Over de gemotiveerde alomtegenwoordigheid van liggen, zitten en staan: linguistische en didactische perpectieven

Vergelijkbare documenten
Semantic Versus Lexical Gender M. Kraaikamp

Compositie op basis van geometrische vormen

Bijlage 2: diepte analyse van het classifier gebruik voor auto, mens en vogel

Jouw rug de hele dag door beschermen

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Geen tijd om elke dag te sporten? Kom thuis in actie met 1-minuut oefeningen!

Zetten of leggen: hoe Franstalige leerders van het Nederlands spreken en gebaren over plaatingsverschijnselen

Oefeningen ter Verbetering van je Lichaamshouding

Heeft God het Kwaad geschapen?

Thije Adams KUNST. Wordt een mens daar beter van? vangennep amsterdam

(VEEL AANDACHT VOOR DE CONTROLE VAN DE ADEMHALING DOCH DIT WORDT NIET IN DETAIL BESCHREVEN..)

Samenvatting. (Summary in dutch)

Typologische achtergond

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten

Nederlandse Samenvatting

Dé VCA-specialist van Zuid-Nederland

Stil blijft Lisa bij de deur staan. Ook de man staat stil. Ze kijken elkaar aan.

Core Stability - serie 2 (met Swiss Ball)

Zitten, staan, heffen

Normering en schaallengte

Ergonomie van het zitten

Grenzeloze vrijheid? Discussiebijeenkomst tienerclub

Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar

Richtlijn voor het inrichten van de werkplek Categorie en subcategorie 640 Arbo Versie Pagina 1 van 5

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

De trap op of aflopen: Probeer uw lichaam rechtop te houden en niet voorover te kantelen.

Zorgen voor een scherpe werkvraag

Charles den Tex VERDWIJNING

Begeleidend schrijven bij de cursus "Het tillen van jonge kinderen"

Spelend leren. Kleuters spelen toch alleen maar?

Oefenprogramma revalidatie

Liggen of leggen / kennen of kunnen

Lessen over Cosmografie

Subject: Taak

Navorming rond poëzie Sandrine Lambert

inkijkexemplaar Ontwerp van de lamp Ontwerp

Familie aan tafel. Een werkvorm voor individuele coaching of intervisie.

ATTRIBUEREN OF TOESCHRIJVEN

TRAININGSPLAN STABILITEIT

Leren schrijven 4/5 JAAR. Van puntjes tot lijn. Lijnen en versiering. Van lijn tot letter. Om thuis te doen

Melden van afwezigheid

MAAL- en DEELTAFEL van ZES

Adviezen om uw rug te sparen

Preventie rugklachten

Droogtraining op zwemschoolniveau

De teksten van de vormingspakketten die de sociaal adviseurs gebruiken worden gescreend op klare taal door de collega s van diversiteitsmanagement.

Archimate risico extensies modelleren

Om paint te openen volgen we dezelfde weg als bij de rekenmachine:

de kinderen hier om elkaar te gebruiken als de massa mensen, ze kunnen door elkaar heen lopen en elkaar begroeten etc.).

Het Dansende dierenbos

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Calcimatics start steeds met een opwarming. Zo is de overgang dan niet-bewegen naar actief worden niet te bruusk en voorkom je letsels.

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991.

Zin in schrijven! Workshop vrij en creatief schrijven voor jonge anderstaligen door Fros van der Maden - auteur Op Schrift -

handleiding Mirra Handleiding Mirra HM Ergonomics

De schatkist wordt in het midden op tafel gezet, zodat elke speler er goed bij kan. Het rode kussen wordt er naast gelegd.

vwo: Het maken van een natuurkunde-verslag vs

BodyBow Gebruikersgids

Efficientie in de ruimte - leerlingmateriaal

2012 Editie v1.0 EquestrianMassage.nl F.S.A. Tuinhof. Oefeningen voor een gezond lichaam en geest

Zomercursus Wiskunde. Katholieke Universiteit Leuven Groep Wetenschap & Technologie. September 2008

10 voorbeelden van slechte of onduidelijke visuele communicatie

1) Opmaak van een sterk CV

RUGSPARENDE TIPS. 1. Neem een houding aan waarbij je goed je evenwicht kan bewaren

DE ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD

VOORBEELD / CASUS. Een socratisch gesprek volledig uitgeschreven

Thema 1 Activiteit 4. Een leesworm in de boekenhoek (2A) Ra ra ra, wat ben ik?

INFORMATIE LIFELONG OVER PERSPECTIEVEN +31 (0)

OOST WEST THUIS BEST

1. De Fiets De zijkant van de buikspieren worden nog wel eens vergeten bij workouts. Met deze oefening richt je je juist op deze groep spieren.

Succes en veel plezier toegewenst!

Sum of Us 2014: Topologische oppervlakken

Sinterklaas, weet je de weg?

Veilig leren lezen Kern 1: ik - maan - roos vis

Bekkenkanteling: maak afwisselend een bolle- en holle rug, waarbij romp en hoofd stil blijven liggen op de onderlaag.

Woordvindstoornissen. Neem altijd uw verzekeringsgegevens en identiteitsbewijs mee!

Begrippen tekenen periode 4 VORM COMPOSITIE RUIMTE. Vorm. Silhouetten

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

HDR- FOTOGRAFIE. Inleiding. Het digitale beeld - Bijlage

Positieve verpleegkunde: op weg naar een bloeiende samenleving!

Wat is co-ouderschap? 1. Wat is co-ouderschap wettelijk gezien. 2. Wat is belangrijk voor een goed co-ouderschap. 3. Co-ouderschap in de praktijk

Nederlandse Samenvatting

Marc Geentjens Ergonoom. Antropometrie

WERKVORMEN MAGAZIJN. Wat is netwerken? Landelijk Stimuleringsproject LOB in het mbo

Opening Bierkade Joris Komen Fotografie

Rekoefeningen voor de Gehandicapte schutter

Wat ga je in deze opdracht leren? Meer leren over: soorten vragen, vraagwoorden, signaalwoorden en sleutelwoorden

Core Stability - serie 1

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Samenvatting. Samenvatting

Referentieniveaus uitgelegd. 1S - rekenen Vaardigheden referentieniveau 1S rekenen. 1F - rekenen Vaardigheden referentieniveau 1F rekenen

Woord en wereld Een inleiding tot de taalfilosofie

De droom. De sneeuw dwarrelt in de ruimte.

ASPECIFIEKE, HOUDINGSGEBONDEN LAGE

Een andere psychiatrie

Auditieve oefeningen bij het thema: Mijn huis

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

In enkele stappen naar een ergonomisch verantwoorde werkplek.

Transcriptie:

Published in: Hiligsmann, Ph. (éd.), Le néerlandais en France et en Belgique francophone : approches scientifiques, approches didactiques. Collection UL3 Travaux et recherches, Université Lille3, France, 91-114. (ISBN : 2-84467-041-5) Maarten Lemmens Over de gemotiveerde alomtegenwoordigheid van liggen, zitten en staan: linguistische en didactische perpectieven MAARTEN LEMMENS Cet article traite les verbes de position en néerlandais (liggen, zitten, staan) dans le cadre de la sémantique cognitive. L analyse, qui s appuie sur la constitution de corpus originaux, écrits et oraux, est traduite en termes de réseaux sémantiques complexes qui montrent le caractère motivé des usages locationels ou métaphoriques. 1. Probleemstelling en analyse Franstalige taalleerders hebben het vaak moeilijk met het onder de knie krijgen van de Nederlandse POSITIE-werkwoorden liggen, zitten en staan. Met het oog op een analytische beschrijving kan deze moeilijkheid gesitueerd worden op drie (sterk met elkaar verweven) niveaus. Vooreerst is er de ruime semantische uitgebreidheid van deze werkwoorden (codeermogelijkheid), zowel in locationele uitdrukkingen, waarbij niet alleen mensen maar in feite eender welk concreet object gesitueerd kunnen worden in de ruimte, zoals in voorbeeld (1), maar ook in metaforische, nietruimtelijke contexten, geïllustreerd in voorbeeld (2). (1) a. De man {zat / *was} op een stoel. b. De tafel {stond / *was} in de hoek van de kamer. c. De mat {ligt / * is} op de vloer. (2) a. De man {zat /?? is} in de problemen. b. De tijd {staat / *is} niet stil. / De dollar {staat /?? is} weer hoog. c. De tafel/het plan {ligt / *is} in duigen. Een tweede probleem betreft het vaak verplichte gebruik van een POSITIE-werkwoord in locationele uitdrukkingen (codeerverplichting) waar het meer neutrale werkwoord zijn eerder gemarkeerd is, zoals reeds aangegeven in voorbeelden (1) en (2). Zelfs wanneer de taalleerder zich bewust is van deze verplichting, blijft er het probleem van de codeerkeuze: welk van de drie werkwoorden is correct? Geen eenvoudige zaak, gegeven de verschillende coderingen die soms mogelijk zijn (weliswaar met een verschil in betekenis). (3) a. De sleutels liggen/staan op de tafel. (*zitten) b. Ik sta/zit in de file (*lig) c. Het geld zit in mijn portefeuille. (*staat / *ligt) Het huidige artikel bericht over lopend onderzoek met betrekking tot POSITIE-werkwoorden in verschillende Germaanse talen (in hoofdzaak Nederlands, Engels, en Zweeds), waarbij het Frans fungeert als contrastief element. 1 Het onderzoek heeft een dubbel perspectief. Aan de ene kant bestudeert het de semantische extensie van een woord (semasiologisch perspectief), aan de andere kant wordt er gekeken hoe één en dezelfde situatie gecodeerd wordt (onomasiologisch perspectief). 2 Dit laatste poogt een licht te werpen op welke factoren een invloed hebben op de codeervariaties tussen de verschillende POSITIE-werkwoorden onderling, maar ook tussen deze werkwoorden en meer neutrale coderingen zoals zijn of zich bevinden. Parallel met wat Talmy (1990) en Slobin (1994, 1996, 200) hebben geobserveerd voor bewegingswerkwoorden, kan men voor POSITIE-werkwoorden een 1 Het onderzoeksproject behelst ook een studie van plaatsingswerkwoorden, (leggen, zetten, etc.) de causatieve equivalenten van de POSITIE-werkwoorden. 2 Cf. Geeraerts et al. (1994).

typologisch onderscheid maken tussen Germaanse en Romaanse talen. Bij het coderen van eenzelfde realiteit, zullen de eerste zeer sterk tenderen naar het gebruik van een POSITIE-werkwoord, terwijl de laatste eerder zullen opteren voor een neutrale codering met wat men LOCATIE-werkwoorden zou kunnen noemen (vb. être, se trouver, il y a). 3 De huidige tekst beperkt zich veelal tot het semasiologische perspectief en schetst in het kort de hoofdlijnen van een cognitieve aanpak die aantoont hoe de verschillende afgeleide gebruikswijzen semantisch gemotiveerd zijn, hetgeen ook interessante perpectieven opent tot efficiënter taalonderwijs in verband met de vaak problematische verwerving van POSITIE-werkwoorden in het Nederlands. 2. Lexicaal-semantische netwerken Binnen het cognitieve paradigma wordt betekenis gezien als conceptualisering aangepast aan de talige conventies (Cf. Langacker 1987, 1991). De betekenis van een lexicaal element wordt gezien als een conceptuele categorie die, zoals de meeste categorieën, gestructureerd zijn rond een prototype, een conceptuele cluster die het semantische netwerk van betekenissen stabiliteit en flexibiliteit verleent. Voor de POSITIE-werkwoorden zijn deze prototype-betekenissen intuïtief duidelijk, m.n. de conceptualisering van een mens in zittende, liggende of staande houding. 4 Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste attributen verbonden aan deze prototypes. staan liggen zitten (i) canonieke positie niet-canonieke positie niet-canonieke positie (ii) maximaal verticaal maximaal horizontaal [ max. vertic.] & [ max horiz.] (iii) rustend op voeten ( sta-vlak ) 5 rustend op rug ( zij-vlak ) rustend op zit-vlak (iv) fysieke inspanning geen fysieke inspanning weinig fysieke inspanning (v) (start)positie voor stappen/lopen positie voor rust positie voor bureauwerk en rust (vi) assoc.: macht en controle assoc. : rust, zwakte, ziekte, dood assoc.: actieve rust, stabiliteit, vast Hierbij valt op te merken dat allicht kenmerken (i), (ii) en (iii) de belangrijkste, of althans de meest in het oog springende zijn. Staan en liggen coderen twee basis-dimensies, terwijl zitten een veel grotere dimensionele variabiliteit heeft (cf. infra). Van Oosten (1984) noteert dat staan de canonieke positie is voor de mens. Dit lijkt misschien vreemd, gegeven dat mensen zo vaak zitten (en dat liever doen dan staan), maar het gaat hier om welke houding als referentie-punt geldt. Het rechtop staan is overigens ook één van de differentiërende attributen van de mens (homo erectus) en de startpositie van de protoactiviteit, het (rechtop) lopen. Een ander element ter ondersteuning van staan als canonieke positie is dat als je aan iemand vraagt een mens te tekenen, het veelal een staand figuurtje zal zijn, eerder dan een zittend of liggend. De notie van canonieke positie is overigens van belang voor de semantische extensies naar niet-menselijke voorwerpen. Deze extensies zijn gestoeld op een perceptie van positionele gelijkenis, vertrekkend vanuit wat men in de Engelse literatuur image schemata noemt, abstracte patronen die voortkomen uit sensorimotor activity as we manipulate objects, orient ourselves spatially and temporally, and direct our perceptual focus for various purposes (Gibbs et al. 1994:233). 6 Een logische extensie van de POSITIE-werkwoorden is die naar het dierenrijk, aangegeven in onderstaande tabel: mens 4-voeter 2-voeter insect of veel-voeter 0-voeter (vis, slang, slak, e.d.) staan ++ +(+) zitten + +(+) ++ ++ ++ liggen + + (+) (+) (+) Hoewel hogere viervoeters alle drie posities kunnen aannemen, blijkt toch dat het gebruik van staan veelal beperkt is tot vee, allicht omdat het in die positie meest functioneel is voor de mens. Voor de andere viervoeters (katten, honden, etc.), de lagere viervoeters (muizen, konijnen, kikkers, etc.) 3 Cf. Lemmens (in druk) voor een eerste aanzet tot dergelijk typologisch geïnspireerd experimenteel onderzoek. 4 Cf. Van den Toorn (1972), Van Oosten (1982), Serra Borneta (1996), Newman (ms). 5 De term sta-vlak is ontleend aan Van den Hoek (1971). 6 Cf. ook Johnson (1987,1991) of Lakoff (1987).

alsook voor de andere dieren (vogels, insecten, etc.) wordt de canonieke positie veelal met zitten aangeduid (aangeduid door het dubbele kader), met uitzondering van struisvogels en andere steltlopers die hoog op hun poten staan (saillantheid van gestrekte benen). Het gebruik van zitten lijkt op het eerste zicht problematisch, maar als men kijkt naar de positionele variatie die voorkomt bij de mens, dan wordt één en ander al meteen veel duidelijker. Onze definitie van de drie prototypes, mens in staande, liggende of zittende houding is in feite reeds meerduidig omdat er nu net verschillende houdingen zijn die door deze werkwoorden worden aangegeven. Voor staan zijn de meest belangrijke varianten de volgende: (i) (ii) (iii) (iv) op de voeten steunend op de handen/hoofd steunend rechtop leunend (voorover of achterover) gestrekte benen en gebogen bovenlichaam ( voorover gebogen staan ) Variant (ii) is een omkering van onder- en bovenvlak, maar de verticale extensie blijft saillant; bij variant (iii) ligt het zwaartepunt niet langer binnen de extensie van het steunvlak, maar steunt het lichaam tegen een ander element. In deze context is leunen een andere codeermogelijkheid. De laatste variant wijkt het meest af van een normale staande houding; wat cruciaal lijkt te zijn in deze houding zijn de gestrekte benen. Voor liggen zijn de varianten eerder beperkt: (i) op de rug (v) bovenlichaam rechtop met een hoek <90 (ii) op de buik (iii) op linkerzijde (iv) op rechterzijde De varianten (i) tot (iv) hebben betrekking op welk zijvlak fungeert als steunvlak; typisch voor liggen is dat de rug. Merk op dat de horizontale extensie niet noodzakelijk maximaal hoeft te zijn, ten minste niet wat de benen betreft die, ongeacht welk zijvlak als steunvlak dient, ook geplooid mogen zijn. Zelfs wanneer het bovenlichaam niet volledig horizontaal is, variant (v), kan men de houding aanduiden met liggen, zolang de hoek niet al te sterk wordt, want dat is precies een houding die veeleer met zitten wordt aangeduid. Hiermede is meteen ook een ander kenmerk van een prototype categorie geïllustreerd: het is vaak niet zonder meer duidelijk waar de ene conceptuele categorie ophoudt en de andere begint. Voor zitten valt overigens op dat er aanzienlijk meer variaties mogelijk zijn: (i) op zitvlak rustend, in stoel -houding (v) op de hurken (ii) op zitvlak rustend, met benen gestrekt vooruit (vi) op handen en voeten (met gebogen benen) (iii) op zitvlak rustend, met benen gekruist (yoga-houding) (vii) op handen en knieën (iv) rustend op de knieën (met zitvlak al dan niet op de voeten) Niet alleen zijn er meer variaties codeerbaar met zitten, ze zijn ook veel meer uiteenlopend van aard, zeker in vergelijking met de varianten bij liggen en staan. Wat vaak terugkomt, is dat het zitvlak als steunvlak dient (i-iv), maar niet altijd (v-vii). Merk op dat er precies in deze laatste groep, bij houding (vi) waar ook de voeten als steunvlak dienen, een codering met staan (variant (vi)) mogelijk wordt vooral wanneer de benen gestrekt zijn. Het moge duidelijk zijn dat zelfs binnen het zg. prototypische domein van de POSITIE-werkwoorden (de menselijke posities) er een aanzienlijke variatie getolereerd wordt. De linguistische code is m.a.w. vaag ten aanzien van deze verschillen. De vraag rijst wat dan precies het prototype is. Hier heeft men twee mogelijke standpunten. De eerste mogelijkheid stelt als prototype een schematische representatiestructuur voor die al de opgesomde varianten (en mogelijkerwijze nog andere die hier niet vermeld zijn) incorporeert. Een nadeel aan deze benadering is dat men de interne structuur van dit prototype uit het oog dreigt te verliezen. De tweede visie, die hier bepleit wordt, is dat men de verschillende varianten als extensies van één prototype ziet, m.n. de eerste variant. Op die manier blijft men oog hebben voor de interne structuur van de subgroep alsook verschillen in cognitieve saillantheid. Hierbij volgen we Tuggy s suggestie: Many linguists seem to operate on the assumption that once [ ] a schema is found, the subcases it subsumes may be safely ignored, regardless of their degree of entrenchment or salience. I am suggesting, however, that to the degree that they are salient they must not be ignored. (1993:280)

Afhankelijk van de context kunnen verschillende substructuren samengebracht worden in een meer schematische structuur of net als van elkaar onderscheiden gezien worden. Zonder de heikele discussie rond vaagheid en polysemie te willen oprakelen, zou men in meer traditionele termen kunnen zeggen dat wat in de ene context vaag is, in de andere als polyseem naar voren kan komen. De situatie kan door middel van het schematische netwerk in Figuur 1 voorgesteld worden. 7 ZITTEN mens in zithouding STAAN mens in stahouding (vi) (iii) (iv) (i) (i) (v) (ii) (iii) (iv) (vii) (ii) LEUNEN Legende (v) LIGGEN mens in lighouding extensie instantiatie mogelijk alternatieve categorisatie domein (i) (ii) (iii) (iv) Fig. 1: Prototype domein van liggen, zitten en staan. De grijze cirkels geven het domein aan van elk van de werkwoorden, oftewel het geheel van menselijke houdingen dat met die werkwoorden (in letterlijke betekenis) kan worden aangeduid. Binnen elk domein is er een prototype, variant (i), waarbij de conceptuele saillantheid aangegeven is door de donkerdere omkadering. De andere varianten kunnen als extensies gezien worden van dit prototype, aangegeven door de gebroken pijlen (de nummering stemt overeen met die in de overzichten hierboven). De overkoepelende betekenis is een generalisering (schematisering) over de 7 De tekeningen werden gemaakt door Jan Vanstechelman.

verschillende varianten; dit schema wordt aangenomen minder saillant te zijn dan het prototype (vandaar het minder zware kader). De verschillende varianten kunnen dan beschouwd worden als verschillende instantiaties van dit schema. Merk op dat elke instantiatie ook een omgekeerde extensie impliceert. Ook tussen de verschillende instantiaties bestaat een bi-directionele extensie-relatie, maar om de voorstelling niet te gecompliceerd te maken werden deze werden niet overal voorgesteld in het schema; bij zitten zijn er een aantal ter illustratie. De dubbel onderbroken lijn geeft aan waar er mogelijk dubbele categorisering kan zijn; de alternaties tussen staan en zitten zijn minder evident, maar voor liggen en zitten is er een duidelijk grensgeval, lig-houding (v). Een bijkomend voordeel van de voorgestelde benadering is dat men extensies kan verklaren vanuit de verschillende substructuren. Zo vindt bijvoorbeeld het feit dat men zitten gebruikt ter aanduiding van de canonieke houding van zowel lagere viervoeters (konijnen, kikkers, e.d.) als vogels een logische verklaring in zitten-varianten (v) en (vi): er is hier immers een duidelijke positionele gelijkenis (die er niet is bij prototypisch zitten). 8 Zoals in de volgende paragraaf verduidelijkt zal worden, geldt voor andere extensies dat ze vertrekken vanuit het prototype zelf (variant (i)). Sommige van deze extensies fungeren dan weer als uitgangspunt voor nieuwe gebruikswijzen die als dusdanig niet rechtstreeks gerelateerd zijn aan het prototype. Al deze extensies (zowel de instantiaties als hun onderlinge relaties) geven het complexe netwerk weer dat ten grondslag ligt aan de polyseme categorie van elk werkwoord. In de volgende paragraaf wordt een kort overzicht gegeven van de meest courante extensies die een inzicht geven in de eigenlijke structuur van de semantische netwerken van liggen, zitten en staan. Voor elk van de drie werkwoorden kunnen drie subgroepen onderscheiden worden: de eerste groep heeft betrekking op gebruikswijzen waarin verwezen wordt naar een mens in een bepaalde houding (POSITIONELE uitdrukkingen), de tweede zijn extensies naar a-positionele gebruikswijzen en nietmenselijke voorwerpen die gesitueerd worden in de ruimte (LOCATIONELE uitdrukkingen), de derde groep bevat gebruikswijzen die niet als spatiaal gekenmerkt kunnen worden, maar die referenten situeren in wat metaforisch als ruimte wordt gezien (METAFORISCHE uitdrukkingen). 3. De locationele netwerken voor liggen, zitten, en staan Vanuit het schematische beeld van een mens in staande houding (variant (i)) gebruikt het Nederlands conventioneel staan voor eender welk concreet object dat in zijn canonieke positie rust op zijn sta-vlak. Hierbij kan het zijn dat deze objecten voet- en/of pootachtige uitsteeksels hebben, maar dat is niet noodzakelijk. Hier is een kort overzicht van objecten die staan op hun sta-vlak: - computers, printers, telefoons, kasten, bedden, auto s (evt. voet- en/of pootachtige uitsteeksels) - borden, schotels, pannen, kommen (plat sta-vlak, vulopening bovenaan) - schoenen, laarzen, boekentassen, bloembakken, dozen (sta-vlak, vulopening bovenaan) Een uitzondering op deze regel zijn de lagere diersoorten die weliswaar op hun poten rusten, maar toch gezegd worden te zitten, zoals verklaard in de vorige paragraaf. Men merke op dat bij het gebruik van staan de dimensies van verticaliteit en/of horizontaliteit buiten spel worden gezet, aangezien staan gebruikt wordt zelfs voor horizontaal gedimensioneerde voorwerpen (vb. borden, schoenen, langwerpige dozen, e.d.) wanneer zij op hun sta-vlak rusten, de canonieke positie voor deze voorwerpen om functioneel te zijn. De reële dimensies spelen pas een rol wanneer het object ofwel geen sta-vlak bezit ofwel er niet op rust. Hoewel bijvoorbeeld boeken en CD-doosjes wel een inherente oriëntatie hebben (boven/onder; voor/achter), hebben zij geen sta-vlak, en wordt het gebruik van liggen en staan gedicteerd door de dimensies van hun positie. Hetzelfde geldt voor objecten die wel een sta-vlak hebben maar er niet op rusten: een bord dat op de grond ligt, rust niet op zijn sta-vlak en de codering geeft duidelijk aan dat het niet langer functioneel is. Hetzelfde bord staat echter in het afdruiprek, omdat de saillante verticaliteit (nodig voor het afdruipen) een rol kan spelen, gegeven dat het object niet op zijn sta-vlak rust. Dit gebruik van staan heeft dus een andere betekenis dan in Het bord staat op tafel. (object rustend op sta-vlak). Voor mensen werd opgemerkt dat staan gebruikt kan worden zelfs wanneer zij op hun hoofd/handen rusten; ook hier laat de reële dimensie zich gelden. 8 Bij het imiteren van deze dieren nemen kinderen typisch deze zit-houding aan.

Echter, bij saillant horizontaal gedimensioneerde objecten op hun kop, is staan uiterst gemarkeerd zoniet onaanvaardbaar: (4) a. De auto?? staat / ligt op zijn kop. b. Het bord?? staat / ligt ondersteboven op tafel. 9 Vertaald naar cognitief-perceptief vlak, kan men zeggen dat het gebruik van staan voor objecten met een sta-vlak in feite een verticale scanning inhoudt vertrekkend vanuit het sta-vlak, het punt van origine. 10 Dat deze verticale vector een extensie heeft die groter is dan de horizontale moge dan wel typisch zijn, het is zeker niet noodzakelijk. Dit verklaart ook waarom bomen, planten, andere gewassen, maar ook bijvoorbeeld hoofdhaar gezegd worden te staan: zij groeien vanuit hun wortel omhoog. Ook hier geldt weer dat de reële lengte irrelevant is. Verder kan opgemerkt worden dat een verticale extensie typisch is, en allicht aan de oorsprong van dit gebruik, maar dat vandaar een afgeleide mogelijk is naar niet-verticaal geöriënteerde vectoren, zoals bijvoorbeeld baardstoppels (er staat veel haar op zijn kin), zijwaartse takken van een boom, of niet-loodrechte maar haakse snijlijnen (staan haaks op mekaar). Amorfe en niet-rigiede objecten laten een dergelijke mentale verticale scanning in principe niet toe: in de vrije ruimte zullen zij een natuurlijk horizontale expansie aannemen en hun positie wordt algemeen aangeduid als liggen: (5) a. Er lag olie/zand/rommel op straat. b. De handdoek/de krant ligt op de grond. Wanneer deze objecten zich echter in een container bevinden, dan is het wel mogelijk om, via metonymie, staan te gebruiken: (6) De olijfolie staat op tafel. d.i. in een fles of vaatje dat op zijn sta-vlak rust. Een afgeleide van de gebruikswijze geïllustreerd in voorbeeld (5) is het gebruik van liggen voor het uitdrukken van de geotopografische locatie van objecten 11 : (7) a. Leefdaal ligt in Vlaams-Brabant. b. De autosnelweg ligt achter die heuvel. c. De kerk ligt in het midden van het dorp. Cruciaal in deze gevallen is dat het gaat om de locatie van het voorwerp, en niet zozeer om het object zelf. In het bijzonder voor gebouwen is dit belangrijk, omdat dan staan een mogelijk alternatieve codering vormt die het object conceptualiseert als verticaal extenderend vanuit het grondvlak, vb. De kerk staat in het midden van het dorp. Een speciale afgeleide is wel het volgende voorbeeld: (8) De auto ligt goed op de weg. / De auto heeft een goede wegligging. In dit geval is de horizontale expansie van het steunvlak belangrijk omdat het precies garandeert dat de wagen zijn positie op de weg behoudt. Afwezigheid van verticaliteit speelt ook een rol bij bolvormige, symmetrische of vormvrijere objecten, van waar eveneens een codering met liggen: (9) a. De knikkers lagen op de grond. b. Er lagen steentjes op de weg. c. Er lagen overal scherven/brokstukken. Hierbij zijn er twee variaties mogelijk. Ten eerste, wanneer de verticale dimensie van het gesitueerde object ten opzicht van de achtergrond voldoende saillant is, dan wordt een codering met staan 9 Let wel: dergelijk coderingen zijn perfect aanvaardbaar wanneer het bovenvlak (of één van de andere zijvlakken) per vergissing als sta-vlak werd gezien. Ook heeft op zijn kop staan een metaforische betekenis: zich in een chaotische, wanordelijke toestand bevinden (d.w.z. niet in zijn normale toestand), zoals bijv. in de zaal stond op zijn kop, waarin zaal metonymisch gebruikt wordt voor de situatie in de zaal. 10 Cf. Langacker (1987:107-9, 209-13) inzake mentale scanning. 11 De term geotopografisch, een combinatie van geografisch en topografisch, is ontleend aan Serra Borneto (1996).

mogelijk; vergelijk (9b) met De stenen van Stonehenge staan in een cirkel. Ten tweede, wanneer deze objecten een sta-vlak bezitten, wordt opnieuw staan de meest gepaste codering; vergelijk (9a) met De wereldbol staat op de kast. Aangezien punten ook typisch als ronde of bolvormige objecten worden geconceptualiseerd, zou men bij de geotopografische locatie ook een andere verklaring kunnen geven voor het gebruik van liggen: de plaats wordt gesitueerd als een punt in het (mathematische) vlak van coördinaten (cf. Van Oosten 1982 en Serra Borneto 1996 voor een dergelijke verklaring). Het feit dat er twee verschillende verklaringen mogelijk zijn doet geen afbreuk aan het gemotiveerd zijn van het gebruik van liggen in deze context, het versterkt ze in feite nog. Het werkwoord zitten heeft in het Nederlands een interessante evolutie ondergaan. Zoals hoger vermeld, verwijst het naar een aanzienlijk aantal verschillende houdingen, die allicht gemeen hebben dat men zich op één of andere manier dicht bij de grond bevindt, zonder een houding aan te nemen die aangeduid wordt met liggen. In eenvoudige termen zou men zitten kunnen definiëren als de negatie van liggen en staan, die dan als de twee basisdimensies gelden. In elk geval is zitten veel minder gemarkeerd voor een bepaalde houding en dat is zeker één van de factoren die belangrijk is geweest voor de evolutie naar het a-positionele karakter van zitten: het werkwoord wordt immers vaak gebruikt in contexten waar een zittende houding niet langer aan de orde is, of toch zeker niet noodzakelijkerwijze. Vergelijk de volgende voorbeelden: (10) a. Hij zit in de zetel. b. Zij zit in de auto. c. Hij zit in de kelder. In (10a) gaat het duidelijk om een zittende houding (waarbij de zetel de zittende persoon ten dele omsluit, vanwaar het gebruik van in in plaats van op); in (10b) gaat het allicht ook nog om een zittende houding, maar die eis is minder dwingend, en dat laatste is zeker het geval voor (10c), het kan best zijn dat hij op een stoel zit in de kelder, maar evengoed dat hij er rechtstaat of rondloopt. 12 Merk op dat er in de (10b) en (10c) een metonymische verschuiving plaatsvindt: het prepositioneel complement verwijst niet langer naar de onmiddellijke steun (de zetel/stoel) maar naar de grotere omsluitende ruimte (auto/kelder). Dergelijke metonymische verschuivingen zijn overigens ook mogelijk bij liggen en staan: (11) a. Hij ligt in het ziekenhuis. (d.i. in een bed in het ziekenhuis) b. Hij staat in de klas. (d.i. op de grond in de klas) maar in tegenstelling met zitten verwijzen deze zinnen daadwerkelijk naar een resp. liggende en staande houding. 13 De volgende voorbeelden illustreren duidelijk hoe zitten gebruikt kan worden voor contexten waar een zittende houding nagenoeg niet van toepassing is. (12) a. Een chauffeur zag een kind tot aan zijn voeten in de container zitten. b. Wanneer men de luiken [ ] openzet, zit men werkelijk met zijn neus in de jungle. c. Miljoenen mensen zitten opeen gepakt in de steden. Het eerste voorbeeld gaat om een kind dat omgekeerd (met het hoofd eerst) in een container kruipt om er iets uit te halen: duidelijk geen positie die algemeen als zitten geldt. Het tweede voorbeeld illustreert partiële omsluiting door de ruimte (de jungle) wanneer men voor het raam staat en de luiken openzet. Bovendien heeft deze uitdrukking ook een minder letterlijke lezing. Ook in het laatste voorbeeld is het zeer de vraag de interpretatie van een zittende houding geactiveerd wordt. Waar het bij zitten in deze gevallen duidelijk om gaat is (1) afwezigheid van één bepaalde positie en (2) een 12 Merk op dat bij het gebruik van zitten met een infinitief complement (vb. Ik zit te lezen) zelfs een duidelijke incompatibiliteit kan voorkomen, zoals in Wat zit je toch de hele tijd rond te lopen?. Toegegeven, deze zin is wat gemarkeerd, maar in principe mogelijk. Uit de volgende beschrijving zal duidelijk worden waarom zitten in deze context gebruikt kan worden. 13 Er is overigens ook een andere metonymische variatie mogelijk bij alle drie positie-werkwoorden, m.n. de formulering kan het sta-, lig- of zitvlak van de referent profileren (vb. Ik lig op mijn rug.) of het grondvlak waarop men ligt/staat/zit, vb. Ik zit op een stoel., of beide: Ik lig op mijn buik op de grond. In de meeste gevallen wordt het lichaamsdeel waarop men steunt impliciet gehouden, omdat het wel duidelijk is in de gegeven context. Een expliciete uitdrukking ervan gaat vaak samen met een enige modificatie, vb op blote voeten of bij meer afwijkende varianten, vb. op zijn hoofd staan.

(nauwe) omsluiting door de ruimte waarin men zich bevindt (containment). Vandaar kan men het gebruik van zitten verklaren voor situaties waar omsluiting aan de orde is, zoals in de volgende voorbeelden: (13) a. De sleutel zit in mijn zak / in het slot. b. Er zit nog bier in het flesje. c. Je haar zit vol stof. d. Er zit te weinig wapening in het beton. Het eerste voorbeeld illustreert weerom duidelijk dat de eigenlijke positie van de referent irrelevant is; wat deze zinnen uitdrukken is de idee van omsluiting, zelfs al is de ruimte niet altijd een echte omsluitende ruimte (zoals je haar). Hier dient opgemerkt te worden dat, zeker in die contexten waar de omsluiting minder nauw is, enige variatie mogelijk is tussen het profileren van de idee van omsluiting en het profileren van de positie van de referent binnen de ruimte: (14) a. De boter {ligt/staat/zit} in de koelkast. b. De lade {lag/zat} vol rommel. In het eerste voorbeeld zal staan worden gebruikt in (metonymische) verwijzing naar de boter in het botervlootje dat een sta-vlak heeft (cf. voorbeeld (6)); indien de boter zich niet in een container bevindt, dan is liggen de aangewezen lexicale keuze want bepaald door de horizontale expansie van het pakje dat geen sta-vlak heeft. De codering met zitten negeert als het ware de positie van de referent en profileert het omsloten zijn. De keuze is niet helemaal vrij: vaak is er één variant meer gebruikelijk dan de andere en uiteraard beïnvloeden situationele en/of contextuele factoren de codering. Als vuistregel geldt: hoe groter de container vis-à-vis de referent, hoe waarschijnlijker een positioneel gekleurde codering met liggen of staan. Zitten zal gebruikt worden wanneer omsluiting cruciaal is, om welke reden dan ook, of wanneer de eigenlijke positie van de referent variabel is. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij geld in je broekzak of CDs in hun doosje: hun positie volgt die van de container, en is als dusdanig niet saillant, wel het (nauw) omsloten zijn in die container. In voorbeeld (14b) is er overigens een bijkomend semantisch verschil: zitten impliceert immers dat de lade meer gevuld is dan wanneer men liggen gebruikt. Dit komt natuurlijk omdat de impliciete vulruimte in beide gevallen verschillend is; bij liggen beperkt die zich tot een horizontale laag, bij zitten kan in principe de hele ruimte gevuld worden. Belangrijk hier is ook de codering met een setting -constructie, waarbij de lade als onderwerp van het POSITIE-werkwoord gecodeerd wordt, terwijl de lexicale keuze bepaald wordt door de eigenlijke referent (rommel), deze constructie impliceert meestal een hogere graad van betrokkenheid (Eng. affectedness). 14 Ondanks deze typische verschillen in de werkelijke situatie, blijft het een feit dat één en dezelfde werkelijkheid op verschillende manier kan gecodeerd worden. Het gebruik van zitten in de context van omsluiting kan ook een verklaring geven voor het gebruik van dit werkwoord voor dieren zonder ledematen ( nul-voeters ), die in feite geen positionele variatie kennen. De canonieke positie van slakken en slangen wordt aangegeven door zitten; wanneer zij gezegd worden te liggen impliceert dat normaliter dat zij ziek of dood zijn. Het valt overigens op dat de idee van omsluiting vaak mee in beeld komt, zelfs bij de hogere diersoorten: (15) a. Zitten er hier olifanten/slangen/kevers/etc.? b. In de zandbanken zitten scholen pijlstaartroggen. Wanneer je oog in oog staat met een olifant, dan is de conceptualisering van staan (m.b.t. de olifant) nogal saillant aanwezig, maar het gebruik van zitten zoals in de vraag in het voorbeeld betekent zoveel als Komen er hier olifanten voor?, net zoals adders in het gras zitten (of onder voor de metafoorliefhebbers: *Er ligt een adder onder het gras is gewoon fout). Naast de idee van omsluiting is er overigens een tweede motiverende factor voor het gebruik van zitten ter aanduiding van de canonieke positie van nul-voeters maar ook insecten, m.n. de idee van nauw contact met de ondergrond. 14 Hoe de lexicale keuze bepaald wordt kan misschien duidelijker geïllustreerd worden met De garage staat vol auto s. waar het de auto s zijn die staan, en niet de garage (cf. Er staan auto s in de garage.).

Omsluiting en contact gaan vaak samen, en de idee van nauw contact kan ook gezien worden als een extensie vanuit het prototype: wanneer men zit, is er niet enkel duidelijk contact, maar is ook de graad van beweegbaarheid of verplaatsbaarheid veel lager. Bij een liggende houding is er uiteraard ook een hoge graad van rust en contact (men rust immers op het grootst mogelijke steunvlak), maar de associatie met het vastgehecht zijn aan de ondergrond (het vastzitten) is veel minder sterk dan bij zitten. Merk overigens op dat er een typisch overeenkomstig bewegingswerkwoord is vanuit liggende houding, m.n. rollen, zoals lopen het overeenkomstige werkwoord is bij staan; bij prototypisch zitten is een dergelijk beweginsequivalent minder saillant aanwezig, hoewel in sommige gevallen schuiven mogelijk is. (Voor de zit-varianten (iv) tot (vii) is het overeenkomstige bewegingswerkwoord kruipen, dat ook voor insecten en nul-voeters gebruikt wordt.) Om kort te gaan, bij zitten is er een sterke associatie met het niet kunnen bewegen, en vandaar de conventie om dit werkwoord te gebruiken in contexten waar de zittende houding weerom niet noodzakelijk is, maar waar de focus ligt op het op één of andere manier vastgehecht zijn. (16) a. Er zitten mensen vast in de gevangenis / lift / file / etc. b. De engerd zat voortdurend aan de vrouwen. / De kat zat aan de kaas. Merk op dat het gebruik van zitten in deze context vaak een negatieve connotatie heeft, zoals in het laatste voorbeeld. Dit geldt iets minder voor vastzitten, de meest gangbare codering om uit te drukken dat iemand of iets op één of andere manier vastgehecht is. Hier zijn overigens enkele typische voorbeelden voor niet-menselijke voorwerpen: (17) a. Dit deksel zit muurvast. b. Het meubel zit vast met lijm. c. Er zaten veel vlekken op zijn jas. Er dient op gewezen te worden dat wat hier als verschillende betekenissen wordt weergegeven, vaak niet zomaar uit elkaar gehaald kan worden. Bij voorbeeld (12c), Miljoenen mensen zitten opeen gepakt in de steden. worden allicht zowel de concepten OMSLUITING en CONTACT geactiveerd. Zoals ook eerder gezegd, hoe nauwer de omsluiting, hoe sterker de co-activering van contact en het vastzitten (vb. geld in je broekzak of een sleutel in het slot). 4. Enkele courante metaforische extensies Het is binnen het korte bestek van dit artikel niet mogelijk alle metaforische extensies te behandelen, maar vanuit de beschrijving van locationele uitdrukkingen uit de vorige paragraaf kan al heel wat systematiek worden afgeleid. Eén van de courante metaforische extensies is deze waarbij niet-ruimtelijke concepten gezien worden als omsluitende ruimtes (cf. Lakoff & Johnson 1980), en vanzelfsprekend kan in dergelijke contexten zitten gebruikt worden: (18) a. Ik zit in de problemen / in een depressie. b. De groep waar ik nu in zit. c. Er zit meer spanning in de wedstrijden. d. Ook het aspect wraak zit in de rijk gelaagde tekst van Shakespeare. e. Maar hun leven zit vol leugens en opschepperij. f. Het publiciteitsblok dat tussen trailer en hoofdfilm zit wordt almaar langer. Het laatste voorbeeld combineert een ruimtelijk en niet-ruimtelijk gebruik, waarbij de fysieke lengte van de strook celluloid dat letterlijk tussen twee andere stroken zit, overeenstemt met een bepaalde tijdsspanne die bijgevolg ook tussen de twee andere tijdsspannes zit. Ook het concept CONTACT (of het daardoor geblokkeerd zijn), komt vaak voor in niet-ruimtelijke contexten, vaak met een negatieve connotatie: (19) a. De onderhandelingen zitten vast. b. Ik zit met een probleem. c. Ik zit zonder geld. In tegenstelling tot zitten is staan het POSITIE-werkwoord dat de beste beginselvoorwaarden heeft tot beweging, het is immers de vertrekpositie voor de proto-activiteit bij uitstek, nl. het (rechtop) lopen. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat staan vaak in een afgeleide betekenis gebruikt wordt in

contexten waar een andere activiteit dan lopen/stappen aan de orde is en waarbij de reële houding een andere kan zijn dan de staande (hoewel de link met staan vaak behouden blijft): (20) Hij staat op het punt te {vallen, vertrekken, } Als afgeleide hiervan kan staan voorkomen met objecten op het punt van actie, waarbij de associatie met een staande houding vaak ver zoek is: (21) a. Het water staat op het punt te koken. b. De ballon staat op springen. Hoewel formeel gelijkend, is het gebruik van staan in het laatste voorbeeld niet hetzelfde als dat in bijvoorbeeld de ballon staat gespannen, waar staan gebruikt wordt in de betekenis een maximale extensie (in zijn lengte as) hebbend, zoals bijvoorbeeld bij kabels en koorden die strak gespannen staan. Bij een ballon is er niet direct een lengte as, maar de conceptualisering van deze werkelijkheid is m.i. één die een wel een vectorieel karakter heeft; het is een mentale scanning vanuit het middelpunt van de ballon. Een tweede motiverende factor is de oppositie gespannen tegenover rust, en in dit opzicht is de situatie vergelijkbaar met andere slappe voorwerpen, zoals kleren. Zoals hoger vermeld, wordt hun normale toestand aangeduid als liggen, aangezien zij door hun amorfe karakter spontaan een horizontale expansie aannemen. Wanneer er echter enige stijfheid in het spel komt, wordt een codering met staan mogelijk: (22) Zijn kleren staan stijf van het vuil Om terug te keren naar de associatie van positie en beweging, wil ik wijzen op een interessant betekenisverschil wanneer het gaat om een metaforische extensie naar deelname in een (eventueel virtuele) groep. Vergelijk: (23) a. Ik zit in de groep. b. Ik sta er helemaal buiten. c. Ik lig eruit. / Hij ligt uit de wedstrijd. Het gebruik van zitten is de normale codering om aan te geven dat men deel uit maakt van de groep (metaforische omsluiting). Bij staan blijft er een zeker keuze tot activiteit, men kan er als het ware inof uitstappen. Als je d eruit ligt, dan wordt het meestal er moeilijk om er terug in te geraken; liggen codeert de laagste graad van participatie (de hoogste graad van inactiviteit), hetgeen logisch vanuit de prototypische associatie met een toestand van rust, ziekte, of dood. Vandaar ook het verschil in betekenis in de volgende gevallen: (24) a. De trein {staat /?? ligt} stil. b. De machine {staat / ligt} stil. b. De reactor {?? staat / ligt} stil voor onderhoud. c. Het vredesproces {ligt / *staat} nu stil. Het verschil tussen liggen en staan is precies dat de eerste een hogere graad van inactiviteit impliceert, vaak ook voor een complexere activiteit of voor een langere periode. Ook hier is er een motivatie vanuit het prototype: het is immers moeilijker om vanuit lighouding tot activiteit te komen dan vanuit staande houding, zoals hierboven aangetoond. Als de reactor stilligt voor onderhoud is er geen probleem, als hij echter stilstaat dan lijkt de sitatie wat gevaarlijker, want hij kan immers elk moment terug opstarten. In sommige gevallen is precies omwille van deze betekenisnuances de keuze minder vrij: in normale omstandigheden staat een trein stil (en kan dan in principe terug vertrekken); het gebruik van liggen is hier gemarkeerd, maar zou kunnen wanneer men wenst aan te geven dat er een serieus probleem is met de locomotief of, wanneer men, via metonymie, wil aangeven dat het hele treinsysteem platligt. Het gebruik van liggen voor het vredesproces vindt zijn verklaring in een metaforische conceptalisering van tijd, waarbij een proces gezien wordt als een deel van een horizontale tijdslijn. Een alternatieve conceptualisering is deze waar het verstrijken van de tijd gezien wordt als het voorwaarts bewegen over de tijdslijn (een beetje zoals in een trein zitten op een spoor), en vandaaruit is soms ook staan mogelijk: de tijd staat stil. Vergelijk ook met Daar kan ik niet blijven bij stilstaan, hetgeen zoveel wil zeggen als ik heb geen tijd/zin/mogelijkheid om daarover na te

denken, uit te weiden, etc. Een dergelijke conceptualisering is echter minder of niet aanvaardbaar voor langere en complexere activiteiten of tijdspannes (zoals vredesproces). Aan de andere kant worden punten op een lijn vaak geconceptualiseerd als objecten zonder dimensionele saillantheid, zoals ook al opgemerkt bij de discussie van geotopografische locatie van objecten. Vandaar is ook een codering met liggen mogelijk wanneer men punten situeert op een lijn, eventueel de tijdslijn zoals in voorbeeld (26): (25) a. De resultaten liggen in de lijn van de verwachtingen. b. Het handelen ligt in het verlengde van het denken. (26) a. De oorsprong van het fenomeen ligt in de negentiende eeuw. b. De verklaring ligt in het verleden. c. De onzekerheid ligt aan de basis van de relatief lage waardering. Ook hier kunnen bijkomende motiveringen gevonden worden: het verleden kan ook als een horizontaal vlak geconceptualiseerd worden waar een bepaald object (verklaring) wordt gelocaliseerd, maar dit blijft parallel aan het geotopografische locatie-principe. Voor het laatste voorbeeld kan de oorzaak ook gezien worden als het horizontale steunvlak (de basis) voor de latere opbouw, zoals bijvoorbeeld de basis van een piramide. Dergelijke verschillende verklaringen sluiten mekaar niet uit, ze versterken het gemotiveerde karakter van de geconventionaliseerde coderingen: de conventie van het Nederlands wil dat abstracta zoals oorzaken, problemen, oplossingen, verklaringen, enz. als liggend worden geconceptualiseerd. Dat deze situatie moeilijk ligt bij anderstaligen, spreekt voor zich. Een andere context waar metaforische lijnen vaak in het spel zijn is die van waardeschalen, waar men eveneens codeervariaties aantreft, zoals blijkt uit volgende voorbeelden: (27) a. De reële rente ligt erg {laag/hoog}. b. De rubberprijs zit weer aan {de top/de grond}. c. De Dow Jones-index staat veel te {laag/hoog}. Kort gesteld komt het verschil hierop neer dat bij liggen, het meest frekwente van de drie, de waarde of het niveau als een lijn wordt geconceptualiseerd. 15 Zitten is het minst frekwent en impliceert een zeker graad van stagnatie of fixatie, in lijn met de hoger vermelde extensies. Staan is mogelijks dubbel gemotiveerd: vooreerst kan de waarde gezien worden als een punt dat het resultaat is van een gestopte beweging, hetgeen een verband legt tussen deze context en andere gevallen zoals De wijzer staat op 4 uur, De barometer staat op onweer of De thermometer staat op 10. Een tweede motivering (ook in deze laatste zinnen van toepassing) is de sterke associatie met genoteerde waarden, d.w.z. waarden die neergeschreven zijn, of die verbonden zijn met of die afgelezen worden aan de hand van een neergeschreven code. Dit brengt een andere sterke codeerconventie naar voren, m.n. deze van geschreven of gedrukte tekst, die altijd gezegd wordt te staan: (28) a. Wat staat er hier geschreven? b. Het staat hier zwart op wit. Dit gebruik van staan is een bijzonder geval, omdat het onduidelijk is wat hier de synchrone motivering is. Ongeacht de etymologische achtergrond, lijkt het meest aannemelijk een tweevoudige motivering te zien. Ten eerste is er het beeld van het reliëf: tekst staat op een blad en komt als het ware naar voren vanop de achtergrond (vergelijk met braille). Ten tweede kan je tekst, of letters, zien als staande op een (zichtbare of onzichtbare) lijn. Je schrijft op de lijn; cursieve letters zijn dan lettters schuin op de lijn staand (VanDale, 11de editie). In een interview op tv zei Minister van Staat Mark Eyskens onlangs over zijn nieuwste boek: er staat evenveel tussen de regels als er op staat, hetgeen duidelijk het beeld activeert van tekst die op een lijn staat. 16 Wat ook de motivatie, de band met het 15 Serra Borneto (1996) geeft als verklaring voor het Duitse liegen in deze context dat men de conventionele codering van punten op een horizontale lijn behoudt, zelfs wanneer de lijn niet langer horizontaal en zelfs saillant verticaal (cf. hoog-laag). Dit is a priori niet uitgesloten, maar de verklaring dat de waarde als een niveau-lijn wordt geconceptualiseerd doet als iets natuurlijker aan en legt een verband met andere uitdrukkingen, zoals het niveau ligt hoog of de lat ligt hoog. 16 Interview met Mark Eyskens, De Laatste Show (VRT), 17/04/2001.

prototype is erg zwak; men zou kunnen zeggen dat een grotere afstand is tussen de prototypische betekenis en deze afgeleide. Toch is dit gebruik van staan conceptueel sterk verankerd Langacker s (1987) begrip entrenchment en vormt het een soort aanknopingspunt, een lokaal prototype, voor nieuwe extensies naar niet-textuele code en/of andere dragers dan papier, zoals in de volgende voorbeelden: (29) a. In het kunstboek staan tal van (mooie) prenten. b. Het fax-icoontje staat onderaan het scherm. c. Je been staat vol rode puntjes. d. Mijn straat staat niet op deze kaart. In normale omstandigheden ligt een straat, gegeven de saillante horizontale expansie van het object, maar omdat het hier gaat om de grafische representatie ervan op een wegenkaart (het gaat dus in feite om een ander object) dient staan te worden gebruikt. Een vergelijkbaar lokaal prototype bij staan is dat van open deuren. De codering De deur staat open is allicht gemotiveerd vanuit de perceptie van de positie van de deur: ze zit niet in het deurframe, maar bevindt zich in een meer autonome positie met een verticale orientatie, en de deur kan deze positie zelf handhaven. Maar ook hier is de link met het prototype waarschijnlijk erg dun. En ook hier fungeert openstaan als een soort lokaal prototype met nieuwe extensies naar eender welk object in niet-gesloten toestand, op voorwaarde dat er enige zelf-ondersteuning gedacht kan worden: De doos staat open. of Zijn hemd stond open. In gevallen als De krant lag open op de middenpagina zijn noch verticaliteit noch zelf-ondersteuning aan de orde. Gedrukte text en open deuren zijn slechts twee voorbeelden (er zijn er nog andere) van semantische substructuren die, hoewel nog enigszins te motiveren vanuit het prototype, zich min of meer als autonome clusters gaan gedragen binnen de lexicale categorie. 17 Binnen een Aristotelische benadering van lexicale categorieën zou het bestaan van deze substructuren een probleem kunnen vormen, omdat er geen eenduidige (d.i. niet-disjunctieve) definitie kan gegeven worden van de hele categorie, van waaruit ambiguïteit (of homonymie) kan worden afgeleid. Binnen het cognitieve kader zoals o.m. voorgesteld door Tuggy (1993) vinden deze structuren een coherente verklaring: in het continuum van betekenisverwantschap verhouden bepaalde betekenissen zich immers meer polyseem tot het prototype dan andere voor dewelke duidelijke en cognitief saillante extensie-relaties minder voor de handliggend zijn. De meeste van de hogervermelde betekenissen van liggen, zitten en staan zijn schematisch voorgesteld in Figuur 2 (volgende pagina). Hoewel zelf al redelijk complex, dient er op gewezen te worden dat de figuur een beknopte weergave is. Toch kan het een beeld geven van het complexe doch gemotiveerde karakter van de drie lexicale categorieën. 5. Onomasiologische analyse Uit vorige paragrafen blijkt duidelijk de semantische uitgebreidheid van de POSITIE-werkwoorden in het Nederlands. Een bijkomend probleem, zeker voor een Franstalige leerder, is wanneer nu deze werkwoorden verplicht gebruikt moeten worden. Meer specifiek geformuleerd: wanneer moet je in het Nederlands een POSITIE-werkwoord gebruiken en wanneer mag of moet je een LOCATIE-werkwoord gebruiken. Het onderzoek naar de codeerverplichting is nog maar in zijn beginfase, maar toch kunnen enkele tendenzen aangegeven worden. Een eerste observatie is dat hoe sterker een bepaalde positie/houding overeenstemt met wat als canonieke positie/houding geldt, hoe sterker de verplichting om een POSITIE-werkwoord te gebruiken, zoals moge blijken uit volgende voorbeelden: (30) a. De vogel {?? is / zit} in de boom. b. De kachel {?? is / staat } in de woonkamer. Dit wil niet zeggen dat LOCATIE-werkwoorden (vb. zich bevinden) onmogelijk zijn, maar er zal een sterke tendens zijn om dat niet te doen. 17 Lemmens (ms.) behandelt o.m. ook het gebruik van zitten in Die kleren zitten niet lekker. en staan in Die kleren staan je goed. Beide structuren zijn zg. adjunct middles (zie Peeters 1999).

extensies gebaseerd op sta-vlak Legende extensie instantiatie metonymie metaforische betekenis domein haar planten organismen groeiend vanuit wortel lijnen vertrekkend vanuit origine computers, auto s, tafels, borden, etc. object extenderend vanuit basis object rustend op sta-vlak konijnen, muizen, kikkers, vogels, etc. honden, katten vee STAAN 0-voeters ZITTEN mens in stahouding mens in zithouding handen & voeten handen & voeten partiële omsluiting (in) mens omsloten door ruimte zittend omsloten door ruimte LIGGEN mens in lighouding object niet rustend op sta-vlak en in verticale extensie object omsloten door ruimte mens in nauw contact met steunvlak object niet rustend op sta-vlak en in horizontale extensie object in nauw contact met steunvlak mens/object omsloten door abstracte ruimte a-positionele extensies punten op lijn / vlak symmetrisch object amorf object in horizontale extensie mens/object in nauw contact met abstracte entiteit punten op de tijdslijn horizontaal georienteerd lineair object lijnen wegen substanties niet-rigiede objecten oorzaken, situaties, e.d. periodes op de tijdslijn metaforische extensies ensionaliteit geotopografisch gesitueerd object extensies gebaseerd op dimensionaliteit Fig 2: Beknopt schematisch netwerk van liggen, zitten, en staan

Een tweede observatie is dat er in sommige contexten een duidelijk semantisch verschil is tussen het gebruik van zijn en een POSITIE-werkwoord. Als een deur openstaat kan je in de kamer kijken, als ze open is geldt dat niet, de implicatie is dat ze dicht is maar niet op slot. In lijn met wat in de vorige paragrafen beschreven werd, is er een verschil tussen Ik ben in New York en Ik zit in New York. Het eerste situeert je gewoon in de stad, het tweede heeft een zekere (abstracte) vorm van omsloten zijn en heeft vaak verschillende andere connotaties: men is er voor langere tijd, of men is er gesettled, of men zit er vast op de luchthaven, of men is er voor zijn werk, enz. In gevallen waar omsluiting duidelijk naar voren komt, is zitten overigens de normale codering, en zijn erg gemarkeerd, vb. Ik {zit/?? ben} in het bestuur. Het werkwoord zijn heeft als sterke betekeniscomponent een verwijzing naar het bestaan, de existentie. Dit verklaart mede het subtiele verschil in de volgende voorbeelden: (31) a. {Ligt /?? Is} er sneeuw in de Alpen? b. Waar {ligt / is} de zeep? c. Waar {staat / is} je auto? d. Waar {ligt / is} de grens tussen goed en kwaad? De POSITIE-werkwoorden coderen de canonieke positie van de referent, terwijl zijn eerder een associatie met existentie oproept. Is er sneeuw in de Alpen? klinkt wat vreemd omdat het vraagt naar het bestaan van sneeuw eerder dan naar het aanwezig zijn op die specifieke locatie. Het is nagenoeg een vraag van dezelfde orde als Is er leven op Mars?. De formulering Waar staat je auto? vraagt naar de locationele relatie tussen je auto en waar ; terwijl Waar is je auto? dezelfde locationele relatie als uitgangspunt neemt, maar meer geïnteresseerd is in de relatie tussen je en auto. Het is een gepaste vraag, wanneer bijvoorbeeld je auto verdwenen is (gestolen of verkocht) of wanneer je niet met de auto gekomen bent (en de spreker enigszins verrast is). Als je spreekt over de (metaforische) grenzen tussen goed en kwaad, dan engageert het gebruik van liggen je tot de locatie ervan, terwijl het gebruik van zijn meer begaan is met het bestaan ervan. Dit zijn subtiele semantische verschillen die niet altijd even sterk naar voren komen en ook niet direct als afdwingbaar gesteld kunnen worden. Wel meer afdwingbaar is het gebruik van POSITIE-werkwoorden in meer idiomatische uitdrukkingen, omdat precies daar het werkwoord in hoge mate geconventionaliseerd is: (32) a. Het {*is/staat} buiten kijf. / Het {is/*staat} duidelijk. b. De oorzaak van de achteruitgang {*is / ligt} daar niet. In het zoeken naar codeervariaties voor dezelfde of gelijkaardige situaties, geeft het traditioneel corpusonderzoek duidelijke methodologische problemen. Vooreerst is het nagenoeg ondoenbaar om op efficiënte wijze concept-gebaseerde extracties uit een tekstcorpus te doen. Ten tweede is het ondoenbaar om alle gevallen met zijn te onderzoeken, aangezien het ook als hulpwoord van tijd gebruikt wordt; corpus-extracties geven een gigantische hoop gevallen geeft die niet pertinent zijn voor het onderzoek. Ten slotte blijft de analyse van tekstcorpora gemedieerd door de taal zelf: het is altijd een post hoc analyse waarbij men enkel indirect toegang heeft tot de referent, m.n. via de tekst zelf. Lopend experimenteel onderzoek waarbij proefpersonen gevraagd wordt een beschrijving te geven van prenten uit een kinderboek vermijdt deze problemen door de referenten (van locationele uitdrukkingen) gelijk te houden voor de verschillende sprekers. 18 Variaties in het codeergedrag of net de afwezigheid ervan kunnen leiden tot meer preciese karakterisering van de codeertendenzen. Op dit ogenblik is de materiaalverzamelingsfase van het onderzoek bijna afgesloten. Uit een eerste lectuur blijkt dat Nederlandstaligen in het algemeen genomen inderdaad zeer sterk geneigd zijn om POSITIEwerkwoorden te gebruiken, zelfs in antwoord op een vraag waarin een LOCATIE-werkwoord gebruikt werd. Ook zijn er interessante alternaties op tussen OMSLUITING-zitten en positie-gemarkeerd liggen of staan. Gepland experimenteel onderzoek omtrent Nederlandse beschrijvingen gegenereerd door Franstaligen kan een duidelijker beeld geven van codeerproblemen (Lemmens, in voorbereiding). Uit een eerste groep piloot-opnames blijkt dat Franstalige leerders van het Nederlands inderdaad veelal zijn gebruiken in plaats van een POSITIE-werkwoord, en dat wanneer ze een POSITIE-werkwoord 18 Lemmens (in druk) rapporteert over een pilootstudie van dergelijk experimenteel onderzoek voor het Zweeds.