MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Vergelijkbare documenten
MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

Infosessies geluidsnormen muziek

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

hierna de tegen hierna de

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Bestuurlijke handhaving: afhandeling van een proces-verbaal

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen 6/24, hierna de

Transcriptie:

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 7 november 2017 met nummer MHHC/M/1718/0033 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0038/M Verzoekende partij mevrouw Marie-Louise BISSCHOP, wonende te 8582 Avelgem, Doorniksesteenweg 302 Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw voor wie optreedt, bij delegatie: de gewestelijke entiteit (de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer, AMMC) met kantoren te 1000 Brussel, Koning Albert II-laan 20 bus 8 vertegenwoordigd door: mevrouw Sigrid RAEDSCHELDERS, I. BESTREDEN BESLISSING De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 29 november 2016 de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 21 oktober 2016, gekend onder nummer 14- AMMC-1175-M. De bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 870 euro (145 euro verhoogd met de opdeciemen) wegens schending van artikel 43 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (hierna: VLAREM I) en van de artikelen 4.5.1.1 en 4.1.3.2 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (hierna: VLAREM II) en van artikel 22 Milieuvergunningendecreet. Aan de verzoekende partij wordt verweten dat zij ten tijde van de vaststellingen bij de exploitatie van haar inrichting de geluidsnormen heeft overschreden. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING De verwerende partij dient een antwoordnota en het administratief dossier in. De verzoekende partij dient geen wederantwoordnota in. De verwerende partij dient geen laatste nota in. De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 19 oktober 2017. De heer Pieter CALLEBAUT voert het woord voor de verwerende partij. De verzoekende partij verschijnt schriftelijk. 1

Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. III. FEITEN 1. De verzoekende partij exploiteerde ten tijde van de vaststellingen een inrichting klasse drie met vijf tot tien volwassen honden op het adres waar zij woonachtig is. 2. Op 21 november 2013 wordt na klachtmelding door een inspecteur van de lokale politie zone Mira (hierna: de verbalisant) overgegaan tot een geluidsmeting (beperkt akoestisch onderzoek conform bijlage 4.5.1 VLAREM II bis, art. 1) naar aanleiding van een buurthinder door blaffende honden. De verbalisant doet volgende vaststellingen: 1. Situering van de problematiek en identificatiegegevens ( ) Ondergetekende is ter plaatse aangekomen om 16u45'. De geluidsniveaumeter wordt opgesteld in de tuin van klager, op een afstand van ongeveer 5 m van de achtergevel, naast de haag, frontaal gericht naar de locatie waar de honden worden gehouden. Volgens de klager zitten de honden momenteel binnen in de loods en zijn ze nog beter te horen wanneer ze in de buitenrennen zitten. We stellen vast dat er langs weerszijden van de loods buitenrennen zijn geplaatst. Voor één zijde van de rennen zijn er balen stro geplaatst, hetgeen eerder een visuele dan een geluidsisolerende afscherming biedt. De afstand tussen de microfoon en de geluidsbronnen bedraagt ongeveer 20 m. Om 16u51' start ik de geluidsmeting. Tussen 16u51 en 17u06 meet ik het waargenomen omgevingsgeluid, dit wil zeggen het geluid met het hondengeblaf. Tussen 17u38 en 17u54 meet ik vervolgens te Avelgem, namelijk in de Doorniksesteenweg ter hoogte van het huisnummer 321, dit is ongeveer 500 m verwijderd van de Doorniksesteenweg 302, het residueel geluid, dit wil zeggen het geluid dat zou worden gemeten zonder het geluid van de honden. Het residueel geluid dient te worden gemeten om het specifiek geluid veroorzaakt door de inrichting te kunnen bepalen (berekenen). Indien het omgevingsgeluid (residueel geluid plus geluidsbron) en het residueel geluid gekend zijn, dan kan de bijdrage van deze geluidsbron (het hondengeblaf) tot het omgevingsgeluid worden berekend en de verkregen niveau's worden getoetst aan de opgelegde normen. ( ) 3. Toegepaste meetmethodiek en opstelling De meting wordt in de tuin van klager uitgevoerd, in openlucht, op een afstand van 10 m van de achtergevel van klager, Doorniksesteenweg 304, 8582 Avelgem, met opstelling van de microfoon op 1,20 m boven de grond en op ongeveer 20 m van de geluidsbron. 2

Het geblaf van de honden was gedurende de meting duidelijk hoorbaar, zij het dat de honden binnen in de loods zaten. Volgens de klager bevinden de honden zich op geregelde tijdstippen ook in de buitenrennen en is de geluidshinder dan nog manifester. Het meettoestel wordt ingesteld voor de buitenmeting als volgt: - dynamiek: "fast" - gewogen metingscurve: "A" - geluidsveld: "frontal" Het waargenomen geluid was te omschrijven als een stabiel geluid. De metingen konden gebeuren onder representatieve en in de tijd reproduceerbare toestanden. De meetomstandigheden zijn deze bepaald in Bijlage 4.5.1 Vlarem II bis. De plaats waar de honden worden gehouden ligt deels in een woonuitbreidingsgebied, deels in een landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De woning van de klager ligt in woongebied. Beide locaties situeren zich op minder dan 500 m van een industriezone. 4. Meetresultaten 1.Het omgevingsgeluid Gemeten met geluid van de honden: Meetperiode LAeq LA95 16u51-17.06 59,2 db(a) 45 db(a) 2. Het residueel geluid Het residueel geluid is het verschil tussen het omgevingsgeluid en het specifiek geluid van het hondengeblaf. Dit residueel geluid wordt gemeten op een afstand van de hondenkwekerij, in de Doorniksesteenweg thv huisnummer 321 te 8582 Avelgem, teneinde de invloed van het hondengeblaf te elimineren. Meetperiode LAeq LA95 17u38-17u54 49,2 db(a) 39 db(a) 3. Het specifiek geluid Na berekening: 1. Voor de LAeq-waarden verkrijgt men na berekening: 58,6 db(a) 2. Voor de LA95 waarden verkrijgt men na berekening: 43,7 db(a) De parameter die we weerhouden om het specifiek geluid te beoordelen is het LAeqgeluidsniveau, dit wil zeggen het equivalent gewogen geluidsniveau. Deze LAeq-waarde is een soort gemiddelde waarde die wordt gewogen gedurende de ganse meetperiode van 15'. 5. Toelichting Normering 3

( ) Het specifieke geluid mag dus overdag 45 db(a), en 's avonds en 's nachts 40 db(a) bedragen. Het gemeten specifieke geluid van het hondengeblaf bedraagt 58 db(a) (afgerond naar beneden). De bijdrage van de blaffende honden aan het omgevingsgeluid is dus duidelijk, niettegenstaande deze honden zich in de loods bevonden. Vermoedelijk zijn er diverse openingen langs de zijkanten van de loods, want het geblaf was toch ook louter auditief duidelijk hoorbaar; volgens de klager is het geluid als de honden in de buitenrennen zitten onhoudbaar. De blaffende honden veroorzaken dus in de 3 periodes een overschrijding van de normen bepaald in Vlarem IIbis : - overdag (tussen 07u00' en 19u00'): een overschrijding met 13 db(a) - 's avonds (tussen 19u00' en 22u00'): een overschrijding met 18 db(a) - 's nachts (tussen 22u00' en 07u00'): een overschrijding met 18 db(a) De hinder door de blaffende honden is ernstig te noemen. In deze momentopname die een dergelijke overschrijding aantoont was het geluid volgens de klager minder manifest dan op andere tijdstippen wanneer er verschillende honden tegelijkertijd in de buitenrennen zitten en wanneer er 1 hond begint te blaffen, de andere honden snel volgen. Een aanpak van deze hinderproblematiek dringt zich dan ook op. ( ) We adviseren daarom aan het Schepencollege om als bijzondere voorwaarde op te nemen dat alle honden zich binnen de afgesloten loods moeten bevinden en dat de buitenrennen die nu aanwezig zijn moeten worden verwijderd. Op het ogenblik van de geluidsmetingen zaten de honden binnen, maar blijkt er nog steeds een overschrijding te zijn van de geluidsnormen. Daarom moeten er bijkomend afdoende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende loods worden getroffen, zodat de Vlarem-geluidsnormen kunnen worden gehaald. Deze vaststellingen worden opgenomen in het aanvankelijk proces-verbaal nr. PV KO.64.L5.012553/2013, afgesloten op 21 november 2013 en op 29 november 2013 verzonden aan de verzoekende partij en op 26 februari 2014 verzonden aan de procureur des Konings te Kortrijk. 3. Op 2 december 2013 wordt door het college van burgemeester en schepenen te Avelgem akte genomen van de melding klasse drie, die door de verzoekende partij op 30 juli 2013 werd ingediend. 4. In het navolgend proces-verbaal nr. 001025/14 van 28 januari 2014 verschaft verbalisant nadere toelichtingen bij de eerdere vaststellingen. 5. Op 5 februari 2014 wordt de verzoekende partij verhoord over voormelde vaststellingen. Zij verklaart onder meer: 4

Ik ben op de hoogte van de geluidsmeting die op 21/11/2013 om 16u45' werd uitgevoerd ten aanzien van de honden die worden gehouden op het adres Doorniksesteenweg 302 te 8580 Avelgem. lk ken ook de resultaten van dat beperkt akoestisch onderzoek Ik heb een melding gedaan voor het houden van 8 honden. Er werd ondertussen akte genomen van de melding op 02/12/13. Ik wens te benadrukken dat de klagende buren de honden zelfs regelmatig ophitsen (...) Ik neem nu reeds volgende maatregelen: Ik houd 's nachts 2 honden binnen in de woning. Overdag en 's nachts zit er een volwassen hond binnen. lk heb 1 hond geplaatst bij mijn schoonmoeder. Overdag zitten er 6 honden buiten en 's nachts 4. Overdag mogen de honden in de buitenrennen als speelruimte. Bij mijn afwezigheid is de situatie zoals 's nachts. De honden zijn onder mijn verantwoordelijkheid. Dit verhoor werd opgenomen in het navolgend proces-verbaal nr. 001025/14 (bijlage 8) van 28 januari 2014. 6. Op 18 juli 2014 begeeft de verbalisant zich opnieuw ter plaatse ten einde na te gaan in hoeverre verzoekende partij zich in regel heeft gesteld. De verzoekende partij wordt opnieuw verhoord en verklaart dat zij het aantal honden heeft terug gebracht tot vier honden zodat ze niet langer een meldingplichtige inrichting zou exploiteren en niet langer aan de opgelegde bijzondere voorwaarden zou dienen te voldoen. Dit wordt bevestigd door de verbalisant, dewelke tevens constateert dat de situatie aanzienlijk was verbeterd voor de klagers. De vaststellingen werden opgenomen in het navolgende proces-verbaal nr. 008084/14 van 28 juli 2014. 7. Op 31 juli 2014 meldt de procureur des Konings dat hij niet zal overgaan tot strafrechtelijke vervolging, nadat deze op 10 april 2014 om een verlenging van de beslissingstermijn had verzocht. De gewestelijke entiteit ontvangt op 16 september 2014 bericht van deze beslissing. 8. Met een brief van 20 oktober 2014 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. 9. De verzoekende partij bezorgt haar schriftelijk verweer met een aangetekende brief van 13 november 2014 aan de gewestelijke entiteit. Zij verzoekt niet om een hoorzitting. 10. De gewestelijke entiteit legt op 21 oktober 2016 de vermelde bestuurlijke geldboete op. Deze beslissing wordt aan de verzoekende partij betekend met een aangetekende brief van 31 oktober 2016. De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt: 5

4. Beoordeling De vastgestelde feiten worden beoordeeld in toepassing van de artikelen zoals vervat in afdeling IV van hoofdstuk IV van titel XVI van het DABM: "De bestuurlijke geldboeten". 4.1. De toerekenbaarheid aan de overtreder Hoofdstuk 4.5 van VLAREM II betreffende de beheersing van geluidshinder is erop gericht om de impact van ingedeelde inrichtingen op het leefmilieu tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Het geluid dat een bepaalde inrichting produceert dient daarbij beperkt te worden tot een maximaal geluidsniveau. De precieze hoogte van dit maximale niveau is verschillend in functie van de periode van de dag, de aard van de omgeving/bestemming volgens het gewestplan en het feit of het om een nieuwe of bestaande inrichting gaat. Overeenkomstig artikel 1.1.2 van VLAREM II wordt de term "bestaande inrichting" gedefinieerd als die inrichtingen die op 1 januari 1993 in bedrijf zijn gesteld en waarvoor de melding gebeurde voor 1 maart 1993. De term "nieuwe inrichting wordt gedefinieerd als ingedeelde inrichtingen die niet beantwoorden aan de criteria terzake "bestaande inrichtingen". Vermoedelijke overtreder exploiteerde ten tijde van de vaststellingen een meldingsplichtige inrichting waarvoor op 30 juli 2013 een melding klasse 3 was ingediend. Dit betreft een nieuwe inrichting. Overeenkomstig artikel 4.5.5.1, 1 van VLAREM II mag voor inrichtingen van klasse 3 het specifieke geluid in open lucht van nieuwe inrichtingen de met 5 db(a) verminderde richtwaarde in bijlage 4.5.4 van VLAREM II niet overschrijden op de in 3 of 4 van artikel 1 van bijlage 4.5.1 bij VLAREM II bepaalde meetpunten. De inrichting van de vermoedelijke overtreder is volgens het gewestplan Kortrijk deels gelegen in woongebied en deels in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De meting van verbalisant gebeurde in woongebied ter hoogte van de woning van de klager. Dit alles is gelegen op minder dan vijfhonderd meter van een industriezone. Overeenkomstig bijlage 4.5.4 bij VLAREM II is de richtwaarde voor het specifieke geluid in open lucht van een als hinderlijk ingedeelde inrichting gelegen in een gebied op minder dan vijfhonderd meter van een industriegebied vastgesteld op 50 db(a) overdag en 45 db(a) 's avonds en 's nachts. Conform artikel 4.5.5.1, 1 VLAREM II mag het specifieke geluid deze richtwaarden verminderd met 5 db(a), zijnde 45 db(a) 's nachts en 40 db(a) 's avonds en 's nachts, niet overschreden worden. Verbalisant stelde op 21 november 2013 overdag een specifiek geluid in open lucht veroorzaakt door het hondengeblaf uit de inrichting van vermoedelijke overtreder vast van 58 db(a) Dit is een overschrijding van de overdag geldende richtwaarde met 13 db(a). Verbalisant omschreef het waargenomen geluid van het geblaf als een stabiel geluid. In een navolgend proces-verbaal van 28 januari 2014 benadrukt verbalisant dat het hondengeblaf geen incidenteel maar een continu geluid was. In het aanvankelijk proces-verbaal besloot verbalisant dat er ook een overschrijding was van de richtwaarden voor de avond- en nachtperiode. Hier moet evenwel worden vastgesteld dat uit het dossier niet blijkt dat verbalisant zelf ter plaatse heeft vastgesteld dat de honden ook in de avond- en nachtperiode blaften. Daarom kan geen schending van de geluidsnormen in de avond- of nachtperiode in hoofde van vermoedelijke overtreder worden weerhouden, enkel in de dagperiode. 6

Artikel 22 van het Milieuvergunningendecreet bepaalt dat de exploitant van een inrichting verplicht is de milieuvoorwaarden na te leven en ongeacht de verleende vergunning steeds de nodige maatregelen moet treffen om schade, hinder en zware ongevallen te voorkomen. Artikel 43 van VLAREM I schrijft eveneens voor dat de exploitant van een inrichting verplicht is om de in de milieuvergunning opgelegde bijzondere voorwaarden, de voor de inrichting geldende algemene of per categorie van inrichtingen vastgestelde milieuvergunningsvoorwaarden, alsmede alle andere op de exploitatie van de inrichting van toepassing zijnde wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen met betrekking tot de bescherming van het leefmilieu, van de oppervlaktewateren en van de externe veiligheid na te leven en eveneens om ongeacht de verleende vergunning steeds de nodige maatregelen te treffen om schade en hinder te voorkomen. Artikel 4.1.3.2 van VLAREM II zegt dat de exploitant als normaal zorgvuldig persoon alle nodige maatregelen moet nemen om de buurt niet te hinderen door, onder meer, geluid. In casu was er wel degelijk sprake van hinder voor de omgeving door het hondengeblaf gelet op de klachten die de milieudienst van de gemeente Avelgem en de politie hadden ontvangen. Bovenvermelde feiten maken een schending uit van: VLAREM I: artikel 43; VLAREM II: artikel 4.5.1.1; artikel 4.1.3.2; Milieuvergunningendecreet: artikel 22, en vallen daarmee onder de definitie van een milieumisdrijf als bedoeld in artikel 16.1.2, 2 DABM, waarvoor een bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Het milieumisdrijf staat vast in hoofde van overtreder. 4.2. De hoogte van de geldboete Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete wordt rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, de frequentie en de omstandigheden waarin de feiten gepleegd of beëindigd zijn. 4.2.1. De ernst van de feiten De doelstelling van bovenvermelde regelgeving is het voorkomen of beperken van de negatieve milieu- en veiligheidsinvloeden van menselijke bedrijvigheden en handelingen die milieubelastend kunnen zijn, of die gevaarrisico's in zich kunnen dragen. De richtwaarde voor geluid in openlucht overdag betrof 45 db(a). De verbalisant stelde op 21 november 2013 een specifiek geluid van 58 db(a) vast. Dit houdt een overschrijding van de richtwaarde in van 13 db(a). De db(a)-schaal is een logaritmische schaal, hetgeen betekent dat een toename van 3 db(a) reeds een verdubbeling van de akoestische energie meebrengt en een toename van 10 db(a) een vertienvoudiging van de akoestische energie. Een toename van 10 db(a) wordt als een verdubbeling van de luidheid ervaren. 7

Het overschrijden van de norm leidde tot meerdere klachten van een buurtbewoner. Er was bijgevolg sprake van geluidshinder. Het niet naleven van de geluidsnormen stelt het leefmilieu, de gezondheid en veiligheid van de bevolking bloot aan een hoger risico op hinder. Geluidshinder kan bijzonder belastend zijn voor de leefomgeving en de omwonenden en kan het woongenot en de slaap sterk verstoren. Er zijn aanwijzingen dat langdurige blootstelling aan geluid de kans op hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten vergroot. Deze feiten zijn derhalve voldoende ernstig om gesanctioneerd te worden. 4.2.2. De frequentie In haar schriftelijk verweer van 7 november 2014 vermeldde overtreder dat er slechts sprake was van een eenmalige overtreding. Het betreft inderdaad een eenmalige schending. Er zijn minstens geen indicaties die erop wijzen dat bij overtreder reeds eerder vergelijkbare feiten werden vastgesteld. Het criterium frequentie geeft derhalve geen aanleiding tot een hogere geldboete. 4.2.3. De omstandigheden. Bij het bepalen van de hoogte van de boete wordt rekening gehouden met de bereidheid van de overtreder om voor de vastgestelde schendingen maatregelen te nemen. Overtreder heeft met bekwame spoed onmiddellijk nadat ze kennis kreeg van de overschrijding van de geluidsnormen maatregelen genomen en ook haar ingedeelde activiteit stopgezet door het aantal honden te verlagen tot minder dan vijf, een niet meldingsplichtige activiteit. De inspanningen van overtreder om de geluidsnormen te respecteren resulteerden uiteindelijk in een geluidsniveau dat aanvaardbaar was voor de klagers, zoals blijkt uit het navolgend proces-verbaal. Deze elementen worden meegenomen als verzachtende omstandigheden bij het bepalen van de hoogte van de geldboete, wat aanleiding geeft tot een lagere geldboete. AMMC ging per schrijven van 20 oktober 2014 over tot kennisgeving van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. Artikel 16.4.37 DABM voorziet dat AMMC een boetebeslissing moet nemen binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving. Deze termijn van honderdtachtig dagen is een termijn van orde, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt. Deze beslissingstermijn is inmiddels verstreken. AMMC is in casu evenwel van oordeel dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen. Zonder overschrijding van de beslissingstermijn zou de bestuurlijke geldboete, na toepassing van de decretaal bepaalde waarderingscriteria, aanleiding hebben gegeven tot een boete van 1.116 euro, zijnde 186 euro vermeerderd met de opdeciemen. AMMC acht het, wegens de voorliggende overschrijding van de beslissingstermijn en rekening houdende met de concrete elementen in het dossier, passend en redelijk om voormeld boetebedrag met 22 procent te verlagen tot 870 euro, zijnde 145 euro vermeerderd met de opdeciemen. Ten slotte zijn er, wat dit milieumisdrijf betreft, geen verdere bijzondere omstandigheden die in rekening worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de boete. 8

OM DEZE REDENEN beslist de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer om aan Marie-Louise Bisschop RR-nr: 80050947696 Doorniksesteenweg 302 8582 Avelgem een bestuurlijke geldboete op te leggen ten bedrage van 870 euro, zijnde 145 euro vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren conform artikel 16.4.25 DABM. Dit is de bestreden beslissing. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING Uit het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen. V. ONDERZOEK VAN DE MIDDELEN TOT VERNIETIGING A. Eerste middel Standpunt van de partijen 1. De verzoekende partij roept de schending in van artikel 16.4.31 en 16.4.37 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna:dabm) en van de redelijke termijnvereiste als beginsel van behoorlijk bestuur. Zij stelt dat het proces-verbaal van 21 november 2013 pas op 26 februari 2014 werd overgemaakt aan de procureur des Konings te Kortrijk, terwijl dit conform artikel 16.4.31 DABM onmiddellijk diende te gebeuren. Er wordt geen enkele verantwoording gegeven betreffende dit tijdsverloop van drie maanden. Tevens stelt de verzoekende partij dat de gewestelijke entiteit pas op 21 oktober 2016 een boetebeslissing nam, terwijl de verzoekende partij reeds op 20 oktober 2014 werd in kennis gesteld van het voornemen om een boete op te leggen. Hiermee werd de beslissingstermijn van 180 dagen, voorzien in artikel 16.4.37 DABM, flagrant overschreden. De verzoekende partij meent dat in ieder geval de redelijke termijn geschonden is omdat de gewestelijke entiteit reeds in november 2014 over alle benodigde informatie beschikte, de zaak weinig complex is, zij steeds heeft meegewerkt en haar verweer tijdig heeft bezorgd en tot slot omdat er geen enkele nieuwe onderzoeksdaad werd gesteld. Volgens de verzoekende partij dient de bestreden beslissing om die reden vernietigd te worden. 2. De verwerende partij antwoordt dat de verzoekende partij niet aannemelijk maakt dat artikel 16.4.31 DABM werd geschonden. Evenmin verduidelijkt zij welke rechtsgevolgen hieraan moeten 9

worden gekoppeld. De verwerende partij benadrukt dat een mogelijke schending van het geschonden geachte artikel niet kan leiden tot de vernietiging van de bestreden beslissing. De verwerende partij stelt verder dat de verzoekende partij geen belang heeft bij dit middelonderdeel. De verbalisant heeft het verhoor van 5 februari 2014 afgewacht vooraleer het aanvankelijke proces-verbaal en het navolgend proces-verbaal tezamen aan het parket over te maken. Op die manier werd aan de verzoekende partij nog de mogelijkheid geboden zich uit te spreken over de inhoud van het aanvankelijke proces-verbaal. Bovendien zou het afzonderlijk overmaken van de beide processen-verbaal de uitkomst van de procedure niet hebben veranderd. Met betrekking tot het tweede middelonderdeel stelt de verwerende partij dat de overschrijding van de beslissingstermijn uit artikel 16.4.37 DABM niet tot de vernietiging van de bestreden beslissing kan leiden, daar het geen vervaltermijn maar een termijn van orde betreft. Zij is van mening dat er evenmin sprake is van een schending van de redelijke termijn. De verwerende partij heeft bovendien het tijdsverloop als een boeteverlagende factor meegenomen en de boete om die reden verminderd met 22%. De verzoekende partij toont niet waarom een bijkomende vermindering moet toegestaan worden. Zij toont niet aan dat zij concreet benadeeld werd door het tijdsverloop. Beoordeling door het College 1. Artikel 16.4.31, 1 e lid DABM luidt als volgt: Bij de vaststelling van een milieumisdrijf bezorgt de verbalisant onmiddellijk een procesverbaal aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waar het milieumisdrijf is gepleegd. In de parlementaire voorbereiding bij de toelichting van artikel 16.4.31 DABM wordt verwezen naar artikel 29 Sv: overeenkomstig artikel 29 Wb. SV stelt de verbalisant een proces-verbaal op dat hij onmiddellijk bezorgt aan de procureur des Konings ; Art. 29 Sv. luidt: Iedere gestelde overheid, ieder openbaar officier of ambtenaar ( ) die in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of van een wanbedrijf, is verplicht daarvan dadelijk bericht te geven aan de procureur des Konings ( ) en aan die magistraat alle desbetreffende inlichtingen, processen-verbaal en akten te doen toekomen. De achterliggende gedachte bij de kennisgeving uit artikel 16.4.31 DABM is volgens de toelichting dat de procureur des Konings de eerste keuze moet krijgen of hij het milieumisdrijf al dan niet strafrechtelijk wil behandelen. De procureur kan die keuze pas maken nadat hij volledig geïnformeerd is door de verbalisant, zodat het niet onredelijk is dat er wordt gewacht met het overmaken van het PV tot het verhoor was opgenomen. In casu werd het aanvankelijk proces-verbaal afgesloten op 21 november 2013 en werd het op 26 februari 2014 verzonden naar de procureur des Konings te Kortrijk. Intussen werd nog een verhoor 10

met de verzoekende partij ingepland dat plaatsvond op 5 februari 2014. Gelet op dit verhoor, mag het proces-verbaal geacht worden onmiddellijk te zijn bezorgd aan de procureur des Konings. De decreetgever heeft bovendien geen automatische sanctie gekoppeld aan het niet-respecteren van deze onmiddellijke kennisgeving. Het gebeurlijk niet onmiddellijk bezorgen van het procesverbaal aan het parket leidt niet tot de ongeldigheid van de vaststellingen, noch tot het verlies van de bijzondere bewijswaarde van het proces-verbaal, en heeft aldus evenmin gevolgen voor de bestreden beslissing die op deze processen-verbaal geënt is. De verzoekende partij betwist overigens de vaststellingen en het gepleegde misdrijf niet. 2. Artikel 16.4.37, 1 e lid DABM luidt als volgt: Binnen een termijn van honderdtachtig dagen na de kennisgeving, vermeld in artikel 16.4.36, 1, beslist de gewestelijke entiteit over het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. De gewestelijke entiteit brengt de vermoedelijke overtreder door middel van een kennisgeving op de hoogte van haar beslissing binnen een termijn van tien dagen. De termijn bepaald in dit artikel is geen vervaltermijn maar een termijn van orde. De schending van deze termijn kan op zich niet tot de vernietiging van de bestreden beslissing leiden vermits de decreetgever geen sanctie heeft bepaald die de overschrijding ervan van rechtswege bestraft. De loutere overschrijding van deze termijn leidt bijgevolg niet tot bevoegdheidsverlies in hoofde van de gewestelijke entiteit en kan bijgevolg niet tot de vernietiging van de bestreden beslissing leiden. Het middel wordt verworpen. B. Tweede middel Standpunt van de partijen 1. De verzoekende partij roept in haar tweede middel, zoals geformuleerd in ondergeschikte orde, in essentie de schending in van de decretale waarderingscriteria zoals opgenomen in artikel 16.4.29 DABM en van de motiveringsplicht. De verzoekende partij meent dat de gewestelijke entiteit de ernst van de feiten onredelijk beoordeelt waar deze stelt dat de langdurige blootstelling aan geluid de kans op hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten vergroot. Zij stelt dat zij onmiddellijk maatregelen genomen heeft waardoor de situatie voor de klagende buurtbewoner aanzienlijk is verbeterd. De verzoekende partij wijst inzake de frequentie op het eenmalig karakter van de ten laste gelegde feiten. De verzoekende partij meent met betrekking tot de omstandigheden dat de motivering van de toegepaste vermindering niet afdoende is. Meer concreet stelt zij dat de bestreden beslissing geen enkel precies aanknopingspunt bevat om het verminderingspercentage van 22% te staven en dat de motivering van de gewestelijke entiteit aldus een loutere stijlclausule lijkt. 11

2. De verwerende partij verwijst naar haar discretionaire bevoegdheid, rekening houdend met de criteria (onder andere de ernst van de feiten) uit artikel 16.4.29 DABM. Zij stelt dat de bestreden beslissing zeer concreet de ernst van de feiten motiveert, waaruit kan worden afgeleid dat de verwerende partij voldoende rekening heeft gehouden met de ernst van het milieumisdrijf bij het bepalen van de hoogte van de geldboete. De verzoekende partij voert aan dat zij voor de geluidsmeting niet van de problematiek op de hoogte was en dat zij onmiddellijk maatregelen heeft getroffen na de vaststellingen. De onwetendheid van de verzoekende partij en haar onmiddellijke actie doet evenwel geen afbreuk aan de ernst van de feiten. Met deze laatste verzachtende omstandigheid werd echter wel rekening gehouden bij de boetebeslissing, gezien deze aanleiding heeft gegeven tot een verlaging van de geldboete. De verzoekende partij toont geenszins aan dat de gewestelijke entiteit onredelijk gehandeld heeft. De verwerende partij stelt dat het middelonderdeel inzake de motivering op vlak van het overschrijden van de beslissingstermijn feitelijke grondslag mist daar zij het boetebedrag concreet met 22% heeft verminderd. Bovendien wordt als duidelijk aanknopingspunt de datum van de kennisgeving van de opstart van de boeteprocedure gegeven en wordt er uitdrukkelijk melding gemaakt van het boetebedrag dat zou zijn opgelegd zonder de overschrijding van de beslissingstermijn. De verzoekende partij toont evenmin aan dat haar rechten van verdediging geschonden zijn door het tijdsverloop of dat zij hierdoor enig nadeel heeft geleden. De toegepaste verlaging heeft het mogelijk nadeel van de verzoekende partij alleszins op afdoende wijze hersteld. Beoordeling door het College 1. Boetebeslissingen vallen onder de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen. Op grond van artikel 3 van deze wet moet de motivering de juridische en feitelijke overwegingen vermelden die aan de boetebeslissing ten grondslag liggen. De motivering moet afdoende zijn, hetgeen betekent dat de opgegeven motieven pertinent moeten zijn en moeten volstaan om de bestreden beslissing te schragen. Het volstaat dus niet te verwijzen naar loutere stijlclausules. Anders oordelen, zou erop neerkomen dat de legaliteitscontrole dode letter blijft. Toegepast op de bevoegdheid tot bestuurlijke beboeting op grond van artikel 16.4.25 DABM juncto artikel 16.4.27, tweede lid, DABM, die de gewestelijke entiteit de beslissingsvrijheid geeft om het bedrag van de boete vast te leggen tussen minimum 0 euro en maximum 250.000 euro, te vermeerderen met de opdeciemen die van toepassing zijn voor de strafrechtelijke geldboeten, brengt de verplichting tot een afdoende motivering mee dat ieder besluit dat tot het opleggen van een boete overgaat niet enkel de keuze voor beboeting maar ook het bedrag van de boete naar behoren motiveert. Artikel 16.4.29 DABM bepaalt dat dit boetebedrag moet worden afgestemd op de ernst van het milieumisdrijf en tevens moet rekening houden met de frequentie en de omstandigheden waarin de vermoedelijke overtreder milieu-inbreuken of milieumisdrijven heeft gepleegd of beëindigd. Concreet houdt zulks in dat de gewestelijke entiteit beschikt over een ruime beslissingsbevoegdheid om de gepast geachte alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen. De bestreden beslissing moet echter op controleerbare wijze, en dus aan de hand van precieze en concrete elementen, doen blijken dat bij het bepalen van de sanctie daadwerkelijk rekening 12

gehouden is met de decretale waarderingscriteria en teneinde het College als controlerechter toe te laten na te gaan of er geen kennelijke wanverhouding bestaat tussen de feiten en de opgelegde boete. 2. In casu blijkt uit de bestreden beslissing dat de gewestelijke entiteit in haar beslissing verwijst naar een aantal aspecten die de ernst van het misdrijf bepalen, waaruit zij afleidt dat het misdrijf voldoende ernstig is om te worden gesanctioneerd: De doelstelling van bovenvermelde regelgeving is het voorkomen of beperken van de negatieve milieu- en veiligheidsinvloeden van menselijke bedrijvigheden en handelingen die milieubelastend kunnen zijn, of die gevaarrisico's in zich kunnen dragen. De richtwaarde voor geluid in openlucht overdag betrof 45 db1a). De verbalisant stelde op 21 november 2013 een specifiek geluid van 58 db1al vast. Dit houdt een overschrijding van de richtwaarde in van 13 db(a). De db(a)-schaal is een logaritmische schaal, hetgeen betekent dat een toename van 3 db(a) reeds een verdubbeling van de akoestische energie meebrengt en een toename van 10 db(a) een vertienvoudiging van de akoestische energie. Een toename van 10 db(a) wordt als een verdubbeling van de luidheid ervaren. Het overschrijden van de norm leidde tot meerdere klachten van een buurtbewoner. Er was bijgevolg sprake van geluidshinder. Het niet naleven van de geluidsnormen stelt het leefmilieu, de gezondheid en veiligheid van de bevolking bloot aan een hoger risico op hinder. Geluidshinder kan bijzonder belastend zijn voor de leefomgeving en de omwonenden en kan het woongenot en de slaap sterk verstoren. Er zijn aanwijzingen dat langdurige blootstelling aan geluid de kans op hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten vergroot. Deze feiten zijn derhalve voldoende ernstig om gesanctioneerd te worden. Hoewel het bestaan van effectieve milieuschade geen vereiste is voor de kwalificatie van de ten laste gekegde feiten als milieumisdrijf, wordt in de bestreden beslissing in concreto vastgesteld dat de normen ernstig overschreden zijn, nl. met 13 db(a) alsook de hieruit voortvloeiende geluidshinder voor de buurtbewoner. Tevens wordt in abstracto gewezen op de mogelijke gevaren en effecten van geluidshinder voor mens en leefomgeving. De gewestelijke entiteit neemt tevens mee dat de verzoekende partij maatregelen genomen heeft en de situatie nadien tot aanvaardbare normen werd teruggebracht. De verzoekende partij beperkt zich ertoe te stellen dat deze motivering niet ernstig zou zijn. Het loutere feit dat de verzoekende partij het niet eens is met de beoordeling van de ernst van de feiten, maakt de motivering van de gewestelijke entiteit niet foutief noch kennelijk onredelijk. 3. De beslissing, die aangeeft dat zij een aantal omstandigheden in aanmerking genomen heeft als boeteverlagende (of boeteverhogende) factoren, moet duidelijk en op meetbare wijze aangeven in welke mate en op welke wijze deze elementen in rekening gebracht zijn en effectief geleid hebben tot een aanpassing van het initiële basisbedrag. 13

De gewestelijke entiteit motiveert met betrekking tot het tijdsverloop dat zij dit gegeven als een boeteverlagende factor heeft meegenomen. Zij verduidelijkt van welk basisbedrag zij vertrekt, en geeft ook duidelijk aan welke procentuele verlaging zij op het door haar vastgelegde basisbedrag heeft toegepast. Op basis van de in de bestreden beslissing opgenomen motieven is het voor het College in het kader van haar legaliteitstoets dan ook mogelijk om na te gaan of de decretale waarderingscriteria correct werden toegepast en of de opgelegde boete in verhouding staat met de gepleegde feiten. De verzoekende partij toont niet aan dat de toegepaste vermindering van 22% kennelijk onredelijk is. Het middel wordt verworpen. BESLISSING VAN HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE 1. Het College verwerpt het beroep. 2. De behandeling van het beroep heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Dit arrest is uitgesproken te Brussel in openbare zitting van 7 november 2017 door de eerste kamer. De toegevoegd griffier, De voorzitter van de eerste kamer, Chana GIELEN Marc VAN ASCH 14