Begripsvragen: Kracht en beweging

Vergelijkbare documenten
Begripsvragen: kracht en krachtmoment

Begripsvragen: Beweging

Begripstest: Kracht en beweging (FCI)

= Ep = R1. U = R I R s

2.1 Onderzoek naar bewegingen

Begripsvragen: Cirkelbeweging

F De uitgeoefende kracht s De afstand waarover de kracht is uitgeoefend (in meter) α De hoek tussen de kracht en verplaatsing.

F De uitgeoefende kracht s De afstand waarover de kracht is uitgeoefend (in meter) α De hoek tussen de kracht en verplaatsing.

jaar: 1989 nummer: 21

Extra opdrachten Module: bewegen

Begripsvragen: Elektrisch veld

Begripsvragen: Arbeid en energieomzettingen

Theorie: Snelheid (Herhaling klas 2)

jaar: 1990 nummer: 06

Kracht en beweging (Mechanics Baseline Test)

Inleiding kracht en energie 3hv

Fysica: mechanica, golven en thermodynamica PROEFEXAMEN VAN 12 NOVEMBER 2008

Leerstof: Hoofdstukken 1, 2, 4, 9 en 10. Hulpmiddelen: Niet grafische rekenmachine, binas 6 de druk. Let op dat je alle vragen beantwoordt.

Werkblad 1 - Thema 14 (NIVEAU GEVORDERD)

11 Bewegingsleer (kinematica)

Mkv Dynamica. 1. Bereken de versnelling van het wagentje in de volgende figuur. Wrijving is te verwaarlozen. 10 kg

Werkblad 3 Krachten - Thema 14 (niveau basis)

Rekenmachine met grafische display voor functies

Uitwerkingen opgaven hoofdstuk 4

Het berekenen van de componenten: Gebruik maken van sinus, cosinus, tangens en/of de stelling van Pythagoras. Zie: Rekenen met vectoren.

1. Zwaartekracht. Hoe groot is die zwaartekracht nu eigenlijk?

5 Kracht en beweging. Beweging in diagrammen. Nova

Krachten (4VWO)

Samenvatting NaSk 1 Natuurkrachten

Samenvatting Natuurkunde Hoofdstuk 7, Krachten

RBEID 16/5/2011. Een rond voorwerp met een massa van 3,5 kg hangt stil aan twee touwtjes (zie bijlage figuur 2).

Snelheid en kracht. 4.1 Inleiding. 4.2 Soorten krachten

Hoofdstuk 3 Kracht en beweging. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

jaar: 1989 nummer: 17

Antwoorden Natuurkunde Hoofdstuk 2

VAK: natuurkunde KLAS: Havo 4 DATUM: 20 juni TIJD: uur TOETS: T1 STOF: Hfd 1 t/m 4. Opmerkingen voor surveillant XXXXXXXXXXXXXXXXXXX

2.1 Onderzoek naar bewegingen

Hoofdstuk 3 Kracht en beweging. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT Faculteit der Civiele Techniek en Geowetenschappen

10 m/s = km/h 5 km = m 4 m/s = km/h. 15 m/s = km/h 81 km/h = m/s 25 m/s = km/h. 2,25 h = h min 3 m/s = km/h 6 min = s

natuurkunde vwo 2016-I

BEWEGING HAVO. Raaklijnmethode Hokjesmethode

Arbeid & Energie. Dr. Pieter Neyskens Monitoraat Wetenschappen pieter.neyskens@wet.kuleuven.be. Assistent: Erik Lambrechts

TRANSPORT 3.5 Krachten

Lessen in Krachten. Door: Gaby Sondagh en Isabel Duin Eckartcollege

NASK1 - SAMENVATTING KRACHTEN en BEWEGING. Snelheid. De snelheid kun je uitrekenen door de afstand te delen door de tijd.

natuurkunde pilot vwo 2015-I

NAAM:... OPLEIDING:... Fysica: mechanica, golven en thermodynamica PROEFEXAME VA 3 OVEMBER 2009

Opgave 2 Een kracht heeft een grootte, een richting en een aangrijpingspunt.

In autotijdschriften staan vaak testrapporten van nieuwe auto s. In de figuur op de bijlage is zo n overzicht afgedrukt.

krachtenevenwicht Uitwerking:

B = 3. Eenparig vertraagde beweging B = 4. Stilstand C = 3. Eenparig vertraagde beweging

Welk van de onderstaande reeks vormt een stel van drie krachten die elkaar in evenwicht kunnen houden?

2 UUR LEERWERKBOEK IMPULS. L. De Valck. J.M. Gantois M. Jespers F. Peeters ISBN :08. IPUL12W cover.

eenvoudig rekenen met een krachtenschaal.

ATWOOD Blok A en blok B zijn verbonden door een koord dat over een katrol hangt. Er is geen wrijving in de katrol. Het stelsel gaat bewegen.

a. Bepaal hoeveel langer. b. Bepaal met figuur 1 de snelheid waarmee de parachutist neerkomt.

Opgave 1 Afdaling. Opgave 2 Fietser

Het obstakel gleed voor de botsing naar het oosten met een snelheid van 1,16 m/s. Bereken de snelheid van het obstakel na de botsing.

De hoogte tijd grafiek is ook gegeven. d. Bepaal met deze grafiek de grootste snelheid van de vuurpijl.

4 Krachten in de sport

a. Bepaal hoeveel langer. b. Bepaal met figuur 1 de snelheid waarmee de parachutist neerkomt.

Inleiding opgaven 3hv

Deel 4: Krachten. 4.1 De grootheid kracht Soorten krachten

Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5

Een bal wegschoppen Een veer indrukken en/of uitrekken Een lat ombuigen Een wagentjes voorduwen

Naam van de kracht: Uitleg: Afkorting: Spierkracht De kracht die wordt uitgeoefend door spieren van de mens. F spier

CRUESLI. Een pak Cruesli heeft een massa van 375 gram. De bodem van het pak is 4,5 cm breed en 14 cm lang. 1. Bereken de oppervlakte van de bodem.

10 m/s = 36 km/h 5 km = 5000 m 4 m/s = 14,4 km/h. 15 m/s = 54 km/h 81 km/h = 22,5 m/s 25 m/s = 90 km/h

Opdrachten voortgezet onderwijs

5,7. Samenvatting door L woorden 14 januari keer beoordeeld. Natuurkunde

CRUESLI. Een pak Cruesli heeft een massa van 375 gram. De bodem van het pak is 4,5 cm breed en 14 cm lang. 1. Bereken de oppervlakte van de bodem.

Uitwerkingen van 3 klas NOVA natuurkunde hoofdstuk 6 arbeid en zo

Samenvatting Natuurkunde Syllabus domein C: beweging en energie

Statica (WB/MT) college 1 wetten van Newton. Guido Janssen

Naam: Repetitie krachten 1 t/m 5 3 HAVO. OPGAVE 1 Je tekent een 8 cm lange pijl bij een schaal van 3 N 5 cm. Hoe groot is de kracht?

natuurkunde havo 2018-II

Tentamen Mechanica ( )

Leerstof: Hoofdstukken 1, 2, 4, 7, 9 en 10. Hulpmiddelen: Niet grafische rekenmachine, binas 6 de druk. Let op dat je alle vragen beantwoordt.

Examen HAVO. wiskunde A (pilot) tijdvak 2 woensdag 20 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Grootheid: eigenschap die je kunt meten (met een meetinstrument) Eenheid: maat waarin de grootheid wordt uitgedrukt

ENERGIE & ARBEID VWO

Eindexamen natuurkunde 1-2 vwo 2007-I

4. Maak een tekening:

MBO College Hilversum. Afdeling Media. Hans Minjon Versie 2

jaar: 1990 nummer: 03

Essential University Physics Richard Wolfson 2 nd Edition

Leerstofvragen. 1 Welke twee effecten kunnen krachten hebben op voorwerpen? 2 Noem 3 Soorten krachten

Suggesties voor demo s krachten

Kracht en Energie Inhoud

- havovwo.nl Formules Goniometrie


Examen mechanica: oefeningen

Uitwerkingen opgaven hoofdstuk Onderzoek naar bewegingen

Antwoorden Natuurkunde Hoofdstuk 3

jaar: 1989 nummer: 25

Juli blauw Vraag 1. Fysica

Uitwerkingen opgaven hoofdstuk Onderzoek naar bewegingen

10 m/s = km/h 5 km = m 4 m/s = km/h. 15 m/s = km/h 81 km/h = m/s 25 m/s = km/h. 2,25 h = h min 3 m/s = km/h 6 min = s

Krachten Opgave: Vering van een auto

Transcriptie:

Handboek natuurkundedidactiek Hoofdstuk 4: Leerstofdomeinen 4.2 Domeinspecifieke leerstofopbouw 4.2.1 Mechanica Begripsragen: Kracht en beweging 1 Meerkeuzeragen 1 [H/V] Je fietst met een constante snelheid op een horizontale weg. Daarbij zorg je ia de trappers, de ketting en het achterwiel oor een constante oorwaartse kracht w op de fiets. Welke uitspraak oer de som an de krachten op de fiets is juist? A De som an de krachten op de fiets is nul. B De som an de krachten op de fiets is ongelijk aan nul. C De som an de krachten op de fiets in de erticale richting is nul, maar de som an de krachten op de fiets in de horizontale richting is ongelijk aan nul. 2 [H/V] Een oetballer heeft een bal weggetrapt. Hieronder zijn de krachten op de bal getekend in het hoogste punt an de baan en een erderop. Welke an de ier tekeningen in figuur 1geeft de krachten op de bal het beste weer? D iguur 1 3 [V] Een parachutist springt uit een liegtuig. Zij trekt haar parachute nog niet open. Tijdens haar al onderindt ze luchtwrijing. Welk an de ier,tdiagrammen in figuur 2 geeft haar alsnelheid in de loop an de tijd t het beste weer? D iguur 2 4 [V] Een parachutist die met een open parachute daalt, bereikt na erloop an tijd een constante snelheid. Vanaf dat moment is de luchtwrijingskracht A gelijk aan de zwaartekracht. B net iets groter dan de zwaartekracht. C eel groter dan de zwaartekracht. 5 [V] Op een hooggelegen ijsbaan gaan schaatsers sneller dan op een laaggelegen ijsbaan, omdat op grote hoogte A het ijs kouder en dus harder is, waardoor de glijwrijingskracht (tussen de

schaatsen en het ijs) kleiner is. B de lucht ijler is, waardoor de luchtwrijingskracht op de schaatser kleiner is. C de lucht ijler is, waardoor de schaatser meer kracht kan zetten zodat de oorwaartse kracht op de schaatser groter is. D de lucht ijler is, waardoor pas bij een grotere snelheid de luchtwrijingskracht gelijk is aan de oorwaartse kracht op de schaatser. 6 [H/V] Op de stilstaande glijder op een luchtkussenbaan werkt een constante kracht, zoals weergegeen in figuur 3. De wrijing tussen de glijder en de luchtkussenbaan is erwaarloosbaar klein. De kracht werkt korte tijd en geeft de glijder een bepaalde eindsnelheid (situatie 1). glijder luchtkussenbaan iguur 3 Nu wordt de kracht op de glijder tweemaal zo klein gemaakt (situatie 2). Om dan dezelfde eindsnelheid te bereiken, moet de kracht op de glijder in situatie 2 A iermaal zo lang B tweemaal zo lang C een lang D tweemaal zo kort E iermaal zo kort werken als in situatie 1. 7 [H/V] Op de stilstaande glijder op een luchtkussenbaan werkt een constante kracht. De wrijing tussen de glijder en de luchtkussenbaan is erwaarloosbaar klein. De kracht werkt korte tijd en geeft de glijder een bepaalde eindsnelheid (situatie 1). Nu werkt dezelfde kracht gedurende dezelfde tijd op een andere (ook stilstaande) glijder met een tweemaal zo grote massa (situatie 2). De eindsnelheid an de zwaardere glijder in situatie 2 is dan A iermaal zo klein B iermaal zo groot C tweemaal zo klein D tweemaal zo groot E een groot als in situatie 1. 8 [H/V] Op de stilstaande glijder op een luchtkussenbaan werkt een constante kracht. De wrijing tussen de glijder en de luchtkussenbaan is erwaarloosbaar klein. De kracht werkt korte tijd en geeft de glijder een bepaalde eindsnelheid (situatie 1). Nu werkt dezelfde kracht gedurende dezelfde tijd op dezelfde glijder, maar heeft deze glijder al een beginsnelheid in de richting an de kracht op het moment dat de kracht begint te werken (situatie 2). De snelheidstoename an de glijder is dan in situatie 2 A groter dan in situatie 1. B kleiner dan in situatie 1. C een groot als in situatie 1. D niet te bepalen in ergelijking met situatie 1. 9 [H/V] Je staat in een lift die ersneld omhoog beweegt. De omhoog gerichte normaalkracht n an de liftloer op je lichaam is A groter dan B gelijk aan C kleiner dan de omlaag gerichte zwaartekracht z op je lichaam.

1 [H/V] Je duwt een houten krat met een constante snelheid oer de loer (situatie 1). De maximale waarde an de schuifwrijingskracht an de loer op de krat wordt gegeen door w,max = f n. Hierin is f de wrijingscoëfficiënt en n de normaalkracht an de loer op de krat. Nu zet je de krat op zijn kant, zodat het contactopperlak met de loer tweemaal zo klein is (situatie 2). Om de krat met dezelfde snelheid oer dezelfde loer te duwen, is de kracht die je moet uitoefenen in situatie 2 A iermaal zo groot B tweemaal zo groot C een groot D tweemaal zo klein E iermaal zo klein als in situatie 1. 11 [H/V] Een oorwerp op een hellend lak wordt op zijn plaats gehouden door de schuifwrijingskracht. De hellingshoek wordt groter gemaakt tot het oorwerp begint te bewegen. Als de hellingshoek daarna constant wordt gehouden, zal A de snelheid an het oorwerp afnemen. B het oorwerp met een constante snelheid bewegen. C de snelheid an het oorwerp toenemen. D Geen an deze drie antwoorden is juist. 12 [H/V] Een auto staat stil op een horizontale weg. De omlaag gerichte zwaartekracht z en de omhoog gerichte normaalkracht n op de auto zijn een groot, omdat A deze twee krachten een krachtenpaar ormen. B de netto-kracht op de auto nul is. C De antwoorden A en B zijn beide juist. D De antwoorden A en B zijn beide onjuist. 13 [H/V] De remweg an een auto is bij dezelfde remkracht afhankelijk an de beginsnelheid. Als de beginsnelheid tweemaal zo groot is, dan is de remweg A iermaal zo klein. B tweemaal zo klein. C een groot. D tweemaal zo groot. E iermaal zo groot. 14 [H/V] De remweg an een auto is bij dezelfde remkracht kwadratisch eenredig met de beginsnelheid. Bij een tweemaal zo grote beginsnelheid is de remweg dus iermaal zo groot. Als we bij het remmen ook nog rekening houden met de reactietijd an de bestuurder, is de stopafstand bij een tweemaal zo grote beginsnelheid A ook iermaal zo groot. B minder dan iermaal zo groot. C meer dan iermaal zo groot. D Niet te bepalen. 15 [H/V] Bij maximaal remmen is de remkracht gelijk aan de maximale schuifwrijingskracht op een auto. Deze maximale schuifwrijingskracht wordt gegeen door w,max = f n. Hierin is f de wrijingscoëfficiënt en n de normaalkracht an het wegdek op de auto. De wrijingscoëfficiënt f hangt af an het soort wegdek en de weersomstandigheden. Als door eranderende weersomstandigheden de wrijingscoëfficiënt tweemaal zo klein wordt, dan wordt de remweg bij dezelfde beginsnelheid A iermaal zo klein. B tweemaal zo klein. C een groot. D tweemaal zo groot. E iermaal zo groot.

16 [H/V] Bij een botsing hangt de kracht an de autogordel op de bestuurder af an de erplaatsing an de bestuurder in de auto en an de indrukking an de kreukelzone an de auto. Als bij een botsing met een tweemaal zo grote beginsnelheid de erplaatsing an de bestuurder in de auto tweemaal zo groot wordt en de indrukking an de kreukelzone ook tweemaal zo groot wordt, dan wordt de kracht an de autogordel op de bestuurder A iermaal zo klein. B tweemaal zo klein. C een groot. D tweemaal zo groot. E iermaal zo groot. 17 [H/V] Je laat een steen met een massa an 1 kg anaf een hoogte an 5 m allen. Hoe groot is de kracht an de steen op de grond bij het neerkomen? A,2 N B 5 N C 1 N D 5 N E 1 N Niet te bepalen. y iguur 4 x 18 [H/V] Een bal wordt tegen een helling op geschoten. Op het moment dat de klok wordt gestart is de bal dicht bij de onderkant an de helling en rolt hij omhoog, zoals weergegeen in figuur 4 (met daarin ook de positiee x- en y-richting). In de grafieken an figuur 5 staat de tijd t langs de horizontale as. In elk an de olgende onderdelen (a t/m f) staat een grootheid die langs de erticale as kan zijn uitgezet. Geef bij elk an deze grootheden aan welke grafiek daarbij past. Als er geen enkele grafiek bij de grootheid past, geef dan X als antwoord. a De x-component an de plaats an de bal. b De y-component an de snelheid an de bal. c De x-component an de ersnelling an de bal. d De y-component an de normaalkracht die de helling op de bal uitoefent. e De x-component an de snelheid an de bal. f De x-component an de zwaartekracht die op de bal werkt. D E iguur 5 G H I 19 [H/V] Vergelijk een stalen bol an 5 cm diameter met een (ogel)eer. Geef bij elk an de olgende onderdelen (a t/m e) met de letters G, Z en K aan of de grootheid oor de bol groter is dan (G), een groot is als (Z) of kleiner is dan (K) dezelfde grootheid oor de eer.

a b c d e De zwaartekracht. De tijd die nodig is om oer een gegeen afstand te allen in de buitenlucht. De tijd die nodig is om oer een gegeen afstand te allen in acuüm. De totale kracht op het oorwerp als het in acuüm alt. De totale kracht op het oorwerp als het in de buitenlucht alt. O iguur 6 x 2 [H/V] Een kar kan naar rechts en links bewegen oer een horizontale baan. De plaats x is daarbij positief ten opzichte an de oorsprong O in figuur 6. De wrijingskracht is erwaarloosbaar klein. Er wordt een kracht op de kar uitgeoefend. Kies bij elk an de olgende onderdelen (a t/m f) de,t-grafiek(en) in figuur 7 die bij de beschreen situatie past/passen. Als er geen enkele grafiek bij de situatie past, geef dan X als antwoord. a De kar beweegt naar rechts (an de oorsprong af) met constante snelheid. b De kar beweegt naar rechts met gelijkmatig toenemende snelheid (constante ersnelling). c De kar beweegt naar links (naar de oorsprong toe) met een constante snelheid. d De kar beweegt naar rechts met een gelijkmatig afnemende snelheid. e De kar beweegt naar rechts, eerst met een toenemende en daarna met een afnemende snelheid. f De kar beweegt naar links met een gelijkmatig toenemende snelheid (constante ersnelling). D E G H iguur 7 21 [H/V] Een erhuizer beweegt een zware kar in de positiee x-richting oer de loer door er in horizontale richting tegen te duwen en aan te trekken. Eerst moet er hard worden geduwd om de kar in beweging te krijgen. Daarna is het oortduwen an de kar met een constante snelheid wat makkelijker. En ten slotte moet hij nog een aan de kar trekken om deze weer tot stilstand te laten komen. In de grafieken an figuur 8 staat de tijd t langs de horizontale as. In elk an de olgende onderdelen (a t/m e) staat een grootheid die langs de erticale as an de grafieken kan zijn uitgezet. Geef bij elk an deze grootheden aan welke grafiek daarbij past. Als er geen enkele grafiek bij de grootheid past, geef dan X als antwoord. a De wrijingskracht op de kar. b De kracht die de erhuizer op de kar uitoefent. c De netto-kracht op de kar. d De ersnelling an de kar. e De snelheid an de kar.

D E iguur 8 22 [V] Hieronder staan drie situaties met twee identieke personenauto s en een eel zwaardere rachtwagen. In welke an deze situaties geldt de derde wet an Newton: als oorwerp A een kracht uitoefent op oorwerp B, dan oefent oorwerp B een een grote, tegengesteld gerichte kracht uit op oorwerp A? A De ene personenauto staat geparkeerd, en de andere personenauto botst er tegenaan. B Een an de personenauto s staat geparkeerd en de rachtwagen botst er tegenaan. C De rachtwagen duwt een an de personenauto s, omdat de motor daaran niet wil starten. De twee auto s zijn met elkaar in contact, en de rachtwagen ersnelt. Antwoorden meerkeuzeragen 1: A 2: C 3: C 4: A 5: D 6: B 7: C 8: C 9: A 1: C 11: C 12: B 13: E 14: B 15: D 16: C 17: 18 (a,b,c,d,e,f): D,, B, I, C, B 19 (a,b,c,d,e): G, K, Z, G, G 2 (a,b,c,d,e,f): E, A, E, B, G, B 21 (a,b,c,d,e): A, E, C, C, B 22: ABC 2 Tekenragen 23 [H/V] Teken in alle situaties an figuur 9 alleen de kracht of krachten op de steen door middel an pijlen met de juiste richting, de juiste grootte (ten opzichte an eentuele andere krachten) en het juiste aangrijpingspunt. En geef die krachten de juiste naam. a Een steen in rije al in een acuüm (zonder luchtwrijing) b Een allende steen die door luchtwrijing een constante snelheid heeft gekregen. c Een steen die naar rechts oer de loer glijdt en daarbij wrijing onderindt.

d Een steen die met een constante snelheid oer de loer naar rechts wordt getrokken. e Een steen die schuin omhoog is gegooid en naar het hoogste punt an zijn baan beweegt. f Een steen die schuin omhoog is gegooid en zich in het hoogste punt an zijn baan beindt. iguur 9 24 [H/V] Een jonge rouw duwt een kinderwagen met constant snelheid oer een horizontale straat. Ze komt een riendin tegen en stopt om een praatje te maken. De rouw laat de kinderwagen los. Die rolt nog een erder met afnemende snelheid, en komt tot stilstand. Schets in figuur 1 de orm an de grafiek oor elk an de daarin aangegeen grootheden: de plaats x, de snelheid en de ersnelling a an de kinderwagen, en de netto-kracht net, de duwkracht d en de wrijingskracht w op de kinderwagen. De waarden zijn niet an belang, de orm an de grafiek is dat wel. Neem de richting waarin de rouw loopt als de positiee richting. Op het tijdstip t = s beweegt ze met constante snelheid, op het tijdstip t 1 laat ze de kinderwagen los en op het tijdstip t 2 komt de kinderwagen tot stilstand. x a net d w iguur 1 25 [H/V] Een tweetrapsraket heeft twee motoren. De motor an de eerste trap brengt de raket een eind omhoog en wordt dan afgestoten. Een daarna start de motor an de tweede trap en brengt de raket nog hoger. De motor an de eerste trap wordt op het tijdstip t = s tot ontbranding gebracht. Vanaf dat moment beweegt de raket omhoog met een constante ersnelling. Dat duurt tot tijdstip t 1. De raket werpt de motor an de eerste trap af en beweegt nog een erder omhoog tot het tijdstip t 2 waarop de motor an de tweede trap ontbrandt. De raket ersnelt dan weer omhoog met een constante ersnelling. Die ersnelling is groter is dan tijdens de werking an de motor an de eerste trap. Schets in figuur 11 de orm an de grafiek oor elk an de daarin aangegeen grootheden: de hoogte y, de snelheid en de ersnelling a an de raket, en de netto-kracht net en de stuwkracht st op de raket. De waarden zijn niet an belang, de orm an de grafiek is dat wel. Neem de richting waarin de raket omhoog beweegt als de positiee richting.

y a net st iguur 11 26 [V] Je zit in een stoel in een optrekkende auto. Deze auto heeft achterwielaandrijing. a Teken de krachten op elk an de olgende afzonderlijke oorwerpen: 1) je eigen lichaam, 2) de stoel waarin je zit (afzonderlijk an de auto), 3) de auto (afzonderlijk an de stoel) en 4) de delen an het wegdek die contact maken met de wielen. Teken grotere krachten als langere pijlen. Beschrijf elk an de krachten in woorden. b Laat zien welke krachten een krachtenpaar ormen olgens de derde wet an Newton. c Leg uit hoe de kracht die de auto een ersnelling geeft tot stand komt. 3 Open ragen 27 [H/V] Een kar wordt naar rechts getrokken met een kracht an 1 N, en naar links met een kracht an 3 N. Hoe groot is de netto-kracht op de kar? 28 [H/V] Een blok glijdt oer de loer onder inloed an een netto-kracht. Hoe erandert de ersnelling an dat blok in de olgende drie situaties? a De netto-kracht op het blok wordt (op de een of andere manier) driemaal zo groot. b De massa an dat blok wordt driemaal zo groot, terwijl de netto-kracht hetzelfde blijft. c De massa an dat blok wordt driemaal zo groot, terwijl de netto-kracht ook driemaal zo groot wordt. 29 [H/V] Tijdens een ruimtereis wordt het geleidelijk aan steeds gemakkelijker om de raket te ersnellen. Hoe komt dat? (Hint: ongeeer 9% an de massa an een pas gelanceerde raket bestaat uit brandstof.) 3 [H/V] Als een oorwerp geen ersnelling heeft, kun je dan de conclusie trekken dat er geen krachten op werken? Leg uit. 31 [H/V] Je beindt je in de space shuttle die in een baan om de Aarde beweegt. Je krijgt twee identieke dozen, de ene geuld met lood en de andere geuld met eren. Hoe kun je bepalen wat waarin zit zonder de dozen open te maken? 32 [H/V] De zwaartekracht op de Maan is maar één-zesde an de zwaartekracht op Aarde. a Hoe groot is het gewicht an een oorwerp an 1 kg op de Aarde en op de Maan? b Hoe groot is de massa an dat oorwerp op de Aarde en op de Maan? 33 [H/V] Een boek met een gewicht an 15 N ligt op een platte tafel. Hoe groot is

de normaalkracht an de tafel op het boek? En hoe groot is de netto-kracht op het boek? 34 [H/V] Als je op de grond staat, oefent de loer dan een kracht omhoog op je oeten uit? Hoe groot is dan de kracht die de loer uitoefent? En waarom beweeg je niet omhoog als geolg an die kracht? 35 [H/V] Als je omhoog de lucht in springt, hoe groot is dan de kracht die je op de loer uitoefent in ergelijking met je gewicht? 36 [H/V] Hoe groot is de ersnelling an een oorwerp dat met constante snelheid rechtdoor beweegt? Hoe groot is dan de netto-kracht op het oorwerp? 37 [H/V] Kan een oorwerp een bocht doorgaan zonder dat er een kracht op werkt? 38 [H/V] Om een kar oer een graseld te trekken met een constante snelheid moet je oortdurend een gelijkmatige kracht uitoefenen. Hoe breng je dat in oereenstemming met Newtons eerste wet, die zegt dat oor een rechtlijnige eenparige beweging geen kracht nodig is? 39 [H/V] Waarom is het moeilijker om een kist die op de loer staat in beweging te krijgen dan het is om hem in beweging te houden als hij eenmaal beweegt? 4 [H/V] Als je door horizontaal te duwen met een kracht an 5 N een kist met constante snelheid oer de loer laat bewegen, hoe groot is dan de wrijingskracht op de kist? 41 [V] Welk effect heeft de snelheid an een bewegend oorwerp op de schuifwrijingskracht die het onderindt? En welk effect heeft het contactopperlak an het oorwerp met de ondergrond op die wrijingskracht? 42 [H/V] Wat is een rije al? En wat is het belangrijkste kenmerk an deze beweging? 43 [H/V] Een oorwerp is in rije al als de zwaartekracht de enige kracht is die op het oorwerp werkt. a Is een skydier die zijn eindsnelheid heeft bereikt in rije al? b Is een satelliet in een baan rond de aarde boen de aardatmosfeer in rije al? 44 [H/V] Een oorwerp heeft een gewicht an 1 N. Hoe groot is de netto-kracht op dit oorwerp als a het in rije al is? b het tijdens het allen een luchtweerstand an 4 N onderindt? c het tijdens het allen een luchtweerstand an 1 N onderindt? 45 [H/V] Waarom ersnelt een zwaar oorwerp niet meer dan een licht oorwerp tijdens een rije al? 46 [V] Welke factoren hebben inloed op de luchtweerstand die een allend oorwerp onderindt? 47 [V] Leg uit hoe de snelheid an een allend oorwerp erandert onder inloed an de luchtweerstand. En welke ersnelling heeft dat oorwerp als het zijn eindsnelheid heeft bereikt? 48 [V] Waarom is de eindsnelheid an een zware parachutist groter dan an die an een lichte parachutist als die een een grote parachute gebruikt? 49 [H/V] Hoe groot is de ersnelling an een recht omhoog gegooide steen in het hoogste punt an de beweging?

5 [H/V] Als een auto oer de snelweg rijdt met constante snelheid, is de nettokracht op de auto nul. Waarom is het dan nodig om het gaspedaal ingedrukt te blijen houden? 51 [V] Een honkbal wordt weggeslagen met een honkbalknuppel. Als we de kracht op de bal door de knuppel de actiekracht noemen, welke kracht is dan de reactiekracht? 52 [V] De actie- en reactiekracht an een krachtenpaar zijn een groot en tegengesteld gericht. Waarom heffen deze krachten elkaar toch niet op? 53 [V] Op iemand die stil staat worden twee krachten uitgeoefend: de zwaartekracht en de normaalkracht an de loer. Zijn deze krachten een groot en tegengesteld gericht? Vormen ze een actie-reactiepaar? Waarom wel of niet? 54 [V] Wat is, oor elk an de olgende krachten, de een grote tegengesteld gerichte kracht die er olgens Newtons derde wet moet zijn? a De kracht an een hamer op een spijker. b De zwaartekracht op een boek. c De kracht an een helikopter-propeller die de lucht omlaag duwt. d De luchtwrijingskracht die op een oetbal werkt. 55 [V] Je houdt een appel boen je hoofd. Benoem alle krachten die op de appel werken en hun reactiekrachten. 56 [V] Je laat een appel allen. Benoem alle krachten die op de appel werken tijdens de al en hun reactiekrachten. 57 [V] Als een gewichtheffer de halter boen zijn hoofd houdt, is de reactiekracht de kracht an de halter op zijn hand. Hoe erandert die kracht oor het geal dat de halter omhoog ersnelt? En omlaag? 58 [V] Op welk oertuig wordt de grootste kracht uitgeoefend bij een frontale botsing tussen een rachtwagen en een personenauto? Welk oertuig krijgt de grootste ersnelling? Leg uit. 59 [V] Twee astronauten zween op enige afstand an elkaar door de ruimte. Ze zijn erbonden door een eiligheidskoord. Als de ene astronaut aan het koord begint te trekken, trekt hij dan de ander naar zich toe, of trekt hij zichzelf naar de ander toe, of gaan ze allebei bewegen? Leg uit. 6 [V] Een paard trekt een wagen met een bepaalde kracht oort. De wagen, op zijn beurt, trekt met een een grote, tegengesteld gerichte kracht aan het paard. Betekent dit dat die krachten elkaar opheffen, zodat ersnellen onmogelijk wordt? Waarom wel of niet? (Hint: ga na wat de rol is an de ondergrond.) 4 Ordeningsragen Bij de olgende ordeningsragen zet je steeds een aantal situaties op olgorde. Als er twee of meer situaties zijn die gelijk scoren, dan komen die situaties op dezelfde plaats in jouw olgorde te staan. Je geeft dat bijoorbeeld aan door ze te omcirkelen. En ten slotte leg je de redenering achter jouw olgorde uit. 61 [H/V] In figuur 12 zie je zes bewegingen an een bal die an links naar rechts beweegt. De pijlen geen de positiee richting aan. Elke cirkel stelt de positie an de bal oor op opeenolgende tijdstippen. De tijdsinterallen tussen die opeenolgende tijdstippen zijn gelijk. Zet de bewegingen op olgorde op basis an de netto-kracht op de bal. Begin

met de beweging waarbij die netto-kracht het grootst is. Let op: nul is groter dan negatief. A B C D E iguur 12 62 [H/V] In figuur 13 zie je zes diagrammen an de kracht op een oorwerp en de ersnelling a die het oorwerp daardoor krijgt. De schaal an zowel de erticale als de horizontale as is oor alle grafieken hetzelfde. Zet de oorwerpen opolgorde op basis an hun massa. Begin met het oorwerp waaran de massa het grootst is. a a a a a D E a iguur 13 63 [H/V] In figuur 14 zie je zes situaties waarin een kar door een gewicht ia een katrol oer een tafelopperlak beweegt. In elke situatie is dat gewicht hetzelfde, maar de massa en de snelheid an de kar zijn erschillend. De wrijingskracht is erwaarloosbaar klein. Zet de situaties op olgorde op basis an de ersnelling an de kar. Begin met de kar waaran de ersnelling het grootst is. 9 g 3 m/s 8 g 4 m/s 4 g 8 m/s 9 m/s 3 m/s 2 g 8 g 2 g 6 m/s D E iguur 14

64 [H/V] In figuur 15 zie je zes situaties waarin een kar oer steeds eenzelfde afstand moet afremmen tot stilstand lak oor een muur. In elke situatie zijn de massa en/of de snelheid an de kar erschillend. De wrijingskracht is erwaarloosbaar klein. Zet de situaties op olgorde op basis an de benodigde remkracht op de kar. Begin met de kar waarop de remkracht het grootst is. 1,2 kg 4 m/s 1, kg 6 m/s 1,6 kg 8 m/s 6 m/s 8 m/s 4 m/s 1,6 kg 1,2 kg 1,6 kg D E iguur 15 65 [H/V] In figuur 16 zie je zes stenen met dezelfde orm maar erschillende massa. De stenen worden met erschillende snelheid erticaal omlaag gegooid. De massa s en de snelheden direct na het loslaten an de stenen zijn in de figuur weergegeen. De (lucht)wrijingskracht is erwaarloosbaar klein. a Zet de stenen op olgorde op basis an de netto-kracht op de stenen na het loslaten. Begin met de steen waarop de netto-kracht het grootst is. b Zet de stenen op olgorde op basis an de ersnelling an de stenen na het loslaten. Begin met de steen waaran de ersnelling het grootst is. 2 g 5 m/s 4 g 4 m/s 5 g 6 m/s 3 g 6 m/s 5 g 4 m/s 2 g 8 m/s D E iguur 16