H2 samenvatting AEC. Week 1. In tentamen vooral beredeneervragen! Meso-economie Bestudeert op het niveau van sectoren en bedrijfstakken, brancheniveau



Vergelijkbare documenten
I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.

Het Vijfkrachtenmodel van Porter

Markt. Kenmerken van marktvormen:

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet

Samenvatting Economie Consument en Producent

Samenvatting Economie Consument en producent

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel)

Samenvatting Economie Consument & Producent

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

Domein D: markt (module 3) havo 5

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt:

De mate waarin de gevraagde hoeveelheid van een product(qv) gevoelig is voor een verandering van de prijs van het product (p).

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

Economie Module 3 H1 & H2

Samenvatting Economie Vervoer

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel)

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt

Kruislingse prijselasticiteit Complementair aanvullend (negatief) Substituut vervangend (positief)

MARKT & OVERHEID. HAVO 4 Blok 4

Eco samenvatting; hs 2 + 5

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats.

Samenvatting Economie Consument en producent

Kaarten module 4 derde klas

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

Katern 2 Markten en welvaart

1 De bepaling van de optimale productiegrootte

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

OVER OMZET, KOSTEN EN WINST

PORTERS VIJFKRACHTENMODEL

Antwoordmodel. Meerkeuzevragen (40 punten) Aan dit antwoordmodel kunnen geen rechten worden ontleend.

Domein D: markt (module 3) vwo 4

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Samenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18, 19

Je koopt iets dat pas later hoeft te worden betaald. De afnemer ontvangt het leverancierskrediet

Domein markt: volkomen concurrentie

T3: Niet-competitieve en onvolkomen competitieve markten

Een keuze maken uit het grote aanbod van consumptiegoederen is steeds moeilijker.

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische

Samenvatting. Kort overzicht. Kartels

Vraag Antwoord Scores

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst Exameneenheid: Arbeid en productie

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming?

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november

Domein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Samenvatting Economie Consument en producent

De antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn.

Extra opgaven hoofdstuk 12

Wat is het juiste antwoord? Of welk woord hoort in welke kolom? 2 Monopolistische. concurrentie. Zowel volkomen als volkomen concurrentie

3.1 De reis van een spijkerbroek. Willem-Jan van der Zanden

1 Markt en marktvormen

Op zoek naar een spijkerbroek

UIT grafische elasticiteiten

Vraag Antwoord Scores

Samenvatting Economie Module 2

Leiden is een typische studentenstad en heeft dus veel kamerbewoners.

Samenvatting Economie Module 3 Hoofdstuk 1

Commerciële calculaties

Samenvatting Economie Module1, H2 en H3

Domein D markt. Zie steeds de eenvoud!! Grafieken en rekenen Uitwerkingen. Frans Etman

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-I

Eindexamen economie 1 havo 2001-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-I

Oefeningen Producentengedrag

Evenwichtspri js MO WINST

Praktische-opdracht door een scholier 2299 woorden 11 april keer beoordeeld. Deelvragen: 1. Wat is de prijzenoorlog in de supermarkten?

H3 Hoe werken markten

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

DESTEP analyse. De zes onderdelen van de DESTEP analyse:

5.2 Wie is er werkloos?

5.1 Wie is er werkloos?

UIT prijsdiscriminatie

1.1 t/m 1.4 Ondernemen het combineren van productiefactoren; arbeid kapitaal en natuur.

Commerciële calculaties

2.1 De vraag naar spijkerbroeken

Literatuur: Onderneming en omgeving. Docent: Jan Coppens

6.7. Praktische-opdracht door een scholier 1921 woorden 23 juni keer beoordeeld. Inhoudsopgave

Samenvatting Economie Micro-economie

Prijsvorming bij monopolie

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Slagvaardig met geld!

Markt en overheid - uitwerkingen bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 5 en 6

Les 2: Voorspellen Tekst: Veilig in het verkeer. Introductiefase: 2. Vraag: "Kan iemand zich nog herinneren wat de bedoeling was bij het voorspellen?

ALGEMENE ECONOMIE /02

Extra opgaven hoofdstuk 15

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet.

Economie Module 2 & Module 3 H1

Transcriptie:

H2 samenvatting AEC Week 1 In tentamen vooral beredeneervragen! Meso-economie Bestudeert op het niveau van sectoren en bedrijfstakken, brancheniveau Bedrijfskolom Iedere schakel in het productieproces voegt waarde toe: Bedrijfstak Meso-economie onderzoekt binnen deze bedrijfskolom één schakel, de bedrijfstak.

De student kent het begrip concurrentie-intensiteit en kan beredeneren welke factoren de omvang van de intensiteit bepalen. Interne concurrentie Externe concurrentie Potentiele concurrentie Tussen bedrijven binnen bedrijfstak Leveranciers Afnemers Toetreders Substituten! Hoe sterk is de concurrentie tussen bedrijven in dezelfde branche?! Hoe sterk staat Plieger naar boven toe tegenover de leverancier en naar onder tegenover de afnemers? Wat is de positie?! Hoe makkelijk kun je toetreden tot deze branche? Zijn er alternatieve producten aanwezig?! Interne concurrentie voor NS: Veolia, Ariva, TGV! Externe concurrentie voor NS: leveranciers: ProRail, BAM, leveranciers van Kiosk Afnemers: studenten, werkenden, bedrijven etc.! Potentiele concurrentie voor NS: Toetreders: Als Ariva ook treinen gaat doen of als Veolia uitbreid Substituten: Hermes (bus), taxie, Andere vormen van vervoer! Plieger Desco, Webwinkels, Manutan! Plieger leveranciers: Gröwe, vieleroy en boch, Bosch, Afnemers: Bouwmarkten als Praxi, Gamma, maar ook installateurs! Plieger Toetreders: Moeilijk toe te treden. Als Desco uitbreidt of als ik een sanitaire (web)winkel open Substituten:! Bakker op de hoek Bakker Bart, Subway, kantine, Kiosk, supermarkt! Shell Tango, BP, Total,! Bakker op de hoek leveranciers: leveranciers van ingrediënten en machines Afnemers: wij, maar ook bedrijven (wij kunnen niet onderhandelen over de prijs, maar een groot bedrijf bijvoorbeeld wel.)! Shell leveranciers: Unilever voor de voedingsmiddelen Afnemers: wij, rijdend Nederland! Bakker op de hoek Toetreders: Moeilijk toe te treden. Substituten: yoghurt, cornflakes! Shell Toetreders: Substituten: Als benzine te duur wordt gaan mensen eerder met de trein of schaffen ze electrische auto aan. Concurrentiebepalende Factoren: Aantal ondernemingen Grootteverschillen Productdifferentiatie of ontwikkelen van nieuwe producten & klantenbinding Kostenstructuur Technische ontwikkeling Concurrentie vanuit buitenland Concurrentiebepalende Factoren: Grootte en aantal van afnemers Grootte en aantal van leveranciers Concurrentiebepalende Factoren: Aantal toe- en uittreders Substituut producten Waarom moet een inkoper iets weten over de concurrentie-intensiteit? Als je iets gaat inkopen, moet je weten of er veel concurrentie-intensiteit is. Als het heel concurrerend is, kun je als ondernemer goed onderhandelen. Dit kan alleen als je zicht hebt op de markt van het in te kopen product.

Toepassen van les 1 Stellingen: Interne concurrentie speelt zich af tussen ondernemingen in een bedrijfstak! Juist, denk aan Pepsie Cola en Coca-Cola Als een inkoper te maken heeft met 1 grote leverancier is de concurrentieintensiteit aan de leverancierskant klein.! Onjuist, juist groot. Dus het bedrijf heeft een grote druk vanuit de leverancier en kan daardoor niet goed onderhandelen etc. omdat hij slechts met 1 grote leverancier werkt. De leverancier heeft veel macht. Een inkoper heeft meer onderhandelingsmacht als de concurrentie- intensiteit op de inkoopmarkt groot is.! Juist, want dan heb je bijvoorbeeld heel veel kleine leveranciers. Dan kun je de leveranciers uitspelen, dan heb je veel macht. Ik wil die schroef graag voor 1. Krijg ik het daar niet voor? Dan ga ik wel naar de concurrent! Casus Ryanair: 1. Waarin onderscheid Ryanair zich van haar concurrenten? Lage prijzen, iedere vorm van extra service betaal je extra 2. Analyseer de interne concurrentie van Ryanair. Transavia, EasyJet (Alle low-cost aanbieders binnen de vliegtuigmaatschappijen) 3. Is er sprake van een hevige interne concurrentie? De ondernemingen maken wel winst, maar de marges liggen relatief laag, wat duidt op een hevige interne concurrentiedruk. De vliegtuigmaatschappijen concurreren sterk. Wanneer ze prijzen wat verhogen, dan zullen klanten overstappen naar een andere goedkope maatschappij.! Hoe hoger de winstmarges, hoe lager de interne concurrentie! Dus ook hoe lager de winstmarges, hoe hoger de interne concurrentie 4. Analyseer de externe concurrentie van Ryanair. Afnemers: Sterke concurrentiedruk. Wij zijn de afnemers. Zodra de prijzen omhoog gaan, stappen wij over naar een andere luchtvaartmaatschappij Leveranciers: Bijvoorbeeld de relatie met Booing voor de verkoop van vliegtuigen. Ligt er dus ook aan hoe groot hun macht is. Zou je verder moeten onderzoeken. 5. In hoeverre is er sprake van potentiele concurrentie binnen de luchtvaartbranche? Potentiele toetreders: Je opent niet zomaar een luchtvaartmaatschappij, dus dit is erg laag. Substituten: De kracht van substituten is voor kortere afstanden wel sterk. Dan zal men eerder met de auto, boot of trein reizen. 6. Wat is je algemene conclusie: is er binnen de luchtvaartbranche sprake van een hoge of lage concurrentie-intensiteit? Als je naar de bovenstaande gegevens kijkt is er op te maken dat er een hoge concurrentieintensiteit is. 7. Zou invoering van een vliegtax de concurrentie-intensiteit verhogen of verlagen? Als in NL een vliegtax komt en in Duitsland bijvoorbeeld niet, zal er een verplaatsing zijn. Mensen zullen overlopen naar Duitsland. Voor Duitse bedrijven wordt het dan makkelijker, maar voor NL se wordt het moeilijker, komt er een hogere concurrentie-intensiteit.

Week 2 Verband tussen de vraagontwikkeling en de concurrentie-intensiteit Korte termijn: Vraagdaling! concurrentie-intensiteit stijgt! Als de vraag daalt, dus als we met z n alle minder auto s gaan kopen, dan zal de concurrentie-intensiteit gaan stijgen. Dan gaan de autofabrikanten meer met elkaar concurreren om dat kleine beetje vraag. (Het is voor een klant dus gunstig om op zo n moment een auto te kopen, dan krijg je meer voordelen) Lange termijn: Vraagdaling! aantal faillissementen neemt toe! Concurrentie-intensiteit zal weer dalen! Op langere termijn zullen er faillissementen komen en dus minder aanbieders zijn van auto s. Hierdoor worden de aanbieders minder en zal de concurrentiedruk dus ook minder worden. De concurrentie-intensiteit zullen daardoor weer langzaam dalen. Dus: bedrijfstakken zijn dynamisch!! Tussenvraag: 1. De prijselasticiteit van een micro-chip is gelijk aan -0,1. Is hier sprake van een elastische of een inelastische vraag? Prijselasticiteit van -0,1 betekent dat als je de prijs met 1% verhoogt, dan daalt de vraag met 0,1%. Het is dus Inelastisch. De vraag daalt relatief zwak bij een prijsstijging. 2. Stel dat een inkoper dit product wil inkopen. Wat zegt deze uitkomst over de onderhandelingspositie van de inkoper? Dit is erg slecht! Je hebt dat product sowieso nodig, is ook te zien aan die 0,1, maakt je als inkoper enorm kwetsbaar. De fabrikant is in dit geval dus sterk, hij weet waarschijnlijk ook dat de klant dit nodig heeft, omdat het product erg Inelastisch is en hij dus wat met de prijs kan spelen (tot bepaalde hoogte natuurlijk.) Welke sectoren zijn (extra) gevoelig voor een vraagdaling? Verzadigde markten = Markten die overvol zijn, waar al teveel aanbod is, waar enorm veel aanbieders zijn Keteneffect: Bedrijven bovenin hebben meer last van een vraagdaling dan onderin. Gezondheidstrend, helft minder koffie, voorraad etc. Korte termijn Pas na 2 weken koop je weer koffie en ipv 4 pakken, koop je er nu maar 2 Conjunctuurgevoelige bedrijven! Bijvoorbeeld KLM, dan stap je wel over naar Ryanair.

Toepassen van les 2 A. Leg uit wat we bedoelen met een inelastische vraag Dat de vraag reageert relatief zwak bij een verandering in de prijs. B. Waarom is het voor een koper van belang te weten of zijn uitgeoefende vraag inelastisch of elastisch is? Om te weten of je een sterke of een zwakke onderhandelingspositie hebt. Bij een inelastische vraag, dus als er bijvoorbeeld 1 leverancier is, dan heb je een zwakke onderhandelingspositie. Bij een elastische vraag, dus bijvoorbeeld met 100 leveranciers, dan heb je een sterke onderhandelingspositie, dan stap je wel over naar de concurrent. C. Hoe beïnvloed overspecificatie de prijselasticiteit van de vraag? = Als er enorm veel specificaties gevraagd worden. Hoe meer eisen je stelt aan een product, hoe meer eisen er overblijven. Dan maak je je heel afhankelijk van 1 of 2 leveranciers, waar je dan vervolgens de hoofdprijs voor vraagt. Hebben we echt al die vereisten? Dat product wordt vanzelf enorm prijselastisch als je zoveel eisen stelt, omdat er maar enorm weinig leveranciers zijn. D. Wat is het verband tussen de prijselasticiteit van de vraag en de omvang van de externe concurrent aan de leverancierskant. Bij een inelastische prijselasticiteit reageert de vraag relatief zwak op een prijsstijging. De externe concurrentie wordt dan dus enorm hoog aan de leverancierskant. De leveranciers kunnen namelijk veel met hun prijzen schommelen, zij hebben enorm veel macht, omdat wij het toch wel blijven kopen. Voor het bedrijf ligt de omvang van de externe concurrentie dus hoog aan de leverancierskant, want de leverancier heeft veel macht. E. Leg uit waarom er in verzadigde markten meestal sprake is van een hoge (interne) concurrentie! Verzadigde markten zijn markten waar enorm veel aanbieders zijn. Dan is er dus sprake van hoge interne concurrentie. Er zijn heel veel andere aanbieders op dezelfde markt. Als ik mijn prijzen verhoog, dan stappen consumenten wel over naar een concurrent. F. De prijs is één van de factoren die de vraag naar een product beïnvloed. Noem andere factoren die de vraag beïnvloeden. Ligt toe met voorbeelden 1. Prijs van substituten: Als de prijs van treinkaartjes stijgt, dan wordt de vraag naar bussen hoger. Als de prijs van koffie stijgt, dan zal de vraag naar thee stijgen. 2. Inkomen: Als het inkomen stijgt, zal bijvoorbeeld de vraag naar vliegtuigkaartjes stijgen. 3. Normen & Waarden: Het MVO en duurzaamheid wordt steeds belangrijker. Bijvoorbeeld de plofkippen is een belangrijk onderwerp geweest. Hierdoor zal de vraag naar biologische kippenvlees stijgen. G. Geef 2 voorbeelden van conjunctuurgevoelige bedrijfstakken Huizenmarkt, reisbranche, autobranche H. Leg uit waarom bedrijven hoog in de bedrijfskolom gevoeliger zijn voor een vraagdaling dan bedrijven laag in de bedrijfskolom. Dat heeft ermee te maken dat een vraagdaling wordt versterk door wordt gegeven naar boven in de bedrijfskolom, omdat in iedere schakel de consumenten eerst gaan interen op hun voorraad en daarna minder gaan inkopen. REST VAN DE OPRACHTEN ZIJN HW!!

Wat is het verband tussen kosten en concurrentie-intensiteit? (hst 3) Kostenbegrippen Variabel! Inkoopkosten Constant! Hypotheek van een pand Totaal Gemiddeld Verband tussen kosten en concurrentie-intensiteit wordt bepaald door: 1. Kostenstructuur (verhouding vaste en variabele kosten) 2. Proportionele of af-en toenemende 3. Verschillen in gemiddelde kosten tussen ondernemingen! zie figuren 3.9 t/m 3.12 Break even punt = Moment dat kosten en opbrengsten aan elkaar gelijk zijn. Wanneer de ondernemer helemaal geen winst maakt. ALFA BETA Totale constante kosten 2.000 4.000 Gemiddelde variabele kosten 2 1 Verkoopprijs 10 10 Break even punt ALFA TK = 2000 + 2x TO = 10X Break-evenpunt: afzet waar winst gelijk is aan 0! TO = TK! 10X = 2000 + 2x! 10X 2X = 2000 8X = 2000! X = 2000/8 = 250 Break even punt BETA Dus: hoge vaste kosten! Bezettingsgraad op peil houden door prijzen te verlagen als vraag daalt (zie p. 74 boek!)

Variabele kosten: proportioneel Korte termijn Kapitaalgoederenvoorraad is constant en arbeid variabel. Gemiddelde kostencurve op korte termijn als de variabele kosten proportioneel zijn: Conclusie Bedrijf met de grootste productie, die helemaal rechts zit op de lijn, heeft de beste concurrentiepositie! Hele kleine bedrijven zitten enorm links op die lijn, de gemiddelde kosten zijn enorm hoog. Zij ervaren dan ook een enorm hoge concurrentie-intensiteit. Variabele kosten: af-en toenemende meerkosten Korte termijn: Kapitaalgoederenvoorraad is constant en arbeid variabel. Gemiddelde kostencurve op korte termijn als de variabele kosten af-en toenemend zijn: Conclusie Bedrijf met de laagste GTK heeft de beste concurrentiepositie!! De productie per caissiere is weinig op een maandagmorgen. Die vrouw kost wel 25 per uur.! Naarmate het later wordt, komen er meer klanten en valt het uurloon per product wel mee. De productie per caissiere wordt groter.! Daarna wanneer het koopavond wordt en het mega druk wordt en er een extra caissiere is, dan stijgen de kosten weer.! Casus 3.3 op pagina 68 van het boek

Week 3! NOG IN WORD ZETTEN! De student kent het begrip varkenscyclus en kan daar voorbeelden van geven.! Dat plaatje met dat vierkantje De student kan het SGR-model toepassen. Hoe kan het resultaat de structuur beïnvloeden? Als je veel winst haalt in een bedrijfstak, kan de structuur veranderen. Als er veel winst is, willen er mensen toetreden. Wanneer het slecht gaat, wanneer de winst laag (resultaat) zullen er faillissementen vallen en zal de structuur dus veranderen. Hoe kan resultaat het gedrag veranderen? Als innovatief resultaat /gedrag! denk aan zelfscanner. Structuur kenmerken Aantal aanbieders: - Concentratie van aanbieders - Kleinschaligheid van aanbieders - Doorzichtigheid van de markt! Hoe makkelijk is het te vergelijken. Notarissen, ziektekostenverzekeraars, banken, offertes van architecten zijn moeilijk te vergelijken, wat bieden ze nou, wat hoort er wel en niet bij? Wel al meer doorzichtig dan vroeger. Aard van het product: - heterogeen of homogeen Vraagkenmerken: - groei van de vraag - concentratie van de afnemers - buitenlandse vraag: exportaandeel en wisselkoersrisico - aandeel consumptiegoederen in de afzet Kostenstructuur van de productie: Voorbeeld met supermarkten Aantal aanbieders: -In totaal zijn er 3300 winkels. - 33% van de markt is in handen van de AH, daarna Super Unie (Plus, Sligro, MT, Koop), Jumbo, Aldi, Lidl - Supermarktwereld is doorzichtig. Kunt bijvoorbeeld alle folders downloaden en gaan kijken Bij AH koop ik de kalkoen, bij de Lidl de broccoli Door deze doorzichtigheid wordt de concurrentiedruk hoog. Aard van het product: Groot deel is homogeen, omdat veel supermarkten zelfde producten aanbieden. Lidl en Aldi proberen zich echter te onderscheiden met heterogeniteit met prijzen en andere producten. Vraagkenmerken: Constante vraag, iedereen moet toch boodschappen doen, het gaat over een basisproduct. Je gaat niet 2x weinig eten kopen als je minder gaat verdienen. Kostenstructuur van de productie:

- kapitaalintensiteit! Bedrijven met veel vaste kosten, betekent gemiddeld genomen een hoge concurrentiedruk. Het bekent daarentegen wel dat het moeilijk is om toe te treden, dat potentiele concurrentiedruk laag is. - homogeniteit/heterogeniteit van de arbeid! Homogeniteit zijn lager geschoold. Heterogeen zijn gespecialiseerd, kun je moeilijker vinden. - Hebt grote panden nodig etc. hierdoor heb je veel vaste kosten - Heel weinig vaste contracten, zo veel mogelijk flexibele werknemers. - Supermarkt heeft veel homogene arbeid Toetredingsbarrières: - Kapitaalintensiteit en homogeniteit/heterogeniteit - binnenlands marktaandeel Gedrag - winstmaximalisatie - toe- en uittreding - innovatief gedrag - ontwikkeling van de investering Steeds meer supermarkten werken met een bonuskaart, krijgt daarmee individuele aanbiedingen, daarmee zijn klanten makkelijker te binden. Denk ook aan spaarsystemen en reclameacties. Resultaat - winstgevendheid - groei van de toegevoegde waarde - ontwikkeling van de binnenlandse afzet - ontwikkeling van de buitenlandse afzet - innovatief resultaat Lage winstmarge per product (duidt ook op hoge concurrentie) maar ze draaien enorme volumes, waardoor er toch winsten worden gemaakt. Worden geen verliezen gedraaid. Week 4 Waarom bemoeit de overheid zich met de markt? 1. Bescherming van consument/producent: Maximum- en minimumprijzen 2. Nivelleren van inkomensgelijkheid. 3. Om gebruik te verminderen: Accijnzen (Bijv. op alcohol en tabak) 4. Om gebruik te stimuleren: subsidies (Bijv. op fietsplan of kinderopvang) 5. Kartelvorming voorkomen (Voorkomen dat bedrijven misbruik maken van hun macht) 6. Invoerbelemmering (om economie in eigen land te stimuleren) 7. Exportstimulatie (om economie in eigen land te stimuleren) Accijnzen: wie betaalt uiteindelijk de belasting? (p. 148) Stel: de accijns op benzine gaat met 2% omhoog. Zal de pomphouder deze accijns doorberekenen in de benzineprijs?! Ja, omdat wij toch wel benzine blijven kopen. Bij de benzinepompen dicht bij de grens zal dit wel gelijk blijven, omdat hier de prijselasticiteit wél hoog ligt, anders gaan mensen wel bij buurlanden even tanken.

De Student kan een accijns grafisch weergeven. Stel accijnsverhoging bij de inelastisch product Stel accijnsverhoging bij inelastisch product Voor iedere hoeveelheid die wordt aangeboden, wil de verkoper meer ontvangen. De hele curve gaat hierdoor wat omhoog. Voor iedere product wil ik een hogere prijs krijgen. Bij een inelastisch product reageert de vraag zwak, dus de QV lijn loopt relatief verticaal De vraag blijft vrijwel hetzelfde, alleen moet de consument meer betalen. Hoe verticaler de vraagcurve, hoe inelastischer de vraag. Het rode lijntje is de accijns die wordt betaald: P1 is wat de consument eerst betaalde P2 is wat de consument nu betaald. De student kan beredeneren welk deel van de accijns wordt afgewenteld op de afnemer. Het groene pijltje is de accijns die de consument betaald Het roze pijltje/sterretje Is de accijns die de producent betaald. Hoe inelastiser, de vraag, dus naarmate de vraagcurve verticaler wordt, hoe meer dat de consument betaald, dus hoe meer belasting er op de consument wordt afgewenteld.

De Student kan een accijns grafisch weergeven. Stel accijnsverhoging bij de elastisch product Stel accijnsverhoging bij elastisch product Voor iedere hoeveelheid die wordt aangeboden, wil de verkoper meer ontvangen. De hele curve gaat hierdoor wat omhoog. Voor iedere product wil ik een hogere prijs krijgen. Bij een elastisch product reageert de vraag sterkt, dus de QV lijn loopt relatief horizontaal Het rode lijntje is de accijns die wordt betaald: P1 is wat de consument eerst betaalde P2 is wat de consument nu betaald. De student kan beredeneren welk deel van de accijns wordt afgewenteld op de afnemer. Het groene pijltje is de accijns die de consument betaald Het roze pijltje Is de accijns die de producent betaald. Hoe elastischer, hoe minder dat de consument betaald.