Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Opdracht 1 bij 4.2 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. 1. Moet je morgen naar de tandarts? 1. Nee, ik moet morgen naar de dokter. 2. Heb je pijn in je hoofd? 2. Nee, ik heb pijn in mijn buik. 3. Heb je last van je rug? 3. Ja, ik heb last van mijn rug. 4. Heb je last van je been? 4. Nee, ik heb last van mijn arm. 5. Heb je pijn in je nek? 5. Ja, ik heb pijn in mijn nek. 6. Komt er bloed uit de wond? 6. Ja, er komt bloed uit de wond. 7. Heb je je arm gebroken? 7. Nee, ik heb mijn hand gebroken. 8. Heb je last van je oren? 8. Nee, ik heb last van mijn ogen. 9. Heb je pijn in je knie? 9. Ja, ik heb pijn in mijn knie. 10. Heb je koorts? 10. Ja, ik heb koorts. 11. Heb je griep? 11. Nee, ik ben misselijk. 12. Ben je ziek? 12. Ja, ik heb griep. 13. Moet je naar het ziekenhuis? 13. Ja, ik moet naar het ziekenhuis. 14. Heb je een ongeluk gehad? 14. Nee, ik ben gevallen. 15. Heb je pijn in je buik? 15. Nee, ik heb pijn aan mijn been. Opdracht 2 bij 4.2 * Vraag en antwoord. Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht. Cursist A: lees de vraag hardop. Lees ook het eerste woord van het antwoord: ja of nee. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Gebruik het woord dat cursist A heeft gezegd. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 4-1
Opdracht 1 bij 4.5 ** Doe deze opdracht in groepjes. Bedenk zoveel mogelijk dingen die je bij de apotheek kunt kopen. Schrijf ze op. apotheek TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 4-2
Opdracht 2 bij 4.5 ** Doe deze opdracht in groepjes. Bedenk zoveel mogelijk dingen die je bij de drogist kunt kopen. Schrijf ze op. drogist Opdracht 3 bij 4.5 Doe deze opdracht in groepjes. Kijk naar opdracht 1 en 2. Je hebt woorden opgeschreven. Welke dingen kun je bij de drogist én de apotheek kopen? TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 4-3
Opdracht 1 bij 4.6 * Knip dit blad door. Cursist A: lees de zinnen hardop. Cursist B: zeg de zinnen in de verleden tijd. Klaar? Dan leest cursist B de zinnen hardop. Cursist A: antwoord 1. Ik heb drie broers. Ik had drie broers. 2. Hassan is ziek. Hassan was ziek. 3. Wij zijn gezond. Wij waren gezond. 4. Clara heeft geen kinderen. Clara had geen kinderen. 5. Mijn ouders hebben veel geld. Mijn ouders hadden veel geld. 6. Jullie hebben geluk. Jullie hadden geluk. 7. Ik ben jarig. Ik was jarig. 8. Jij bent bang. Jij was bang. Praat samen Cursist A: lees de zinnen hardop. Cursist B: zeg de zinnen in de verleden tijd. Klaar? Dan leest cursist B de zinnen hardop. Cursist B: antwoord 1. De jongens hebben speelgoed. De jongens hadden speelgoed. 2. Ik ben 24 jaar oud. Ik was 24 jaar oud. 3. Pim is mijn vriend. Pim was mijn vriend. 4. De buren hebben een hond. De buren hadden een hond. 5. Die mensen zijn thuis. Die mensen waren thuis. 6. De bakker heeft brood. De bakker had brood. 7. De tandarts is boos. De tandarts was boos. 8. Jij hebt een telefoon. Jij had een telefoon. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 4-4
Opdracht 2 bij 4.6 ** Vertel wat je gisteren deed. Opdracht 1 bij 4.7 * Je ziet twee opdrachten uit het examen. Een cursist heeft de opdrachten gemaakt. Bekijk de opdrachten. Zijn de opdrachten goed gemaakt? Bespreek samen. Let op de volgende dingen: - Waar gaat de zin over? Gaat de rest van de zin ook daarover? - Staan de woorden in de goede volgorde? - Over hoeveel personen of dingen gaat de zin? - Staat de zin in de goede tijd (nu of vroeger)? - Zijn de woorden goed geschreven? 1. Blanca houdt van lezen. Daarom hebben zij veel boeken.. 2. Jordy en Lenin sporten elke dag. Gisteren gingen ze voetballen, en vandaag ze gaan zwemen... 3. Meestal vind ik haar erg aardig, maar soms schreeuwt ze heel hard..... Dan vind ik haar niet zo aardig. Schrijf een briefje. Je bent op je werk. Morgen moet je om 15.00 uur naar de dokter. Je baas is er niet. Schrijf een briefje voor je baas waarin je uitlegt dat je dan niet kunt werken. Hoi. Sorry, maar morgen ik kan niet komen werken. Ik om 15.00 uur moet naar de dokter. Groetjes van Samira TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 4-5
Opdracht 1 bij 4.8 Cursist A: je bent de assistente van de tandarts. Cursist B: je belt de tandarts om een afspraak te maken. Klaar? Wissel dan van rol. Cursist A 1. Goedemorgen. Met tandartspraktijk Hoek. 2. Dat kan. Heeft u ergens last van? 3. Dat is vervelend. Kunt u morgen om 13.15 uur? 4. Ja hoor, dat kan ook. Dan komt u dus morgen om 14.30 uur. 5. Tot morgen. Cursist B 1. Goedemorgen. Met (naam cursist B). Ik wil graag een afspraak maken. 2. Ja, ik heb kiespijn. Ik denk dat ik een gaatje heb. 3. Nee, om 13.15 kan ik niet. Kan het ook om 14.30 uur? 4. Dat is goed. Bedankt. Tot morgen. Opdracht 2 bij 4.8 ** Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: je bent de assistente van de tandarts. Cursist B: je wilt een afspraak maken bij de tandarts. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 4-6