SAMENVATTING 105648-13.03 Instemmingsgeschil PO - artikel 10 onder h WMS (overdracht van de school) De gemeente, waar de stichting het bevoegd gezag is van tien openbare basisscholen, wordt opgedeeld over vier andere gemeenten. Het bevoegd gezag heeft een voorgenomen intentiebesluit tot fusie genomen. De intentie is de tien scholen over te dragen aan de stichtingen die in de vier gemeenten het bestuur vormen van de openbare basisscholen. De GMR heeft instemming aan het voorgenomen besluit onthouden. Het is in niet onbegrijpelijk dat de GMR zo lang mogelijk wenst vast te houden aan de zelfstandige positie van de stichting en belang hecht aan samenwerkingsvormen die getoetst kunnen worden aan het zelf ontwikkelde kader voor het beoordelen van een voornemen tot samenwerking. Het overdragen van scholen aan reeds langere tijd functionerende onderwijsstichtingen beperkt de mogelijkheid om (veel) eisen te stellen aan de toekomstige samenwerking. Gelet daarop en op het vrijwillige karakter van het voorgenomen intentiebesluit - het bevoegd gezag had ook anders kunnen handelen - heeft de GMR in redelijkheid instemming aan het voorgenomen intentiebesluit kunnen onthouden. Gebleken is dat in ieder geval één gemeente ernaar streeft de scholen die na herindeling op haar grondgebied zullen liggen, onder te brengen bij de in die gemeente werkzame stichting. Er is geen reden er aan te twijfelen dat de andere gemeenten eenzelfde voornemen koesteren. Dat betekent dat de in het voorgenomen intentiebesluit beschreven eindsituatie uiteindelijk ook zal worden bereikt. Dit heeft te gelden als bepaalde zwaarwegende omstandigheid die het voorstel van het bevoegd gezag, ondanks de redelijkheid van het onthouden van instemming door de GMR, rechtvaardigt. in het geding tussen: UITSPRAAK A, gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen het bevoegd gezag en de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van de A, verweerder, hierna te noemen de GMR gemachtigde: de heer mr. C 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij verzoekschrift met bijlagen van 13 december 2012, ingekomen op 20 december 2012 heeft het bevoegd gezag een instemmingsgeschil aan de Commissie voorgelegd met betrekking tot het onthouden van instemming door de GMR aan een voorgenomen intentiebesluit tot fusie. Verweerder heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 12 februari 2013. De mondelinge behandeling van het geschil vond plaats op 5 maart 2013 te Utrecht. Het bevoegd gezag werd ter zitting vertegenwoordigd door de heer D, lid van het bestuur van de stichting, bijgestaan door de heer E, projectleider transitietraject. De GMR werd ter zitting vertegenwoordigd door de heer F, lid van de GMR, bijgestaan door de gemachtigde. Pagina 1 van 5
Beide partijen hebben een pleitnotitie overgelegd. Het bevoegd gezag heeft ter zitting een brief d.d. 26 februari 2013 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente G overgelegd. De inhoud van voornoemde stukken geldt als hier herhaald en ingelast. 2. DE FEITEN De stichting is het bevoegd gezag van tien openbare basisscholen in de gemeente B. De gemeente is betrokken in een gemeentelijke herindeling, waarbij het grondgebied en de zich daarop bevindende voorzieningen zullen worden opgedeeld over vier andere gemeenten (H, G, I en J). Beoogd wordt de herindeling per 1 januari 2014 te bewerkstelligen. In ieder van die gemeenten vormt een stichting het bevoegd gezag over de plaatselijke openbare basisscholen. Artikel 23 lid 5 van de Statuten van de stichting bepaalt dat de gemeenteraad te allen tijde, maar niet binnen vijf jaar na oprichting van de stichting een aan de stichting overgedragen school opnieuw zelf in stand kan gaan houden of overdragen aan een andere rechtspersoon die bevoegd is de school in stand te houden. Als gevolg van de herindeling gaat deze bevoegdheid over op de vier verkrijgende gemeenten. De termijn van vijf jaar eindigt op 1 januari 2015. Op 20 september 2012 heeft het bevoegd gezag een voorgenomen intentiebesluit tot fusie genomen. De intentie is de tien scholen van het bevoegd gezag over te dragen aan de stichtingen die in de vier gemeenten het bestuur vormen van de openbare basisscholen. Voorts is de intentie om een plan van aanpak voor de overdracht op te stellen met daarin randvoorwaarden, waaraan zo veel als mogelijk zal moeten worden voldaan bij de overdracht van de scholen. Het bevoegd gezag heeft het intentiebesluit ter instemming voorgelegd aan de GMR. Bij schrijven van 7 november 2012 heeft de GMR het bevoegd gezag meegedeeld dat de GMR in zijn vergadering van 6 november 2012 heeft besloten instemming aan het voorgenomen besluit te onthouden. Daarop heeft het bevoegd gezag bij brief van 27 november 2012 aan de GMR meegedeeld dat het besloten heeft het voorgenomen besluit te handhaven en een geschil aan de LCG WMS voor te leggen. Bij verzoekschrift van 13 december 2012 heeft het bevoegd gezag een instemmingsgeschil voorgelegd aan de Commissie. 3. HET STANDPUNT VAN HET BEVOEGD GEZAG Het bevoegd gezag stelt dat niet de gemeentelijke herindeling zelf de aanleiding is voor de intentie om te fuseren, maar het feit dat alle vier de ontvangende gemeenten hebben aangegeven dat zij de openbare scholen op hun grondgebied willen laten besturen door één stichting. De statuten van de stichting maken het mogelijk dat de gemeente het bevoegd gezag van een school weer naar zich toe haalt. Deze bevoegdheid gaat na de herindeling over op de vier ontvangende gemeenten. Het is niet gelukt om de statuten op dit onderdeel te wijzigen, zodat het bevoegd gezag de gemeenten er niet van kan weerhouden om het bevoegd gezag over de scholen, die dan op hun grondgebied liggen, te zijner tijd naar zich toe te halen en vervolgens over te dragen aan de in hun gemeenten reeds werkzame stichtingen. Gegeven die situatie heeft het bevoegd gezag besloten de regie in eigen hand te houden en heeft het actief aangekoerst op overdracht van de scholen aan de vier stichtingen. Op die wijze hoopt het bevoegd gezag vanuit een enigszins gelijkwaardige positie zo veel mogelijk de kwaliteit van het onderwijs te kunnen garanderen en voor het personeel, de leerlingen en de ouders de overgang naar de nieuwe besturen zo gunstig mogelijk te laten verlopen (warme overdracht). Het bezwaar van de GMR dat de ontvangende stichtingen financiële en organisatorische problemen hebben is gebaseerd op niet geverifieerde veronderstellingen. Gedurende het fusieproces en bij het opstellen van de fusie-effectrapportages zal een en ander duidelijk moeten worden. Het bevoegd Pagina 2 van 5
gezag had liever zelf een fusiepartner gezocht om de krimp in leerlingaantallen bestuurlijk op te kunnen vangen. De plannen voor de gemeentelijke herindeling hebben dat streven echter doorkruist zodat een andere koers moest worden gekozen, aldus het bevoegd gezag. 4. HET STANDPUNT VAN DE GMR De GMR stelt dat er aan de overdracht van de scholen geen financiële, onderwijskundige of rechtspositionele voordelen zijn verbonden. Het vormt in tegendeel een abrupte breuk met de ontwikkelingen en beleidslijnen van het bevoegd gezag. Financieel en organisatorisch heeft het bevoegd gezag alles inmiddels op orde, hetgeen van de ontvangende stichtingen niet kan worden gezegd. In 2010 heeft de GMR een kader opgesteld waar een eventuele toekomstige samenwerking met anderen aan kan worden getoetst. Op het gebied van financiële stabiliteit, onderwijskundige winst en gelijkwaardigheid voldoet het voorgenomen intentiebesluit niet aan dat kader. De scholen van het bevoegd gezag zullen zich moeten schikken naar de bestaande praktijk van de ontvangende stichtingen. Door zelf op de fusies af te stevenen heeft het bevoegd gezag zichzelf onnodig in een dwangpositie gemanoeuvreerd. Beter kan het bevoegd gezag proberen de gemeentebesturen te bewegen om af te zien van het inlijven van de scholen van het bevoegd gezag bij de in hun gemeenten werkzame stichtingen. Dat opent vervolgens de mogelijkheid om naar eigen inzicht op zoek te gaan naar een beter passende fusiepartner. Voor de fusies onder de nu gepresenteerde omstandigheden ontbreekt draagvlak binnen de stichting, aldus de GMR. 5. OORDEEL VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid van de Commissie en de ontvankelijkheid van het verzoek Op grond van artikel 31 aanhef en onder a WMS is de Commissie bevoegd van het geschil kennis te nemen indien het bevoegd gezag ten aanzien van een te nemen besluit dat ingevolge de WMS dan wel het geldende medezeggenschapsreglement instemming behoeft, de vereiste instemming niet heeft verworven en het bevoegd gezag zijn voorstel wenst te handhaven. Het voorgenomen intentiebesluit valt onder de bevoegdheid van de GMR als genoemd in artikel 13, aanhef en onder h Reglement voor de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, dat gelijkluidend is aan artikel 10, aanhef en onder h WMS, te weten overdracht van scholen. De GMR heeft krachtens de genoemde bepalingen instemmingsrecht ten aanzien van deze aangelegenheid. Het bevoegd gezag heeft de vereiste instemming van de GMR niet verworven en wenst zijn voorstel te handhaven. Het bevoegd gezag heeft voorts het geschil binnen de in artikel 32 lid 1 WMS gestelde termijn bij de Commissie ingediend. Op grond van het bovenstaande is de Commissie bevoegd kennis te nemen van het geschil en is het bevoegd gezag ontvankelijk in het verzoek. Het toetsingskader Op grond van artikel 32 lid 3 WMS beoordeelt de Commissie of de GMR in redelijkheid tot het onthouden van instemming heeft kunnen komen of dat sprake is van bepaalde zwaarwegende omstandigheden die het voorstel van het bevoegd gezag rechtvaardigen. Het geschil Pagina 3 van 5
Ter zitting is gebleken dat het bevoegd gezag en de GMR er beide al enkele jaren van uitgaan dat de te verwachten krimp van het leerlingenaantal zal leiden tot een fusie met een ander in de regio actief schoolbestuur. De GMR heeft dienaangaande in 2010 na overleg met de medezeggenschapsraden van alle scholen van het bevoegd gezag een kader ontwikkeld waaraan een toekomstige samenwerking zou dienen te voldoen. Het is in dat licht niet onbegrijpelijk dat de GMR zo lang mogelijk wenst vast te houden aan de zelfstandige positie van de stichting en belang hecht aan samenwerkingsvormen die getoetst kunnen worden aan het zelf ontwikkelde kader voor het beoordelen van een voornemen tot samenwerking. Het is ook begrijpelijk dat de GMR geoordeeld heeft dat het verdelen van de onder het gezag van de stichting vallende scholen en het op termijn beëindigen van de activiteiten van de stichting niet aan de beoordelingscriteria voor samenwerking van de GMR voldoen. Het overdragen van scholen aan reeds langere tijd functionerende onderwijsstichtingen beperkt de mogelijkheid om (veel) eisen te stellen aan de toekomstige samenwerking. Gelet daarop en op het vrijwillige karakter van het voorgenomen intentiebesluit - het bevoegd gezag had ook anders kunnen handelen - is de Commissie van oordeel dat de GMR in redelijkheid instemming aan het voorgenomen intentiebesluit heeft kunnen onthouden. Vervolgens dient zich de vraag aan of er sprake is van bepaalde zwaarwegende omstandigheden die het voorstel van het bevoegd gezag rechtvaardigen. Het bevoegd gezag heeft aangevoerd dat door de gemeentebesturen van de ontvangende gemeenten te kennen is gegeven dat zij het gezag over de in hun gemeente gevestigde openbare basisscholen in handen van één stichting willen zien. De GMR heeft aangevoerd dat eerst maar moet blijken of de betreffende gemeenten daadwerkelijk gebruik zullen maken van de statutaire mogelijkheid om dat te realiseren. Uit de ter zitting door het bevoegd gezag overgelegde brief van het gemeentebestuur van G blijkt dat in ieder geval deze gemeente ernaar streeft de scholen die na herindeling op haar grondgebied zullen liggen onder te brengen bij de in die gemeente werkzame stichting. De Commissie heeft geen reden er aan te twijfelen dat de andere gemeenten, zoals door een wethouder van de gemeente B is aangegeven, eenzelfde voornemen koesteren. Het staat dan ook voldoende vast dat op termijn de scholen, althans ten minste een substantieel aantal daarvan, aan het gezag van het bevoegd gezag zullen worden onttrokken. Dat betekent dat de in het voorgenomen intentiebesluit beschreven eindsituatie uiteindelijk ook zal worden bereikt. Naar het oordeel van de Commissie heeft dit te gelden als bepaalde zwaarwegende omstandigheid die het voorstel van het bevoegd gezag, ondanks de redelijkheid van het onthouden van instemming door de GMR, rechtvaardigt. 6. UITSPRAAK Op grond van bovenstaande overwegingen oordeelt de Commissie dat de GMR in redelijkheid instemming aan het voorgenomen intentiebesluit heeft kunnen onthouden. Voorts is de Commissie van oordeel dat er sprake is van bepaalde zwaarwegende omstandigheden die het voorstel van het bevoegd gezag rechtvaardigen. Derhalve kan het bevoegd gezag het voorgenomen intentiebesluit ten uitvoer brengen. Aldus gedaan te Utrecht op 28 maart 2013 door mr. D.J.B. de Wolff, voorzitter, drs. K.A. Kool en mr. J.M. Vrakking, leden, in aanwezigheid van mr. M. Smulders, secretaris. mr. D.J.B. de Wolff voorzitter mr. M. Smulders secretaris Pagina 4 van 5
Tegen deze uitspraak staat op grond van artikel 36 lid 3 WMS beroep open bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Het beroep wordt ingediend binnen een maand nadat het bevoegd gezag dan wel de GMR van de uitspraak op de hoogte is gesteld. Op grond van artikel 36 lid 4 WMS kan het beroep uitsluitend worden ingesteld ter zake dat de Commissie een onjuiste toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in de wet. Pagina 5 van 5