u nodig heeft bij een Nederlandse supermarkt. - Maak het eten klaar, zoals het in het kookboek staat. - Eet smakelijk! - Praat daarna met iemand over wat u heeft gekookt. - Vond u het lekker? - Heeft de ander dat ook wel eens klaargemaakt? GRAP VAN DE WEEK Boodschappen doen Jantje doet boodschappen. Het is druk in de winkel. Er staat een lange rij mensen voor de kassa. Jantje gaat vooraan staan. De winkelier zegt: "Hé, jij moet ook op je beurt wachten. Ga eens achter aan staan. Jantje zegt: "Nee, dat kan niet meneer, daar staat al iemand!" 20

HOE GAAT HET? Opdracht 16. Kent u de woorden? Kruis aan. Het idee Bedenken De jus Het recept Het kookboek Graag gedaan Benieuwd De reis Het vuur Het fornuis Ruiken Straks Smaken Vleien Kunt u ook een zin met de woorden maken? Opdracht 17. Kunt u het in het Nederlands? Deze les ging over recepten. U heeft geleerd om een recept te lezen en om te praten over recepten. U heeft ook geleerd hoe u vragen kunt stellen. En u? Kunt u nu een recept lezen. Kunt u een gesprek voeren over recepten? En kunt u vragen stellen? Kunt u dat nu goed? Of een beetje? Of nog niet zo goed? Schrijf het op. Zet een kruisje. Goed Gaat wel Niet zo goed... Ik kan een recept lezen. Ik kan een gesprek voeren over recepten. Ik kan vragen stellen. 21

ANTWOORDBLAD Opdracht 3. 1. Fout, de kinderen komen ook bij Juno eten. 2. Goed. 3. Fout, Juno maakt tomatensoep. 4. Fout, Juno vindt hutspot te gewoon. (Misschien vindt ze het wel lekker). 5. Goed. Opdracht 6. 1. Ja. 2. Ja. 3. Ja. 4. Nee. 5. Ja. Samenvatting Let op! Dit is een samenvatting. Hierin staan de belangrijkste dingen. Uw vijf zinnen kunnen anders zijn. Er komen mensen eten bij Juno en haar man. Juno wil iets lekkers klaarmaken. Zij vraagt of haar man haar wil helpen om iets te bedenken. Haar man vindt alles lekker. Juno heeft niet veel hulp aan haar man en zoekt een recept op in een kookboek. Huub komt binnen bij Juno. Hij komt daar eten. Het gaat goed met Huub en met Juno ook. Juno vertelt over een paar dingen die ze heeft gemaakt. Huub vindt dat het erg lekker ruikt en kan haast niet wachten om te gaan eten. Huub houdt van het eten van Juno. 22

Opdracht 7. Waarom sta je achter het fornuis? Miryem heeft het idee bedacht. Wie heeft een goed idee bedacht? Omdat ik ga koken. Wat ga je koken straks? Ik ga een heerlijke soep maken. Waarom ruikt het hier zo lekker? De reis duurt 2 weken. Hoe ga je dat recept klaarmaken? Ik denk volgende week. Hoe lang duurt de reis? Omdat er taart in de oven staat. Wanneer ga je die jus uit het kookboek maken? Dat weet ik nog niet, dat moet ik in het kook boek opzoeken. Opdracht 8. Wie helpt mij met het bedenken van een recept? Hoe lang heb jij dat kookboek al? Waarom smaakt deze soep zo lekker? Wat ruik ik? Wanneer gaan jullie op reis? Hoe maak je die jus? Opdracht 10. 1. Wat ruikt er zo lekker? 2. Wanneer ga je het nieuwe recept maken? 3. Wie heeft de jus op het vuur laten staan? 4. Waarom ben je zo aan het vleien? Of: Waarom vlei je mij zo? 5. Hoe lang ga je straks op reis? 6. Hoe is het gerecht gemaakt? 23

Opdracht 11. Opdracht 12. 1. 6 eetlepels. 2. 1 ei. 3. Aardbeien, suiker, citroensap. 4. De eierdooier. 5. Dan moet het in de vriezer. 6. Elk half uur. 7. Na drie uur. Vraag van de les: In een kookboek staan recepten. In een recept staat hoe je eten kunt maken, zoals een speciale soep, of vlees of taart. 24

EXTRA OEFENEN VOOR HET INBURGERINGSEXAMEN OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl en / of via www.stationnederlands.nl. Maak daarbij de vragen van opdrachten 3 en 6 en maak de oefeningen van Station Nederlands. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe opdracht 9, 13 en 14 uit deze les met uw taalvriend. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe opdracht 6 (de samenvatting) en 10 uit deze les met uw taalvriend. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN Voor het examen Lezen kunt u oefenen met de opdrachten 3 en 6 bij de tekst van de gesprekken uit deze les. Ook kunt u oefenen met de extra opdracht. Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op: http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp Maak de voorbeeldexamens. Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen. 25

Hoe leer je Nederlands? Door veel te oefenen in de praktijk. Door de lessen van Edusom te volgen op radio, tv en internet. Door met deze lesbrieven te werken. En met Station Nederlands. Kijk ook eens op Oefenen.nl. Daar vindt u programma s over taal, maar ook over rekenen, gezondheid en nog veel meer. Kijk naar AT5 en Leef & Leer. Zoek een taalvriend om spreken en schrijven te oefenen. En zoek een taalcursus om nog meer te leren. U kunt ook naar het Taalspreekuur van de OBA gaan. Veel leerplezier! Meer oefenen? Kijk naar films van ETV. Op ETV en de website www.etv.nl zijn veel programma s te vinden. Doe de extra opdrachten. 26

Opdracht 1. Bekijk het filmpje van Taalklas. http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=6&aid=93 Opdracht 2. Eten is belangrijk. Lekker en gezond eten is belangrijk voor u en uw kinderen. Daarom is het goed om veel te weten over eten. Bekijk het filmpje van Taalklas over eten en geef antwoord op de vragen. 1. Wie komt er op bezoek bij de jongen? 2. Wat krijgt de moeder te eten en te drinken? 3. Vindt de jongen het gezellig dat hij visite heeft? 4. Vindt de vriendin van de jongen het leuk? 5. Wat is gezonder, rijst of patat? 27

Opdracht 3. Geef antwoord op de vragen 1. Wat vindt u lekkerder? Vis of vlees? 2. Wat vindt u lekkerder? Thee of koffie? 3. Wat vindt u lekkerder? Patat of rijst? Opdracht 4 Lees het recept op p.28 en kies het goede antwoord: 1. Wat moet je met de pompoen doen? a. Die moet je schillen. b. Die moet je in grove stukken snijden. c. Die moet je snipperen. 2. Wat voor een pan moet je gebruiken? a. Een koekenpan. b. Een wokpan. c. Een pan met een dikke bodem. 3. Wat kun je doen als de pompoenschotel te droog wordt? a. Alles goed omscheppen. b. Een scheutje water toevoegen. c. De deksel op de pan doen. 28

Pompoenschotel met geitenkaas. Ingredienten: 1 kleine pompoen 2 eetlepels olijfolie 1 ui, gesnipperd 2 teentjes knoflook, fijngehakt 1 courgette, in grove stukken 2 blikken kikkererwten 1 blik tomatenblokjes 2 theelepels gemalen komijn 1 mespunt cayennepeper 2 kaneelstokjes 150 g zachte geitenkaas, verbrokkeld Bereiden: Schil de pompoen en verwijder de pitten. Snij de pompoen in blokjes. Gebruik een pan met een dikke bodem. Zet de pan op het vuur en fruit hierin de ui en knoflook 1 minuut. Voeg de pompoen, courgette, kikkererwten en tomatenblokjes toe. Voeg daarna de kruiden (komijn, cayennepeper) en het kaneelstokje toe. Schep alles goed om. Zout en peper naar smaak toevoegen. Doe de deksel op de pan en laat het even zachtjes stoven tot de pompoen zacht is. Af en toe omscheppen. Voeg een scheutje water toe als de pompoenschotel de droog wordt. Schep het gerecht in een schaal en strooi de geitenkaas erover. Eet smakelijk! 29

ANTWOORDBLAD MEER OEFENEN Opdracht 2. 1. Zijn moeder. 2. Eerst krijgt ze taart en koffie (met melk en suiker). Daarna krijgt ze een boterham met kaas en een glas melk. Ze blijft ook voor het avondeten. Ze eten vis of vlees en rijst met tomaat en courgette. 3. Niet echt. Hij wil liever alleen zijn met zijn vriendin. 4. Nee. De vriendin moet de hele middag achter de bank zitten, dat vindt ze niet leuk. 5. Rijst. Opdracht 3. Uw eigen antwoorden. Opdracht 4. 1. b. Die moet je in grove stukken snijden. 2. c. Een pan met een dikke bodem. 3. b. Een scheutje water toevoegen. 30