HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST"

Transcriptie

1 HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 21 augustus 2018 met nummer HHC/M/1718/0089 in de zaak met rolnummer 1718/MHHC/0006/M Verzoekende partij de bvba D HAENE KARL vertegenwoordigd door advocaat Vallery DECLERCQ met woonplaatskeuze op het kantoor te 8570 Anzegem, Kerkstraat 1 Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw voor wie optreedt, bij delegatie: de gewestelijke entiteit (het Departement Omgeving - afdeling Handhaving) met kantoren te 1000 Brussel, Koning Albert II-laan 20 bus 8 vertegenwoordigd door: mevrouw Sigrid RAEDSCHELDERS, afdelingshoofd I. BESTREDEN BESLISSING De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 4 december 2017 de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 23 oktober 2017, gekend onder nummer De bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van euro (1.118 euro verhoogd met de opdeciemen) wegens schending van artikel 4, 1 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (hierna: Milieuvergunningsdecreet) en artikel 5, 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (hierna: Vlarem I), en schending van artikel , 2, 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna DABM). Aan de verzoekende partij wordt verweten dat zij, zonder hiertoe over een milieuvergunning te beschikken, een als hinderlijk ingedeelde inrichting heeft geëxploiteerd en dat zij de haar opgelegde bestuurlijke maatregelen opzettelijk niet heeft nageleefd. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING De verwerende partij dient een antwoordnota en het administratief dossier in. De verzoekende partij dient een wederantwoordnota in. De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 5 juli

2 Advocaat Eva DEFLO loco advocaat Vallery DECLERCQ voert het woord voor de verzoekende partij. De heer Christophe SCHELFAUT voert het woord voor de verwerende partij. Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. III. FEITEN 1. Op 18 maart 2015 ontvangt de heer Nys Charly, toezichthoudend ambtenaar van de lokale politiezone Mira, een telefonische melding dat een aannemer een stuk grond huurt in de Steenovenstraat in 8790 Waregem en daar vergunningsplichtige activiteiten uitvoert zonder milieuvergunning. De heer Nys begeeft zich ter plaatse en stelt vast dat er op het terrein verschillende bergen met steenpuin, gebroken steenpuin en aarde liggen, dat er een zeefinstallatie staat en dat het terrein verhard werd met steenpuin. Gedurende de vaststellingen komt de heer D Haene Karl, zaakvoerder van de bvba Karl D Haene ter plaatse. Deze stelt dat de bvba het terrein momenteel huurt, maar van plan is om het aan te kopen, en dat er om deze reden nog geen vergunningen werden aangevraagd. 2. Bij een plaatsbezoek op 23 maart 2015 stelt de heer Nys vast dat er met L-betonprofielen een soort afscheidingsmuur werd gevormd op de site, waarop nog steeds hopen aarde, steenpuin en een graafmachine te zien zijn. De heer Nys vaardigt diezelfde dag een bestuurlijke maatregel uit waarbij aan de verzoekende partij het bevel wordt gegeven om met onmiddellijke ingang alle activiteiten op het terrein stop te zetten. Tevens wordt verbod opgelegd om eender welk materiaal te breken en te zeven op het terrein. Enkel het louter afvoeren van het opgeslagen materiaal naar vergunde inrichtingen of werven is toegestaan. Al het materiaal dat niet gebruikt wordt voor het afvoeren van de afvalstoffen en ook breek- en zeefinrichtingen moeten van het terrein verwijderd worden. 3. Tijdens een verhoor op 22 mei 2015 verklaart de zaakvoerder van de verzoekende partij dat inmiddels een stedenbouwkundige regularisatievergunning werd aangevraagd voor het verharden en ophogen van het terrein, maar dat deze werd geweigerd. De verzoekende partij stelt dat zij geen milieuvergunning aanvraagt zolang er geen stedenbouwkundige vergunning werd bekomen. 4. Op 13 mei 2015 worden de heer Raes Mathieu, Inspecteur van de Dienst Interventie, de heer Hanssens Tim, Inspecteur en de heer Seyns Antoon, Hoofdinspecteur van de politiezone Mira, gevraagd zich naar het terrein te begeven na een klacht van een buurtbewoner die stelt dat er nog dagelijks wordt gewerkt op de site en dat de werken bovendien geluidsoverlast veroorzaken. De inspecteurs stellen van op de openbare weg vast dat op het terrein voortdurend met een kraan aarde in een zeefmachine wordt geschept. Een bulldozer schept de aarde die uit de zeefmachine komt op en voert deze naar een koop een 30-tal meter verder. Bij hun aankomst treffen zij drie minderjarige personen aan, onder wie de zoon van de zaakvoerder van de verzoekende partij. Zij worden in kennis gesteld van het feit dat de werken moeten gestaakt worden en verlaten daarop het terrein. 2

3 Even later komt de zaakvoerder van de verzoekende partij ter plaatse en verklaart dat zijn zoon hem had gevraagd of hij met enkele klasgenoten op het terrein mocht rondrijden. De inspecteurs confronteren de heer D Haene met het feit dat de werken gestaakt moeten worden, waarop deze antwoordt dat het wel toegelaten is om de aanwezige aarde weg te voeren. De inspecteurs kunnen niet vaststellen dat er een vrachtwagen aanwezig is om aarde weg te voeren. Tijdens het gesprek komt een trekker met het logo van de verzoekende partij en volgeladen met aarde het terrein op gereden. De heer D Haene gebaart de chauffeur dat hij weg moet gaan. 5. Op 16 mei 2015 begeven de heer Coudron Bart en mevrouw Desmet Annelies, beiden Inspecteur van de politie, zich naar aanleiding van een klacht met betrekking tot geluids- en stofhinder naar het terrein in de Steenovenstraat. Ter plaatse zien zij een bestelwagen en twee containers van de verzoekende partij staan, evenals een breek- en zeefinstallatie met daarachter een hoop puin waarop een graafmachine staat. Op het terrein rijdt ook een bulldozer rond. Zij bemerken een persoon die aan het werk is aan de achterkant van de breek- en zeefinstallatie en die vervolgens terug naar de graafmachine loopt. Zij identificeren deze jongeman als de zoon van de zaakvoerder van de verzoekende partij. Een andere, eveneens minderjarige persoon, bestuurt de bulldozer. Zij verklaren dat zij enkel de puinhoop verwerken, bestaande uit aarde en bouwafval, waar de graafmachine op staat. Ook de zaakvoerder, die even later ter plaatse aankomt, wijst erop dat afvalstoffen van het terrein verwijderd mogen worden. Daar zij geen afvoeractiviteiten vaststellen vragen de inspecteurs om alle activiteiten te stoppen. 6. Tijdens een verhoor op 27 november 2015 verklaart de zaakvoerder van de verzoekende partij dat alle activiteiten op het terrein werden stopgezet en dat het terrein wordt achtergelaten in de staat waarin het zich bevond. Het steenpuin dat er reeds lag van een afgebroken boerderij jaren geleden wordt achtergelaten, het door de verzoekende partij aangevoerde puin werd weer afgevoerd. Op 30 november 2015 stelt de heer Nys vast dat het terrein volledig is opgeruimd. 7. Het geheel van deze vaststellingen worden opgenomen in de processen-verbaal met nummer KO.64.L /2015 van 20 maart 2015 en KO /15 van 16 mei Het proces-verbaal met nummer KO.64/L5.2754/15 wordt op 3 april 2015 ontvangen door de procureur des Konings, die op 1 juni 2015 meldt dat hij de termijn van 180 dagen voorzien in artikel DABM éénmalig met 180 dagen wenst te verlengen. Het proces-verbaal met nummer KO /15 wordt door de procureur des Konings ontvangen op 26 juni Op 7 december 2015 beslist de procureur des Konings met betrekking tot beide processen-verbaal dat hij niet zal overgaan tot strafrechtelijke vervolging. 8. Met een brief van 29 februari 2016 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen met betrekking tot de feiten vastgesteld in het proces-verbaal met nummer KO.64/L5.2754/15 en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. Met een brief van 21 april 2016 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een 3

4 voordeelontneming, op te leggen met betrekking tot de feiten vastgesteld in het proces-verbaal met nummer KO /15 en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. De verzoekende partij stelt met betrekking tot geen van beide zaken een verweer op en vraagt evenmin om een hoorzitting. 9. De gewestelijke entiteit beoordeelt gezien de samenhang de beide processen-verbaal samen en legt op 23 oktober 2017 de vermelde bestuurlijke geldboete op. Deze beslissing wordt aan de verzoekende partij betekend met een aangetekende brief van 6 november De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt: Beoordeling De vastgestelde feiten worden beoordeeld in toepassing van de artikelen zoals vervat in afdeling IV van hoofdstuk IV van titel XVI van het DABM: "De bestuurlijke geldboeten". De toerekenbaarheid aan de overtreder Inzake het exploiteren van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen zonder milieuvergunning Overeenkomstig artikel 4. 1 van het Milieuvergunningendecreet en artikel 5. 1 van het VLAREM I mag niemand, zonder voorafgaande en schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid een als hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot de eerste of de tweede klasse mag exploiteren of veranderen: De lijst van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen (hierna 'indelingslijst') is vastgesteld als bijlage I van het VLAREM I. Het exploiteren van een tussentijdse opslagplaats voor uitgegraven bodem (met inbegrip van bijhorende beperkte mechanische activiteiten, zoals het sorteren en/of zeven van uitgegraven bodem) kan naargelang de capaciteit, de duur van de exploitatie en naargelang de vraag of de uitgegraven bodem al dan niet voldoet aan een toepassing als vermeld in het Bodemdecreet en het Vlarebo niet vergunningsplichtig zijn (maximaal 1 jaar in exploitatie, minder dan m3 en voldoet aan toepassing als vermeld in Bodemdecreet en Vlarebo), meldingsplichtig (rubriek : exploitatie langer dan één jaar, capaciteit van 1000 m 3 tot en met m 3 en voldoet aan een toepassing als vermeld in het Bodemdecreet en het Vlarebo) hetzij vergunningsplichtig (rubriek 21.3.: indien niet voldaan aan toepassing als vermeld in het Bodemdecreet en het Vlarebo, ongeacht capaciteit of rubriek : exploitatie langer dan één jaar, capaciteit van meer dan m3 en voldoet aan een toepassing als vermeld in het Bodemdecreet en Vlarebo). Aangezien de vaststellingen in het dossier niet toelaten te besluiten dat er minstens m3 uitgegraven bodem aanwezig was op het ogenblik van vaststelling noch of de op het terrein aanwezige uitgegraven bodem al dan niet voldeed aan een toepassing ais vermeld in het Bodemdecreet en het Vlarebo kan niet uitgesloten worden dat de tussentijdse opslagplaats voor uitgegraven bodem niet vergunnings- of meldingsplicht was. Aangezien twijfel in punitieve aangelegenheden in het voordeel van de vermoedelijke overtreder moet worden uitgelegd, wordt in het kader van deze boetebeslissing in het voordeel van de vermoedelijke overtreder aangenomen dat de tussentijdse opslagplaats voor uitgegraven bodem (met 4

5 inbegrip van bijhorende beperkte mechanische activiteiten, zoals het sorteren en/of zeven van uitgegraven bodem) op het terrein niet vergunnings- of meldingsplichtig was. De opslag en mechanische behandeling (waaronder breken en zeven) van inerte afvalstoffen wordt overeenkomstig rubriek a van de indelingslijst ingedeeld als inrichting van de tweede klasse, indien de opslagcapaciteit maximaal m 3 (2.22.a.1 ) bedraagt hetzij als een inrichting van de eerste klasse (rubriek a.2 ),indien de opslagcapaciteit meer dan m3 bedraagt. Uit de vaststellingen en het fotodossier blijkt dat er op het terrein verschillende hopen steenpuin (inert afval), een zeefmachine en hopen gebroken steenpuin op het terrein aanwezig waren. Aangezien de elementen in het dossier niet toelaten te besluiten dat er op het ogenblik van vaststelling meer dan m3 inerte afvalstoffen op het terrein aanwezig waren, wordt in het voordeel van de vermoedelijke overtreder aangenomen dat er op het ogenblik van vaststelling maximaal m3 inert afval aanwezig was op het terrein. De opslag en mechanische behandeling van deze afvalstoffen valt onder rubriek 2.22.a.1 van de indelingslijst. Voor exploitatie van deze activiteiten is er minstens een milieuvergunning klasse 2 vereist. De exploitant van een ingedeelde inrichting is de adressaat van de rechten en verplichtingen in het Milieuvergunningendecreet, waaronder de verplichting om te beschikken over een voorafgaande schriftelijke vergunning voor het exploiteren van een in de tweede klasse ingedeelde inrichting. Aangezien voormelde activiteiten kaderden in de uitoefening van de beroepsactiviteiten van de vermoedelijke overtreder, diende de vermoedelijke overtreder te beschikken over een voorafgaande milieuvergunning klasse 2 voor exploitatie van de betreffende activiteiten op het terrein. De vermoedelijke overtreder beschikte op het ogenblik van vaststelling evenwel niet over een milieuvergunning voor exploitatie van de opslag en mechanische behandeling van inerte afvalstoffen op het terrein. Deze feiten houden een schending in van: - Artikel 4, 1 van het Milieuvergunningendecreet; - - Artikel 5, 1 van het VLAREM en vallen daarmee onder de definitie van milieumisdrijf als vermeld in artikel DABM waarvoor een alternatieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Het milieumisdrijf staat vast in hoofde van de overtreder. Inzake het opzettelijk niet naleven van de opgelegde bestuurlijke maatregelen Bij besluit houdende bestuurlijke maatregelen van 23 maart 2015 verplichte verbalisant 1 de vermoedelijke overtreder om met onmiddellijke ingang alle activiteiten op het terrein stop te zetten (waaronder het breken en zeven van om het even welk materiaal) en alle materiaal dat niet werd gebruikt voor het afvoeren van de afvalstoffen, waaronder de breek- en zeefinrichtingen, van het terrein te verwijderen. Enkel het louter afvoeren van het opgeslagen materiaal naar vergunde inrichtingen of werven werd toegestaan. Overeenkomstig artikel , 2. 1 van het DABM worden personen die opzettelijk opgelegde bestuurlijke maatregelen niet uitvoeren, bestraft met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van 100 euro tot euro of met een van die straffen. 5

6 De toerekenbaarheid van het misdrijf opzettelijk niet naleven van opgelegde bestuurlijke maatregelen vereist zowel het bestaan van het materieel bestanddeel (niet naleven opgelegde bestuurlijke maatregelen) als het bestaan van het moreel bestanddeel (opzet) van het misdrijf in hoofde van de vermoedelijke overtreder. Uit de vaststellingen en het fotodossier blijkt dat er 13 en 16 mei 2015 nog steeds hopen aarde en puin en een rode zeefinstallatie aanwezig waren op het terrein en er werkzaamheden werden uitgevoerd met het oog op verwerking van de aanwezige materialen in strijd met de opgelegde bestuurlijke maatregel. Het materieel bestanddeel van het misdrijf staat vast. Het moreel bestanddeel van het misdrijf vereist een algemeen opzet in hoofde van de vermoedelijke overtreder. Het algemeen opzet houdt in dat de vermoedelijke overtreder de verboden handeling wetens en willens heeft gesteld, i.e. dat zij zich ervan bewust is of dat redelijkerwijs niet kan worden betwist dat zij zich ervan bewust moet zijn geweest dat de gestelde handeling in strijd was met de opgelegde bestuurlijke maatregel. Het besluit houdende oplegging van bestuurlijke maatregelen werd in zeer duidelijke bewoordingen opgesteld en laat geen ruimte voor interpretatie omtrent de draagwijdte van de opgelegde maatregelen. Uit de repliek van de zaakvoerder van de vermoedelijke overtreder bij de vaststellingen van 13 en 16 mei 2015, in het bijzonder de verwijzing naar het feit dat de bestuurlijke maatregel de afvoer van het opgeslagen materiaal nog toestaat, blijkt dat de vermoedelijke overtreder kennis had van de inhoud van de opgelegde bestuurlijke maatregelen. Het geheel aan elementen in het dossier toont aan dat de handelingen op 13 en 16 mei 2015 bewust werden gesteld door de vermoedelijke overtreder. Ondanks kennis van de inhoud van de opgelegde bestuurlijke maatregelen waren de hopen aarde en steenpuin en de zeefmachine een kleine twee maanden na oplegging van de bestuurlijke maatregel nog steeds aanwezig op het terrein en werden er op beide data gecoördineerde handelingen uitgevoerd op het terrein met het oog op het verwerken van de aanwezige materialen. Ook de vaststellingen dat de jongeren die de afvalstoffen verwerkten op 13 mei 2015 een koelbox bij zich hadden, er tijdens de controle op 13 mei 2015 een vrachtwagen met oplegger (met logo van de vermoedelijke overtreder) volgeladen met aarde het terrein kwam opgereden, er op 16 mei 2015 opnieuw gelijkaardige handelingen werden gesteld in strijd met de opgelegde bestuurlijke maatregelen niettegenstaande de vermoedelijke overtreder op 13 mei 2015 reeds gewezen werd op het feit dat het verboden was om breeken zeefwerken uit te voeren op het terrein en de vermoedelijke overtreder bij de vaststellingen op 16 mei 2015 met tegenzin opdracht gaf aan de aanwezige personen om hun gerief te nemen, ondersteunen de conclusie dat de handelingen in strijd met de opgelegde bestuurlijke maatregelen bewust werden gesteld. Er is, gelet op voormelde elementen, sprake van een opzettelijk niet uitvoeren van de opgelegde bestuurlijke maatregelen op 13 en 16 mei 2015 in hoofde van de vermoedelijke overtreder. Deze feiten houden een schending in van artikel , 2, 1 van het DABM en vallen daardoor onder de definitie van milieumisdrijf als vermeld in artikel 16.12,2 DABM waarvoor een alternatieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Het milieumisdrijf staat vast in hoofde van de overtreder. 6

7 De hoogte van de geldboete Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete wordt rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, de frequentie en de omstandigheden waarin de feiten gepleegd of beëindigd zijn. De ernst van de feiten Het Milieuvergunningendecreet heeft tot doel om het leefmilieu, de gezondheid en de veiligheid van de bevolking te beschermen. Dit gebeurt door het instellen van een voorafgaande vergunningsplicht of meldingsplicht naargelang de klasse (eerste, tweede of derde) waarin een inrichting wordt ingedeeld en het opleggen van strikte voorwaarden waaraan bij de exploitatie van deze inrichtingen moet voldaan worden. De klasse waarin een inrichting wordt ingedeeld, wordt bepaald door de graad waarin deze inrichting geacht wordt belastend te zijn voor de mens en het leefmilieu. Inrichtingen die in de tweede klasse ingedeeld zijn, waaronder de door de overtreder geëxploiteerde afvalverwerkende inrichting (opslag en mechanische behandeling van inerte afvalstoffen), worden geacht minder belastend te zijn voor mens en leefmilieu dan ingedeelde inrichtingen van de eerste klasse, doch meer dan inrichtingen die in de derde klasse zijn ingedeeld en zijn om die reden onderworpen aan een voorafgaande vergunningsplicht. De naleving van de voorafgaande vergunningsplicht behoort tot de meest elementaire verplichtingen van de exploitant van een in de tweede klasse ingedeelde inrichting. Zij laat de vergunningverlenende overheid toe om kennis te nemen van een voorgenomen exploitatie, te beoordelen of deze, gelet op de risico's die de exploitatie voor mens en leefmilieu zou meebrengen, al dan niet vergund kan worden, desgevallend mits oplegging van bijzondere milieuvoorwaarden, en de toezichthoudende overheden om controle uit te oefenen op de exploitatie van deze inrichting. Het niet voorafgaand aanvragen van een milieuvergunning klasse 2 voor de exploitatie van een inrichting voor opslag en mechanische behandeling van inerte afvalstoffen leidt ertoe dat de vergunningverlenende overheid niet in kennis wordt gesteld van de voorgenomen exploitatie van deze inrichting, de mogelijkheid wordt ontnomen om na te gaan of de risico's voor mens en leefmilieu bij exploitatie van de inrichting tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt, desgevallend mits oplegging van bijzondere milieuvoorwaarden, en het de toezichthoudende overheden onmogelijk wordt gemaakt, minstens ernstig wordt bemoeilijkt, om controle uit te oefenen op de exploitatie van deze inrichting. Bestuurlijke maatregelen zijn er specifiek op gericht om een milieumisdrijf te beëindigen, de gevolgen ervan ongedaan te maken en herhaling ervan te voorkomen. De naleving van opgelegde bestuurlijke maatregelen en de corresponderende uitvoeringstermijnen) is bijgevolg essentieel om de negatieve impact voor mens of leefmilieu van een milieumisdrijf te remediëren en naar de toekomst toe te vermijden. Door de bij besluit van 23 maart 2015 opgelegde bestuurlijke maatregelen zowel op 13 mei 2015 als op 16 mei 2015 opzettelijk niet na te leven heeft de overtreder de wederrechtelijke exploitatie op het terrein verdergezet en het milieumisdrijf in stand gehouden. Het opzettelijk niet uitvoeren van een opgelegde bestuurlijke maatregel dient voldoende zwaarwichtig gesanctioneerd te worden teneinde te vermijden dat het voor de overtreder 'voordeliger uitvalt om systematisch de opgelegde maatregel niet uit te voeren en het milieumisdrijf in stand te houden. 7

8 De milieumisdrijven werden gepleegd in professioneel verband. De feiten zijn, gelet op voormelde elementen, voldoende ernstig zijn om het wederrechtelijk exploiteren van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen en het opzettelijk niet naleven van de opgelegde bestuurlijke maatregelen te sanctioneren met een alternatieve bestuurlijke geldboete van euro (inclusief opdeciemen). De frequentie Het opzettelijk niet naleven van opgelegde bestuurlijke maatregelen betreft een éénmalige schending. Er zijn minstens geen indicaties die erop wijzen dat er bij de overtreder voorafgaand aan de feiten die het voorwerp uitmaken van huidige boetebeslissing reeds eerder vergelijkbare feiten werden vastgesteld. Het wederrechtelijk exploiteren van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen betreft daarentegen geen éénmalige schending. Op 23 oktober 2013 werd door de gemeentelijk toezichthouder van de stad Nieuwpoort reeds eerder een proces-verbaal met nr. 2013/PVO/LL/2 opgesteld lastens de overtreder voor gelijkaardige feiten. Deze eerdere feiten werden door de gewestelijke entiteit bewezen geacht bij beslissing 14/AMMC/1515- M/CDM van 22 juli Het waarderingscriterium frequentie geeft, gelet op het bestaan van de factor frequentie voor het wederrechtelijk exploiteren van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen, aanleiding tot een verhoging van de op te leggen alternatieve bestuurlijke geldboete tot euro inclusief opdeciemen). De omstandigheden Bij het bepalen van de hoogte van de boete rekening wordt gehouden met de bereidheid van de overtreder om voor de vastgestelde schendingen maatregelen te nemen. Uit het dossier blijkt dat de overtreder alsnog het nodige gedaan heeft om het terrein volledig te ontruimen. Dit wordt als verzachtende omstandigheid meegenomen bij het bepalen van de hoogte van de boete, hetgeen aanleiding geeft tot een verlaging van de op te leggen alternatieve bestuurlijke geldboete tot euro (inclusief opdeciemen). De gewestelijke entiteit ging per schrijven van respectievelijk 29 februari 2016 en 21 april 2016 over tot kennisgeving van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming in de bestuurlijke sanctioneringsdossiers gekend onder nrs en Artikel DABM voorziet dat de gewestelijke entiteit een boetebeslissing moet nemen binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving. Deze termijn van honderdtachtig dagen is een termijn van orde, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt. Deze beslissingstermijn is inmiddels in beide bestuurlijke sanctioneringsdossiers overschreden. De gewestelijke entiteit is in casu evenwel van oordeel dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen. De gewestelijke entiteit acht het, gelet op de voorliggende overschrijding van de beslissingstermijnen en de concrete elementen in beide samengevoegde dossiers, passend en kennelijk redelijk om het boetebedrag dat werd bekomen na toepassing van de decretale waarderingscriteria vermeld in artikel DABM bijkomend te verlagen tot euro (inclusief opdeciemen. 8

9 Voor het overige zijn er, wat dit milieumisdrijf betreft, geen bijzondere omstandigheden zijn die worden meegenomen bij het bepalen van de hoogte van de boete; OM DEZE REDENEN beslist de gewestelijke entiteit om aan D Haene Karl BVBA KBO- nr Avelgemstraat 4 bus E 9690 Kluisbergen Een bestuurlijke geldboete op te leggen ten bedrage van euro, zijnde euro vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren conform artikel DABM. Dit is de bestreden beslissing. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING Uit het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen. V. ONDERZOEK VAN DE MIDDELEN TOT VERNIETIGING A. Eerste middel Standpunt van de partijen 1. De verzoekende partij roept de schending in van artikel DABM en van het zorgvuldigheidsen redelijkheidsbeginsel. Zij stelt dat de verwerende partij door het verstrijken van de termijnen bepaald in artikel DABM haar bevoegdheid heeft verloren om een beslissing te nemen. Zo verstreken 602 dagen tussen de kennisgeving van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen in verband met het PV nummer KO64.L5.2754/15 en de uiteindelijke beslissing, en 185 dagen tussen beide data in verband met het PV nummer KO /15, zodat de decretaal bepaalde termijn van 180 dagen ruimschoots overschreden werd. Ook tussen het nemen van de boetebeslissing en de kennisgeving ervan aan de verzoekende partij verstreken meer dan de decretaal bepaalde termijn van 10 dagen. Minstens heeft de verwerende partij door haar stilzitten een houding aangenomen waarbij de verzoekende partij er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat er geen boete meer zou volgen. De redelijke termijn werd overschreden terwijl noch de ernst, noch de complexiteit van het dossier een dermate lange termijn rechtvaardigen. De bestreden beslissing is volgens haar nietig wegens de flagrante overschrijding van de termijnen. In ondergeschikte orde stelt de verzoekende partij dat de opgelegde geldboete minstens tot het minimum moet verminderd worden. 9

10 2. De verwerende partij antwoordt dat de termijnen vermeld in artikel DABM louter termijnen van orde zijn zodat de overschrijding ervan geen bevoegdheidsverlies tot gevolg heeft. Verder heeft de verwerende partij het al dan niet redelijk karakter van de termijnoverschrijding in beide dossiers wel degelijk beoordeeld en het boetebedrag verminderd van tot euro. De verwerende partij merkt op dat de verzoekende partij geen kritiek uit op de toegepaste vermindering en enkel algemene opmerkingen formuleert zonder aannemelijk te maken dat het mogelijk geleden nadeel van de verzoekende partij onvoldoende hersteld werd door de toegepaste verlaging. 3. De verzoekende partij herneemt haar betoog in de wederantwoordnota. Beoordeling door het College 1. Artikel DABM luidt als volgt: Binnen een termijn van honderdtachtig dagen na de kennisgeving, vermeld in artikel , 1, beslist de gewestelijke entiteit over het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. De gewestelijke entiteit geeft aan de vermoedelijke overtreder kennis van haar beslissing binnen een termijn van tien dagen. Deze termijn gaat in op de dag waarop de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft genomen. De in het vermelde artikel opgelegde termijnen zijn geen vervaltermijnen, maar termijnen van orde. De decreetgever heeft geen sanctie heeft bepaald die de overschrijding ervan van rechtswege bestraft. De loutere overschrijding van deze termijn kan bijgevolg niet tot vernietiging van de bestreden beslissing leiden. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en meer bepaald het zorgvuldigheidsbeginsel, leggen de overheid wel de verplichting op om binnen een redelijke termijn een beslissing te nemen bij het opleggen van een bestuurlijke geldboete. Onder het begrip kennelijk onredelijke termijn dient verstaan te worden een termijn die zodanig laattijdig is dat het niet meer redelijk geacht wordt om alsnog de normale voor de inbreuk decretaal toepasselijke administratieve punitieve sanctie op te leggen. De afweging van de redelijke termijnvereiste geschiedt binnen het kader van de rechtsbescherming die aan de overtreder reeds geboden wordt door de vijfjarige vervaltermijn. Dit is immers de absolute grens waarvan de overschrijding aanleiding geeft tot bevoegdheidsverlies in hoofde van de gewestelijke entiteit, en die in hoofde van de decreetgever zelf als maximale redelijke termijn beschouwd is waarbinnen de administratieve beboetingsprocedure kan verlopen. De redelijke termijnvereiste, die zich ten aanzien van de bestuurlijke overheid manifesteert als de verplichting om als een goede huisvader te handelen, dient in concreto geëvalueerd te worden, waarbij in de regel rekening gehouden wordt zowel met het gedrag van de administratie als met de houding van de overtreder. Hierbij kunnen tal van factoren een rol spelen, zoals de concrete omstandigheden waarin de feiten gepleegd of beëindigd zijn, de mate van medewerking betoond door de overtreder, de duur van mogelijke onderzoeksdaden, de complexiteit van het dossier, de ernst van de vastgestelde inbreuken, enz. 10

11 Ook de gevolgen van de overschrijding van de redelijke termijn moeten in concreto beoordeeld worden, zowel uit het oogpunt van de bewijslevering als van de opportuniteit tot het opleggen van de sanctie en de hoegrootheid ervan. De overschrijding van de redelijke termijn kan geen aanleiding geven tot bevoegdheidsverlies in hoofde van de gewestelijke entiteit. Hoewel de overschrijding ertoe kan leiden dat het College, die op dat punt met volle rechtsmacht oordeelt, er in uitzonderlijke gevallen toe kan beslissen om de boete volledig kwijt te schelden in de vorm van een nulboete, kan de verzoekende partij, in tegenstelling tot wat de verwerende partij stelt, wel degelijk vragen om de haar opgelegde boete te verminderen. 2. Uit het administratieve dossier blijkt dat de procureur des Konings op 7 december 2015 heeft gemeld dat hij de feiten die zijn opgenomen in de processen-verbaal nummer KO64.L5.2754/15 van 20 maart 2015 en nummer KO /15 van 16 mei 2015 niet strafrechtelijk zal vervolgen. De verwerende partij ontvangt de beslissing met betrekking tot het proces-verbaal nummer KO64.L5.2754/15 op 2 februari 2016, die met betrekking tot het proces-verbaal nummer KO /15 op 18 januari De gewestelijke entiteit deelt op 29 februari 2016 (voor wat betreft het proces-verbaal nummer KO64.L5.2754/15) en op 21 april 2016 (voor wat betreft het proces-verbaal nummer KO /15) haar voornemen mee om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen. 3. De kennisgeving is de start van de ordetermijn van 180 dagen om een beslissing te nemen, zoals bepaald in artikel DABM. De uiteindelijke beslissing wordt pas genomen op 23 oktober 2017, zodat de ordetermijnen ruim overschreden werden. De kennisgeving bij aangetekend schrijven tegen ontvangstbewijs van 6 november 2017 is evenmin buiten de ordetermijn betekend. 4. Het College stelt vast dat de verwerende partij geen concrete elementen aanreikt die het onredelijk lange tijdsverloop kunnen verantwoorden. Uit het administratief dossier blijkt dat er tijdens een plaatsbezoek op 30 november 2015 werd vastgesteld dat het terrein volledig werd ontruimd en dat er geen vergunningsplichtige of meldingsplichtige activiteiten meer plaatsvonden. Hierna werden er verdere onderzoeksdaden noch procedurestappen ondernomen, althans blijkt dit niet uit het voorliggend administratief dossier. De verwerende partij toont evenmin aan dat de beoordeling van de feiten dermate complex was dat de beslissing niet met kennis van zaken genomen kon worden binnen de normale ordetermijn. Gelet op de voorgaande vaststellingen, moet het College dan ook samen met de verzoekende partij besluiten dat de gehele beboetingsprocedure niet binnen een redelijke termijn verlopen is. 5. De overschrijding van de termijn bepaald in artikel DABM wordt door de gewestelijke entiteit in de bestreden beslissing evenwel niet betwist. Om die reden wordt een verlaging van het boetebedrag tot euro toegepast. Het komt in eerste instantie aan de gewestelijke entiteit toe om binnen haar discretionaire bevoegdheid te oordelen over de (boeteverlagende) gevolgen van de termijnoverschrijding. Het College oefent hierop een wettigheidstoezicht uit en gaat meer bepaald na of de beslissing niet kennelijk onredelijk is. 11

12 De gewestelijke entiteit wijst in haar beslissing op het overschrijden van de beslissingstermijn, maar is van mening dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen. Zij verlaagt de boete van euro tot euro. Het College stelt vast dat de verzoekende partij geen concrete motieven aanreikt waarom deze verlaging omwille van het tijdsverloop kennelijk onredelijk is, en evenmin aangeeft welke verlaging volgens haar wel redelijk zou zijn. Zij voert evenmin concrete betwisting over de wijze waarop de gewestelijke entiteit beslist heeft tot de toegepaste boeteverlaging. De verzoekende partij toont in die omstandigheden niet aan dat de bestreden beslissing op dat punt steunt op onjuiste feitenvinding noch dat zij kennelijk onredelijk is. Het College ziet evenmin ambtshalve redenen om tot een gebeurlijke kennelijke onredelijkheid te besluiten van de uiteindelijk opgelegde boete in verhouding tot de ernst van de vastgestelde milieumisdrijven, zoals deze blijken uit het voorliggend dossier. Het middel wordt verworpen. B. Tweede middel Standpunt van de partijen 1. In het tweede middel voert de verzoekende partij de schending aan van artikel 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen en de materiële motiveringsplicht. De verzoekende partij wijst er op dat de verwerende partij niet motiveert met welke berekening zij ertoe gekomen is om een bestuurlijke geldboete van 7.128,00 euro op te leggen. Hoewel wordt verwezen naar de ernst, de frequentie en de omstandigheden waarin het vermeende milieumisdrijf is gepleegd, duidt de verwerende partij niet concreet aan welke invloed deze factoren hebben gehad. Het niet motiveren van de berekening en hoegrootheid van de boete schendt volgens haar artikel 3 van de Motiveringswet. Aangezien de redengeving van de boete en de hoogte ervan niet afdoende en voldoende daadkrachtig werd gemotiveerd, werd ook de materiële motiveringsplicht geschonden. 2. De verwerende partij antwoordt dat de bestreden beslissing draagkrachtige motieven bevat die de keuze voor een boete en voor een welbepaald boetebedrag en de verhoging/verlaging van dit initiële boetebedrag op concrete en meetbare wijze verantwoorden. De bestreden beslissing vermeldt bij toepassing van het waarderingscriterium ernst zowel het basisbedrag als de motieven die de verwerende partij tot dit basisbedrag hebben gebracht, zoals ook bij het criterium frequentie zowel het bedrag als de motieven die hiertoe hebben geleid worden vermeld. Tot slot geeft de bestreden beslissing bij het criterium omstandigheden zowel het basisbedrag weer als de motieven die de verwerende partij ertoe gebracht hebben dit bedrag te verlagen. Ondergeschikt verzoekt de verwerende partij het College om te oordelen dat er zich geen vernietiging van de bestreden beslissing opdringt nu de boete geenszins disproportioneel is in verhouding met de onderliggende feiten, en om bij wijze van indeplaatsstelling op grond van artikel 12

13 44 van het DBRC-decreet te oordelen dat er een (inhoudelijk) analoge boetebeslissing dient te worden genomen. 3. De verzoekende partij herneemt haar betoog in de wederantwoordnota. Beoordeling door de Raad Uit de tekst van artikel DABM volgt dat de gewestelijke entiteit beschikt over een ruime appreciatiebevoegdheid bij het bepalen van de boete. Het College beschikt in dat verband slechts over een marginale toetsingsbevoegdheid. Het College zal de boetebeslissing slechts sanctioneren als de verzoekende partij aannemelijk maakt dat de verwerende partij de haar toekomende appreciatiebevoegdheid kennelijk onredelijk uitgeoefend heeft en er aldus een duidelijke wanverhouding aangetoond wordt tussen de feiten die aan de basis liggen van het vastgestelde milieumisdrijf en de opgelegde geldboete. Boetebeslissingen vallen onder toepassing van de Motiveringswet. Op grond van artikel 3 van de Motiveringswet moet de motivering de juridische en feitelijke overwegingen vermelden die aan de boetebeslissing ten grondslag liggen. De motivering moet afdoende zijn. Om te voldoen aan de motiveringsplicht, moet de verwerende partij niet alleen de keuze voor beboeting, maar ook de hoogte van de boete naar behoren motiveren. Uit de bestreden beslissing blijkt dat de verwerende partij motiveert waarom zij tot beboeting overgaat. De feiten zijn volgens de verwerende partij bewezen, maken een milieumisdrijf uit (zie beoordeling derde middel) en zijn aan de verzoekende partij toerekenbaar. Uit de bestreden beslissing blijkt verder dat de verwerende partij rekening houdt met de ernst van de feiten en daarbij overweegt dat de verzoekende partij in weerwil van de opgelegde bestuurlijke maatregelen de wederrechtelijke exploitatie opzettelijk heeft verdergezet en het milieumisdrijf in stand heeft gehouden. Zij overweegt bovendien dat het belangrijk is om het opzettelijk niet uitvoeren van een bestuurlijke maatregel zwaarwichtig te sanctioneren en dat de misdrijven in professioneel verband werden gepleegd. Het basisboetebedrag wordt door de verwerende partij vastgesteld op euro. De gewestelijke entiteit stelt verder dat het opzettelijk niet naleven van de bestuurlijke maatregel een eenmalige schending betreft, maar dat het wederrechtelijk exploiteren van een als hinderlijk ingedeelde inrichting geen eenmalige schending is. Zij verwijst naar een eerder proces-verbaal dat lastens de verzoekende partij werd opgesteld voor vergelijkbare feiten. Hoewel de verzoekende partij deze vermelding afdoet als pure sfeerschepping, maakt zij niet verder aannemelijk dat de verwerende partij deze eerdere feiten op onjuiste of kennelijk onredelijke wijze in haar beoordeling meeneemt en aldus de geldboete verhoogt tot euro. De verwerende partij neemt de verzachtende omstandigheid dat het terrein achteraf volledig ontruimd werd, op als boeteverlagend criterium en verlaagt de boete tot euro. Met inachtneming van de vermindering die wordt toegepast wegens het overschrijden van de redelijke beslissingstermijn legt de verwerende partij uiteindelijk een boete van euro op. De verwerende partij motiveert haar beslissing aldus aan de hand van de decretale waarderingscriteria en geeft bij elk van deze elementen aan of, en waarom deze elementen een boeteverhogend dan wel verlagend effect hebben gehad op het basisboetebedrag. 13

14 De verzoekende partij maakt dan ook niet aannemelijk dat de motieven van de bestreden beslissing niet afdoende of voldoende draagkrachtig zijn. Het middel wordt verworpen. C. Derde middel Standpunt van de partijen 1. In het derde middel werpt de verzoekende partij de schending van artikel , 1, 1 DABM op. Zij stelt dat de constructieve elementen van het milieumisdrijf niet vervuld zijn: er is geen sprake van een materieel bestanddeel aangezien na het opleggen van de maatregelen enkel nog afvalstoffen van het terrein werden verwijderd, hetgeen toegelaten is. Dit werd ook zo bevestigd door de zaakvoerder van de verzoekende partijen tijdens de plaatsbezoeken en de verhoren. Volgens de verzoekende partij is het moreel bestanddeel van het ten laste gelegde milieumisdrijf evenmin aanwezig aangezien na het opleggen van de maatregelen geen materiaal meer werd gezeefd of gebroken op het terrein zodat geen verboden handelingen werden gesteld. 2. De verwerende partij antwoordt dat zowel op 13 als op 16 mei 2015 handelingen werden gesteld, of verzuimd werd handelingen te stellen, in strijd met de opgelegde bestuurlijke maatregelen. Zo werd er op 13 mei 2015 vastgesteld dat andere werkzaamheden dan het louter afvoeren van afvalstoffen werden verricht: de inspecteurs stelden vast dat een kraan constant aarde in een rode breek- en zeefmachine aan het scheppen was, waarna een bulldozer de aarde uit de zeefmachine afvoerde. Tijdens het gesprek met de zaakvoerder stelden de inspecteurs vast dat een oplegger met trekker volgeladen met aarde kwam aangereden. Op 16 mei 2015 werd de aanwezigheid van een rode breek- en zeefinstallatie met daarachter een hoop puin met een kraan op vastgesteld. De politie bemerkte dat er een persoon aan het werken was aan de achterkant van de machine en dat ook een bulldozer rondreed. De zoon van de zaakvoerder van de verzoekende partij gaf aan dat zij enkel de hoop puin waarop de graafmachine stond aan het verwerken waren. Zelfs al zou het College van oordeel zijn dat er geen andere handelingen werden verricht dan het louter afvoeren van afvalstoffen van het terrein, dat blijft nog het feit dat de verzoekende partij heeft verzuim de hopen aarde en puin en de rode breek- en zeefmachine met onmiddellijke ingang vanaf 23 maart 2015 van het terrein te verwijderen. Ook het moreel element van het misdrijf is volgens de verwerende partij aangetoond. Zij verwijst naar de motivering van de bestreden beslissing, waarin onder meer wordt overwogen dat de verzoekende partij kennis had van de inhoud van de opgelegde bestuurlijke maatregelen en dat het geheel aan elementen in het dossier aantoont dat de handelingen op 13 en 16 mei 2015 bewust werden gesteld. 3. De verzoekende partij herneemt haar betoog in de wederantwoordnota. 14

15 Beoordeling door het College 1. Artikel , 2, 1 DABM luidt als volgt: De volgende personen worden bestraft met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van 100 euro tot euro of met een van die straffen: 1 personen die opzettelijk opgelegde bestuurlijke maatregelen, bestuurlijke geldboeten, voordeelontnemingen, veiligheidsmaatregelen of door de rechter opgelegde maatregelen niet uitvoeren, betalen of negeren. Op 23 maart 2015 worden de volgende bestuurlijke maatregelen met onmiddellijke ingang opgelegd aan de verzoekende partij: 1. Met onmiddellijke ingang dienen alle activiteiten op het terrein gelegen te 8790 Waregem, Steenovenstraat z/n (terrein achter bedrijf Kint en eigendom familie Kint), te worden stopgezet. 2. Het breken en zeven van om het even welk materiaal op het terrein is verboden. 3. Enkel het louter afvoeren van het opgeslagen materiaal naar vergunde inrichtingen of werven is toegestaan. Alle materiaal dat niet gebruikt wordt voor het afvoeren van de afvalstoffen (bouwpuin, mengaarde, aarde, stenen e.d.) moet van het terrein worden verwijderd. Breek- en zeefinrichtingen moeten van het terrein worden verwijderd. Het besluit houdende de bestuurlijke maatregelen werd volgens het administratief dossier op 24 maart 2015 aan de verzoekende partij verzonden. Uit de verklaringen van de zaakvoerder van de verzoekende partij tijdens de plaatsbezoeken door de lokale politie en tijdens de verhoren, in het bijzonder het verhoor van 16 oktober 2015 waarin de zaakvoerder verklaart dat hij het terrein ingevolge de bestuurlijke maatregel heeft opgeruimd en dat hij overeenkomstig de opgelegde maatregelen het aanwezige materiaal mocht afvoeren, blijkt dat de verzoekende partij kennis had van de haar opgelegde bestuurlijke maatregelen. 2. De verzoekende partij betwist niet dat (zoals trouwens ook blijkt uit de foto s genomen tijdens de plaatsbezoeken op 13 en 16 mei 2015), ook na het opleggen van de bestuurlijke maatregelen nog een breek- en zeefinrichting op het terrein aanwezig was. Uit de foto s gevoegd bij de processenverbaal blijkt eveneens dat de hopen aarde nog niet van het terrein werden verwijderd. Het College is dan ook van oordeel dat de verzoekende partij in elk geval de derde bestuurlijke maatregel niet heeft uitgevoerd en dat de verwerende partij op dit punt terecht vaststelt dat ondanks de kennis van de inhoud van de bestuurlijke maatregelen ( ) de hopen aarde en steenpuin en de zeefmachine een kleine twee maanden na de oplegging van de bestuurlijke maatregel nog steeds aanwezig (waren) op het terrein. 15

16 Het College is verder ook van oordeel dat de verzoekende partij, die zich beperkt tot de herhaling van haar stelling dat er enkel afvalstoffen van het terrein verwijderd werden, er niet in slaagt de kennelijke onjuistheid of onredelijkheid van de motivering van de verwerende partij op dit punt aan te tonen. De verwerende partij verwijst naar de processen-verbaal waaruit blijkt dat de verbalisanten op het terrein werkzaamheden vaststelden met het oog op het verwerken, en niet het verwijderen van de aanwezige materialen. De verzoekende partij spreekt niet tegen dat dat er op 13 mei 2015 werd vastgesteld dat er onder meer met een kraan aarde in een rode zeefmachine werd geschept en dat er een trekker met oplegger met het logo van de verzoekende partij kwam aangereden, volgeladen met aarde. De verzoekende partij betwist evenmin dat er op 16 mei 2015 werd vastgesteld dat een persoon (de zoon van de zaakvoerder van de verzoekende partij) aan het werk was aan de achterkant van de breek- en zeefinstallatie. De verzoekende partij maakt geenszins aannemelijk dat de handelingen die op het terrein gesteld werden geen verboden handelingen in de zin van de tweede bestuurlijke maatregel zijn, en dat enkel, in overeenstemming met de derde bestuurlijke maatregel, afvalstoffen werden afgevoerd. De verwerende partij stelt dan ook terecht: Uit de vaststellingen en het fotodossier blijkt dat er 13 en 16 mei 2015 nog steeds hopen aarde en puin en een rode zeefinstallatie aanwezig waren op het terrein en er werkzaamheden werden uitgevoerd met het oog op verwerking van de aanwezige materialen in strijd met de opgelegde bestuurlijke maatregel. Het materieel bestanddeel van het misdrijf staat vast. De processen-verbaal hebben bewijskracht tot het tegendeel. 3. De verzoekende partij, die zelf erkent kennis te hebben gehad van de inhoud van de bestuurlijke maatregelen, en die het gebrek aan moreel bestanddeel van het milieumisdrijf louter verbindt aan de stelling dat geen verboden handelingen gesteld werden, slaagt er ook op dit punt niet in de motivering van de bestreden beslissing afdoende te weerleggen. Het College oordeelt dat de verwerende partij in de bestreden beslissing correct en afdoende motiveert dat het materieel en moreel bestanddeel van het misdrijf verenigd zijn en vervolgens terecht concludeert tot het bestaan van het milieumisdrijf omschreven in artikel , 2, 1 DABM. 16

17 BESLISSING VAN HET HANDHAVINGSCOLLEGE 1. Het College verwerpt het beroep. 2. Het College legt de kosten van het beroep, bepaald op 100 euro, ten laste van de verzoekende partij. Dit arrest is uitgesproken te Brussel in openbare zitting van 21 augustus 2018 door de eerste kamer. De toegevoegd griffier, De voorzitter van de eerste kamer, Kengiro VERHEYDEN Marc VAN ASCH 17

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0109 van 21 april 2016 in de zaak MHHC1415/0063/M/0051 In zake: de bvba GREENERGY bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaten Isabelle LARMUSEAU en Alison

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 16 mei 2017 met nummer MHHC/M/1617/0076 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0109/M Verzoekende partij de bvba JACQUES GHEYSENS vertegenwoordigd door advocaat Thomas BAILLEUL

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0085 van 31 maart 2016 in de zaak MHHC/1415/0022/M/0019 In zake: de gemeente WELLEN, vertegenwoordigd door het college van burgemeester en schepenen, met

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0113 van 26 april 2016 in de zaak MHHC/1415/0065/M/0053 In zake: de nv AGROTECH BELGASIA, met zetel te 8870 Izegem, Gentse Heerweg 78 waar woonplaats wordt

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 25 juli 2017 met nummer MHHC- M /1617/0114 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0147/M Verzoekende partij de bvba M.V.T. TRANS vertegenwoordigd door advocaat Noëlla VIAENE

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/31-K6 van 13 augustus 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC/M/1516/0030 van 26 november 2015 In de zaak van de bvba 10POND, met maatschappelijke zetel te 9770 Kruishoutem, Duifhuisstraat 21, voor en namens wie optreedt mr. Koen

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 11 september 2018 met nummer RvVb/A/1819/0052 in de zaak met rolnummer 1718/RvVb/0029/A Verzoekende partij mevrouw Gerda BORREMANS vertegenwoordigd door advocaat

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0149 van 12 juli 2016 in de zaak MHHC/1415/0070/M/0067 In zake: de heer Rik VERSTRAETE, wonende te 8792 Desselgem, Meelstraat 88 verzoekende partij tegen:

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 9 oktober 2018 met nummer HHC/M/1819/0013 in de zaak met rolnummer 1718/HHC/0024/M Verzoekende partij Verwerende partij mevrouw Maria VAN HOVE wonende te 2270 Herenthout,

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 20 februari 2018 met nummer MHHC/M/1718/0066 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0069/M Verzoekende partij de bvba AURO-TECH, met woonplaatskeuze te 9111 Sint-Niklaas,

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/100-VK van 5 december 2013 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 6 februari 2018 met nummer MHHC/M/1718/0060 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0064/M Verzoekende partij Verwerende partij de bvba GARAGE ZILLEBEEK, met zetel te 9120

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 8 januari 2019 met nummer HHC-M-1819-0018 in de zaak met rolnummer 1718-HHC-0025-M Verzoekende partij de heer Jan TEUGHELS vertegenwoordigd door advocaat Chris DE NYN met

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 26 september 2017 met nummer RvVb/A/1718/0092 in de zaak met rolnummer 1617-RvVb-0521-A Verzoekende partij de nv ASPIRAVI vertegenwoordigd door advocaat Gregory

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 26 september 2017 met nummer RvVb/A/1718/0094 in de zaak met rolnummer 1617/RvVb/0579/SA Verzoekende partijen Verwerende partij 1. de heer William ROTTIERS

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege 14_PS_ Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/53-VK van 25 augustus 2014 In de zaak van de BVBA [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt de heer [ ], zaakvoerder, hierna de verzoekende

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 17 oktober 2017 met nummer MHHC/M/1718/0022 in de zaak met rolnummer 1617-MHHC-0018-M Verzoekende partij Jeroen VAN BYLEN met woonplaatskeuze te 2250 Olen, Gerheiden

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 12 september 2017 met nummer MHHC/M/1718/0002 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0103/M Verzoekende partij Verwerende partij de lv NELIS-CILLEN-CAYMAX vertegenwoordigd

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/35-VK van 18 april 2013 In de zaak van de BVBA [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Albert COPPENS, advocaat, met kantoor te 9300

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/14-K7 van 12 maart 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

hierna de tegen voor wie hierna de

hierna de tegen voor wie hierna de Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/25-VK van 21 maart 2013 In de zaak van de heer [ ] wonendee te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de Milieuhandhavingscollege Beslissing MHHC-10/2-VK van 15 december 2010 In de zaak van de heer [ ] wonendee te [ ], hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 28 maart 2017 met nummer MHHC/M/1617/0045 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0097/M Verzoekende partij Verwerende partij Marc Broucke, met woonplaatskeuze te 8830 Hooglede,

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege 14_PS_ Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/50-VK van 25 augustus 2014 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/56-VK van 13 juni 2013 In de zaak van de VZW [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Bart D HAENE, advocaat, met kantoor te 2300 TURNHOUT,

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 maart 2018 met nummer HHC/M/1718/0082 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0088/M Verzoekende partij de heer Julius DEMEDTS vertegenwoordigd door advocaat Dirk BAILLEUL met

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/19-K6 van 2 april 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] voor en namens wie optreedt de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 4 juli 2017 met nummer RvVb/A/1617/1019 in de zaak met rolnummer 1516/RvVb/0083/A Verzoekende partij Verwerende partij de heer Jozef RUTTEN, met woonplaatskeuze

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 28 maart 2017 met nummer MHHC/M/1617/0047 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0099/M Verzoekende partij de bvba IMBRECHTS, met zetel te 1910 Kampenhout, Haachtsesteenweg

Nadere informatie

Infosessies geluidsnormen muziek

Infosessies geluidsnormen muziek Infosessies geluidsnormen muziek Sigrid Raedschelders/ Anne Van Riet Afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer (AMMC) Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Overzicht 1. Regelgeving m.b.t.

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 4 juli 2017 met nummer MHHC/M/1617/0110 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0046/M Verzoekende partij de bvba I.V.A.-TEX vertegenwoordigd door advocaat Heidi MARIS, met

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST van 9 oktober 2018 met nummer RvVb/A/1819/0155 in de zaak met rolnummer 1617/RvVb/0701/A Verzoekende partijen 1. de heer Johan VANDEVENNE 2. mevrouw Gerda

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 25 juni 2019 met nummer RvVb-A-1819-1144 in de zaak met rolnummer 1718-RvVb-0447-A Verzoekende partijen de gemeente SINT-KATELIJNE-WAVER, vertegenwoordigd door

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 8 november 2016 met nummer RvVb/A/1617/0231 in de zaak met rolnummer 1314/0771/A/2/0738 Verzoekende partij 1. de heer Tom BELMANS 2. mevrouw Christ l MAES 3.

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 maart 2018 met nummer HHC/M/1718/0079 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0085/M Verzoekende partij de nv EUROGAS BELGIUM vertegenwoordigd door advocaat Theo MARCOURS met

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 18 april 2017 met nummer MHHC/M/1617/0054 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0117/M Verzoekende partij de nv CORNEILLIE vertegenwoordigd door advocaten Tom MALFAIT en

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. RvVb/A/1516/0901 van 5 april 2016 in de zaak 1213/0305/SA/1/0295 In zake: de heer Geert STANDAERT bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaten Koen GEELEN

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/49-VK van 25 augustus 2014 In de zaak van de BVBA [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Yves TORFS, advocaat, met kantoor te 2200

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 16 mei 2017 met nummer MHHC/M/1617/0083 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0131/M Verzoekende partij de heer Jozef ROUGES, wonende te 9080 Zaffelaere, Dam 27 Verwerende

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 2 augustus 2016 met nummer RvVb/A/1516/1389 in de zaak met rolnummer 1516/RvVb/0046/SA Verzoekende partij mevrouw Pauline PENNE vertegenwoordigd door advocaat

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 maart 2018 met nummer HHC/M/1718/0074 in de zaak met rolnummer 1617-MHHC-0079-M Verzoekende partij de heer Koen VAN DAMME, wonende te 9112 Sinaai, Leestraat 25 Verwerende

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/49-VK van 29 mei 2013 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 juni 2017 met nummer MHHC/M/1617/0090 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0136/M Verzoekende partij Verwerende partij mevrouw Diane REMMERIE, met woonplaatskeuze te

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0033 van 22 december 2015 in de zaak 14/MHHC/60-M In zake: de nv [ ] bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Dominique VERMER met kantoor te 1160 Brussel,

Nadere informatie

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de Milieuhandhavingscollege Beslissing MHHC-10/4-VK van 15 december 2010 In de zaak van de heer [ ], wonendee te [ ], hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 17 januari 2017 met nummer MHHC/M/1617/0008 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0036/M Verzoekende partij de bvba VERGAUWE K EN P, met woonplaatskeuze te 8620 Nieuwpoort,

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0041 van 14 januari 2016 in de zaak 14/MHHC/78-M In zake : mevrouw [ ] wonende te [ ] verzoekende partij tegen: het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 21 februari 2017 met nummer MHHC/M/1617/0022 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0073/M Verzoekende partij de heer... vertegenwoordigd door advocaten Marc D HOORE en

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0117 van 26 april 2016 in de zaak MHHC/1415/0094/M/0081 In zake: de bvba VINCKE bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Sam DULLAERT kantoor houdende

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 19 juni 2018 met nummer RvVb/A/1718/1022 in de zaak met rolnummer 1516/RvVb/0396/A Verzoekende partij Verwerende partij mevrouw Marina VERPLANCKE, wonende te

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 21 februari 2017 met nummer MHHC/M/1617/0027 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0087/M Verzoekende partij de nv DIRESCO vertegenwoordigd door advocaat Koen GEELEN, Bernard

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST HANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST van 18 september 2018 met nummer HHC/M/1819/0005 in de zaak met rolnummer 1718-MHHC-0017-M Verzoekende partij Verwerende partij de bvba BALDEWIJNS & Co, met zetel te 3511

Nadere informatie

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de Milieuhandhavingscollege Beslissing MHHC-10/3-VK van 15 december 2010 In de zaak van de heer [ ] wonendee te [ ], hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/10-K7 van 19 februari 2015 In de zaak van de NV [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Mario DEKETELAERE, advocaat, met kantoor te

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 20 augustus 2019 met nummer RvVb-S-1819-1323 in de zaak met rolnummer 1819-RvVb-0607-SA Verzoekende partijen 1. de heer Jules DHOOGHE 2. mevrouw Evelyne VAN

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/34-K7 van 31 augustus 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. RvVb/A/1516/1491 van 30 augustus 2016 in de zaak RvVb/1415/0506/A/0495 In zake: de bvba MONDY bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaten Jan FERLIN, Peter

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw; BESLUIT:

DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw; BESLUIT: Ontwerp van decreet houdende wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en wijziging van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/12-K7 van 26 februari 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Sarah BERNAERS, advocaat, met kantoor te 9100 SINT-NIKLAAS,

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 juni 2017 met nummer MHHC/M/1617/0091 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0137/M Verzoekende partij Verwerende partij de heer Marc VAN DER SMISSEN, wonende te 1730

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 8 januari 2019 met nummer HHC-M-1819-0022 in de zaak met rolnummer 1718-HHC-0032-M Verzoekende partij de bvba HYBRYMO, vertegenwoordigd door advocaat Joris VAN WALLEGHEM met

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 26 september 2017 met nummer MHHC/M/1718/0012 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0006/M Verzoekende partij de heer Jacques DESAMBER, met woonplaatskeuze te 8531 Harelbeke,

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 20 februari 2018 met nummer MHHC/M/1718/0064 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0067/M Verzoekende partij de bv PEUTE PAPIERRECYCLING vertegenwoordigd door advocaten

Nadere informatie

hierna de tegen hierna de

hierna de tegen hierna de Milieuhandhavingscollege Arrestt MHHC-12/18-VK van 24 april 2012 In de zaak van de heer [ ] wonendee te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. RvVb/A/1516/1294 van 28 juni 2016 in de zaak 1314/0440/A/4/0401 In zake: de heer Alain CHABEAU advocaat Dominique VERMER kantoor houdende te 1160 Brussel, Tedescolaan

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 21 maart 2017 met nummer MHHC/M/1617/0043 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0014/M Verzoekende partij de heer Bart VERVAEKE vertegenwoordigd door advocaat Vallery DECLERCQ,

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 maart 2018 met nummer HHC/I/1718/0080 in de zaak met rolnummer 1617-MHHC-0086-I Verzoekende partij mevrouw Annemie ROEFS, wonende te 2340 Beerse, Bisschopslaan 46 de heer

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/82-VK van 10 oktober 2013 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

hierna de tegen 6/24, hierna de

hierna de tegen 6/24, hierna de Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-12/30-VK van 5 juli 2012 In de zaak van de NV [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Greg JACOBS, advocaat, met kantoor te 1831 DIEGEM,

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 16 augustus 2016 met nummer RvVb/S/1516/1447 in de zaak met rolnummer 1516/RvVb/0336/SA Verzoekende partijen 1. de heer Kristoffel VOSSEN 2. mevrouw Simonne

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 9 mei 2017 met nummer RvVb/A/1617/0839 in de zaak met rolnummer RvVb/1415/0697/SA/0682 Verzoekende partijen de heer Tjerk BOERSMA mevrouw Melina CRAEYBECKX

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. A/4.8.14/2014/0038 van 24 juni 2014 in de zaak 1314/0216/A/4/0183 In zake: de heer Daniël VANDERVELPEN bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Geert DEMIN

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. A/2014/0287 van 22 april 2014 in de zaak 1213/0576/A/1/0539 In zake: mevrouw Martine VAN BOCXLAER, wonende te 9940 Evergem, Langerbrugsestraat 36 verzoekende

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 4 mei 2017 met nummer MHHC/M/1617/0064 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0062/M Verzoekende partij Verwerende partij mevrouw Silvy DENDAUW, wonende te 8940 Wervik,

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0114 van 26 april 2016 in de zaak MHHC/1415/0074/M/0058 In zake: de bvba CRAENENBROEKHOF bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Serge DEFRENNE kantoor

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST van 28 maart 2017 met nummer MHHC/M/1617/0048 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0103/M Verzoekende partij de lv NELIS-CILLEN-CAYMAX vertegenwoordigd door advocaat

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 28 maart 2017 met nummer MHHC/M/1617/0050 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0026/M Verzoekende partij mevrouw Negar MEHDIPOURYAN, wonende te 9250 Waasmunster, Wareslagestraat

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 18 april 2017 met nummer MHHC/M/1617/0057 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0127/M Verzoekende partij de nv DE CONINCK vertegenwoordigd door advocaat Thomas VANDENDRIES

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/60-VK van 27 juni 2013 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0110 van 21 april 2016 in de zaak MHHC/1415/0075/M/0070 In zake: bvba DURAN CONSTRUCTION vertegenwoordigd door: advocaat Peter HEIRMAN kantoor houdende te

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. A/4.8.14/2015/0033 van 4 augustus 2015 in de zaak 1415/0262/A/2/0254 In zake: 1. de heer Marc DE SMET 2. de heer Marnix DECOCK beiden wonende te 8500 Kortrijk,

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 maart 2018 met nummer HHC/I/1718/0071 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0075/I Verzoekende partij de heer Jos GIELEN vertegenwoordigd door advocaat Philippe JANSSENS met

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 juni 2017 met nummer MHHC/M/1617/0093 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0140/M Verzoekende partij de heer Eddy TAMSIN vertegenwoordigd door advocaat Raoul KERSTENS

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0048 van 21 januari 2016 in de zaak 14/MHHC/89-M In zake:... verzoekende partij tegen: het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, ten

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 18 september 2018 met nummer RvVb/A/1819/0078 in de zaak met rolnummer 1718/RvVb/0294/SA Verzoekende partijen 1. de heer Raoul DIRCKX 2. mevrouw Rose Marie

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/18-K6 van 2 april 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/55-VK van 25 augustus 2014 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Filip SOETAERT, advocaat, met kantoor te 8500 KORTRIJK, Doorniksewijk

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 17 oktober 2017 met nummer RvVb/A/1718/0145 in de zaak met rolnummer 1516/RvVb/0386/A Verzoekende partij de heer Lieven DE COCK vertegenwoordigd door advocaten

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 16 mei 2017 met nummer MHHC/M/1617/0078 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0116/M Verzoekende partij de heer Koen WINDELS vertegenwoordigd door advocaat Steven TAMSYN

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0056 van 28 januari 2016 in de zaak 14/MHHC/96-M In zake:... bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Piet DE GROOTE met kantoor te 8300 Knokke-Heist,

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 17 april 2018 met nummer HHC/M/1718/0087 in de zaak met rolnummer 1718/MHHC/0003/M Verzoekende partij de nv DE BRANDT, met zetel te 9200 Dendermonde, Sint- Ursmarusstraat

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0093 van 14 april 2016 in de zaak MHHC/1415/0032/M/0024 In zake: de heer Ludwig VAN DE WEGHE, wonende te 9270 Kalken, Krimineelstraat 21a vertegenwoordigd

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0116 van 26 april 2016 in de zaak MHHC/1415/0085/M/0077 In zake: de nv AB-INVEST, met zetel te 3621 Lanaken, Daalbroekstraat 38 vertegenwoordigd door: de

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0121 van 12 mei 2016 in de zaak MHHC/1415/0072/0061 In zake: de heer John DE GENDT, wonende te 1080 Sint-Agatha-Berchem, René Comhairelaan 1, bus 009, waar

Nadere informatie

Reglement Administratieve Sancties. Politiezone HEKLA. Gemeente EDEGEM

Reglement Administratieve Sancties. Politiezone HEKLA. Gemeente EDEGEM - 1 - Reglement Administratieve Sancties Politiezone HEKLA Gemeente EDEGEM Goedgekeurd in de gemeenteraad op 18 april 2007. - 2 - HOOFDSTUK I: TOEPASSINGSGEBIED Artikel 1 Dit reglement is - behoudens andersluidende

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 7 maart 2017 met nummer MHHC/M/1617/0030 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0090/M Verzoekende partij de bvba GARAGE VAN DER PLAS vertegenwoordigd door advocaten Koen

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/33-K7 van 31 augustus 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/71-VK van 20 oktober 2014 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Luc RYCKAERT, advocaat, met kantoor te 9900 EEKLO, Koningin Astridplein

Nadere informatie

hierna de tegen voor wie hierna de 24 januari 2013

hierna de tegen voor wie hierna de 24 januari 2013 Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/4-VK van 24 januari 2013 In de zaak van de heer [ ] wonendee te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie