Algemene economie P3 Auteurs: dr. R. Schöndorff, drs. J.F.B. Pleus en dr. C.A. de Kam Macro-economie bestudeert economische variabelen om op die manier te begrijpen hoe de economie in zijn geheel (nationaal of mondiaal) functioneert. Economische kringloop Conjunctuur: verandering van het groeipercentage van de economie of productie op korte termijn. Deze groeipercentages volgen een golvend patroon, doordat de bestedingen toe- en afnemen in de tijd. Gezinnen Bedrijven Overheden Buitenland Consumeren Investeren Overheidsuitgaven Export
Bij economische groei kijk je naar de groei van de productie(!). Inflatie: stijging van het algemeen prijspeil streefwaarde 2%. Deflatie: daling van het algemeen prijspeil. Oorzaken van inflatie: Overcapaciteit productiecapaciteit kan de vraag niet aan. Stijging productiekosten loonkostenstijging of grondstofkostenstijging. Te veel geld in omloop geldhoeveelheid stijgt meer dan productie. Gevolgen van inflatie: Koopkracht van geld daalt. Spaarders en schuldeisers verliezen koopkracht. Schuldenaars winnen koopkracht. Concurrentiepositie land verslechtert.
Taken/functies van de collectieve sector: Allocatiefunctie Overheid oefent invloed uit op wat er in onze economie wordt geproduceerd. (Her)verdelingsfuctie Overheid moet ervoor zorgen dat er een rechtvaardige verdeling van inkomen is. Stabilisatiefunctie Overheid streeft naar een stabiele economische ontwikkeling dempen van de conjunctuurgolven Rol van de overheid in de economie: Twee visies Keynesiaanse visie: Zij stelt dat de overheid verantwoordelijk is voor het bereiken van de doelstellingen van de economische politiek en zich zeer met de economie, vooral de conjunctuur, moet bemoeien. Zij zorgt voor volledige werkgelegenheid en groei. Klassieke visie: De overheid dient een zo klein mogelijke rol te spelen. Zij moet zich beperken tot het garanderen van veiligheid van de burgers, het beschermen van bezit en zorgen dat burgers hun contract naleven.
Productiefactoren: Beloning voor het ter beschikking stellen Arbeid loon/salaris Kapitaal rente of huur Natuur rente of pacht Ondernemerschap winst (meest onzekere inkomensbron) Nominaal inkomen = Nationaal product Nationaal Inkomen = totaal verdiende inkomen in een land in één jaar. Nationaal Product = waarde van alle goederen en diensten die in één jaar door een bepaald land worden geproduceerd. Wig is het verschil tussen de loonkosten en het nettoloon. Bestedingen van bedrijven investeringen: 3 soorten: Vervangingsinvesteringen (niet uit vrije wil, doen bedrijven omdat een machine versleten is) Uitbreidingsinvesteringen (uit vrije wil, in de hoop dat je meer kunt verkopen) Voorraadinvesteringen (niet uit vrije wil, grote voorraad heeft risico dat ze minder waard worden) Productiecapaciteit: hoeveelheid goederen en diensten die een economie (in een jaar) maximaal kan produceren. Bezettingsgraad: mate waarin de bestaande productiecapaciteit ook werkelijk wordt gebruikt. Natuur: De grond, het water, de lucht en alles daarop en daarin voor zover niet door mensen geproduceerd. Natuur en arbeid zijn de oorspronkelijke productiefactoren Kapitaal is een afgeleide factor. Deze moet met behulp van natuur en arbeid (en eventueel ander kapitaal) worden vervaardigd.
Conjunctuur: toe- en afname van het groeipercentage van de productie in een land (op korte termijn) als gevolg van toe- en afnemende bestedingen. Economische groei = Toename van de productie (reëel BBP). Productiecapaciteit structuurzijde/aanbodzijde van de economie. Productie conjunctuurzijde/vraagzijde van de economie.
Betalingsbalans: overzicht van alle inkomende en uitgaande geldstromen van en naar het buitenland.
De concurrentiepositie van een land verbetert als de loonkosten per persoon dalen! Openheid economie: mate waarin een land (intensieve) handelsbetrekkingen onderhoudt met het buitenland.