MAVO-D Il EXAMEN MIDDEBAAR AGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1986 D - niveau Donderdag 5 juni, 9. 00-11. 00 uur '-,, NATUURKUNDE Di examen besaa ui 13 opgaven Bijlage: 1 anwoordpapier
Waar nodig mag bij de opgaven gebruik worden gemaak van he gegeven da de valversnelling g = 10 m/s 2 1. EEN BRANDGAS 2 Een brandglas is een lens, die een evenwijdige bundel zonlich in één pun laa samenkomen. Iemand gebruik zo'n brandglas om me behulp van zonlich een gaaje in een suk papier e branden (zie figuur 1.1). Om e onderzoeken hoe da he bese luk, probeer hij wi en zwar papier. a. eg ui bij welk papier he snels een gaaje onsaa. In figuur 1.2 zijn schemaisch op ware grooe he brandglas en een suk papier, waarin een gaaje A word gebrand, geekend. Op he anwoordpapier is figuur 1.2 ook af gedruk. b. Teken in die figuur wee lichsralen die vanui de zon op de lens vallen en in pun A een gaaje veroorzaken. c. Hoeveel mm is de brandpunsafsand van de lens? figuur 1.1 lens P. P. l;,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,'',, A figuur 1.2
3 2. SPIEGEEN In een proefopselling (zie figuur 2) saa een lichbron even ver van een muur als blokje A. He lich kaas via een spiegel Sop de muur en veroorzaak daar een schaduw van blokje A. ----------------------- muur afschermkapje '-" figuur 2 Op he anwoordpapier is figuur 2 ook afgedruk. Consrueer in de figuur op he anwoordpapier de plaas van de schaduw van blokje A op de muur. Geef die schaduw in je figuur aan. 3. Voor de bolle lens van een diaprojecor (f = 15 cm) bevind zich een dia op 16 cm afsand. Op een scherm word van deze dia een scherp beeld gevormd. Bereken de vergroing. 4. In de regenon van meneer eeghwaer zi nog een beeje waer (zie figuur 4 ). De dichheid van di waer is 1000 kg/m 3 Bereken de druk van he waer op de kraan K. figuur 4
5. Bij een anksaion heef men een salen cilinder me samengeperse luch om auobanden op e pompen. Deze cilinder word af en oe bijgevuld door een compressor(= luchpomp). Op zekere dag mee men een paar maal emperauur en druk van de luch in de cilinder. Deze meingen saan vermeld in de volgende abel: 4 Tijd Temperauur Druk (1 MPa = 10 6 Pa) I 2.00 u 2 C 0,2 MPa II 8.00 u 2 C 0,6 MPa 111 14.00 u 6 C 0,6 MPa De meese luchmoleculen bevonden zich in de cilinder A om 2.00 u. B om 8.00 u. C om 14.00 u. Kies he juise anwoord en lich je keuze oe. 6. De verwarming van een aquarium besaa ui een elemen E me een vermogen van 120 W (zie figuur 6). Op een dag saa he elemen oaal 15 uur aan. a. Bereken de elekrische energie die he elemen op die dag verbruik. E Op zeker momen ijdens he opwarmen van he waer meen we op vier plaasen in he aquarium de emperauur. Deze meingen zijn: 21 C, 22 C, 23 C en 24 C. figuur 6 Op he anwoordpapier zie je he aquarium nogmaals afgedruk me voor iedere meing een cirkelje. Waar we 22 C hebben gemeen is da in he cirkelje aangegeven. b. Ze in de drie andere cirkeljes de drie andere emperauren op de juise wijze. He aquarium beva op een bepaald momen 180 kg waer van 20 C (= kameremperauur). Di waer moe op een emperauur van 25 C worden gebrach. Waer heef een soorelijke warme van 4,2 kj/kg C. c. Bereken hoeveel warme he verwarmingselemen E moe leveren om he waer op e warmen. (Neem aan da de door he elemen geleverde warme uisluiend he waer opwarm.)
l..,, 7. OPWAARTSE KRACHT EN DIEPGANG Truus laa een voorwerp drijven in een bak me waer. Zij verwarm he waer en mee van ijd o ijd de emperauur van he waer en de diepgang d van he voorwerp (zie figuur 7.1 ). We nemen aan da ijdens deze proef he volume van he voorwerp consan blijf. 5 ------ --r figuur 7.1 a. Welk van de diagrammen ui figuur 7.2 geef he verband ussen de opwaarse krach F opw en de emperauur van he waer juis weer? ich je anwoord oe. Fopw Fopw ---- Fopw ----- 0 10 20 30 0 -( C) A 10 20 30 - ( C) B 0 10 20 30 - ( C) C figuur 7.2 b. Welk van de diagrammen ui figuur 7.3 geef he verband ussen de diepgang d en de emperauur van he waer juis weer? ich je anwoord oe. d ---- d d ----- 0 10 20 30 - ( C) A 10 20 30 -( C) B figuur 7.3 0 10 20 30 - ( C) C 519288F-141
6 8. Pie doe ijdens een pracicum onderzoek aan een lange reche draad. Hij maak daarvoor ondersaande schakeling (zie figuur 8). C is een schuifconac da langs de draad.-----------11-1------1 A -----. bewogen kan worden. S is een schakelaar. V is een spanningsmeer. A is een sroommeer. p Q figuur 8 De lange draad, die een weersand van 100 n heef, is gespannen ussen P en Q. De weersand van de overige draden is verwaarloosbaar. Pie plaas schuifconac C midden ussen Pen Q. Schakelaar Sis geopend (zie figuur 8). De sroommeer wijs 0,2 A aan. a. Wa zal de spanningsmeer aanwijzen? A OV B 10 V C 20V D 40V Kies he juise anwoord. Pie slui nu schakelaar S. b. Bereken welke waarde de sroommeer nu zal aanwijzen. C. Wa zal de spanningsmeer nu aanwijzen? A B C D OV lov 20V 40V Kies he juise anwoord. 9. EEN EEKTRISCHE SCHAKEING Teken he schakelschema van een sroomkring me 3 lampjes ( 1, 2 en 3 ), een baerij, een sroommeer en een spanningsmeer. He schakelschema moe aan de volgende drie voorwaarden voldoen: 1 Als 1 ui de fiing word gedraaid, brand 3 nie meer maar 2 nog wel. 2 De sroommeer mee de sroom door 2 3 De spanningsmeer mee de spanning van de baerij. N.B. Maak bij he ekenen gebruik van de volgende symbolen en noeer bij ieder lampje he nummer. ----1~ = baerij @ = sroommeer Q9 :lamp @ = spanningsmeer 519288F-141
7 \_,, 10. DE SODEERBOUT Als je een soldeerbou (125 V /200 W) wil aansluien op,he lichne van 220 V, dan moe je de spanning verlagen o 125 V. Di kan me een in serie geschakelde weersand R (figuur 10.1) of me een ransformaor (figuur 10.2). De ransformaor word als ideaal beschouwd. figuur 10.1 (Schakeling me weersand).. /, primaire spoe figuur 10.2 (Schakeling me ransformaor) a. De energie die alleen de soldeerbou per seconde gebruik is A he groos in de schakeling me de weersand. B he groos in de schakeling me de ransformaor. C in beide schakelingen even groo. Kies he juise anwoord. b. He vermogen da he lichne moe leveren is A he groos in de schakeling me de weersand. B he groos in de schakeling me de ransformaor. C in beide schakelingen even groo. C. d. Kies he juise anwoord. De secundaire spoel van de ransformaor in figuur 10.2 heef 500 windingen. Bereken he aanal windingen van de primaire spoel. Bereken de weersand R die in de schakeling van figuur 10.1 nodig is. ~ 1 ~ 1
11. Henk en Willem illen beide een even zware kis op. Zij gebruiken daarvoor een even lange saaf die onderseund word door een blokje saal (zie figuur 11 ). Je hoef bij deze opgave geen rekening e houden me he gewich van de saaf. 8 Henk Willem figuur 11 a. De krach die Henk in vericale riching op he uieinde van de saaf moe uioefenen, is vergeleken me die van Willem A kleiner. B even groo. C groer. Kies he juise anwoord en lich je keuze oe (gebruik daarbij de begrippen momen en arm). b. De arbeid die Henk moe verrichen om de recherkan van die kis 1 cm in vericale riching op e illen, is vergeleken me die van Willem A kleiner. B even groo. C groer. Kies he juise anwoord en lich je keuze oe. 519288F-141
9 12. Ruud heef een kleine caravan gekoch me een massa van 350 kg. Zijn auo heef een massa van 900 kg. Hij gaa de combinaie van auo en caravan beproeven op een esbaan (zie figuur 12.1). Tesbaan figuur 12.1 Als de combinaie een snelheid van 72 km/uur(= 20 m/s) heef, druk Ruud op he rempedaal. Op da momen gaa de combinaie eenparig verraagd bewegen. De combinaie kom na 4,0 s o silsand. a. Bereken de krach die de combinaie o silsand heef gebrach. In ondersaand diagram (figuur 12.2) is in grafiek I de door de combinaie afgelegde weg sinds he begin van he remmen uigeze egen de ijd. In grafiek II is zo'n grafiek geekend voor de auo als hij geen caravan acher zich heef. In beide gevallen werd vóór he remmen gereden me een snelheid van 20 m/s en is de remmende krach even groo gewees. Ui grafiek I en II blijken wee verschillen: een verschil in remw~g en een verschil in remijd. b. l. Bepaal he verschil in remweg. b. 2. Bepaal he verschil in remijd. s(m) 40 I 30 ][ ' 20 _,/.,/ 10.I '/ 0 0 1 2 3 4 5 ~(s) figuur 12.2 (
10 13. Op een minigolfbaan word een balleje geslagen over een rajec zoals hieronder is weergegeven ~ (zie figuur 13.1). figuur 13.1 In he diagram van figuur 13.2 is de snelheid uigeze egen de ijd. De massa van he balleje is 60 gram. V (m/s) 2 1 o~--+------1--+---+--1----- 0 1 2 3 4 5 6 --(s) figuur 13.2 a. Beredeneer me behulp van de gegevens ui figuur 13.2 da de wrijving die he balleje ondervind verwaarloosbaar klein is. b. Bepaal de kineische energie van he balleje in pun G van figuur 13.1. c. Welke energie-omzeing heef plaasgevonden als he balleje zich bevind in pun H van figuur 13.1? d. Bereken me behulp van de geggvens ui de grafiek in figuur 13.2 de afsand die he balleje heef afgelegd van = 3 s o = 6 s. Op he anwoordpapier is he weg-ijd-diagram afgedruk voor de eerse drie seconden van de beweging. e. Sches in di diagram de grafiek die he verband aangeef ussen de afgelegde weg en de ijd voor de periode van = 3 s o = 6 s. EINDE