1 Hoe leren leerlingen? Vraag 1.1 Beschrijf kort wat er gebeurt met de informatie in het zintuiglijk geheugen, kortetermijngeheugen en langetermijngeheugen. Tip: Sla paragraaf 1.3 uit het Handboek voor leraren er nog eens goed op na. Vraag 1.2 Leeractiviteiten van een leerling worden ondergebracht in vier categorieën. Welke categorieën zijn dit? Leg per categorie kort uit wat ermee bedoeld wordt. Tip: Lees paragraaf 1.2.1 uit het Handboek goed door. Vraag 1.3 Welke elementen uit het behaviorisme zijn vandaag de dag nog zeker actueel in het leerproces? Tip: Lees paragraaf 1.4 uit het Handboek nog eens goed door. Vraag 1.4 De Russische leerpsycholoog Vygotsky onderscheidt drie zones binnen de zone van naaste ontwikkeling. Welke drie zones zijn dit? Omschrijf deze zones kort. Tip: Bestudeer paragraaf 1.4.3 uit het Handboek. Vraag 1.5 In paragraaf 1.1.2 van het Handboek worden indicatoren gegeven voor een krachtige leeromgeving. Welke indicatoren komen er allemaal aan bod? 1 van 11
2 Hoe bereid ik lessen voor? Vraag 2.1 Wat is het belang van een goede lesvoorbereiding? Noem een aantal redenen. Tip: Lees paragraaf 2.1 van Handboek voor leraren nog eens goed door. Vraag 2.2 Het bepalen van de beginsituatie van je leerlingen kan op verschillende manieren. Noem minimaal drie verschillende manieren en geef daarbij een korte toelichting. Tip: Lees paragraaf 2.2 van Handboek voor leraren nog eens goed door. Vraag 2.3 Wat zijn mogelijke (gedrags-)kenmerken die je kunt toekennen aan de vroege- en middenadolescentie? Tip: Lees paragraaf 2.4 van Handboek voor leraren nog eens goed door. Vraag 2.4 Wat is het verschil tussen convergent differentiëren en divergent differentiëren? Tip: In paragraaf 2.5 uit het Handboek staat het verschil beschreven. Vraag 2.5 Leerdoelen voor jezelf opstellen is zeker nuttig, maar ook wanneer je een les voorbereidt en geeft, zijn leerdoelen zinvol. Waarom? Tip: Lees paragraaf 2.3 uit het Handboek nog eens door. 2 van 11
3 Hoe laat ik leerlingen in de les leren? Vraag 3.1 Noem de elementen uit de onderwijsregelkring. Leg vervolgens uit wat deze verschillende begrippen uit de regelkring betekenen. Tip: Lees paragraaf 3.1.2 uit het Handboek. Vraag 3.2 Waarom is het van belang om voorkennis te activeren bij je leerlingen? Tip: Lees paragraaf 3.2.1 uit Handboek voor leraren nog eens door. Vraag 3.3 Een bekende valkuil bij de werkvorm directe instructie is dat de verschillende fasen in de uitvoering onvoldoende gescheiden worden. Leg met een voorbeeld uit waarom dit zo is. Tip: Bestudeer paragraaf 3.2 uit het Handboek. Vraag 3.4 Leg uit wat individuele aanspreekbaarheid is. Tip: Sla paragraaf 3.3.3 uit het Handboek er nog eens op na. Vraag 3.5 Leg uit waarom er in een onderwijsleergesprek geen foute antwoorden bestaan van leerlingen. Tip: Lees paragraaf 3.5.1 uit het Handboek. Vraag 3.6 Aan welke vijf basiskenmerken dient samenwerkend leren te voldoen? Tip: Lees paragraaf 3.6 uit het Handboek 3 van 11
4 Hoe houd ik orde? Vraag 4.1 De Britse bioloog/psycholoog Adam Kendon (1976) maakt onderscheid tussen vier functies van aankijken. Benoem deze functies en leg kort twee van de vier genoemde functies uit. Tip: Lees paragraaf 4.1.3 uit het Handboek voor leraren. Vraag 4.2 Volgens Kounin zijn er vijf didactische vaardigheden die goed klassenmanagement definiëren. Welke zijn dit en geef van elk een korte uitleg. Tip: Lees paragraaf 4.2 uit het Handboek. Vraag 4.3 Als leraar is het belangrijk om als leider te worden gezien. Noem twee van de vijf mogelijke non-verbale uitingsmogelijkheden waarmee je kan laten dat je de leider bent. Geef van elke mogelijkheid een korte uitleg. Tip: Lees paragraaf 4.4 uit het Handboek. Vraag 4.4 Benoem de vier R en van Luc Stevens. Tip: Bestudeer paragraaf 4.8.1 uit het Handboek. Vraag 4.5 Bij het oplossen van een dilemma doorloop je normaal gesproken vijf fasen. Benoem deze fasen. Leg vervolgens aan de hand van een voorbeeld uit wat er met probleemidentificatie bedoeld wordt. Tip: Bestudeer paragraaf 4.8.6 uit het Handboek. 4 van 11
5 Toetsen en beoordelen Vraag 5.1 Leg uit wat het verschil is tussen formatieve toetsen en summatieve toetsen. Tip: Bestudeer paragraaf 5.1 uit het Handboek. Vraag 5.2 Benoem de vier toetsvormen op de niveaus van Miller. Geef een toelichting met een kort voorbeeld uit je vrije tijd, bijvoorbeeld aan de hand van een hobby. Tip: Bestudeer paragraaf 5.4 van het Handboek. Vraag 5.3 Leg uit waarom het hanteren van een rubric de transparantie verhoogd?. Tip: Bestudeer paragraaf 5.4.3 uit het Handboek nog eens goed. Vraag 5.4 Bij toetsen op doesniveau is het lastig om tot een adequate toetsing van de vaardigheden te komen. Dochy doet de aanbeveling om bij wijze van triangulatie driepotig te toetsen. Leg uit waaruit deze triangulatie van de beoordeling bestaat. Tip: Lees paragraaf 5.4.4 van Handboek voor leraren nog eens door. Vraag 5.5 Leg het verschil uit tussen valide toets en een betrouwbare toets. Tip: Lees paragraaf 5.5.2 uit het Handboek. 5 van 11
6 Groepsprocessen Vraag 6.1 Wat zijn de drie universele basisbehoeften van iedere individuele leerling? Geef bij elke basisbehoefte een voorbeeld dat duidelijk maakt dat het vervullen van deze basisbehoefte van groot belang is voor het welbevinden van leerlingen. Tip: Lees paragraaf 6.2 van Handboek voor leraren nog eens goed door. Vraag 6.2 Groepsvorming kent volgens de Amerikaanse psycholoog Bruce Tuckman vijf fasen. Benoem deze en geef een korte beschrijving van twee van de vijf genoemde fasen. Tip: Lees paragraaf 6.3 van het Handboek nog eens goed door. Vraag 6.3 Leg uit wat een onrechtstreeks perspectief is. Tip: Bestudeer paragraaf 6.4.1 van het Handboek. Vraag 6.4 Wat is het verschil tussen pesten en plagen? Tip: Je kunt het antwoord vinden in paragraaf 6.5.1 van het Handboek. Vraag 6.5 Leg in het kort uit wat de vijfsporenaanpak van pesten inhoudt. Tip: Zie paragraaf 6.5.3 van het Handboek. 6 van 11
7 Passend onderwijs in de dagelijkse praktijk Vraag 7.1 Leg uit wat het verschil is tussen een stoornis, een beperking en een handicap. Tip: Zie paragraaf 7.1.2 van het Handboek voor leraren. Vraag 7.2 Wanneer gekeken wordt naar faalangst, wat is dan externe attributie en wat is het gevaar hiervan? Tip: Zie paragraaf 7.2.5 van het Handboek. Vraag 7.3 In paragraaf 7.3 komen vijf voorkomende stoornissen bij leerlingen aan bod. Benoem deze stoornissen en geef van twee van de vijf stoornissen een pedagogische (P) en een didactische (D) behoefte die je voor je eigen praktijk belangrijk acht. Vraag 7.4 Veel scholen gebruiken voor het vormgeven van de zorg een drielijnenmodel. Beschrijf wat elke lijn inhoudt en wie daarin de verantwoordelijke persoon is. Tip: In paragraaf 7.4.3 van het Handboek kun je het antwoord op deze vraag terugvinden. Vraag 7.5 Soms ontbreekt de ondersteuning van school wat betreft de leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte die bij jou in de klas zitten. Als docent ben je in dergelijke situaties aangewezen op jezelf. Noem vier punten die op persoonlijk en professioneel niveau van belang zijn voor een docent. Tip: In paragraaf 7.4.2 van het Handboek worden deze vier punten uitgebreid toegelicht. Vraag 7.6 Wat is het verschil tussen convergent differentiëren en divergent differentiëren? Tip: In paragraaf 7.5 van het Handboek staat dit verschil beschreven. 7 van 11
8 Gesprekken op school Vraag 8.1 Wat is een gespreksinterventie? Geef hiervan een voorbeeld. (8.2) Tip: Lees paragraaf 8.2 van Handboek voor leraren. Hier kun je het antwoord op de vraag vinden. Vraag 8.2 De ruimteverdeling tussen de leerling en de docent kent in een mentorgesprek veelal een bepaalde opbouw. Benoem de drie fases die er zijn bij een mentorgesprek. (8.2) Tip: In paragraaf 8.2 van het Handboek staan de drie fases beschreven. Vraag 8.3 In paragraaf 8.2 worden tien gespreksinterventies besproken. Leg het verschil uit tussen vragend aansluiten en vragend toevoegen. Vraag 8.4 Een ik- boodschap is volgens de theorie opgebouwd uit drie onderdelen. Beschrijf deze drie onderdelen aan de hand van een eigen bedachte ik-boodschap. Tip: De drie onderdelen van een ik-boodschap zijn te vinden paragraaf 8.5.2 van het Handboek. Vraag 8.5 Wat is het doel van de Gordon-methode? Tip: De Gordon-methode wordt uitgelegd in paragraaf 8.4.2 van het Handboek. 8 van 11
9 Het voortgezet onderwijs en het mbo in beeld Vraag 9.1 Wat betekent de afkorting roc en wat houdt het in? Tip: Lees paragraaf 9.2 van het Handboek voor leraren nog eens door. Vraag 9.2 Onderwijsorganisaties zijn platte organisaties. Wat wordt hiermee bedoeld? Tip: Het antwoord kun je vinden in paragraaf 9.5.4 van het Handboek. Vraag 9.3 Het onderwijs heeft drie specifieke doelstellingen. Benoem deze drie doelstellingen en leg twee van deze drie doelstellingen uit. Tip: In paragraaf 9.1 van het Handboek staan de drie doelstellingen van het onderwijs beschreven. Vraag 9.4 Kies twee van de drie onderstaande onderwijsconcepten en leg kort uit wat de concepten inhouden. Natuurlijk Lerenscholen Daltonscholen Montessorischolen Tip: De verschillende onderwijsconcepten staan uitgebreid beschreven in paragraaf 9.3 van het Handboek. Vraag 9.5 Noem het verschil tussen BBL en BOL Tip: De definities van BBL en BOL kun je vinden in paragraaf 9.2.4 van het Handboek. 9 van 11
10 Interculturele klassen, ouders en buurten Vraag 10.1 Leg uit wat er met de ter ruimtelijke tweedeling wordt bedoeld. Tip: Zie paragraaf 10.1.2 van het Handboek voor leraren. Vraag 10.2 Leg kort uit wat een stereotype is. Tip: Bestudeer paragraaf 10.2.1 van het Handboek. Vraag 10.3 Waar staat de afkorting TOPOI voor? Tip: Zie paragraaf 10.3.2 van het Handboek staan de verschillende groepen beschreven. Vraag 10.4 Teken de pedagogische driehoek (10.4.1). Tip: In paragraaf 10.4 van het Handboek kun je een afbeelding vinden van de pedagogische driehoek. Vraag 10.5 Omschrijf de twee dimensies waarin een opvoedingstijl uiteen valt. Tip: In paragraaf 10.3.2 van het Handboek kun je alles lezen over opvoedingsstijlen. 10 van 11
11 Een goede leraar worden Vraag 11.1 Noem vier zaken, persoonlijke kwaliteiten ofwel gereedschap die van belang zijn voor een docent. Tip: Bekijk de inhoudsopgave van hoofdstuk 11. Vraag 11.2 Iedere (beginnend) docent heeft te maken met bepaalde concerns. Wat wordt er als algemeen advies gegeven bij deze concerns? Tip: In paragraaf 11.1.1 van het Handboek kun je terugvinden welke adviezen er worden gegeven. Vraag 11.3 Het ui-model stelt je in staat om je eigen kernkwaliteiten te vinden. Dit doe je door in je reflecties verschillende lagen af te pellen totdat je bij je kernkwaliteiten komt. Welke verschillende lagen zijn dit? Licht elke laag kort toe. Tip: In paragraaf 11.4.2 van het Handboek wordt het ui-model besproken. Vraag 11.4 Waarom is het onderzoeken van je eigen functioneren zo van belang? Tip: Paragraaf 11.4.5 van het Handboek beschrijft het belang van het onderzoeken van je eigen functioneren. Vraag 11.5 Een goed timemanagement gaat gepaard met keuzes maken. Wanneer je eenmaal deze keuzes hebt gemaakt volgen er praktische adviezen om je tijd zo optimaal mogelijk te benutten, welke adviezen zijn dit? Tip: Je kunt de adviezen teruglezen in paragraaf 11.5.1 van het Handboek. 11 van 11