HERZIENING CONSENSUS DIAGNOSTIEK



Vergelijkbare documenten
VERANDERING VAN GEDRAG: EEN PROBLEEM OF NIET? Marieke Schuurmans Verpleegkundige & onderzoeker UMC Utrecht/Hogeschool Utrecht

Wat is dementie? Radboud universitair medisch centrum

Zorgen voor cliënten met gedragsproblemen

1 Geheugenstoornissen

Vroegsignalering bij dementie

Diagnostiek & preventie van dementie

III Identificatie van de geneesheer die verantwoordelijk is voor de behandeling (naam, voornaam, adres, RIZIV-nummer):

Nederlandse samenvatting

Welkom. Publiekslezing dementie 17 februari 2015 #pldementie

Vasculaire cognitieve stoornissen. ! concept vci! vci poli! casuïstiek. Casuïstiek. Casuïstiek. Diagnose vasculaire dementie

Auteurs 1. Voorwoord 3

Workshop dementie diagnostiek

Dementie per leeftijdscategorie Dementie Dementiesyndroom. = ontgeesting. Omvang dementie in Nederland. Matthieu Berenbroek

Nederlandse samenvatting

6 e mini symposium Ouderenzorg

Dementie, ook u ziet het?! Hanny Bloemen Klinisch Geriater Elkerliek Ziekenhuis Helmond 22 mei 2013

Dementie Radboud universitair medisch centrum

Ik ben uit de mode. Netwerk Dementie 7 februari 2019 Judith van Tuijn

Neurocognitieve stoornissen

Diagnose en classificatie in de psychiatrie

3.3 Delirium. herkend wordt. Onduidelijk is in hoeveel procent het delirium niet, of niet volgens de gangbare richtlijnen, behandeld wordt.

Handreiking. Dementie

Het neuropsychologisch onderzoek. Informatie voor de patiënt en verwijzer

Tijdige detectie van dementie - Interventies bij diagnose dementie. Sophie Vermeersch Klinisch neuropsycholoog (MsC)

Werkstuk Biologie Dementie

Wie zijn wij? Wie bent u? Waar bent u werkzaam? Welke setting en sector? Wat wilt u leren van deze workshop?

Begeleiding van psychische klachten bij revalidatie. dr. Bianca Buijck Coördinator Rotterdam Stroke Service 17 maart 2015

Why do we treat the elderly cancer patient and how do we assess him? Cindy Kenis, Geriatrisch Oncologisch Verpleegkundige, UZ Leuven

Jonge mensen met een dementie: Een bijzondere doelgroep

Herziening consensus Diagnostiek bij het dementiesyndroom

Wanneer is dementie erfelijk? Dr. Harro Seelaar Neuroloog-in-opleiding & arts onderzoeker Alzheimercentrum Erasmus MC 14 april 2018

Nederlandse samenvatting

Verschijningsvormen van dementie op jonge leeftijd, verschillen en overeenkomsten Freek Gillissen

Vascular Cognitive Impairment (VCI): cognitieve problemen door vaatschade. de diagnose: vasculaire dementie of vci vci poli.

Wie zijn wij? Wie bent u? Waar bent u werkzaam? Welke setting en sector? Wat wilt u leren van deze workshop?

Patiënteninformatie. Medische Psychologie. Informatie over neuropsychologisch onderzoek

Opbouw praatje. Wat is dementie? Vormen van dementie Diagnose dementie Behandeling van dementie De verloop van dementie Conclusie

Stoornis in praktisch handelen. Dit bemoeilijkt de uitvoering van bijvoorbeeld koken, autorijden of hobby s.

ACUTE VERWARDHEID NIET ALTIJD DEMENTIE 10 en 12/11/2015

Door dwang gegijzeld. (Laat-begin) obsessieve-compulsieve stoornis bij Ouderen. Roos C. van der Mast

Corticale en subcorticale dementie: bruikbare concepten?

Clinical Patterns in Parkinson s disease

Facts & Figures Dementie

Neuropsychologisch onderzoek bij ouderen

Patiënteninformatie. Medische Psychologie. Informatie over neuropsychologisch onderzoek

15:40 16:00 uur. Depressie en dementie RICHARD OUDE VOSHAAR. Ouderenpsychiater

Dementie-gerelateerde gedragsveranderingen bij mensen met downsyndroom

Cijfers over dementie

Dementie op jonge leeftijd

Staken antihypertensiva bij ouderen. Groot Haags Geriatrie Referaat oktober 2016 Marielle Hofman, aios geriatrie

Wat is dementie, wat is Alzheimer?! En wat komt er op ons af?! Prof Frans Verhey. Maastricht University Medical Center Alzheimer Centrum Limburg

Cognitieve stoornissen en Depressie na TIA en beroerte. Anouk van Norden Neuroloog

! "# #$ # # "!% & '# (% %&'%)

Psychogeriatrie of gerontopsychiatrie.

Dementie, probleemgedrag en de mantelzorger

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Kenniscentrum Palliatieve Zorg Stichting Prisma

Func/onele achteruitgang

Neuropsychologie en neuropsychologisch onderzoek

AGED: Amsterdam Groningen Elderly Depression Study

Dementie. Havenziekenhuis

Diagnostiek bij de ziekte van

Wat, waar, voor wie en waarom?

De geheugenpolikliniek Snel duidelijkheid als het geheugen niet meer zo helder is

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Geert Jan Biessels VCI poli UMC Utrecht Stroke Centre

Grensoverschrijdend gedrag. Les 2: inleiding in de psychopathologie

DSM 5 - psychose Dr. S. Geerts Dr. O. Cools

Geheugenpoli s Nu, en in de toekomst. Prof Frans Verhey

Dementie in de palliatieve fase

Nederlandse Samenvatting

Vascular cognitive impairment

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie

Dementie Lezing voor SeniorenRaad Best

Samenvatting. Samenvatting

Psychiatrische symptomen bij Lewy body ziekten. Groot Haags Geriatrie Referaat April 2017 Marielle Hofman, aios geriatrie

Het Multipele Sclerose Formularium een praktische leidraad

Parkinson en Dementie

Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. InFoP 2. Inhoud

Behandel- en expertisecentrum Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH)

Zorgprogramma voor mensen met gerontopsychiatrische problematiek in het verpleeghuis

AD Vroegtijdige diagnostiek en Immunotherapie. F. Vanhee Neurologie AZG

Palliatieve zorg en Dementie verbinden. Jet van Esch Specialist ouderengeneeskunde

Anatomische correlaties van neuropsychiatrische symptomen bij dementie

VELE HANDEN. In kader van CVA. Chinette Verhagen, Physician Assistant neurologie

Universitair Medisch Centrum Groningen

Heeft mevrouw Alzheimer?

Het cognitieve functioneren. Amarins de Wagt Neuropsycholoog Isala Ziekenhuis Zwolle & Vogellanden Revalidatiecentrum

Informatiebijeenkomst. Dementie

Psychische versus cognitieve stoornissen

Nederlandse Samenvatting

Sam envatting en conclusies T E N

Neuropsychiatrische symptomen bij Nederlandse verpleeghuispatiënten

Vergeetachtigheid. Diagnostiek. AW Wind, H de Vries, YAL Pijnenburg

Ziektebeelden Vormen van gedrag. Waar wordt gedrag door beïnvloed? Casus Kernelementen SOFI (DCM)

Nederlandse samenvatting proefschrift Renée Walhout. Veranderingen in de hersenen bij Amyotrofische Laterale Sclerose

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

Geheugenpoliklinieken in Nederland

Dementie Zorg voor zilver ga voor goud. Wim van den Dool, sociaal geriater 20 november 2012

Transcriptie:

HERZIENING CONSENSUS DIAGNOSTIEK BIJ HET DEMENTIESYNDROOM mei 997 ORGANISATIE: - Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing IN SAMENWERKING MET: - Nederlandse Vereniging voor Neurologie ALSMEDE: - Nederlands Huisartsen Genootschap - Nederlandsche Internisten Vereeniging - Nederlandse Vereniging voor Epidemiologie - Nederlandse Vereniging voor Geriatrie - Nederlandse Vereniging voor Gerontologie - Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie - Nederlandse Vereniging voor Klinische Neurofysiologie - Nederlandse Vereniging voor Neuropsychologie - Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde - Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie - Nederlandse Vereniging voor Radiologie

- Nederlandse Vereniging van Verpleeghuisartsen

Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing Postbus 20064 3502 LB UTRECHT Tel. : 030-296 06 47 Fax : 030-294 36 44 CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale toetsing. - Utrecht : Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing. Georganiseerd in samenw. met de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, alsmede Nederlands Huisartsen Genootschap e.a. ISBN 90-690-99-8 CIP Trefw.: dementiesyndroom Copyright Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën of enig andere manier, zonder voorafgaande

schriftelijke toestemming van het CBO.

INHOUDSOPGAVE WERKGROEPLEDEN... INLEIDING... 2 STELLINGEN MET TOELICHTING. Dementie is een klinisch syndroom.... 3 2. De diagnose dementiesyndroom wordt gesteld op grond van klinisch onderzoek naar verworven meervoudige cognitieve stoornissen die interfereren met de persoonlijke activiteiten in het dagelijks leven.... 3 3. Er bestaan verschillende (proto)typen van het dementiesyndroom.... 4 4. Vasculaire dementie kan op klinische gronden vermoed worden; voor bevestiging van de diagnose is beeldvormend onderzoek van de hersenen nodig (CT of MRI)... 6 5. Delier en dementiesyndroom kunnen gelijktijdig bij een patiënt voorkomen. Zolang er sprake is van delier mag de diagnose dementiesyndroom niet worden gesteld.... 8 6. Een dementiesyndroom kan gepaard gaan met verschijnselen van depressie. Dit noodzaakt tot nader onderzoek naar de aard van de samenhang.... 9 7. Er kan niet genoeg nadruk worden gelegd op de mogelijke rol van geneesmiddelen bij het veroorzaken van dementiesyndroom en delier bij ouderen.... 9 8. Bij personen die klachten hebben die mogelijk passen bij een dementiesyndroom en bij wie onduidelijkheid bestaat over het klinisch beeld, kan neuropsychologisch onderzoek een bijdrage leveren aan de diagnostiek.... 9. Voor de diagnostiek van het dementiesyndroom is kennis over de kans op dementie van belang.... 2 0. Tot de diagnostiek van dementie behoort het in kaart brengen van de zorgbehoefte van de patiënt... 4. De verzorgers van een patiënt met dementie lopen groot risico op lichamelijke en emotionele overbelasting. Daarom richt de diagnostiek zich niet alleen op de patiënt maar ook op de verzorger(s). Tevens behoort de interactie tussen beiden te worden beoordeeld... 5

2. Gegeven de complexiteit van het dementiesyndroom en de zich nog steeds ontwikkelende diagnostiek verdient het de voorkeur diagnostiek geprotocolleerd te laten plaatsvinden binnen gespecialiseerde, interdisciplinaire teams. Goede afstemming tussen ziektegerichte diagnostiek (aard, oorzaken, behandeling) en zorggerichte diagnostiek (zorgbehoefte, mogelijkheden zorgsysteem) is daarbij noodzakelijk.... 6 3. Nadat bij een patiënt een - nader gespecificeerd - dementiesyndroom is gediagnosticeerd dient regelmatig de progressie van het ziektebeeld te worden onderzocht.... 7 4. Voor het vaststellen van de aard en de ernst van stoornissen van een dementiesyndroom kan neuropsychologisch onderzoek nuttig zijn... 7 5. Bij patiënten met aanwijzingen voor een dementiesyndroom dient de oorzaak daarvan te worden vastgesteld... 8 6. De indicatie tot een diagnostische test hangt niet zozeer af van de test-eigenschappen, maar vooral van de verwachte gezondheidswinst voor de patiënt... 9 7. Bij patiënten met een dementiesyndroom is laboratoriumonderzoek noodzakelijk (bewijsklasse B).... 2 8. Bij de differentiële diagnostiek van het dementiesyndroom dient electro-encephalografisch onderzoek (EEG) alleen op indicatie te worden verricht (bewijsklasse B)... 22 9. Bij de differentiële diagnostiek van het dementiesyndroom dient cerebrale computertomografie (CT) of magnetic resonance imaging (MRI) alleen op indicatie te worden verricht (bewijsklasse B).... 23 20. Single photon emissie computertomografie (SPECT) van de regionale hersendoorbloeding dient alleen op indicatie te worden verricht (bewijsklasse B)... 24 2. Er is op dit moment geen indicatie voor routinematig genetisch onderzoek bij de diagnostiek en differentiaal diagnostiek van het dementiesyndroom... 25 22. Het stellen van een definitieve diagnose van een ziekte die dementie veroorzaakt, berust op een combinatie van klinische en neuropathologische bevindingen.... 26

WERKGROEPLEDEN - Prof. dr. H. van Crevel, voorzitter, neuroloog, Amstelveen. - G.C.H.M. van der Aa, klinisch geriater, Instituut voor Psychiatrische Zorg, Boekel. - Dr. J.S.G. van den Bosch, verpleeghuisarts, St. Verpleeghuizen Gewest Helmond, Bakel. - Mw. dr. M.M.B. Breteler, epidemioloog, Erasmus Universiteit, Rotterdam. - G.A. de Bruijne, huisarts, Cadier en Keer. - Dr. H.F.A. Diesfeldt, neuropsycholoog, PgD Psychologische expertise voor de verpleeghuiszorg, Laren (N.H.). - Mw. J.G. Eerenberg, neuroloog, TweeSteden Ziekenhuis, Tilburg. - Prof. dr. P. Eikelenboom, psychiater, Academisch Ziekenhuis V.U., Amsterdam. - Dr. J.J.E. van Everdingen, stafmedewerker CBO, secretaris Medisch Wetenschappelijke Raad, Utrecht. - Mw. prof. dr. T.J. Heeren, psychiater, H.C. Rümkegroep, Zeist/Universiteit Utrecht. - Dr. A. Hijdra, neuroloog, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam. - W.J.B. van Ingen Schenau, verpleeghuisarts, St. Verpleeghuizen Gewest Helmond, Bakel. - Prof. dr. J. Jolles, neuropsycholoog, Rijksuniversiteit Limburg, Maastricht. - Dr. C. Jonker, gedragsneuroloog, Vrije Universiteit, PCA/Valeriuskliniek, Amsterdam. - Mw. C.J.E. Kaandorp, arts, stafmedewerker CBO, secretaris, Utrecht. - Prof. dr. G.M.J. van Kempen, klinisch chemicus, Rijksuniversiteit Leiden, Oegstgeest (tot december 996). - Mw. dr. P.J.E. Poels, neuroloog, destijds Academisch Ziekenhuis, Nijmegen (per mei 997 Sophia Ziekenhuis, Zwolle). - Prof. dr. E.A. van Royen, nucleair geneeskundige, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam. - Dr. C.J. Stam, neuroloog/klinisch neurofysioloog, Ziekenhuis Leyenburg, Den Haag. - Prof. dr. H.O.M. Thijssen, radioloog, Academisch Ziekenhuis St. Radboud, Nijmegen. - Dr. F.R.J. Verhey, zenuwarts, Academisch Ziekenhuis, Maastricht. - Dr. G.J.M. Walstra, neuroloog, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam. - Mw. dr. A.W. Wind, huisarts, Alkmaar. - Prof. dr. F.A. de Wolff, klinisch chemicus, Academisch Ziekenhuis Leiden, Leiden (vanaf december 996).

INLEIDING Deze herziening van de consensus 'Diagnostiek bij het dementiesyndroom' (988) werd opgesteld door een interdisciplinaire werkgroep die in 995-996 in kleine groepjes de teksten opstelde en die teksten vervolgens tijdens plenaire bijeenkomsten besprak. De doelstellingen waren: - verduidelijken van de definiëring van het begrip 'dementie' en de daarmee samenhangende ziektebeelden; - formuleren van eenduidige diagnostische criteria voor het dementiesyndroom ten behoeve van het praktisch handelen; - bepalen van de waarde van klinisch onderzoek inclusief neuropsychologisch onderzoek en van aanvullend onderzoek; - formuleren van criteria om de zorgbehoefte voortkomend uit het dementiesyndroom vast te stellen. Daarbij werd gestreefd naar 'evidence-based medicine': aanbevelingen zoveel mogelijk gebaseerd op resultaten van patiëntgebonden onderzoek. De 'evidence' - dat is de bewijsklasse - werd als volgt ingedeeld: A. gerandomiseerde klinische trials; B. cohort- en case-control onderzoeken en C. overige publicaties, op klinische ervaring gebaseerde afspraken, raadgevingen, waarschuwingen en meningen van deskundigen. Ook aanbevelingen gebaseerd op bewijsklasse C kunnen voor de praktijk waardevol zijn, als ze duidelijk worden toegelicht.

STELLINGEN MET TOELICHTING. Dementie is een klinisch syndroom. Dementie is een verworven klinisch syndroom, waarbij meervoudige cognitieve functiestoornissen centraal staan. Het begrip syndroom verwijst naar een groep tezamen optredende stoornissen zonder dat er een uitspraak wordt gedaan over de aard van het verband tussen de symptomen of de specifieke oorzaak ervan.,2. DSM-IV: Diagnostic and statistical manual of mental disorders, fourth edition. Washington DC: American Psychiatric Association, 994: 33. 2. De ICD-0 Classificatie van psychische stoornissen en gedragsstoornissen: klinische beschrijvingen en diagnostische richtlijnen. Lisse: Swets & Zeitlinger, 994: 63. 2. De diagnose dementiesyndroom wordt gesteld op grond van klinisch onderzoek naar verworven meervoudige cognitieve stoornissen die interfereren met de persoonlijke activiteiten in het dagelijks leven. Bij de diagnostiek van een dementiesyndroom staat het klinisch onderzoek naar meervoudige cognitieve stoornissen centraal. Het gaat hierbij om minimaal twee van de volgende stoornissen: - stoornissen in het geheugen; - afasie, apraxie, agnosie; - stoornissen in de uitvoerende functies (onder andere plannen maken, doelgericht handelen); - vertraging van handelen en denken. Afhankelijk van de aangedane hersengebieden kunnen wisselende combinaties van de hier beschreven symptomen voorkomen. Deze stoornissen moeten een duidelijke beperking veroorzaken in het sociaal en beroepsmatig functioneren. Bovendien mogen ze niet uitsluitend voorkomen tijdens het beloop van een delirium. De cognitieve stoornissen dienen niet aangeboren te zijn maar pas manifest te worden nadat de cognitieve functies zich hebben ontwikkeld. Dit impliceert dat de cognitieve stoornissen leiden tot een achteruitgang ten opzichte van het vroegere niveau. Naast cognitieve stoornissen kunnen andere niet-cognitieve verschijnselen voorkomen; dit betreft stoornissen in: - stemming (onder andere depressie, prikkelbaarheid, euforie); - gedrag (onder andere oordeelstoornissen, ontremd gedrag, apathie); - realiteitstoetsing (hallucinaties, wanen); - motoriek (ten gevolge van hypokinetische rigiditeit). Deze niet-cognitieve stoornissen worden frequent gezien bij patiënten met dementie maar ze maken geen deel uit van de expliciete criteria voor een dementiesyndroom.

. DSM-IV: Diagnostic and statistical manual of mental disorders, fourth edition. Washington DC: American Psychiatric Association, 994. 3. Er bestaan verschillende (proto)typen van het dementiesyndroom. Nadat het dementiesyndroom is vastgesteld, is het nuttig nadere differentiatie aan te brengen op grond van de klinische kenmerken. Op grond van het klinisch beeld en het profiel van cognitief (dys)functioneren kan een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende (proto)typen van het dementiesyndroom. Een belangrijke tweedeling is in corticale en subcorticale dementieën.,2 Het gaat hierbij uitdrukkelijk niét om een anatomische indeling. Het is immers duidelijk dat door sterke functionele verwevenheid, bijvoorbeeld tussen frontale cortex en subcorticale structuren (frontaal-subcorticale circuits), bij frontaalkwabdementie subcorticale verschijnselen voorkomen en omgekeerd bij subcorticale dementie ook frontale symptomen. 3 Binnen de corticale dementiesyndromen kunnen twee prototypen worden onderscheiden: dementie van het Alzheimertype en frontaalkwabdementie. Het onderscheid tussen verschillende (proto)typen is bruikbaar voor de praktijk omdat het richting kan geven aan het denken over de oorzaak, de keuze van het aanvullend onderzoek en de (beleids)adviezen, en bovendien omdat syndromen waarbij geheugenstoornissen niet duidelijk op de voorgrond staan beter herkend kunnen worden. Bij een subcorticaal dementiesyndroom dient in het bijzonder de mogelijkheid van een behandelbare oorzaak te worden overwogen. Hieronder volgen de klinische criteria voor corticale dementie en subcorticale dementie. Wanneer aan deze criteria voldaan wordt kan er sprake zijn van de erbij horende onderliggende aandoening. Aanvullend onderzoek is nodig om te komen tot een waarschijnlijke diagnose. Een definitieve diagnose is pas mogelijk na neuropathologisch onderzoek (zie stelling 22). Corticale dementiesyndromen Er zijn twee prototypen van corticale dementiesyndromen. 4 Bij het eerste is er sprake van duidelijke geheugenstoornissen en stoornissen van taal, praxis en gnosis. Dit syndroom wordt bijna uitsluitend gezien bij patiënten met de ziekte van Alzheimer. Deze criteria worden in de praktijk gebruikt om op klinische gronden dementie van het Alzheimertype vast te stellen. Het tweede prototype is de frontaalkwabdementie. Bij dit dementiesyndroom staan bepaalde cognitief gerelateerde gedragsstoornissen al in het begin centraal en treden geheugenstoornissen pas betrekkelijk laat in het beloop op. Dementie van het Alzheimertype Het klinisch syndroom moet voldoen aan de criteria ontleend aan DSM-IV: 5 - Er bestaan geheugenstoornissen die zich kenmerken door een verminderend vermogen om nieuwe informatie te leren of zich eerder geleerde informatie te herinneren. - Er bestaat daarnaast minstens één van de volgende cognitieve stoornissen: - afasie (taalstoornis); - apraxie (verminderd vermogen motorische handelingen uit te voeren ondanks

intacte motorische functies); - agnosie (onvermogen objecten te herkennen ondanks intacte sensorische functies); - stoornis in uitvoerende functies (dat wil zeggen abstraheren, logische gevolgtrekkingen maken, organiseren, plannen maken, doelgericht handelen). - De vastgestelde stoornissen veroorzaken elk afzonderlijk een duidelijke beperking in het sociaal of beroepsmatig functioneren, met name ook ten opzichte van het vroegere niveau van functioneren. - De stoornissen komen niet uitsluitend voor tijdens het beloop van een delirium. - Het beloop wordt gekarakteriseerd door een geleidelijk begin en een voortgaande cognitieve achteruitgang. Naast deze inclusiecriteria zijn een aantal exclusiecriteria geformuleerd (zoals geen andere aandoeningen van het centrale zenuwstelsel, geen andere lichamelijke of psychiatrische ziekte die de symptomen kan veroorzaken); hiervoor is nader onderzoek noodzakelijk. Frontaalkwabdementie Het klinisch syndroom bij frontaalkwabdementie moet voldoen aan de volgende criteria (ontleend aan DSM-IV en ICD-0). 5,6,7 - Dysfunctie van de frontale kwabben overheerst met euforie, emotionele afstomping, verruwing van sociaal gedrag en apathie of rusteloosheid. - Deze gedragsmatige manifestaties gaan vaak vooraf aan duidelijke geheugenstoornissen. - De vastgestelde stoornissen veroorzaken een duidelijke beperking in het sociaal of beroepsmatig functioneren, met name ook ten opzichte van het vroegere niveau van functioneren. - De stoornissen komen niet uitsluitend voor tijdens het beloop van een delirium. - Er is sprake van progressieve dementie. Subcorticale dementiesyndromen Subcorticale dementiesyndromen worden gekenmerkt door: 8 - vertraging van denken en handelen; - geheugenstoornissen, met relatief intacte herkenning; - stoornissen van aangeleerde complexe vaardigheden (dat wil zeggen plannen maken, organiseren, doelgericht handelen); - verandering van het affect (apathie, depressie, geïrriteerdheid). De geheugenstoornissen hebben niet het karakter van stoornissen in het leervermogen zoals bij corticale dementie, maar bestaan uit vergeetachtigheid met relatief intacte herkenning. Stoornissen in de taal en aanverwante vaardigheden, praxis, visuele perceptie en constructie ontbreken. Kenmerkend zijn de verminderde opname van informatie en de problemen met herinneren, veroorzaakt door vertraging en verminderde efficiëntie van deze processen, alsook de uitvoering van aangeleerde complexe vaardigheden. Bij ziekten die gepaard gaan met een subcorticaal dementiesyndroom worden bovendien vrijwel steeds stoornissen in de motoriek aangetroffen; deze ontbreken in de beginstadia van corticale dementie, evenals de traagheid. Subcorticale dementie kan voorkomen bij onder andere extrapiramidale syndromen (bijvoorbeeld ziekte van Parkinson, chorea van Huntington) en bij aandoeningen die gepaard gaan met veranderingen in de witte stof of de basale ganglia van de hersenen (bijvoorbeeld ziekte van Binswanger, AIDS-dementiecomplex, 'normal pressure hydrocephalus', status

lacunaris). Ook een depressie kan gepaard gaan met de symptomen van een subcorticaal dementiesyndroom. Een gemengd beeld (corticaal/subcorticaal) kan aangetroffen worden bij multi-infarctdementie en ondermeer bij toxische en metabole encephalopathieën. Bij een mengbeeld kan er ook sprake zijn van meerdere oorzaken van een dementiesyndroom, bijvoorbeeld een corticale dementie met metabole stoornissen of met een depressie. Daarom dient bij een subcorticaal dementiesyndroom of bij subcorticale kenmerken, de mogelijkheid van een behandelbare oorzaak te worden overwogen.. Derix MMA. Corticale en subcorticale dementie: bruikbare concepten? Tijdschr Psychiatrie 995; 37: 67-80. 2. Cummings JL, Benson DF. Dementia: a clinical approach. Boston: Butterworth, 992. 3. Cummings JL. Frontal-subcortical circuits and human behaviour. Arch Neurol 993; 50: 873-80. 4. Weinstein HC, Jonker C, Gool WA van. Aandoeningen met corticale dementie. In: Derix MMA, Hijdra A, Gool WA van (eds). Dementie, de stand van zaken. Lisse: Swets & Zeitlinger, 995: 45-56. 5. American Psychiatric Association. Beknopte handleiding bij de diagnostische criteria van de DSM-IV. Lisse: Swets & Zeitlinger, 994. 6. Snowden JS, Neary D, Mann DMA. Fronto-temporal lobar degeneration: fronto-temporal dementia, progressive aphasia, semantic dementia. In: Clinical neurology and neurosurgery monographs. New York: Churchill Livingstone, 996. 7. De ICD-0 classificatie van psychische stoornissen en gedragsstoornissen. Klinische beschrijvingen en diagnostische richtlijnen. Lisse: Swets & Zeitlinger, 994. 8. Wolters ECh, Derix MMA, Vanneste JAL. Dementie bij subcorticale aandoeningen. In: Derix MMA, Hijdra A, Gool WA van (eds). Dementie, de stand van zaken. Lisse: Swets & Zeitlinger, 995: 57-7. 4. Vasculaire dementie kan op klinische gronden vermoed worden; voor bevestiging van de diagnose is beeldvormend onderzoek van de hersenen nodig (CT of MRI). Dementie door vasculair bepaalde hersenschade wordt na de ziekte van Alzheimer beschouwd als de belangrijkste oorzaak van dementie. Het gaat daarbij niet om één type hersenbeschadiging, maar om meerdere: corticale infarcten, lacunaire infarcten, afwijkingen van de witte stof, en schade ontstaan door intracerebrale of subarachnoïdale bloedingen. Het type vasculaire hersenschade hangt samen met het onderliggende hart-vaat-lijden, bijvoorbeeld chronische hypertensie, atherosclerose van de grote vaten, of een hartaandoening die embolieën veroorzaakt. Combinaties van verschillende vormen van hersenschade komen vaak voor, evenals combinaties met de ziekte van Alzheimer. -3 Als de hersenschade vooral bestaat uit meerdere herseninfarcten wordt wel van multiinfarctdementie gesproken. Voor patiënten bij wie op een CT- of een MRI-scan vooral afwijkingen van de witte stof worden gezien, wordt ook wel de naam ziekte van Binswanger (subcorticale arteriosclerotische encefalopathie) gebruikt. Voor patinten die dementeren op grond van (multipele) intracerebrale bloedingen (bijvoorbeeld bij een amyloïd-angiopathie) is geen specifieke diagnostische term in zwang. Omdat combinaties van afwijkingen vaak

voorkomen en omdat patinten met de verschillende soorten cerebrovasculaire hersenschade op klinische gronden alléén meestal niet goed van elkaar te onderscheiden zijn, wordt tegenwoordig bij voorkeur één algemene term gebruikt voor dementie veroorzaakt door cerebrovasculaire schade: vasculaire dementie. 4 Bij patiënten die bekend zijn met een cerebrovasculaire aandoening en die daardoor dement zijn geworden, lijkt de diagnose niet moeilijk. Meestal worden aard en ernst van cognitieve stoornissen bij patiënten die een beroerte doormaakten echter niet als een dementiesyndroom geïnterpreteerd, omdat de patiënt immers al met een andere diagnose bekend is. Dementie na een beroerte komt voor bij 4-26% van de patiënten die een beroerte doormaken en gaat meestal gepaard met andere verschijnselen van de beroerte. 5,6 Bij patiënten die zich presenteren met een achteruitgang van het mentale functioneren is de diagnose vasculaire dementie moeilijker. De jarenlang voor deze diagnose gebruikte 'ischemie-score' van Hachinski is onbevredigend omdat hiermee vooral tekenen van vaatlijden gescoord worden, terwijl voorbijgegaan wordt aan het verband tussen het vaatlijden en het dementiesyndroom. Recentelijk zijn verschillende specifieker geachte diagnostische criteria voor vasculaire dementie geïntroduceerd. 7-9 De essentiële onderdelen van deze criteria zijn: - aanwezigheid van een dementiesyndroom; - aanwezigheid van een cerebrovasculaire aandoening; - relatie in de tijd tussen het ontstaan van de cerebrovasculaire aandoening en het dementiesyndroom, of een plotseling begin, of stapsgewijze verergering van de mentale achteruitgang; - aanwezigheid van cerebrovasculaire afwijkingen op een CT- of MRI-scan. Als een patiënt voldoet aan de eerste drie punten wordt bij de 'NINDS-AIREN'-criteria gesproken van een mogelijke vasculaire dementie; als óók aan het vierde punt voldaan wordt van waarschijnlijke vasculaire dementie (zekere vasculaire dementie wordt alleen gebruikt voor patiënten bij wie postmortaal neuropathologisch onderzoek verricht is). Validering van deze criteria door vergelijking van de klinische diagnose met resultaten van postmortaal neuropathologisch onderzoek bij grote groepen patiënten heeft nog niet plaatsgevonden. Bij toepassing van deze criteria (en varianten ervan) op eenzelfde patiëntengroep wordt overigens geen volledige overeenstemming tussen de verschillende criteria gevonden. In onderzoek van Verhey et al. varieerde het vóórkomen van vasculaire dementie onder demente patiënten die op een polikliniek voor geheugenstoornissen gezien werden van 6-32% (het vaakst bij gebruik van de 'Ischemie Score', het minst bij gebruik van de 'ADDTC'- of 'NINDS-AIREN'-criteria). 0 De diagnose vasculaire dementie is belangrijk vanwege de mogelijkheden voor secundaire preventie van verdere hersenschade: behandeling van hoge bloeddruk, dagelijks gebruik van een lage dosis acetylsalicylzuur, antistolling met coumarinen bij sommige hartaandoeningen, het vermijden van antistollingsmiddelen bij patiënten met intracerebrale bloedingen en carotisendarteriëctomie. Het is belangrijk te beseffen dat het effect van al deze maatregelen alleen is onderzocht bij patiënten met TIA's of herseninfarcten zonder vasculaire dementie. Het staat dus niet vast dat deze maatregelen óók helpen bij patiënten met vasculaire dementie. De behandelingen houden ook risico's in; bij patiënten met vasculaire dementie zijn sommige van die risico's misschien groter dan bij patiënten met 'alleen maar' een TIA of een herseninfarct. Hierbij kan vooral gedacht worden aan de risico's van behandeling met antistollingsmiddelen en van de vaatoperatie. Daarom komen patiënten met vasculaire dementie over het algemeen niet voor antistolling met coumarinen of voor carotis-endarteriëctomie in aanmerking, en wel voor behandeling met antihypertensiva en acetylsalicylzuur. Ook deze laatste maatregelen moeten echter gebaseerd zijn op een goed gedocumenteerde diagnose, waarbij

beeldvormend onderzoek niet mag ontbreken.. Hijdra A. Vasculaire dementie. In: Derix MMA, Hijdra A, Gool WA van. Dementie: de stand van zaken. Lisse: Swets & Zeitlinger, 994. 2. Hijdra A. Vascular dementia. In: Bradley WG, Daroff RD, Marsden CD, Fenichel G (eds). Neurology in clinical practice. Boston: Butterworths, 995: 602-0. 3. Amar K, Wilcock G. Vascular dementia (review). Brit Med J 996; 32: 227-3. 4. Hachinski V. Preventable senility: a call for action against the vascular dementias. Lancet 992; 340: 645-8. 5. Tatemichi TK, Desmond DW, Mayeux R, Paik M, Stern Y, Sano M, et al. Dementia after stroke: baseline frequency, risks, and clinical features in a hospitalized cohort. Neurology 992; 42: 85-93. 6. Censori B, Manara O, Agostinis C, Camerlingo M, Casto L, Galavotti B, et al. Dementia after first stroke. Stroke 996; 27: 205-0. 7. Chui HC, Victoroff JI, Margolin D, Jagust W, Shankle R, Katzman R. Criteria for the diagnosis of ischemic vascular dementia proposed by the State of California Alzheimer's disease diagnostic and treatment centres. Neurology 992; 42: 473-80. 8. Román GC, Tatemichi TK, Erkinjuntti T, Cummings JL, Masdeu JC, Garcia JH, et al. Vascular dementia: diagnostic criteria for research studies. Report of the NINDS-AIREN International Workshop. Neurology 993; 43: 250-60. 9. Kwa IH, Hijdra A, Gool WA van. Nieuwe diagnostische criteria voor vasculaire dementie; mijlpaal of struikelblok? Ned Tijdschr Geneeskd 993; 37: 242-4. 0. Verhey FRJ, Lodder J, Rozendaal N, Jolles J. Comparison of seven sets of criteria used for the diagnosis of vascular dementia. Neuroepidemiology 996; 5: 66-72.. Gijn J van, Kappelle LJ. TIA'tje... aspirientje? Ned Tijdschr Geneeskd 995; 39: 2708-. 5. Delier en dementiesyndroom kunnen gelijktijdig bij een patiënt voorkomen. Zolang er sprake is van delier mag de diagnose dementiesyndroom niet worden gesteld. In de praktijk komt het herhaaldelijk voor dat patiënten met een delirant toestandsbeeld worden gepresenteerd als lijders aan een dementie. De diagnose dementie mag nooit gesteld worden wanneer er verschijnselen van delier worden vastgesteld. Men moet echter wel bedenken dat delirante episoden ook binnen het kader van een dementie kunnen voorkomen. Delirante toestandsbeelden kunnen in het algemeen zeer verschillende oorzaken hebben: organische cerebrale factoren, intoxicaties, bijwerkingen van geneesmiddelen of koortsende ziekten.. Eikelenboom. Delier. In: Derix MMA, Hijdra A, Gool WA van (red.). Dementie, stand van zaken. Lisse: Swets & Zeitlinger, 994: 89-08. 6. Een dementiesyndroom kan gepaard gaan met verschijnselen van depressie. Dit

noodzaakt tot nader onderzoek naar de aard van de samenhang. De of-of benadering van depressie en dementie waarbij alle symptomen worden toegeschreven aan een depressie of aan een dementiesyndroom is in de praktijk weinig vruchtbaar gebleken. Er bestaat een grote overlap tussen de symptomen van de beide syndromen, beide syndromen komen vaak in combinatie voor en tenslotte is gebleken dat bij een depressieve stoornis met cognitieve disfuncties de kans op het later optreden van dementie vergroot is; mogelijk is depressie hier een prodroom van dementie. Bij een ernstige depressie kunnen de cognitieve stoornissen zo ernstig zijn dat voldaan wordt aan de criteria van een dementiesyndroom. In het dagelijks functioneren blijkt de depressieve patiënt met een dementiesyndroom het overigens beter te doen dan op grond van cognitieve stoornissen zou worden verwacht. Voorts is er bij deze patiënten vaak sprake van een belaste voorgeschiedenis voor depressie en is de depressie duidelijk voorafgegaan aan de dementie. Bij patiënten met een dementiesyndroom komen bij 0-40% van de patiënten verschijnselen van depressie voor, variërend van een beeld passend bij een depressie in engere zin tot een beeld van een wisselende stemmingsdaling. Omdat behandeling van de (ernstige) depressieverschijnselen is aan te bevelen is het niet van groot belang om precies te weten of de cognitieve stoornissen oorzaak of gevolg van de depressie zijn. Behandeling kan in beide gevallen een gunstig effect hebben op zowel de affectieve als de cognitieve verschijnselen, zij het dat bij een primair dementiesyndroom het effect op de cognitieve verschijnselen beperkt zal zijn. Emery VO, Oxman TE. Update of the dementia spectrum of depression. Am J Psychiatr 992; 49: 305-7. 7. Er kan niet genoeg nadruk worden gelegd op de mogelijke rol van geneesmiddelen bij het veroorzaken van dementiesyndroom en delier bij ouderen. Niet alleen psychofarmaca kunnen de oorzaak zijn van psychische dysfunctie: -3 Enkele veelgebruikte medicamenten die cognitieve stoornissen kunnen veroorzaken 3 psychofarmaca benzodiazepinen tricyclische antidepressiva neuroleptica lithium antiparkinsonmiddelen anticholinergica levodopa bromocriptine anti-epileptica barbituraten hartglycosiden digitalis antihypertensiva methyldopa clonidine propanolol diuretica andere sommige antibiotica sommige cytostatica cimetidine

fenytoïne valproïnezuur Daarbij is de dosis van het geneesmiddel van belang: - de averechtse effecten kunnen ook optreden bij gewone, standaarddosis; - de effecten kunnen ook optreden bij deze, gewone, dosis welke bij dezelfde patiënt tot voor kort probleemloos werd verdragen; - soms lost een aanpassing van de dosis de problemen op: de gewone, of de relatieve overdosis wordt verlaagd en de ongewenste nevenwerking verdwijnt; - meting van de plasmaspiegel van bepaalde geneesmiddelen heeft slechts een beperkte waarde en biedt dan ook meestal geen oplossing. Het abrupt staken van één of meer geneesmiddelen is lang niet altijd zonder gevaar. Wanneer een geneesmiddel onbedoeld wordt gestaakt, kunnen soms ernstige klinische verschijnselen onontdekt blijven als bijwerking van dit staken. Bestaat bij een bejaarde patiënt mogelijk een sterk vertraagde afbraak van bijvoorbeeld diazepam, dan kan een onttrekkingsinsult dienovereenkomstig verlaat optreden op een tijdstip waarop niemand meer daarop verdacht is. Volledigheidshalve moet hierbij worden opgemerkt dat de meest uitgesproken verandering bij het ouder worden met betrekking tot farmacokinetiek de afnemende renale klaring van geneesmiddelen is; juist voor geneesmiddelen met kleine 'therapeutische breedte' is het daarom wenselijk de dosis per individu aan te passen aan de hand van de nierfunctie, wanneer het gaat om een overwegend renaal uitgescheiden stof, ook als iemand er eerst goed tegen kan.. Cummings JL, Benson DF. Dementia, a clinical approach. Boston: Butterworth-Heinemann, 992: 249-57. 2. Arnold SE, Kumar A. Reversible dementias. Med Clin North Am 993; 77: 25-30. 3. Walstra GJM. Reversibele dementie bij gebruik van valproïnezuur. Ned Tijdschr Geneeskd 997; 4: 39-3.

8. Bij personen die klachten hebben die mogelijk passen bij een dementiesyndroom en bij wie onduidelijkheid bestaat over het klinisch beeld, kan neuropsychologisch onderzoek een bijdrage leveren aan de diagnostiek. Wanneer uit de auto- en/of heteroanamnese blijkt dat er in het dagelijks leven mogelijk problemen of beperkingen zijn met betrekking tot cognitief functioneren en doelgericht handelen, kan neuropsychologisch onderzoek tot duidelijkheid leiden. -3 Zulk onderzoek kan een bijdrage leveren aan classificerende diagnostiek: voor de diagnose dementie is het aantonen van stoornissen op verschillende cognitieve functiegebieden noodzakelijk. Daarnaast kan neuropsychologisch onderzoek een bijdrage leveren aan functionele diagnostiek van cognitieve stoornissen. 4 Ook al is bij lichte ouderdomsvergeetachtigheid de nosologische betekenis niet altijd duidelijk, toch kunnen de beperkingen een forse invloed hebben op de kwaliteit van leven. Vaststellen van de aard en omvang van deze beperkingen is dan belangrijk met het oog op mogelijkheden tot gerichte zorg. 2,5 Neuropsychologisch onderzoek behelst onderzoek van de volgende functies: aandacht en concentratie, psychomotoriek, (psycho)motorisch en cognitief tempo, waarneming, verwerking van informatie, geheugen, taal en gerelateerde functies, praxis en constructievaardigheid, uitvoerende (controle)functies, inclusief de hantering van strategieën en redeneervaardigheid in het omgaan met problemen. 2,5,6 Het neuropsychologisch onderzoek maakt gebruik van psychometrische tests, gedragsobservatie en gedragsneurologisch onderzoek. 2,7 Ook wordt gebruik gemaakt van verkregen inzicht in het gedrag in het dagelijks leven, het emotioneel functioneren en de wijze waarop de persoon in kwestie probleemsituaties benadert ('coping'). 2 Door toepassing van gestandaardiseerde, genormeerde en gevalideerde tests is een kwantitatieve beschrijving van het gedrags- en cognitief functioneren mogelijk. Het uiteindelijke klinische oordeel van de neuropsycholoog is enerzijds gebaseerd op vergelijking van deze testprestaties met normgegevens en anderzijds op beoordeling van het cognitief (dys)functioneren, het functioneren in het dagelijks leven en het emotioneel functioneren. Daarbij wordt rekening gehouden met het functioneren van de betreffende persoon in de periode voordat de klachten, problemen en eventuele stoornissen manifest werden. Neuropsychologisch onderzoek kan gewenst zijn bij mensen met normale veroudering, 'lichte ouderdomsvergeetachtigheid' of lichte dementie.,3 'Lichte ouderdomsvergeetachtigheid' is een term om de toestand tussen normale veroudering en dementie te beschrijven. Het betreft een heterogene groep van mensen met functionele klachten (door bijvoorbeeld angst voor dementie), depressieve stoornissen, en prodromale stadia van dementiesyndromen. 4 Instrumenten als de 'mini-mental state examination' en CAMCOG (onderdeel van CAMDEX) zijn voor het vaststellen van lichte cognitieve stoornissen onvoldoende gevoelig. 5 Neuropsychologisch onderzoek van mensen met lichte cognitieve stoornissen kan ook bijdragen aan de differentiële diagnostiek van 'normale veroudering' en lichte dementie versus depressie 2,8-0 en versus het afatisch en amnestisch syndroom. 5 Bovendien kan dit onderzoek de differentiatie van corticale, subcorticale en frontaalkwab-dementie ondersteunen. 2,5

Wanneer met behulp van neuropsychologisch onderzoek geen stoornissen worden vastgesteld is bij 'lichte ouderdomsvergeetachtigheid' de kans op het ontwikkelen van dementie niet verhoogd en kan de persoon worden gerustgesteld.,2 Als bij dit onderzoek cognitieve stoornissen worden gesignaleerd, kunnen, op basis van aard en omvang van de bevindingen, vragen duidelijker worden beantwoord en gerichte adviezen worden gegeven. 4,7 Vanwege de geringe specificiteit van onderzoeksbevindingen bij mensen met lichte cognitieve stoornissen is voor het vaststellen van het dementiesyndroom follow-up onderzoek nodig.,2,8,9 Met behulp van neuropsychologisch onderzoek kan het beloop van stoornissen beter worden gevolgd; op grond van het beloop is ook meer duidelijkheid te geven omtrent een onderliggende aandoening.. Jolles J, Verhey FRJ, Riedel WJ, Houx PJ. Cognitive impairment and implications for experimental drug studies. Drugs & Aging 995; 7: 459-79. 2. Jolles J. Cognitieve veroudering en neuropsychologisch vroege en diffentiële diagnostiek. In: Derix MMA, Blom MM (eds). Meten is weten. Baarn: Sectie Ouderenpsychologie NIP 995: 9-37. 3. La Rue A. Aging and neuropsychological assessment. New York: Plenum Press, 992. 4. Verhey FRJ. Dementia, depression and forgetfulness. Clinical studies of early diagnosis and the differential diagnosis of dementia (proefschrift). Maastricht: Rijksuniversiteit Limburg, 993. 5. Derix MMA, Lindeboom J. Neuropsychologisch onderzoek. In: Derix MMA, Hijdra A, Gool WA van. Dementie: de stand van zaken. Lisse: Swets & Zeitlinger, 994: 4-6. 6. Cipolotti L, Warrington EK. Neuropsychological assessment. J Neurol Neurosurg Psychiatry 995; 58: 655-64. 7. Mendez MF, Gorp W van, Cummings JL. Neuropsychiatry, neuropsychology and behavioral neurology: A critical comparison. Neuropsychiatry and Behavioral Neurology 995; 8: 297-302. 8. Schmand B, Jonker C, Hooijer C, Lindeboom J. Subjective memory complaints may announce dementia. Neurology 996; 46: 2-5. 9. Jacobs DM, Sano M, Dooneief G, Marder K, Bell KL, Stern Y. Neuropsychological detection and characterization of preclinical Alzheimer s disease. Neurology 995; 45: 957-62. 0. Tierney MC, Szalai JP, Snow WG, et al. Prediction of probable Alzheimer s Disease in memoryimpaired patients: a prospective longitudinal study. Neurology 996: 46: 66-5. 9. Voor de diagnostiek van het dementiesyndroom is kennis over de kans op dementie van belang. De afgelopen 0 jaar zijn er veel gegevens beschikbaar gekomen over het vóórkomen van dementie in de bevolking, zowel voor Nederland als voor andere landen. Deze schattingen van de prevalentie (=het aantal personen lijdend aan dementie in een bepaalde populatie op een bepaald moment) en de incidentie (=het aantal nieuw optredende gevallen van dementie in een populatie per tijdseenheid) zijn gebaseerd op grote, methodologisch juiste bevolkingsonderzoeken waarbij alle deelnemers nauwgezet werden gescreend op het voorkomen van dementie. Op grond van vergelijkende onderzoeken lijken er weinig geografische verschillen te bestaan in het vóórkomen van dementie in verschillende Europese landen. De prevalentie en de incidentie van dementie nemen exponentieel toe met de leeftijd. Gegevens uit het Nederlandse ERGO-onderzoek laten zien dat de prevalentie van dementie

onder 55-plussers 6,3% is. De prevalentie nam toe van 0,4% onder 55-59-jarigen tot 43,2% in de leeftijdscategorie van 95 jaar en ouder. 2,3 (Uitgaande van de prevalentiecijfers uit het ERGO-onderzoek lijden in Nederland naar schatting 60.000 personen van 55 jaar en ouder aan dementie). In 72% was sprake van de ziekte van Alzheimer, in 6% van vasculaire dementie en in 6% van dementie bij de ziekte van Parkinson. De incidentie van dementie onder 55-plussers was 0 per 000 persoonsjaren; deze nam toe van per 000 persoonsjaren voor 55-65-jarigen tot bijna per 0 persoonsjaren voor personen ouder dan 90 jaar. De leeftijdsspecifieke schattingen van zowel de prevalentie als de incidentie zijn voor mannen en vrouwen nagenoeg gelijk tot de leeftijd van 85 jaar; daarna lijkt de incidentie voor vrouwen iets hoger te liggen. Door de veel hogere levensverwachting van vrouwen zijn er echter veel meer vrouwen met dementie dan mannen. In ongeveer een derde van alle demente personen is er sprake van een ernstige dementie, dit percentage neemt iets toe met de leeftijd. Onderzoek naar risicofactoren voor dementie heeft zich tot op heden vooral gericht op de ziekte van Alzheimer; het heeft betrekkelijk weinig opgeleverd. Een positieve familieanamnese voor dementie blijkt gepaard te gaan met een verhoogd risico op de ziekte van Alzheimer. Eerdere rapporten dat het risico op het krijgen van de ziekte van Alzheimer verhoogd zou zijn na een doorgemaakt hoofdtrauma, en dat roken mogelijk zou beschermen tegen het optreden van de ziekte van Alzheimer, zijn (nog) niet bevestigd in methodologische betrouwbare, prospectieve onderzoeken. In cross-sectionele onderzoeken blijkt het ε-4-allel van het apolipoproteïne E (chromosoom 9) sterk samen te hangen met de ziekte van Alzheimer; het lijkt of dit allel de gevoeligheid voor het ontstaan van dementie kan vergroten en/of de beginleeftijd daarvan kan vervroegen. Ook deze bevinding behoeft evenwel nog bevestiging in vervolgonderzoek. Recente bevindingen wijzen op mogelijke betrokkenheid van vasculaire factoren in het ontstaan of de progressie van de ziekte van Alzheimer. 4. Hofman A, Rocca WA, Brayne C, Breteler MMB, Clarke M, Cooper B et al. The prevalence of dementia in Europe: a collaborative study of 980-990 findings. Int J Epidemiol 99; 20: 736-48. 2. Ott A, Breteler MMB, Harskamp F van, Claus JJ, Cammen TJM van der, Grobbee DE et al. Prevalence of Alzheimer's disease and vascular dementia: association with education. The Rotterdam study. BMJ 995; 30: 970-3. 3. Ott A, Breteler MMB, Birkenhäger-Gillesse EB, Harskamp F van, Koning I de, Cammen TJM van der. De prevalentie van de ziekte van Alzheimer, vasculaire dementie en dementie bij de ziekte van Parkinson. Het ERGO-onderzoek. Ned Tijdschr Geneeskd 996; 40: 200-5. 4. Hofman A, Ott A, Breteler MMB, Bots ML, Slooter AJC, Harskamp F van et al. Atherosclerosis, apolipoprotein E and the prevalence of dementia and Alzheimer's disease in a population based study: The Rotterdam Study. Lancet 997; 349: 5-4.

0. Tot de diagnostiek van dementie behoort het in kaart brengen van de zorgbehoefte van de patiënt. Aandacht voor de zorgbehoefte van de patiënt bij de diagnostiek van het dementiesyndroom volgt uit het ernstcriterium van de cognitieve stoornissen: 'Deze stoornissen veroorzaken een duidelijke beperking in het sociaal en/of beroepsmatig functioneren'. De zorgbehoefte wordt vastgesteld door beoordeling van het dagelijks functioneren. Daarbij is aandacht nodig voor hulpbehoevendheid bij activiteiten van het dagelijks leven (ADL en instrumentele ADL): zelfverzorging, mobiliteit en huishoudelijke werkzaamheden. Voor het beoordelen van het dagelijks functioneren kunnen ADL- en IADL-schalen gebruikt worden,,2 of schalen die meer zijn afgestemd op de verblijfsituatie van de patiënt: thuis, 3,4 in een verzorgingshuis 5,6 of in een verpleeghuis (beoordelingsschaal voor oudere patinten). 7,8 De zorgbehoefte varieert met de ernst van de cognitieve stoornissen. Voor een globale schatting hiervan kan men de 'mini-mental state examination' of de cognitieve screening test gebruiken. 9,0 Ook gedragsproblemen en psychotische verschijnselen beïnvloeden de zorgbehoefte. Hiertoe behoren: onrust, stereotiepe bewegingen, agressief en storend gedrag, apathie, zwerfneiging, verstoord slaap-waakritme, hallucinaties en wanen. Voor het meten hiervan bestaan diverse instrumenten, zoals de beoordelingsschaal voor oudere patiënten, gedragsobservatieschaal voor de intramurale psychogeriatrie en beoordelingsschaal voor psychische en sociale problemen in het verzorgingshuis; de bruikbaarheid van de laatste is overigens alleen onderzocht bij patiënten in instellingen en niet bij thuiswonende patinten. 7,,2 Voor thuiswonende patiënten komt de onlangs in het Nederlands vertaalde 'revised memory and behavior problems checklist' in aanmerking. 3,4 Regelmatige aandacht voor de zorgbehoefte van de patiënt is nodig om op tijd praktische hulp te regelen en ondersteuning te bieden.. Katz S, Ford AB, Moskowitz RW, Jackson BA, Jaffe MW. Studies of illness in the aged. The index of ADL: a standardized measure of biological and psychosocial function. JAMA 963; 85: 94-9. 2. Lawton MP, Brody EM. Assessment of older people: self-maintaining and instrumental activities of daily living. Gerontology 969; 9: 79-86. 3. Teunisse S, Derix MMA. Meten van dagelijks functioneren van thuiswonende dementiepatiënten: Ontwikkeling van een vragenlijst. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 99; 22: 53-9. 4. Teunisse S, Derix MMA, Crevel H van. Assessing the severity of dementia: Patient and caregiver. Arch Neurol 99; 48: 274-7. 5. Diesfeldt HFA, Loo EH van. Zorgzwaarte in verzorgingstehuizen: één of meer dimensies? Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 994; 25: 04-9. 6. Sieh MJ, Wisselink JB. Zorgzwaartegroepen in verzorgingstehuizen. Handleiding voor het bepalen van de zorgzwaarte van bewoners van verzorgingstehuizen. Houten: Vereniging van Nederlandse Bejaardenoorden, 99. 7. Kam P van der, Mol F, Wimmers MFHG. Beoordelingsschaal voor oudere patinten. Deventer: Van Loghum Slaterus, 97. 8. Drunen PHC van, Montfort APW van. De samenhang in de validiteitskenmerken van de

verpleeghuisbewoners in Nederland: een meetinstrument. Gerontologie 98; 2: 48-57. 9. Kempen GIJM, Brilman EJ, Ormel J. De mini-mental state examination. Normeringsgegevens en een vergelijking van een 2- en 20-item versie in een steekproef ouderen uit de bevolking. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 995; 26: 63-72. 0. Graaf A de, Deelman BG. Cognitieve screening test. Lisse: Swets & Zeitlinger, 99.. Verstraten PFJ, Eekelen CWJM van. Handleiding voor de GIP: gedragsobservatieschaal voor de intramurale psychogeriatrie. Deventer: Van Loghum Slaterus, 987. 2. Loveren-Huyben CMS van, Bom JA van der, Bronts PAJM. Handleiding voor de BPS: beoordelingsschaal voor psychische en sociale problemen in het verzorgingshuis. Deventer: Van Loghum Slaterus, 988. 3. Teunisse C. Clinimetrics in dementia (proefschrift). Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 997. 4. Teri L, Truax P, Logsdon R, Uomoto J, Zarit S, Vitaliano PP. Assessment of behavioral problems in dementia: the revised memory and behavior problems checklist. Psychology and Aging 992; 7: 622-3.. De verzorgers van een patiënt met dementie lopen groot risico op lichamelijke en emotionele overbelasting. Daarom richt de diagnostiek zich niet alleen op de patiënt maar ook op de verzorger(s). Tevens behoort de interactie tussen beiden te worden beoordeeld. Verzorgers lopen een groot risico zelf psychische en lichamelijke problemen te krijgen.,2 Angststoornissen en depressies komen bij hen frequent voor. 3 Bij inventarisatie van de interactie is in het bijzonder aandacht nodig voor de manier waarop de verzorger met de patiënt omgaat. Een corrigerende houding van de verzorger kan leiden tot gedragsproblemen bij de patiënt. 4 Verzorgers die de zorg niet meer aankunnen, vertonen eerder lichamelijk agressief gedrag jegens de patiënt. 5 Er zijn aanwijzingen dat intensieve ondersteuning van de verzorger depressieve klachten van de verzorger doet verminderen. 6 Voorkomen en zo nodig behandelen van psychische en lichamelijke klachten van verzorgers is van groot belang. Goede voorlichting over dementie en over de omgang met de patiënt is daarbij onontbeerlijk. Tevens is het van belang begrip te tonen voor de problemen die verzorgers tegenkomen, te wijzen op de mogelijkheid deel te nemen aan ondersteuningsgroepen en zo nodig praktische hulp te regelen.. Baumgarten M, Battista RN, Infante-Rivard C, Hanley JA, Becker R, Gauthier S. The psychological and physical health of family members caring for an elderly person with dementia. J Clin Epidemiol 992; 45: 6-70. 2. Grafström M, Fratiglioni L, Sandman PO, Winblad B. Health and social consequences for relatives of demented and non-demented elderly. A population based study. J Clin Epidemiol 992; 45: 86-70. 3. Schulz R, O'Brien AT, Bookwala J, Fleissner K. Psychiatric and physical morbidity effects of dementia caregiving: prevalence, correlates, and causes. The Gerontologist 995; 35: 77-9.

4. Vitaliano PP, Young HM, Russo J, Romano J, Magana-Amato A. Does expressed emotion in spouses predict subsequent problems among care recipients with Alzheimer's disease? Journal of Gerontology: Psychological Sciences 993; 48: 202-9. 5. Pot AM. Caregivers' perspectives: A longitudinal study on the psychological distress of informal caregivers of demented elderly (proefschrift). Amsterdam: Vrije Universiteit, 996. 6. Mittelman MS, Ferris SH, Shulman E, et al. A comprehensive support program: effect on depression in spouse-caregivers of AD patients. The Gerontologist 995; 35: 792-802. 2. Gegeven de complexiteit van het dementiesyndroom en de zich nog steeds ontwikkelende diagnostiek verdient het de voorkeur diagnostiek geprotocolleerd te laten plaatsvinden binnen gespecialiseerde, interdisciplinaire teams. Goede afstemming tussen ziektegerichte diagnostiek (aard, oorzaken, behandeling) en zorggerichte diagnostiek (zorgbehoefte, mogelijkheden zorgsysteem) is daarbij noodzakelijk. De vele oorzaken en bijkomende stoornissen van het dementiesyndroom vergen van de professionele hulpverleners een grote mate van deskundigheid en zorgvuldigheid. Vanuit de Gezondheidsraad is geadviseerd de diagnostiek multidisciplinair te laten verlopen en te komen tot regionale samenwerkingsverbanden (teams) voor psychogeriatrische ziektebeelden. De grote verscheidenheid en de lage prevalentie van mogelijk reversibele ziektebeelden die met een dementiesyndroom gepaard gaan, vragen om een diagnostisch proces dat op protocollaire wijze door een multidisciplinair team wordt uitgevoerd. Ook de nog steeds toenemende kennis omtrent verschillende en nieuwe vormen van het dementiesyndroom en nieuwe diagnostische methoden noodzaken tot bundeling van deze kennis in gespecialiseerde teams, niet alleen multidisciplinair van samenstelling, maar ook interdisciplinair functionerend. Dit laatste impliceert een team waarvan de leden intensief met elkaar samenwerken. 2 Onderzoek naar het voorkomen en naar de diversiteit van de psychogeriatrische teams in Nederland heeft uitgewezen dat er zowel adviserende als coördinerende teams bestaan. 3 Bij de adviserende teams - die bijvoorbeeld functioneren binnen de context van een polikliniek voor geheugenstoornissen - richt de diagnostiek zich vooral op de aard, oorzaken, behandelingsmogelijkheden en prognose van het dementiesyndroom (ziektegerichte diagnostiek), uitmondend in gerichte verwijs- en/of behandeladviezen aan de huisarts of andere verwijzer. In voorkomende gevallen worden deze aangevuld met omgangsadviezen en adviezen met betrekking tot het inzetten van enkelvoudige zorg. Bij coördinerende teams richt de diagnostiek zich vooral op de beoordeling van de zorgbehoefte in relatie tot de draagkracht van het betreffende zorgsysteem (zorggerichte diagnostiek) en op de coördinatie van de zorg die op grond van die beoordeling wenselijk wordt geacht. Het is belangrijk deze vormen van diagnostiek goed te onderscheiden. Uit oogpunt van kwaliteit en doelmatigheid is het onjuist dat zorggerichte diagnostiek wordt gedaan zonder dat adequate ziektegerichte diagnostiek heeft plaatsgevonden. De huisarts moet de regie op zich nemen met betrekking tot het in gang zetten van beide vormen van diagnostiek en het zoveel mogelijk integreren van de uitkomsten van ziektegerichte en zorggerichte diagnostiek.. Gezondheidsraad. Psychogeriatrische ziektebeelden in het bijzonder dementie, depressie en

delirium. 's Gravenhage: Gezondheidsraad, 988. 2. Andel H van. Handboek Beleidspsychatrie. Lochem: De Tijdstroom, 996. 3. Depla M, Rijk K de, Meyel B van. Samenwerking in de psychogeriatrie. Utrecht: Nederlands centrum Geestelijke volksgezondheid, 994: 94-. 3. Nadat bij een patiënt een - nader gespecificeerd - dementiesyndroom is gediagnosticeerd dient regelmatig de progressie van het ziektebeeld te worden onderzocht. De heterogeniteit binnen de aandoeningen die een dementiesyndroom veroorzaken en het wisselende beloop van de verschillende aandoeningen maken het moeilijk te voorspellen hoe de voortgang van de ziekte zal zijn. Bovendien vindt diagnostiek door de toegenomen aandacht voor dementie steeds vroeger in het ziekteproces plaats; dit leidt tot afname van zekerheid over zowel de diagnose als de prognose. Een reguliere follow-up, waarbij herbeoordeling van het klinisch beeld plaatsvindt, kan de diagnose steunen en leiden tot aangepaste adviezen met betrekking tot de begeleiding van de betrokkene. Naast ziektegerichte diagnostiek is herhaling van zorggerichte diagnostiek van belang. Uit een onderzoek bij de ouderenafdeling van zeven RIAGG's bleek dat de partner en/of familie van een patiënt met dementie aanvankelijk heel tevreden waren met de geboden begeleiding; naarmate de hulp langer bestond nam de tevredenheid echter af en de gerapporteerde zorgzwaarte toe, terwijl de hulpverlener over diezelfde periode geen toename van de zorgvraag meldde.. Beer M de, Hutschemaekers G. Vraag en aanbod in de Riagg-ouderenzorg. Utrecht: Nederlands centrum Geestelijke volksgezondheid, 996. 4. Voor het vaststellen van de aard en de ernst van stoornissen van een dementiesyndroom kan neuropsychologisch onderzoek nuttig zijn. Nadat het dementiesyndroom is vastgesteld, kan het nuttig zijn de aard en de ernst van de functiestoornissen afzonderlijk te bepalen. Daartoe is neuropsychologisch onderzoek nodig. Neuropsychologisch onderzoek is de toepassing van gestandaardiseerde, genormeerde en gevalideerde tests voor onderscheiden psychologische functies, zoals geheugen, waarneming, taal, aandacht en concentratie, psychomotoriek, uitvoerende controlefuncties, algemeen tempo en snelheid van complexe informatieverwerking.,2 Neuropsychologisch onderzoek levert kwantitatieve gegevens op voor de beschrijving van het individuele patroon van stoornissen en intacte functies en voor de objectieve evaluatie van veranderingen tijdens het beloop van een dementie. Mede op grond hiervan worden adviezen gegeven over zorgvoorzieningen, zorgplan en activiteitenplan. 3-5 De doelmatigheid van onderzoek naar aard en ernst van stoornissen in complexe psychologische functies is het grootst binnen een setting waar gevolg kan worden gegeven aan de voorstellen en adviezen die uit het onderzoek voortvloeien.