VASTE MEST VOOR WEIDEVOGELRESERVATEN

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "VASTE MEST VOOR WEIDEVOGELRESERVATEN"

Transcriptie

1 VASTE MEST VOOR WEIDEVOGELRESERVATEN Eerste aanzet tot een handleiding voor terreinbeheerders, opgesteld in het kader van het weidevogelproject Fryslân - Groningen

2 VASTE MEST VOOR WEIDEVOGELRESERVATEN Eerste aanzet tot een handleiding voor terreinbeheerders, opgesteld in het kader van het weidevogelproject Fryslân - Groningen JPMA Rapportnummer: Opdrachtgever: Altenburg en Wymenga ecologisch onderzoek bv, namens terreinbeherende organisaties in Fryslân en Groningen, p/a It Fryske Gea Postbus 3, 9244 ZN Beetsterzwaag Auteur: Ing. Bob Jonge Poerink Foto s: Ruurd Jelle van der Leij ( en auteur Zuurdijk, oktober 2010 Niets uit deze rapportage mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Jonge Poerink Milieuadvies Disclaimer: de inhoud van dit document is met uiterste zorg samengesteld. Desondanks wordt de informatie in dit document echter aangeboden zonder enige garantie of waarborg ten aanzien van haar deugdelijkheid en geschiktheid voor een bepaald doel of anderszins. Jonge Poerink Milieuadvies sluit alle aansprakelijkheid uit voor enigerlei directe of indirecte schade, van welke aard dan ook, die voortvloeit uit of in enig opzicht verband houdt met het gebruik van dit document. JPMA - Hoofdweg VC Zuurdijk tel info@jpma.nl

3 INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING WAAROM VASTE MEST OP WEIDEVOGELGRASLAND? Ecologische achtergrond Vergelijking drijfmest en ruige stalmest van rundvee Wettelijk kader Algemeen Gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat Gebruiksruimte voor de pachter van een weidevogelreservaat Bemesting door beweiding Regels mesttransport naar weidevogelreservaat PACHTERS Situatie bij pachters Profiel van pachter Algemene strategie van terreinbeheerder naar pachters Ontwikkelen premiestelsel PRODUCTIE EN BRONNEN VAN VASTE RUNDVEEMEST Potstal voor melkkoeien of meststieren Potstal voor jongvee en droge koeien Sleuvenvloer of rubbermatten met mestschuif Aanvoer vaste mest derden Drijfmestscheiding Samenvatting voor- en nadelen bronnen vaste mest rundvee ALTERNATIEVEN VOOR VASTE MEST VAN RUNDVEE Paardenmest Groencompost LITERATUUR BIJLAGEN Bijlage 1. Bijlage 2. Bijlage 3. Bijlage 4. Pachtcontract weidevogelreservaat, standaard artikelen bemesting Brochure Ruige mest voor weidevogels, productie, kwaliteit en gebruik Samenvatting eisen opslag vaste mest Samenvatting eisen inrichting composth oop 1

4 1. INLEIDING In het kader van het Investeringsplan weidevogelreservaten Fryslân en Groningen is de nodige aandacht besteed aan het stimuleren van de vaste mest voorziening van de weidevogelreservaten in beide provincies. Gedurende dit project zijn onder andere de volgende activiteiten ondernomen ter stimulering van de vaste mest voorziening (Jonge Poerink, 2010b): - Voorlichting aan terreinbeheerders en pachters; - Inventarisatie van de bestaande bemestingssituatie in de verschillende reservaten en ondersteuning van de terreinbeheerders bij eventuele verbeteringen; - Toegankelijk maken van de wet- en regelgeving op het gebied van bemesting van natuurterrein in de vorm van een korte en heldere rapportage voor terreinbeheerders en pachters. Hierbij is samengewerkt met Dienst Regelingen van LNV; - Pilot study naar de mogelijke bronnen van vaste mest bij een regulier veehouderijbedrijf; - Deelproject Natuurmaaisel voor ruige stalmest, waarbij jongvee en droge koeien bij een grootschalige melkveehouderij op natuurmaaisel worden gehouden en de vrijkomende vaste mest ten goede komt van weidevogelreservaat van SBB; - Proeven met mestscheiding van drijfmest voor weidevogelreservaten; - Uitwerken van een standaard pachtcontract voor weidevogelreservaat, waarbij speciale aandacht is geschonken aan verbetering van de bemesting. Het samenspel van de specifieke bemestingseisen van weidevogelgrasland, de beperkte beschikbaarheid van vaste mest, de mestwetgeving en het beheer door middel van verpachting maken een goede bemesting van weidevogelreservaat tot een complex onderdeel van het terreinbeheer. Om de kennis en ervaringen, die gedurende het project naar voren zijn gekomen, niet verloren te laten gaan is daarom gekozen om de belangrijkste onderdelen vast te leggen en te bundelen in een eerste aanzet tot een handleiding. Dit document is niet compleet en toegankelijk genoeg om al te kunnen fungeren als volledige handleiding, maar kan wel een nuttige basis vormen voor een toekomstig samen te stellen handleiding, die onder terreinbeheerders en pachters kan worden verspreid. In dit document komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan de orde: - Waarom vaste mest op weidevogelgrasland? - Wettelijk kader - Pachters - Productie en bronnen van vaste rundveemest - Alternatieven voor vaste mest van rundvee 2

5 2. WAAROM VASTE MEST OP WEIDEVOGELGRASLAND? 2.1 Ecologische achtergrond Om het belang van vaste mest voor weidevogelgrasland te kunnen begrijpen is inzicht in het foerageergedrag van weidevogels nodig. Volwassen grutto s richten zich bij hun voedselkeuze vooral op de regenwormen en emelten die in de toplaag van de bodem voorkomen (Oosterveld, 2006). De wormenstand in agrarisch grasland is, met name door de hoge bemestingsgraad, meestal voldoende op peil om de volwassen grutto s van voedsel te voorzien. Bij hoge bemestingsniveaus ontstaat echter een weinig gevarieerd grasland, dat voornamelijk bestaat uit engels raaigras en arm is aan bloeiende kruiden. Dergelijk grasland biedt minder kansen voor weidevogelkuikens. Figuur 2.1. Adulte grutto s richten zich vooral op regenwormen en emelten in de toplaag van de bodem. Foto: Ruurd-Jelle van der Leij Gruttokuikens zijn echte nestvlieders die kort na het uitkomen van de eieren op zoek gaan naar ongewervelden, zoals vliegen en muggen. Per dag moet een gruttokuiken duizenden arthropoden vangen om te kunnen overleven. De meeste van deze insecten zijn vliegen en muggen die van de vegetatie worden gepikt. Uit onderzoek van de WUR blijkt dat er in grasland waar jaarlijks meer dan 100 kg N-totaal wordt opgebracht, onvoldoende insecten van voldoende afmeting beschikbaar zijn om een gruttokuiken te voeden. Gruttokuikens hebben een voorkeur voor hoog gras waar zij voldoende dekking vinden. Door de hoge stikstoftoevoer vanuit de bemesting is de productie van het grasland, ook bij agrarisch natuurbeheer, vaak te hoog. De vegetatie kan zo dicht worden dat deze moeilijk doordringbaar wordt voor de kuikens. Het foerageren kost meer energie dan het oplevert en de kuikens verhongeren (Schekkerman, 2008). 3

6 Voor weidevogels is het dus zaak om bij bemesting van op kuikenland te zorgen voor een relatief lage aanvoer van nutriënten. Naast een beperking van de totale hoeveelheid stikstof is het van belang dat het aandeel van direct opneembare minerale stikstof relatief beperkt is, omdat vooral die stikstof de grasgroei in het vroege voorjaar aanjaagt. Bij weidevogelreservaten moet anderzijds in veel gevallen worden gewaakt voor te extreme verschraling. Veel weidevogelreservaten zijn verpacht. De weidevogelreservaten zijn vaak nat en moeilijk te berijden, liggen op afstand van het bedrijf en extra bemesting van het eigen land scheelt de pachter kunstmest. Daar komt bij dat ruige stalmest vaak maar beperkt beschikbaar is en er volgens het pachtcontract uitsluitend met ruige stalmest mag worden bemest. Verschraling van voedselrijk weidevogelgrasland leidt in de eerste jaren vaak tot een overgangsgraslandtype dat wordt gedomineerd door grotere soorten zoals Pitrus (Juncus effusus), Gestreepte witbol (Holcus lanatus) of Grote Vossenstaart (Alopecurus pratensis). Door beschaduwing van de overige vegetatie en een hoge zaadproductie bestaat de kans dat Pitrus en Witbol gaan overheersen. In dergelijk grasland kan niet alleen de doordringbaarheid voor kuikens problematisch zijn, maar het wormenaanbod voor volwassen grutto s kan door gebrek aan mest ook terug lopen. Dit witbol- of vossenstaartstadium kan bij verschralingsbeheer jaren tot zelfs tientallen jaren duren (Bax en Schilling, 1998). Figuur 2.2. De vegetatie moet voor foeragerende Gruttokuikens niet te dicht en voldoende kruidenrijk zijn. Foto: Ruurd-Jelle van der Leij 4

7 Bodemleven en bemesting ook voor kuikens van belang? Beintema et al. hebben onderzoek gedaan naar prooidieren van gruttokuikens (Beintema et al., 1991). De meeste prooidieren van de gruttokuikens waren afkomstig uit de vegetatie, terwijl bodemdieren slechts een beperkt deel uitmaakten. De belangrijkste groep van prooidieren bestond uit vliegen en muggen (Diptera). Interessant is natuurlijk de vraag waar de larven van deze vliegen en muggen opgroeien. Of de larven in de bodem, water, vegetatie of mest leven is een belangrijk gegeven om het beheer te optimaliseren ten behoeve van de prooidieren van gruttokuikens. Over het algemeen is de actieradius van vliegen en muggen namelijk beperkt en de geschiktheid van een reservaat voor de larven van vliegen en muggen bepaald dus ook in sterke mate de dichtheid aan prooidieren. In tabel 2.1 is een overzicht gegeven van de door Beintema et al. (1991) gevonden families van vliegen en muggen. Op basis van literatuurgegevens is daarnaast vermeld waar de larven van deze muggen en vliegen families leven. Tabel 2.1. Overzicht van de als prooidieren van gruttokuikens aangetroffen Diptera families en de bijbehorende karakteristieke habitat van de larven van deze families.(bronnen: Beintema et al., 1991, Haupt & Haupt, 1998 en Oosterbroek et al., 2005) Dipterafamilie Aangetroffen in % van monsters (n=144) Scatophagidae, Strontvliegen 73 Chironomidae, Dansmuggen 58 Tipulidae, Langpootmuggen 42 Dolichopodidae, Langpootvliegen 42 Muscidae, Huisvliegen 40 Empididae, Dansvliegen 29 Bibionidae, Koorts/Rouwvliegen 21 Karakteristiek habitat larve in graslandgebied Vegetatie Mest Bodem Aquatisch Opvallend is dat een groot deel van de in tabel 2.1 genoemde families in het larvale stadium meestal in de bodem of op mest leven. De Strontvliegen (Scatophagidae) vormen de belangrijkste groep prooidieren in het onderzoek van Beintema et al. Dit betreft waarschijnlijk grotendeels de in weiden met schapen of rundvee algemeen voorkomende Strontvlieg (Scatophaga stercoraria), waarvan de larven in mest leven. Tabel 2.1 indiceert dat niet alleen voor adulten maar ook voor kuikens het bodemleven en de daarmee samenhangende aanvoer van vaste mest en organische stof mogelijk van vitaal belang kunnen zijn. Vergaande verschraling van weidevogelgrasland leidt onder ideale omstandigheden tot een kruidenrijke en voor kuikens goed toegankelijk grasland, maar zou dus ook kunnen leiden tot onvoldoende ontwikkeling van aan de bodem en mest gebonden kuikenprooidieren. Aanvullend onderzoek naar de ecologie van prooidieren zou hierover uitsluitsel kunnen geven. 5 Figuur 2.3 Muggen en vliegen, zoals de Strontvlieg (Scatophaga stercoraria), vormen een belangrijke prooi voor weidevogelkuikens

8 2.2 Vergelijking drijfmest en ruige stalmest van rundvee Uit de voorgaande paragraaf blijkt dat een ideale meststof voor weidevogelgrasland relatief veel organische stof, maar niet te veel nutriënten bevat. In tabel 2.1 is de gemiddelde samenstelling van drijfmest en ruige stalmest van rundvee weergegeven. Tabel 2.1. Gemiddelde samenstelling drijfmest en ruige stalmest van rundvee (in kg/ton product) Organisch product DS OS N- tot N- min N-org P₂O₅ K₂O C/N Dichtheid kg/m³ Rundvee vaste stalmest ,9 1,6 5,3 3,8 7,4 12,2 900 (2) Rundvee drijfmest (1) ,4 2,2 2,2 1,6 6,2 7, Bronnen tussen haakjes in tabel: 1. Meststoffenkaart NMI, Meststoffen voor de rundveehouderij, IKCL, Beijer en Westhoek (1996) Uit tabel 2.1 blijkt dat de gehalten stikstof, fosfaat en kali in ruige stalmest hoger zijn dan in drijfmest. Om de kwaliteit van de mest voor het weidevogelbeheer goed te kunnen beoordelen geven de nutriëntengehalten per ton organische stof echter meer inzicht. Voor het bodemleven is het immers van primair belang dat er voldoende aanvoer is van organische stof. In tabel 2.2 zijn de gehalten van stikstof, fosfaat en kali in ruige stalmest en drijfmest per ton organische stof aangegeven. Tabel 2.2. Gehalten van stikstof, fosfaat en kali in ruige stalmest en drijfmest per ton organische stof. De percentages geven het procentueel verschil van de hoeveelheid nutriënten ten opzichte van drijfmest aan. Parameter Ruige stalmest (6 ton)* Drijfmest (15 ton)* N-totaal (kg) 45 (-25%) 60 N- ammoniak (kg) 10 (-65%) 30 N-organisch (kg) 35 (+15%) 30 Fosfaat(kg) 25 (0%) 25 Kali (kg) 50 (-40%) 80 C/N verhouding 12 7 * Hoeveelheid product die in totaal ongeveer 1 ton organische stof bevat Opvallend is dat de hoeveelheid direct opneembare minerale stikstof in drijfmest per ton organische stof ruim drie keer zo hoog is als in ruige stalmest. Ruige stalmest is voor weidevogelgrasland dus duidelijk te prefereren boven drijfmest. Als ruige stalmest wordt uitgereden is de blootstelling van het bodemleven aan ammoniak duidelijk geringer dan bij drijfmest. Uit onderzoek blijkt dat de wormensterfte na toepassing van drijfmest vaak maar van tijdelijke aard is. Binnen ongeveer een maand herstellen de regenwormen zich weer(oosterveld, 2006). Als drijfmest in het vroege voorjaar wordt uitgereden bestaat echter wel het risico dat de tijdelijke teruggang in het aantal regenwormen in de toplaag samen valt met het moment dat de grutto s uit de overwinteringsgebieden terugkeren. Voor weidevogelgrasland met een matige wormenstand, zoals veel weidevogelreservaten, kan de hoeveelheid beschikbare wormen dan onder een kritische grens zakken. 6

9 Figuur 2.4 Op wormenrijk grasland zakt de hoeveelheid wormen niet snel onder een kritische grens direct na toediening van drijfmest, maar op schraler reservaatland kan dit wel het geval zijn. Foto: Ruurd-Jelle van der Leij Samenvattend kan worden gesteld dat er meer dan voldoende redenen zijn om bij het beheer van weidevogelgrasland ruige stalmest toe te passen en het gebruik van drijfmest te vermijden: 1. Per ton organische stof bevat vaste mest beduidend minder nutriënten. 2. In vergelijking met drijfmest bevat vaste mest relatief minder direct opneembare minerale stikstof en relatief meer langzaam beschikbare organische stikstof. 3. In vergelijking met drijfmest bevat vaste mest beduidend minder voor het bodemleven potentieel toxische gassen, zoals ammoniak en lachgas. 4. Het gebruik van ruige stalmest verhoogt in vergelijking met het gebruik van drijfmest de kruidenrijkdom in weidevogelgrasland. Bij deze vergelijking wordt uitgegaan van een gelijke hoeveelheid organische stof uit vaste mest en drijfmest, die wordt opgebracht. 5. Het gebruik van ruige stalmest verlaagt in vergelijking met het gebruik van drijfmest de groeisnelheid van de vegetatie in weidevogelgrasland. Ook bij deze vergelijking wordt uitgegaan van een gelijke hoeveelheid organische stof uit vaste mest en drijfmest, die wordt opgebracht. 7

10 3. Wettelijk kader 3.1 Algemeen Voor terreinbeheerders en pachters van weidevogelreservaten is de Meststoffenwet en Het Besluit Gebruik Meststoffen (BGM) van grote invloed op de mogelijkheden van het weidevogelbeheer. Er bestaat echter veel onduidelijkheid over de regels die hierbij van toepassing zijn. In dit hoofdstuk is een samenvatting gemaakt van de regelgeving die specifiek van toepassing is op weidevogelreservaten. De volledige en meest actuele informatie kan worden gevonden op de website van het Ministerie van LNV ( of via het LNV-loket ( ). De mestwetgeving maakt onderscheid tussen landbouwgrond en natuurterrein. Voor natuurterrein gelden deels andere regels dan voor landbouwgrond. De meeste weidevogelreservaten die in het bezit zijn van terreinbeherende instanties vallen volgens het BGM onder de noemer natuurterrein. 3.2 Gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat In algemene zin geldt dat de hoeveelheid dierlijke mest die op een natuurterrein mag worden gebruikt, wordt bepaald door het beheerregime. Daarbij gaat het om het beheer dat is vastgesteld krachtens de Natuurbeschermingswet, beheer op basis van de Subsidieregeling Natuurbeheer of beheer dat tot stand is gekomen met instemming van de minister van LNV, zoals beheer door Staatsbosbeheer. Als het beheerregime voor een natuurterrein geen grens stelt aan de hoeveelheid dierlijke mest die mag worden gebruikt, dan gelden de volgende regels. Voor natuurterrein dat bestaat uit grasland (ten minste 50% gras bestemd voor beweiding/voederwinning) geldt een maximum van 70 kilo fosfaat en 170 kilo stikstof uit dierlijke mest per hectare, tenzij het beheerregime of pachtcontract andere eisen stelt. Voor de mest die zonder bemonstering/analyse wordt afgevoerd naar weidevogelreservaten gelden de in tabel 3.1 vermelde forfaitaire (standaard) stikstof en fosfaatgehalten in dierlijke mest om te bepalen of de maximale normen per hectare niet worden overschreden. Tabel 3.1. Forfaitaire stikstof- en fosfaatgehalten in dierlijke mest. Forfaitaire gehalten worden gebruikt als standaardgehalten voor mest die zonder bemonstering/analyse wordt afgevoerd. Diersoort Type mest Kg stikstof per ton Kg fosfaat per ton Maximum in ton/ha/jr Rundvee Vaste mest 7,1 5,3 13,2 Drijfmest 4,5 1,9 36,8 Dikke fractie na 19,9 13,9 5,0 mestscheiding Schapen Alle mest 8,3 4,6 15,2 Geiten Vaste mest 9,6 5,2 13,5 Paarden Vaste mest 5,0 3,0 23,3 Waterbuffels Alle mest 4,5 1,9 36,8 8

11 Compost valt niet onder de dierlijke meststoffen, tenzij er mest aan de compost is toegevoegd. Compost moet echter wel worden meegeteld voor de maximaal toegestane norm van 170 kg stikstof en 70 kg fosfaat voor het gebruik in weidevogelreservaten. Van de fosfaat in compost hoeft slechts 50% van het fosfaatgehalte te worden meegerekend. Compost uit natuurmaaisel hoeft niet te worden meegerekend bij stikstof en fosfaat als aan de voorwaarde wordt voldaan dat het materiaal nooit verder dan op 1 km afstand van het weidevogelreservaat wordt gecomposteerd. 3.3 Gebruiksruimte voor de pachter van een weidevogelreservaat Voor het Mestbeleid 2006 is natuurterrein geen onderdeel van een landbouwbedrijf. Natuurterreinen tellen dus niet mee voor het berekenen van de stikstof en fosfaat gebruiksruimte. Ook de dieren die in natuurterrein grazen, behoren op dat moment niet tot het bedrijf van de pachter. De mestproductie van deze dieren hoeft een pachter dus niet mee te tellen. Wel moet worden opgelet dat de in het Besluit Gebruik Meststoffen genoemde norm van 170 kg stikstof en 70 kg fosfaat uit dierlijke meststoffen en compost niet wordt overschreden. Voor natuurterrein is de norm voor fosfaat meestal de beperkende factor. De mest die in een gepacht natuurterrein wordt gebruikt, gaat dus ook niet van de gebruiksruimte van de pachter af maar telt als afvoer van het bedrijf. Anders zit de betreffende pachter waarschijnlijk met een mestoverschot op eigen grond. Om eventuele onduidelijkheid over de status natuurterrein weg te nemen is het aan te bevelen om dit expliciet in het pachtcontract op te nemen, tezamen met het te volgen bemestingsregime. 3.4 Bemesting door beweiding Bemesting door beweiding moet jaarlijks worden meegerekend om de maximale hoeveelheid stikstof en fosfaat uit dierlijke meststoffen te bepalen. In Mestbeleid tabellen, tabel 4: Diergebonden Normen staan per diersoort en categorie de excretienormen per dier vermeld ( Met deze normen en de volgende formules kan worden bepaald wat de veestapel die in een natuurgebied is ingeschaard aan fosfaat en stikstof uit mest produceert: Voor rundvee geldt de volgende formule: Aantal dagen beweiding/365 x aantal stuks vee x standaard excretie = bemesting uit beweiding Voor andere graasdieren, zoals bijvoorbeeld schapen geldt de volgende formule: Aantal dieren op elke 1 ste van de maand/12 x standaard excretie = bemesting uit beweiding Voor het bepalen van de totaal toegestane en wenselijke bemesting naast beweiding is het dus van belang om de fosfaat en stikstof uit beweiding te berekenen. Overigens valt vee dat is ingeschaard op natuurterrein buiten het landbouwbedrijf en hoeft de mestproductie van dit vee gedurende de beweiding niet te worden meegerekend voor het landbouwbedrijf. 9

12 Hoeveel fosfaat uit dierlijke mest wordt er bij beweiding ongeveer geproduceerd? De hoeveelheid fosfaat (en stikstof) die bij beweiding wordt geproduceerd is afhankelijk van de veebezetting. Om een ordegrootte duidelijk te maken: Bij een (weidevogel)natuurterrein met een doorsnee veebezetting van bijvoorbeeld 2-3 zoogkoeien/ha of 5-10 stuks jongvee (< 1 jaar)/ha betekent dit dat er per dag beweiding gemiddeld grofweg circa 0,2 kg fosfaat uit dierlijke mest wordt opgebracht. Bij beweiding gedurende een half jaar met een dergelijke veebezetting wordt daarom al circa de helft van de fosfaatnorm van 70 kg gebruikt. De resterende helft kan dan worden aangevuld met fosfaat uit bijvoorbeeld vaste runderstalmest. Dit komt overeen met circa 8-12 ton runderstalmest. Uiteraard is de exacte berekening aan de hand van de excretienormen maatgevend voor wettelijk toegestane ruimte voor stalmest. 3.5 Regels mesttransport naar weidevogelreservaat Als men dierlijke mest afvoert naar grond op natuurterrein dan moet altijd een vervoersbewijs dierlijke meststoffen (VDM) met opmerkingscode 34 (afvoer naar natuurterrein) worden opgemaakt en ingediend bij Dienst Regelingen. Speciaal bij afvoer naar natuurterrein moeten bij de afnemer alleen de naam, adres en woonplaats gegevens ingevuld. Het relatienummer (BRS) moet NIET worden ingevuld anders is er formeel geen sprake van afvoer naar natuurterrein. Het VDM moet binnen 10 werkdagen na vervoer ingediend zijn bij DR. Dit mag de papieren versie zijn. Er wordt onderscheid gemaakt in twee situaties, namelijk : 1. mest van de pachter naar het natuurterrein 2. mest van een derde naar het natuurterrein Mest van de pachter naar natuurterrein Een pachter mag zelf mest vervoeren naar natuurterrein en de hoeveelheid forfaitair bepalen onder de volgende voorwaarden: De afstand tussen de locatie waar de mest is geproduceerd en het natuurterrein is hemelsbreed maximaal 20 km; De pachter is de enige gebruiker van die grond op natuurterrein; De totale bemesting valt binnen de grenzen voor bemesting van het betreffende weidevogelreservaat (maximum van 70 kilo fosfaat en 170 kilo stikstof uit dierlijke mest per hectare, tenzij het beheerregime of pachtcontract andere eisen stelt). Mest van een derde naar natuurterrein Mest afkomstig van een derde moet formeel eerst met een VDM worden aangevoerd bij een pachter en vervolgens weer met een VDM worden afgevoerd naar natuurterrein. In principe zal dit transport door een bevoegd transporteur (intermediair) moeten gebeuren en is wegen en analyseren verplicht. Bij zogenaamd boer-boer transport, waarbij mest door boeren zelf mag worden getransporteerd als de afstand tussen de locatie waar de mest is geproduceerd en de locatie waar de mest naar toe moet hemelsbreed niet meer dan 10 km is (voor de exacte eisen zie is wegen en analyseren niet verplicht. Het is administratief omslachtig om eerst een VDM van derde naar pachter en vervolgens een VDM van pachter naar natuurterrein op te stellen. Als er sprake is van één afnemer en rechtstreekse doorlevering dan wordt volgens Dienst Regelingen het gebruik van één VDM gedoogd. Bij levering door een intermediair aan meerdere afnemers, bijvoorbeeld vanaf een tijdelijk ingerichte mestplaat, is er geen mogelijkheid tot één VDM. 10

13 Van belang is de voorwaarde dat de pachter de enige gebruiker van de grond op het natuurterrein is. Dit betekent namelijk dat er nooit door een ander dan de pachter mest op de locatie mag worden gebracht, tenzij dit door middel van een vervoersbewijs dierlijke mest (waarbij de pachter als ontvanger is geregistreerd) wordt gemeld aan Dienst Regelingen. De mest hoeft hierbij niet fysiek naar het erf van de pachter te worden getransporteerd, maar kan rechtstreeks naar het natuurterrein. Wordt mest zonder VDM door bijvoorbeeld een terreinbeheerder op een verpacht natuurterrein opgebracht dan is er sprake van overtreding van de Meststoffenwet. Voor het vervoer van compost wordt een Vervoersbewijs Compost en Zuiveringsslib (VCZ) gebruikt. Indien bij controle van de AID blijkt dat een pachter structureel mest zonder VDM naar natuurterrein heeft afgevoerd dan kunnen daar forse sancties op worden gelegd. Naast de standaardboetes per kg stikstof en fosfaat bestaat er een kortingensysteem op Europese subsidies zoals bijvoorbeeld PSAN/SNL en toeslagrechten (3-5%). Eventueel is intrekking van de derogatie mogelijk. Ook de verpachter van een natuurterrein kan bij een overtreding van de Meststoffenwet via een kortingensysteem gekort wordt op eventueel verstrekte Europese subsidies. Figuur 3.1 Het uitrijden van ruige stalmest kan het beste gebeuren over de bevroren grond in de uitrijdperiode vóór 1 februari. Foto: Ruurd-Jelle van der Leij 3.6 Uitrijdperioden mest en compost Afhankelijk van de grondsoort gelden er verschillende perioden waarop mest op grasland mag worden uitgereden. Compost mag het gehele jaar worden uitgereden. In tabel 3.2 zijn deze perioden vermeld. Tabel 3.2. Uitrijdperiode voor mest en compost Type mest grondsoort Uitrijdperiode Vaste mest en drijfmest Zand en löss 1 Februari 1 September Vaste mest en drijfmest Veen en klei 1 Februari 15 September Compost nvt 1 Januari 31 December 11

14 Het is verboden om dierlijke mest uit te rijden op (gedeeltelijk) besneeuwde of bevroren grond en als de bovenste bodemlaag verzadigd is met water. Het verbod geldt wat betreft besneeuwde en bevroren grond niet voor vaste mest op grasland met een beheersregime, zoals de meeste weidevogelreservaten. Het gebruik van vaste mest moet dan wel een onderdeel zijn van het beheersregime. Compost mag wel worden opgebracht op (gedeeltelijk) besneeuwde of bevroren grond, maar niet op grond waarvan de bovenste bodemlaag verzadigd is met water. 12

15 4. PACHTERS 4.1 Situatie bij pachters Allereerst moet worden benadrukt dat veel pachters van goede wil zijn en zich inzetten voor een optimaal beheer en bemesting van weidevogelreservaat. De meeste pachters dimensioneren hun veestapel op basis van de beschikbare gebruiksruimte voor stikstof en fosfaat. Zij rekenen de gepachte grond, zoals weidevogelreservaat, vaak daarbij. Dit is wettelijk gezien toegestaan, mits de mest ook daadwerkelijk naar het weidevogelreservaat wordt gebracht. Door sommige pachters wordt mest alleen administratief afgevoerd naar het natuurterrein. In werkelijkheid vindt er geen of nauwelijks bemesting van het weidevogelreservaat plaats. Voordelen voor deze pachters zijn minder kosten voor het uitrijden van mest (het reservaat ligt vaak op afstand van de boerderij) en minder kunstmestkosten (wat naar reservaat zou moeten worden afgevoerd, wordt als extra (over)bemesting op eigen land gebruikt). Het feit dat de AID slechts het bedrijf controleert en het gepachte reservaat daarbuiten valt, werkt deze situatie extra in de hand. Pachters beschikken vaak niet over stalsystemen waarbij een kwalitatief goede ruige stalmest wordt geproduceerd. Pachters beschikken daardoor regelmatig over onvoldoende vaste mest van rundvee. De bereidheid en mogelijkheden onder pachters om stalsystemen om te bouwen naar vaste mest systemen is beperkt. Vaak zijn daaraan hoge kosten verbonden. Omdat vanuit de pachtcontracten vaak wel het gebruik van ruige stalmest wordt gevraagd, gebruiken pachters regelmatig (een mengsel van) verschimmelde kuilresten, hekkelspecie en pinkenmest als ruige stalmest. Kwalitatief voldoet dit vaak niet aan de eisen. Het gebruik van een beperkte hoeveelheid drijfmest wordt, bij gebrek aan vaste mest, daarom toch regelmatig toegestaan door terreinbeheerders. Dit is voor het weidevogelbeheer geen optimale situatie. Figuur 4.1 Een deel van de pachters gebruikt (een mengsel van) verschimmelde kuilresten, hekkelspecie en pinkenmest als ruige stalmest. Kwalitatief gezien is dit voor het bodemleven niet vergelijkbaar met ruige stalmest. 13

16 4.2 Profiel van pachter Pachters van weidevogelreservaten zijn zeer divers, van hobbyboeren met wat schapen tot grootschalige melkveehouderijen. Afhankelijk van de bereidheid en mogelijkheden van de pachter om het weidevogelreservaat te beheren zijn er onder alle typen pachters goede en slechte weidevogelreservaatbeheerders. Voordat een contract met een pachter wordt aangegaan is het daarom van belang dat de terreinbeheerder goed onderzoekt of een aanstaand pachter wel aan de criteria van een goede pachter voldoet. Voor wat betreft de bemesting dienen pachters aan de volgende basiscriteria te voldoen: - Bedrijf met rundvee als basis - Bij voorkeur een stalsysteem dat voldoende ruige stalmest produceert - Indien de pachter niet over een dergelijk stalsysteem beschikt zal hij bereid moeten zijn om een keuze te maken uit de volgende alternatieven: o Het stalsysteem dusdanig aan te passen dat er alsnog voldoende ruige stalmest wordt geproduceerd o zelf ruige stalmest van derden aan te voeren - Bereid om bij gebrek aan ruige stalmest voldoende dikke fractie uit drijfmest te gaan produceren. Hoewel bemesting met vaste mest wel één van de basis voorwaarden is waar de pachter van een weidevogelreservaat aan moet voldoen, zijn er natuurlijk tal van andere zaken die bij de selectie van pachters een rol spelen. Belangrijke andere criteria zijn: - Bereidheid om het maaibeheer af te stemmen op de weidevogels - Bereidheid om overig onderhoud, zoals tijdig greppelen te verrichten - Betrokkenheid bij weidevogels. Figuur 4.2 Door het gebrek aan ruige stalmest bij pachters wordt in sommige weidevogelreservaten het gebruik van drijfmest toegestaan. 14

17 4.3 Algemene strategie van terreinbeheerder naar pachters Om tot een verbetering van de aanvoer van vaste mest te komen moet de oplossing in eerste instantie bij de pachter worden gezocht. Aanvoer van mest door de TBO, bij gebleken nalatigheid van de pachter, is meestal geen oplossing. Wettelijk mag alleen mest worden aangevoerd via de mestboekhouding van de pachter. Daarnaast zijn de kosten, de administratieve verplichtingen en de kans op verspreiding van ziektekiemen bij aanvoer van mest complicerende factoren. Om pachters te stimuleren bij het opbrengen van voldoende vaste mest hebben terreinbeheerders meerdere mogelijkheden: - Bouwen aan een goede relatie met de pachter. Daar waar al jaren een goede relatie bestaat tussen TBO en pachter worden vaak de beste resultaten geboekt. Pachters voelen zich geïnspireerd en gewaardeerd door de terreinbeheerder. Dit uit zich meestal in een goede inzet voor het weidevogelreservaat. - In pachtcontracten duidelijke eisen formuleren m.b.t. de bemesting (zie voorbeeldclausules in bijlage 1) - (Steekproefsgewijze) controle door TBO op daadwerkelijke bemesting. De controle vanuit de TBO is niet in eerste instantie bedoeld om als politieagent of AID op te treden. De controle onderstreept eerder het belang dat de TBO hecht aan bemesting met vaste mest. - De invoer van een kostendekkende premie voor het opbrengen van ruige stalmest; eventueel na verhoging van de pachtprijs (niet altijd mogelijk; hier is een zorgvuldige afweging gewenst). Daar waar pachters de bemesting onvoldoende op orde hebben kan de volgende benadering van pachters worden gehanteerd: - De pachter in eerste instantie benaderen vanuit het principe van samenwerking. Een jaarlijkse bijeenkomst van pachters en persoonlijke benadering van pachters zijn middelen om de samenwerking te benadrukken. - Bij pachters die niet van goede wil zijn een aangescherpt pachtcontract als instrument gebruiken om de pachter te motiveren. Pachters kunnen in een gesprek vooraf op de hoogte worden gebracht van de te verwachten aanscherping van de pachtcontracten. Pachters die juist goed met het weidevogelbeheer bezig zijn moeten uiteraard niet worden weggejaagd door strenge regels in pachtcontracten. - Kan of wil een pachter niet voldoen aan de gestelde eisen, dan is het te overwegen om de pacht niet te verlengen. Bovenstaande vereist een zorgvuldige afweging van geval tot geval. Ook andere aspecten zoals zorgvuldig maaien, beweiden, greppelonderhoud etc. zullen daarbij moeten worden meegewogen. 4.4 Ontwikkelen premiestelsel Uit de gesprekken met terreinbeheerders komt naar voren dat, daar waar een financiële prikkel (bijvoorbeeld via een premie of een korting op de pacht) is ingesteld voor het opbrengen van ruige stalmest, de vaste mest voorziening minder tekortschiet dan in de gebieden waar geen vergoeding wordt gegeven. Aangezien het uitrijden van vaste mest vaak extra kosten met zich mee brengt is een financiële vergoeding vanuit het perspectief van de pachter op zijn plaats. Veel pachters van weidevogelreservaat doen ook aan agrarisch natuurbeheer. Omdat er binnen het SNL alleen voor agrarisch natuurbeheer een toeslag voor het opbrengen van ruige stalmest wordt gegeven en dit voor weidevogelreservaat (nog?) niet het geval is, komt het agrarisch beheerde land bij pachters vaak als eerste aan bod. Ook voor weidevogelreservaat zou daarom een toeslag moeten worden ingevoerd. 15

18 5. PRODUCTIE EN BRONNEN VAN VASTE RUNDVEEMEST Tot in de jaren 70 hadden veel veehouders een grupstal, waarbij het melkvee in de winter op stal stond en de mest op stro werd opgevangen. Bij een dergelijk stalsysteem was er ruim voldoende ruige stalmest beschikbaar. De huidige stalsystemen zijn voornamelijk systemen waarbij drijfmest wordt geproduceerd, waardoor veel pachters van weidevogelreservaat niet meer over voldoende ruige stalmest beschikken. In dit hoofdstuk worden alternatieve mogelijkheden besproken die er zijn voor de productie van vaste mest van rundvee. Figuur 5.1 Tot in de jaren 70 was er voldoende productie van ruige stalmest in grupstalsystemen. De publicatie Ruige mest voor weidevogels, productie, gebruik en kwaliteit van De Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Water, Land en Dijken geeft de nodige informatie over de kwaliteit en kwaliteitscontrole van vaste mest. Deze publicatie is opgenomen als bijlage 2. Als mogelijke bronnen van vaste mest van rundvee kunnen in aanmerking komen: - Een potstal voor melkkoeien en jongvee - Een potstal voor jongvee en droge koeien 16

19 - Dichte stalvloeren met mestschuif - Mestscheiding drijfmest - Aanvoer vaste mest van derden 5.1 Potstal voor melkkoeien of meststieren Bij een volledige potstal, waarbij zowel melkkoeien als jongvee op stro worden gehouden, is er sprake van een berekende vaste mest productie van circa 7 m3 vaste mest per melkkoe per half jaar. Indien melkkoeien in de zomer s nachts op stal staan, dan zal er nog meer vaste mest worden geproduceerd. Voor de inrichting van een volledige potstal is in de meeste gevallen nieuwbouw of een aanzienlijke aanpassing van de bestaande stal noodzakelijk. Een dergelijke nieuwbouw is kostbaar. Naast de stal zelf zijn een aantal andere voorzieningen nodig, zoals een ruime mestplaat, een overdekte opslag voor stro en een stroverdeler. Hoewel er vanuit dierenwelzijn voordelen aan een potstalsysteem zijn verbonden, zijn er voor een moderne melkveehouderij ook nadelen aan verbonden: - Het melkvee is in een potstal vaak meer besmeurd met mest, waardoor de hygiëne tijdens het melken slechter wordt; - In een potstal is er een grotere kans dat de koeien op elkaars spenen trappen, met als gevolg verwondingen en ontstekingen; - Er zijn hoge kosten aan het gebruik van (gehakseld) stro verbonden. Er moet rijkelijk stro worden gebruikt om vervuiling van melkkoeien te voorkomen. Dagelijks heeft een melkkoe circa 10 kg stro nodig als strooisel. Droge koeien en jongvee hebben circa 5 kg stro per dag nodig. Jongvee en droge koeien kunnen eventueel op natuurmaaisel worden gehouden. Behalve de jaarlijkse kosten van stroverbruik, moet rekening worden gehouden met jaarlijkse kosten voor het uitmesten van de potstal en het uitrijden van de vaste mest over het weidevogelreservaat. 5.2 Potstal voor jongvee en droge koeien Potstallen voor jongvee en droge koeien zijn de laatste jaren duidelijk in opkomst. Er is sprake van een verhoging van het dierenwelzijn, terwijl er geen onaanvaardbare hygiëneproblemen aan verbonden zijn. Bij een melkveehouderij van circa 100 melkkoeien kan een potstal uitsluitend voor jongvee en droge koeien halfjaarlijkse bezetting circa 300 m3 vaste mest opleveren. De werkelijke productie hangt sterk af van het gebruik van stro. Een dergelijke stal zou bij voorkeur in de vorm van een hellingstal kunnen worden uitgevoerd, waarbij de stalvloer lichthellend is en de vloeibare fractie uit de mest afstroomt naar een mestput. Het verbruik van stro is in een hellingstal beperkter. Indien het mogelijk is om nieuwbouw aan te laten sluiten op een bestaande stal dan kunnen kosten worden bespaard op voorzieningen voor de opvang van deze vloeibare fractie. De vloeibare fractie kan dan namelijk worden afgevoerd naar een bestaande drijfmestkelder. Naast de potstal zelf zijn er investeringen noodzakelijk in de vorm van een (overdekte) mestplaat, een opslag voor stro en een stroverdeler. Behalve deze investeringen zijn er jaarlijkse kosten voor het uitmesten van de potstal en het uitrijden van de vaste mest over het weidevogelreservaat. Het verbruik van stro wordt geschat op circa 5 kg per dier per dag. Deze kosten kunnen mogelijk worden beperkt door het gebruik van natuurmaaisel. Droog natuurmaaisel van riet en de wat grovere grassoorten kan als vervanger van (een deel van) het stro worden gebruikt. Dit levert de terreinbeherende instantie een besparing op van de stortkosten van het natuurmaaisel en de agrariër kan beschikken over goedkoop strooisel. Het verbruik van natuurmaaisel ligt ongeveer 40% 17

20 hoger dan bij stro. Een gemiddeld botanisch grasland produceert circa 5 ton d.s. per hectare per jaar. Het natuurmaaisel dient net als stro voldoende gehakseld of geklepeld te worden om goed te kunnen worden verdeeld. Voorbeeldproject jongvee en droge koeien op natuurstrooisel Sjoerd Miedema is een melkveehouder uit Haskerdiken, die in 2008 een nieuwe ligboxenstal heeft geplaatst voor 350 stuks melkvee. Vanuit zijn passie voor weidevogels heeft Miedema aan SBB voorgesteld om ruige stalmest voor weidevogelreservaat te produceren. Door de omvang van het bedrijf is Miedema in staat om, alleen al door jongvee en droge koeien op natuurstrooisel te houden, grote hoeveelheden ruige stalmest te produceren. De samenwerking tussen Sjoerd Miedema en SBB levert de volgende voordelen op: - SBB kan kosten besparen op afvoer natuurmaaisel van 40 hectare botanisch land - Weidevogelreservaat van SBB krijgt voldoende ruige stalmest van goede kwaliteit - SBB krijgt de mogelijkheid om samen met Sjoerd Miedema te zoeken naar een nieuwe vorm van weidevogelbeheer, waarbij aansluiting wordt gezocht bij moderne landbouw. Juist de schaal van de moderne landbouwbedrijven maakt het mogelijk om een aanzienlijke hoeveelheid stalmest te produceren met jongvee en droge koeien. Op termijn zou daarmee het aantal pachters kunnen worden gereduceerd, wat voor SBB een organisatorisch voordeel kan gaan betekenen - Sjoerd Miedema bespaart strooiselkosten - Sjoerd Miedema krijgt ruimte voor plaatsing van N en P op natuurterrein van SBB - SBB kan door het initiatief van Sjoerd Miedema de druk opvoeren bij pachters die qua bemesting niet het gewenste beheer voeren. Sjoerd Miedema heeft een moderne en toekomstgerichte bedrijfsvoering, die vooruitloopt op de schaalvergroting die in de komende jaren in de melkveehouderij te verwachten is. Daarnaast neemt Miedema deel aan het landelijke innovatieproject Koeien en kansen. Daarmee kan de innovatie op zijn bedrijf een enorme uitstraling hebben voor andere veehouders, waardoor ook elders dergelijk initiatieven kunnen worden ontplooid. Nu en in de komende jaren gaan melkveehouders uitbreiden en investeren. Naar dit voorbeeld zou het weidevogelbeheer daarbij kunnen aansluiten. 5.3 Sleuvenvloer of rubbermatten met mestschuif Een bestaande ligboxenstal met roostervloer kan zodanig worden aangepast dat de vaste mest niet meer door de roostervloer zakt. Deze vastere delen kunnen vervolgens door middel van een mestschuif mechanisch worden verwijderd en opgeslagen in een mestopslag. Voor het aanpassen van de roostervloer kunnen de huidige roosters worden vervangen door een dichte betonnen vloer met sleuven, of kunnen speciale rubber matten op de huidige roosters worden gelegd. Nadeel van de betonnen vloeren is dat deze glad kunnen worden, waardoor koeien vaker uitglijden en zichzelf verwonden. Dit is bij de rubber matten in veel mindere mate het geval. Voor ieder looppad waar mest wordt afgeschoven zal een mestschuif moeten worden geïnstalleerd. Bij voldoende draagkracht van de vloer is het eventueel mogelijk om de mest door middel van een mestschuif aan de trekker te verwijderen. Om een vaste mest met voldoende organische stof en structuur te krijgen is het noodzakelijk om stro of natuurmaaisel door de verzamelde mest te mengen. Dit zou kunnen worden gedaan door regelmatig stro toe te voegen op de mesthoop. Dit komt ook de compostering en rijping van de mest ten goede. Naast de aanpassing van de stalvloer en de mestschuiven zijn er investeringen noodzakelijk in de vorm van een (overdekte) mestplaat, een opslag voor stro en een uitmestsysteem om de mest op de mestplaat te stapelen. 18

21 5.4 Aanvoer vaste mest derden Ruige rundveestalmest kan ook worden aangevoerd van derden. Dit gaat echter wel ten koste van de plaatsingsruimte voor dierlijke mest die de pachter kan benutten. Mocht daardoor de plaatsingsruimte van een pachter overschreden worden dan zal de pachter drijfmest van zijn bedrijf moeten afvoeren. Aanvoer van vaste mest en gelijktijdige afvoer van drijfmest is dermate kostbaar dat dit financieel gezien eigenlijk geen optie is. Daarnaast zijn deze mesttransporten milieubelastend en daarmee onvoldoende duurzaam. Voor de aanvoer van vaste mest van derden zijn over het algemeen geen extra investeringen noodzakelijk. Een nadeel van de aanvoer van vaste mest van derden is dat er insleep van vreemde mest zal plaatsvinden. Dit zou besmetting met Paratuberculose en Salmonellose kunnen veroorzaken. Salmonellose Salmonellose is een bacteriële infectie die via dierlijke mest kan worden verspreid. Salmonella is bekend als ziekteverwekker bij mensen, maar kan ook bij vee tot ziekteverschijnselen leiden. Er zijn verschillende serotypen. De serotypes Salmonella typhimurium en S. dublin zijn de voor rundvee voornaamste oorzaak van Salmonella (pers. mededeling Van Wuijckhuise, Gezondheiddienst Dieren). Bij paarden komt Salmonella minder vaak voor dan bij runderen. De serotypes S. typhimurium en S. enteritis worden bij paarden aangetroffen ( Salmonella besmetting van rundvee door paardenmest betreft het serotype S. typhimurium. Lichte verhitting werkt voldoende om Salmonella te doden. Bij een temperatuur van 62 C is 30 minuten voldoende om alle Salmonella te doden. Bij experimenten met S. typhimurium in kippenwaswater was 52 C gedurende 35 minuten voldoende om deze Salmonella te decimeren(bokhorst, 2001). Salmonella is gevoelig voor UV straling. Als vuistregel wordt gehanteerd dat 14 dagen na bemesting van een perceel de Salmonella onder invloed van UV uit zonlicht is gedecimeerd (pers. mededeling Van Wuijckhuise, Gezondheiddienst Dieren). Bij drijfmest uitgereden op het land is er binnen 10 dagen een reductie van 90 % (Bokhorst, 2001). De vraag is echter of dit ook van toepassing is op vaste stalmest die een nogal grove structuur heeft. Hier zal UV-straling minder in kunnen doordringen. Paratuberculose Paratuberculose is een bacteriële infectie van het darmstelsel veroorzaakt door de bacterie Mycobacterium avium subsp. Paratuberculosis. Paratuberculose is op dit moment in opmars in Nederland. In de afgelopen maanden is door het Productschap Zuivel een programma ter voorkoming van paratuberculose opgestart ( Uiteraard richt dit programma zich op de voornaamste bron van besmetting: mest. Besmetting vindt voornamelijk plaats via mest van herkauwers (runderen, geiten en schapen). Dieren raken besmet door contact met mest. De bacterie kan zeer lang overleven buiten het dier, zodat mest lang besmettelijk blijft. Dit geldt ook voor vaste stalmest. Het effect van broei door compostering van mest is onvoldoende. Pas bij een temperatuur van meer dan 120 C is de bacterie uitgeschakeld. Een dergelijke temperatuur kan bij compostering niet worden gehaald (Bokhorst, 2001). Invoer van bedrijfsvreemde (stal)mest van rundvee en geiten (vaak drager van Paratuberculose) is niet wenselijk. Besmetting van het ene bedrijf naar het andere bedrijf is in principe ook mogelijk via apparatuur die in contact is geweest met mest (bijvoorbeeld mestinjectie apparatuur, trekkerbanden en mobiele mestscheiders). 19

22 Daarnaast is er kans op ongewenste verspreiding van onkruidzaden. Aanvoer van vaste mest van derden is natuurlijk niet altijd gegarandeerd; het aanbod van kwalitatief goede ruige stalmest van rundvee is vaak beperkt. 5.5 Drijfmestscheiding Algemeen Mestscheiding is een techniek waarbij drijfmest wordt gescheiden in een dunne en een dikke fractie. Om de afvoerkosten van fosfaat te beperken wordt mestscheiding, vooral in de varkenshouderij toegepast. Ook rundveedrijfmest kan prima worden gescheiden. Globaal lijkt de samenstelling van de dikke fractie op ruige stalmest. De dikke fractie is daarom een alternatief voor ruige stalmest bij het beheer van weidevogelgrasland. Aangezien de meeste melkveehouders stalsystemen op basis van drijfmest hebben, is er vaak onvoldoende vaste mest beschikbaar voor de weidevogelreservaten. Het is voor het beheer van de reservaten van groot belang dat een bron van vaste mest wordt gevonden die voor de pachters inpasbaar is in de bestaande stalsystemen. Mestscheiding heeft de volgende voordelen: - Geen aanpassing van het stalsysteem noodzakelijk - Geen invoer nodig van bedrijfsvreemde mest, met het bijbehorende risico op ziektekiemen - Plaatsingsruimte voor stikstof en fosfaat blijft behouden - De dunne fractie heeft een relatief hoog minerale stikstof gehalte en kan daarom op nietweidevogelgrasland gebruikt worden als kunstmestvervanger. Aan de opslag van de dikke fractie worden dezelfde eisen gesteld als aan de opslag van vaste stalmest. Het betreft specifieke wettelijke voorschriften bodembescherming in de Wet Milieubeheer en het Besluit Landbouw Milieubeheer. Naast deze voorschriften kunnen er aanvullende eisen in de Milieuvergunning van een inrichting of in lokale verordeningen (gemeentes en provincies) worden gesteld (zie bijlage 3) Kwaliteit van dikke fractie Om de chemisch-analytische kwaliteit van de dikke fractie te kunnen vergelijken met die van ruige stalmest en drijfmest zijn in tabel 5.1 per mestsoort het gemiddelde gehalten aangegeven, zoals die tijdens de mestscheidingsproef in Groningen en Friesland zijn gemeten. Tabel 5.1. Gemiddelde gehalten in rundveedrijfmest, dikke fractie en dunne fractie Mestsoort Org. Stof (kg/ton product) N-tot. (kg/ton product) C/N N-NH3 (kg/ton product) N-org. (kg/ton product) Fosfaat (kg/ton product) Rundveedrijfmest 69 4,2 8 2,2 2,0 1,7 6,0 Dikke fractie 140 4,8 13 1,7 3,0 2,2 5,7 Dunne fractie 59 4,5 6 2,2 2,3 1,7 7,0 Kali (kg/ton product) 20

23 Figuur 5.2. De dikke fractie komt vrij uit de MAS schroefpersfilter Figuur 5.3. Via een transportband wordt de dikke fractie geladen op een kieper Figuur 5.4. De dikke fractie is een mooi stapelbaar product Figuur 5.5. De dunne fractie wordt in een mestkelder geleid Figuur 5.6. De dikke fractie wordt gemengd met stroresten uit de kalverhokken 3.2 Chemische analyseresultaten Figuur 5.7. De dikke fractie trekt strontvliegen aan, die weer een voedselbron kunnen zijn voor weidevogelkuikens 21

24 In tabel 5.2 zijn de gehalten van de verschillende nutriënten per ton opgebrachte organische stof weergegeven. Tabel 5.2. Gehalten van stikstof, fosfaat en kali in ruige stalmest, drijfmest en dikke fractie per ton organische stof. De percentages geven het procentueel verschil van de hoeveelheid nutriënten ten opzichte van drijfmest aan. Parameter Ruige stalmest (6 ton)* Drijfmest (15 ton)* Dikke fractie (7 ton)* N-totaal (kg) 45 (-25%) (-45%) N- ammoniak (kg) 10 (-65%) (-60%) N-organisch (kg) 35 (+15%) (-30%) Fosfaat(kg) 25 (0%) (-40%) Kali (kg) 50 (-40%) (-50%) C/N verhouding * Hoeveelheid product waarin totaal ongeveer 1 ton organische stof zit Ten opzichte van drijfmest komt dikke fractie en ruige stalmest qua verhouding tussen nutriënten en organische stof gunstig naar voren. De nutriëntengehalten van de dikke fractie zijn zelfs nog wat gunstiger dan die van ruige stalmest. Het fosfaatgehalte is per ton organische stof maar liefst 40% lager in de dikke fractie dan in ruige stalmest en drijfmest. Het N-totaal gehalte is per ton organische stof in dikke fractie circa 45% lager dan in drijfmest en 25 % lager dan in ruige stalmest. Wel is de verhouding tussen de direct opneembare N-ammoniak en de geleidelijk opneembare N-organisch bij ruige stalmest beter dan bij dikke fractie. De hoeveelheid N-ammoniak is bij ruige stalmest en dikke fractie echter ongeveer van dezelfde ordegrootte. Al met al kunnen op basis van bovenstaande gegevens de volgende voordelen van dikke fractie worden verwacht: - Minder productie van grasland door lagere stikstof en fosfaatgehalten per ton opgebrachte organische stof. In verband met de slechte kuikenoverleving die in verband wordt gebracht met de slechte doordringbaarheid van te sterk bemest grasland, zou dit een sterke verbetering van het weidevogelbeheer kunnen betekenen. - Minder blootstelling van het bodemleven aan ammoniak. In vergelijking met drijfmest is de blootstelling van het bodemleven aan ammoniak waarschijnlijk duidelijk geringer. Ammoniak in de bodem kan een toxische werking hebben op regenwormen en andere bodemorganismen. - Minder ophoping van fosfaat in de bodem. Als een bepaalde hoeveelheid organische stof wordt opgebracht via bemesting zal daarmee bij dikke fractie in vergelijking met drijfmest en ruige stalmest minder fosfaat worden opgebracht. Fosfaatophoping in de bodem kan leiden tot verruiging van grasland. - Meer kruidenrijkdom doordat er minder nutriënten worden opgebracht bij eenzelfde toevoer van organische stof voor het bodemleven. - Minder uitspoeling van stikstof en fosfaat naar het oppervlaktewater kan een gunstig effect hebben op de waterkwaliteit van sloten en ander oppervlaktewater. 22

25 De verminderde nutriëntentoevoer kan echter wel nadelig zijn voor het bodemleven. Door de bijbehorende verlaging van de productie zal de toevoer van organisch materiaal vanuit de vegetatie ook verminderen. Dit betekent een verminderde toevoer van voedsel voor bodemorganismen, zoals regenwormen. Vooral bij grasland dat in eerste instantie fungeert als foerageergebied voor adulte weidevogels is dit een factor om rekening mee te houden Toekomstperspectief Uit de voorgaande paragraaf komt, op basis van de beschikbare gegevens, de dikke fractie als zeer geschikt voor weidevogelreservaat naar voren. Vooral voor kuikenland lijkt dikke fractie een zeer geschikte meststof te zijn. Mestscheiding kan in de toekomst een belangrijke rol gaan spelen voor het weidevogelbeheer; niet alleen voor de reservaten maar ook voor SAN/SNL Boerenland. Technische mogelijkheden Op dit moment is de techniek van mestscheiding nog volop in ontwikkeling. De beperkte capaciteit van de bij de proef gebruikte scheiders (Jonge Poerink, 2010a) is bij de nieuwste typen mestscheiders aanmerkelijk gunstiger. Het betreft, de Bauer S855, de Börger Bioselect en de verbeterde versie van de Key Dollar Tri Rod. In tabel 5.3 is een overzicht gegeven van de kenmerken van de genoemde mestscheiders. Tabel 5.3. Kenmerken van de Bauer, Börger en verbeterde Key Dollar mestscheiders Type mestscheider Principe Gem. Capaciteit (in m3 rundveedrijfmest per uur) Geschatte opbrengst dikke fractie (in ton per uur) Aandrijving Scheider en pomp Bauer S855 Schroefpersfilter 15 3** Stroom 7,5 kwh Börger Bioselect Schroefpersfilter *** Stroom 16,5 kwh Key Dollar Tri Rod Schroefpersfilter 15 3** Trekker (verbeterde versie) (verbruik circa 1-2 l gasolie/uur) * richtprijs volgens opgave leverancier ** geschatte opbrengst volgens opgave leverancier; moet nog in praktijk worden getest *** geschatte opbrengst volgens opgave verhuurder; moet nog in praktijk getest worden Richtprijs* (exclusief BTW)

26 Figuur 5.8. Bauer mestscheider Figuur 5.9. Börger Bioselect mestscheider Qua capaciteit komt de scheider van Börger, met circa 5-10 m3 dikke fractie per uur gunstig naar voren (Verloop et al, 2009b en mondelinge mededeling Klaverhoef, Ferwert). Daar komt bij dat deze scheider een volledig computergestuurde beveiliging heeft, waardoor de kans op lekkage zo goed als nihil is. De hoge capaciteit en bedrijfsveiligheid lijken op te wegen tegen de hoge aanschafprijs en stroomverbruik per uur. Per gescheiden m3 dikke fractie is het stroomverbruik van de Börger overigens relatief laag. De Börger is sinds kort te huur bij de firma Klaverhoef in Ferwert (N-Fryslân). Het dagtarief van circa 250 is zeer concurrerend. Uitgaande van een productie van 5-10 m3 dikke fractie per uur en 10 uur 24

27 gebruik per dag komen de berekende kosten van huur en stroom op ongeveer 5 per m3 dikke fractie (exclusief aan- en afvoerkosten van de scheider). Ook bij deze scheider zal de werkelijke capaciteit per pachter verschillen en afhangen van het type drijfmest. Toch betekent dit dat, mocht de capaciteit werkelijk zo hoog liggen, het gebruik van dikke fractie als alternatief voor ruige stalmest, een realistische en financieel haalbare optie zou worden. Organisatorische aspecten Voor veel veehouders is het zelf aanschaffen van een mestscheider te kostbaar. Daarom zullen mestscheiders veelal moeten worden gehuurd of coöperatief worden aangeschaft. De mogelijkheden van huur van geschikte scheiders zijn op dit moment (nog) erg beperkt. Mogelijk dat samenwerkingsverbanden van ANV s of weidevogelkringen, eventueel met financiële ondersteuning vanuit de Provincies of TBO s, zouden kunnen over gaan tot de gezamenlijke aanschaf van een mestscheider. Bij een mestscheider moet worden uitgegaan van een afschrijving van 15 % op jaarbasis. Dit betekent jaarlijkse afschrijvingskosten van ongeveer 4000 tot 7500 Euro. Met dergelijke afschrijvingskosten kan bij mestscheiding ten behoeve van enkele honderden hectares de aankoop van een scheider al voordeliger zijn dan de huur van een scheider. Wel moet rekening worden gehouden met kosten van slijtage en onderhoud. Hoe hoog die kosten zijn is op dit moment niet goed in te schatten. Een punt van aandacht is de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor onderhoud, planning en organisatie rondom een gezamenlijk aangeschafte mestscheider. Weidevogelhulpen en weidevogelcoördinatoren zouden mogelijk ondersteuning kunnen bieden bij de planning en organisatie. Aandachtspunten - De dikke fractie bevat in vergelijking met ruige stalmest en drijfmest relatief weinig stikstof. Op gronden waar in het verleden fosfaatophoping in de bodem heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld ten gevolge van bemesting, bestaat de kans op verruiging met soorten als Pitrus of Gestreepte witbol. Pitrus en Witbol floreren goed op fosfaathoudende gronden en kunnen met minder stikstof toe. Dominantie van deze soorten kan daarom het gevolg zijn. Om de concurrentiekracht van andere grassoorten met deze dominante soorten op peil te houden is in dergelijke situaties een meststof met een relatief hoog stikstofgehalte gewenst; dikke fractie is dan in vergelijking met ruige stalmest minder geschikt. - Een aandachtspunt is verder de relatieve ophoping van kali in de dunne fractie. Hoge kalibemesting verhoogt namelijk het risico op kopziekte bij rundvee. Gelet op de analyseresultaten is er sprake van een slechts geringe mate van ophoping van kali in de dunne fractie. Of kopziekte kan optreden is mede afhankelijk van de bodemomstandigheden en de rantsoenering van het vee. Gelet op de aan kopziekte verbonden risico s verdient dit wel de nodige aandacht. - Buiten het weidevogelreservaat moet bij de pachter voldoende plaatsingsruimte beschikbaar zijn voor de dunne fractie. - Bij pachters die niet beschikken over een adequate opslag voor vaste mest is langdurige opslag ten behoeve van rijping niet mogelijk. Hier zal de dikke fractie in korte tijd na het scheiden moeten worden uitgereden. De aanleg van een overdekte mestplaat, waar de dikke fractie kan worden opgeslagen en gecomposteerd vereist een forse investering. 25

28 - Als mestscheiding jaarlijks herhaald wordt toegepast, dan kan dit volgens de Richtlijn Mestverwerkingsinstallaties (InfoMil, 2001) een vergunningsplichtige activiteit zijn. In sommige gemeenten volstaat een melding aan het bevoegd gezag. - Een aspect dat niet is onderzocht is de biologische kwaliteit van de dikke fractie. De microorganismen, mesofauna, wormen en insectenlarven die in vaste stalmest kunnen worden aangetroffen zijn in de dikke fractie direct na het scheiden niet aanwezig. Deze organismen kunnen echter wel een extra kwaliteitsimpuls voor bodemorganismen betekenen. Door de dikke fractie nog wat na te laten rijpen en composteren kan de biologische kwaliteit van de dikke fractie waarschijnlijk verbeteren. Ook is het mogelijk om tijdens de compostering nog een deel van de minerale stikstof om te zetten naar organische stikstof. De dikke fractie heeft na scheiding al veel betere eigenschappen dan drijfmest, maar enige rijping zou de samenstelling nog meer kunnen verbeteren, waardoor de kwaliteit van ruige stalmest zal kunnen worden geëvenaard. Hier zijn, voor zover bekend, nog geen ervaringen mee opgedaan. Tijdens de proef is al wel opgevallen dat de dikke fractie de neiging heeft om snel te composteren. Dit komt waarschijnlijk door de losse en luchtige structuur van de dikke fractie. - Omdat ruige stalmest strorijker is dan dunne fractie zou ook geëxperimenteerd moeten worden met bijmenging van de dikke fractie met (gebruikt) stro of zeer strorijke paardenmest. Dit kan uiteraard alleen als de wijze van opslag dit toelaat. Om uitspoeling en bodemverontreiniging te voorkomen kan een (luchtdoorlatend) doek over de opgeslagen vaste mest worden aangebracht. - Om de effecten van de toepassing van de dikke fractie in weidevogelgrasland te kunnen bepalen zou een proef kunnen worden opgezet, waarbij een deel van de percelen gedurende enkele jaren worden bemest met dikke fractie en een ander deel met ruige stalmest en weer een ander deel met drijfmest. Een dergelijk onderzoek zou zich moeten richten op chemische bodemparameters en de effecten op bodemorganismen, de vegetatie en weidevogels. 26

29 5.6 Samenvatting voor- en nadelen bronnen vaste mest rundvee In tabel 5.4 zijn de belangrijkste voor- en nadelen van de verschillende varianten van vaste mest voorziening samengevat. Tabel 5.4 Voor- en nadelen van de verschillende varianten van vaste mest voorziening Bron van vaste mest Voordelen Nadelen Potstal voor melkkoeien en - grote hoeveelheid stalmest - volledige nieuwbouw jongvee (gedurende een half - verbetering dierenwelzijn - vervuiling van melkvee jaar per jaar in gebruik) - spenentrappen - hoog stroverbruik - kans op boterzuur Potstal voor jongvee en droge koeien (gedurende een half jaar per jaar in gebruik) Mestschuif (in deel van) huidige stal - geen hygiëneproblemen zoals bij potstal melkvee - aansluiting op bestaande stalsysteem mogelijk - beperkt stroverbruik - gebruik natuurmaaisel i.p.v. stro mogelijk - geen hygiëneproblemen - aanpassing van huidige stalsysteem mogelijk - beperkt stroverbruik - gebruik natuurmaaisel i.p.v. stro mogelijk Mestscheiding - eigen mest - geen aanpassing van stalsysteem noodzakelijk - beperkt stroverbruik - gebruik natuurmaaisel i.p.v. stro mogelijk Aanvoer van vaste mest derden (opvullen plaatsingsruimte voor fosfaat) - geen investeringen noodzakelijk - neemt extra plaatsingsruimte voor stikstof en fosfaat in 27 - voor droge koeien: kans op spenentrappen - kans op uitglijden op sleuvenvloer (beton) - nog in experimentele fase - kopziekte door overbemesting kalium - kans op insleep ziektekiemen/ onkruid - beperkt aanbod - geen controle over kwaliteit vaste mest In tabel 5.5. zijn de verschillende varianten voor de verbetering van de vastemestvoorziening samengevat, wat betreft de geschatte opbrengst van vaste mest en het geschatte stroverbruik. Tabel 5.5. Samenvatting opbrengst vaste mest en stroverbruik bij de verschillende varianten Bron van vaste mest Geschatte opbrengst vaste mest in m3 Geschat verbruik stro in ton Potstal voor melkkoeien en jongvee ( half jaar per jaar in gebruik) Potstal voor jongvee en droge koeien ( half jaar per jaar in gebruik) Mestschuif (in deel van) huidige stal Ruwe schatting: 500 Ruwe schatting : 50 Mestscheiding circa 50 (sterk afhankelijk van voederrantsoen en stalgebruik van de betreffende veehouder) Voor alle genoemde varianten geldt dat dit alleen binnen de kaders van de milieu- en mestwetgeving kan plaatsvinden en mogelijk vergunningsplichtig is.

30 6. ALTERNATIEVEN VOOR VASTE MEST VAN RUNDVEE Uit de evaluatie van de alternatieven voor vaste mest van rundvee (Jonge Poerink, 2008) komen paardenmest en groencompost als geschikte producten naar voren. 6.1 Paardenmest Paarden worden in stallen meestal gehouden op stro. De stallen worden regelmatig uitgemest. Hierdoor ontstaat een meststof die zeer rijk aan stro is. Naast stro worden paarden ook gehouden op (slechter verteerbare) houtvezels. Met name als gebruik wordt gemaakt van meranti vezels dan kan de paardenmest ongeschikt worden voor de toepassing in weidevogelreservaten. In de land- en tuinbouw is vooral de oude of gecomposteerde paardenmest geschikt als verbeteraar van de bodemstructuur en de stimulering van het bodemleven (Bokhorst en ter Berg, 2001). Ongecomposteerde paardenmest bevat teveel stro, dat vervolgens relatief langzaam op het grasland verteerd en minder direct beschikbaar is voor het bodemleven. Daarom is het beter om de paardenmest vooraf te laten rijpen of composteren. Paardenmest is uitstekend geschikt om te composteren. Er bestaat echter wel het risico dat door het hoge strogehalte een te hoge temperatuur ontstaat, waardoor de kwaliteit van de compost voor het bodemleven achteruitgaat. Momenteel wordt paardenmest bij veel maneges en hobbyboeren afgevoerd naar bedrijven die er compost voor de champigonteelt (champost) van maken. De manegehouder of hobbyboer betaald hiervoor tot circa 20 per ton. De champostbedrijven geven de voorkeur aan mest die niet ouder is dan circa 2 weken. Daarom wordt zeer regelmatig afgevoerd, wat hoge kosten met zich meebrengt. Alleen al in Friesland zijn zo n 60 maneges verspreid over de provincie aanwezig. Een manege produceert, afhankelijk van het aantal paarden dat er gestald is, al snel enkele honderden tonnen paardenmest per jaar. In principe zouden deze maneges een geschikte alternatieve bron kunnen vormen voor vaste mest in weidevogelreservaten. Hierbij moeten echter de volgende kanttekeningen te worden geplaatst: - Maneges kunnen gebruik maken van houtvezels in plaats van stro of gebruik van extreem veel stro; dit kan de kwaliteit van de paardenmest nadelig beïnvloeden of zelfs ongeschikt maken voor de toepassing in weidevogelreservaten - Niet of slecht gecomposteerde paardenmest kan kiemkrachtige onkruidzaden bevatten. Daarom is het van groot belang dat er een goede compostering kan plaatsvinden. Hoe hoger de temperatuur in mest, hoe sneller verlies van kiemkracht. Voor vaste stalmest gelden de volgende termijnen: - 1 week bij 60 C - 3 maanden bij 45 C Of er nog kiemkrachtige zaden in de mest zitten, hangt dus af van de wijze en mate van rijping. Er moet zodanig worden gekeerd dat de mest die bovenop lag, vervolgens onderop komt te liggen (Prins et al, 2004) - Sommige maneges hebben slechts beperkte opslagcapaciteit voor paardenmest. De mest wordt zo regelmatig afgevoerd dat een grote opslagcapaciteit niet nodig is. Dit betekent dat er eigenlijk ook geen rijping/compostering van de mest kan plaatsvinden. Hierdoor is de mest minder geschikt voor het bodemleven en maken pathogenen en zaden een grotere kans om te overleven. 28

31 - Volgens de Meststoffenwet moet afgevoerde mest worden gewogen en geanalyseerd. Dit geldt ook voor paardenmest. Voor de afvoer naar champostbedrijven is hierop echter een uitzondering gemaakt. Dit zou namelijk een onevenredige inspanning vergen. Voor het gebruik in weidevogelreservaten is een dergelijke uitzondering niet gemaakt. Dit is een aandachtspunt omdat anders niet kan worden voldaan aan de Meststoffenwet. In verband met de verspreiding van pathogenen zijn sommige veehouders zeer terughoudend bij de acceptatie van bedrijfsvreemde mest. Paarden kunnen geen drager zijn van paratuberculose en verspreiding van paratuberculose via paardenmest is dan ook niet van toepassing(pers. mededeling Van Wuijckhuise, Gezondheiddienst Dieren). Ook de kans op verspreiding van Salmonellose via paardenmest is relatief klein en kan nog aanmerkelijk kleiner worden door: - De mest optimaal te composteren - Een ruime periode (> 3 maanden) tussen uitrijden van de mest en beweiden of maaien - Mest van paarden met diarree gescheiden op te slaan en niet te gebruiken - De paardenmest tussentijds op besmetting met Salmonella te analyseren. Worminfecties Paarden hebben over het algemeen veel last van worminfecties. Uit vergelijking van de door Thienpont gegeven worminfecties van paarden en runderen blijkt dat er slechts twee wormsoorten zijn die zowel bij paard als rund regelmatig worden aangetroffen. Het betreft Dicrocoelium dendriticum en Fasciola hepatica (leverbotziekte). Volgens de Fauna Europaea komt D. dendriticum niet in Nederland voor. Leverbotziekte komt plaatselijk wel in Nederland voor, maar deze worm is niet bestand tegen composteren. Bij voldoende compostering van paardenmest is dus geen verspreiding van leverbotziekte te verwachten (pers. mededeling Van Wuijckhuise, Gezondheiddienst Dieren). Opslag Aan de opslag van paardenmest worden dezelfde eisen gesteld als aan de opslag van vaste stalmest. De hoofdpunten van deze eisen zijn opgenomen in bijlage 3. Het betreft specifieke wettelijke voorschriften bodembescherming in de Wet Milieubeheer en het Besluit Landbouw Milieubeheer. Naast deze voorschriften kunnen er aanvullende eisen in de Milieuvergunning van een inrichting of in lokale verordeningen (gemeentes en provincies) worden gesteld. 6.2 Groencompost Algemeen Groencompost wordt gemaakt van plantaardig groenafval en kan van de volgende bronnen afkomstig zijn: - snoeihout - hekkelspecie (slootmaaisel) - bermmaaisel - natuurmaaisel - plantsoenafval - veilingafval - agrarische restproducten Groencompost wordt geproduceerd door het groenafval te verkleinen en dit vervolgens in rillen op te slaan. Er wordt daarbij gestreefd naar een C/N verhouding van circa 20 tot 30. Het geheel moet een luchtige structuur hebben, zodat zuurstof makkelijk in de ril kan dringen. Snoeihoutresten, stro 29

32 en riet zorgen voor een goede beluchting. Natuurmaaisel en mest verminderen de beluchting. De ril moet niet hoger dan circa 3 meter zijn. Is er onvoldoende zuurstof beschikbaar dan is emissie van ammoniak, methaan en stank het gevolg. Verder moet er voldoende vocht in de composthoop aanwezig zijn. Teveel vocht kan echter de beluchting belemmeren. Om de zuurstoftoevoer te stimuleren wordt de ril regelmatig gekeerd. Het omkeren garandeert ook dat alle zaden en pathogenen aan een voldoende hoge temperatuur worden blootgesteld. De temperatuur van de composthoop moet regelmatig worden gecontroleerd. De temperatuur moet voldoende hoog zijn (60 C), zodat onkruidzaden (bijvoorbeeld van jakobskruiskruid, pitrus en ridderzuring) en pathogenen onschadelijk worden gemaakt. Een te hoge temperatuur is echter niet wenselijk omdat bij een zeer sterke broei verbranding kan optreden. Vooral bij natuurmaaisel is dit risico groot. Al met al is het proces van groencompostering vrij arbeidsintensief en is het nodige vakmanschap vereist om het composteringsproces goed te laten verlopen. Compostering van natuurmaaisel is relatief lastig in verband met de dichte structuur en de grotere kans op broei (pers.mededeling Kuipers, Donker B.V.). De prijs van groencompost is relatief laag en varieert tussen de 2-5 per ton, (exclusief transport). De duurdere groencompostsoorten (circa 10 per ton) zijn de compostsoorten die volgens de Controlled Microbial Composting (CMC) methode zijn gecomposteerd. Bij deze compost worden speciale preparaten aan de compost toegevoegd en mag de ril niet hoger zijn dan circa 1,5 m. Of dergelijke groencompost een duidelijke meerwaarde heeft voor weidevogelreservaten is de vraag. Uit een proef die op akkerbouwland werd uitgevoerd kon geen verschil in bodemleven worden vastgesteld tussen standaard groencompost en CMC-compost (pers. mededeling H. Stegink, AOC Leeuwarden). Volgens de Meststoffenwet valt compost niet onder de dierlijke meststoffen en hoeft daarom niet te worden meegerekend bij de gebruiksnorm dierlijke mest. Compost telt echter wel mee voor de stikstofgebruiksnorm en de fosfaatgebruiksnorm. De werkingscoëfficiënt voor stikstof in compost is echter laag, namelijk 10%. De fosfaat uit dierlijke meststoffen telt volledig mee voor de fosfaatgebruiksnorm. Voor compost is hierop een uitzondering gemaakt. Fosfaat uit compost telt voor 50% mee, met een bovengrens van 3,5 kg fosfaat per ton compost. Aangezien de fosfaatgebruiksnorm in weidevogelreservaten 70 kg/ha bedraagt zal deze norm veelal maatgevend zijn voor de maximaal toegestane bemesting. Een laag fosfaatgehalte in de compost is daarom belangrijk. Aan de inrichting van een composteringsplaats worden minder strenge eisen gesteld dan aan de opslag van vaste mest. De hoofdpunten van deze eisen zijn opgenomen in bijlage 4. Het betreft specifieke wettelijke voorschriften bodembescherming in de Wet Milieubeheer, het Besluit Landbouw Milieubeheer en de Handreiking composteringsplaatsen. Naast deze voorschriften kunnen er aanvullende en strengere eisen in de Milieuvergunning van een inrichting of in lokale verordeningen (gemeentes en provincies) worden gesteld. In principe mag tot 50% dierlijke mest worden toegevoegd aan de compost zonder dat de composteringsplaats moet worden aangepast aan de normen voor de opslag van vaste mest. Nadeel hiervan is dat volgens de Meststoffenwet de compost voor het gebruik tot de dierlijke mest moet worden gerekend. 30

33 6.2.2 Veldcompostering natuurmaaisel Uit door het Louis Bolk Instituut uitgevoerde proeven blijkt dat compostering van natuurmaaisel in principe door terreinbeheerders in het veld kan worden uitgevoerd. De volgende aspecten zijn bij veldcompostering van groot belang (uit Iepema et al, 2008): Het herkomstgebied is schoon. Er ligt dus geen zwerfafval en er is geen chemische verontreiniging met zware metalen. Het uitgangsmateriaal is voldoende vochtig: 55-70% vocht in uitgangsmateriaal is goed. Hiermee verloopt het composteerproces voorspoedig en is toevoeging van extra vocht minder noodzakelijk. Dit voorkomt ook kans op uitspoeling van nutriënten. Er zitten zo weinig mogelijk gronddeeltjes (as) in het materiaal, zodat de concentraties aan zware metalen zo laag mogelijk blijven. De verhouding tussen koolstof en stikstof in het uitgangsmateriaal ligt tussen de 20 en 35. Dit is belangrijk voor een goed verloop van de compostering. Er is voldoende zuurstof in de ril aanwezig, zodat rotting tegen wordt gegaan. Het is van belang dat het uitgangsmateriaal daarom voldoende structuur bevat: naast gras, ook structuurrijk materiaal, zoals overjarig, stengelig gras, rietstengels en wilgentakjes. De ril ligt zo ver mogelijk van bebouwing af (minimaal 50 tot 100 meter). Door compostering kan geurontwikkeling ontstaan, vooral als de ril te warm wordt; dat kan als hinderlijk ervaren worden. Tevens is het in verband met de kans op geurhinder van belang om de composthoop niet te groot te maken. De temperatuur binnen in de ril is gedurende minimaal drie weken hoger dan 40 C. Wanneer de temperatuur te veel dreigt te zakken, is het goed de ril een keer extra om te zetten. Gedurende enkele dagen is de temperatuur hoger dan 60 C, maar niet hoger dan 70 C. Hierdoor worden onkruidzaden onschadelijk gemaakt. Wanneer de ril te warm dreigt te worden, kan het raadzaam zijn extra vocht toe te dienen. Schimmelontwikkeling in de ril wordt zoveel mogelijk beperkt. Schimmel duidt op te hoge temperaturen. Een overmaat aan schimmelsporen kan bij mensen die daar allergisch voor zijn tot ademhalingsklachten leiden. Tijdens het omzetten wordt zoveel mogelijk voorkomen dat er grond vanaf de ondergrond van de ril door het materiaal wordt geslagen. Het omvormen van geoogst materiaal naar bruikbare compost duurt ongeveer twee maanden. Hierbij wordt de ril circa vier keer omgezet. In is een composteringsproef uitgevoerd met natuurmaaisel uit weidevogelreservaat de Lange Ripen (SBB Boarndelling). Uit deze proef zijn de volgende zaken naar voren gekomen: - Veldcompostering is een zeer intensief proces, dat vakmanschap en de juiste machines vereist. Veldcompostering is minder geschikt om in eigen beheer uit te voeren. Het proces zal, zoals in de Lange Ripen is gebeurd, moeten worden uitbesteed aan een composteringsbedrijf. De kosten van omzetmachines en de aanleg van een composteringsplaat zijn hoog. - De compostering van natuurmaaisel met een relatief grote hoeveelheid pitrus is moeizaam verlopen. Pitrus composteerde slecht, terwijl juist bij pitrushoudend maaisel een voldoende hoge temperatuur moet worden bereikt tijdens de compostering, zodat het zaad niet meer kiemkrachtig is. Materiaal met weinig pitrus en een hoog aandeel jong gras composteerde wel optimaal. - Het regelmatig omzetten van het natuurmaaisel is essentieel om een goede compostering op gang te brengen. Dit vereist aanvoer van een speciale omzetmachine. Juist de aan en afvoer van deze machine was een hoge kostenpost. 31

34 - Weidevogelreservaten zijn veelal minder geschikt voor veldcompostering. De draagkracht van de bodem is, vooral in veenweidegebied, te gering om de machines die het natuurmaaisel aanvoeren, omzetten en uitrijden voldoende draagkracht te bieden. De veldcompostering in de Lange Ripen was in het voorjaar van 2009 omringd door diepe rijsporen. - Afvoer naar gebieden waar wel voldoende draagkracht van de bodem is, is niet wenselijk omdat daarmee vrijwel altijd de maximale afstand van 1 km van de terreingrens zal worden overschreden. Dit betekent dat deze compost toch zal moeten worden meegerekend in de gebruiksnorm voor stikstof en fosfaat. Daarnaast nemen de kosten aanzienlijk toe: zowel meerkosten door afvoer van maaisel als transport van het gecomposteerde materiaal. Daarmee gaan twee grote voordelen van veldcompostering verloren. - Aanleg van een betonplaat of rijpad is door de grootschaligheid van de rillen tijdens het composteringsproces een zeer hoge kostenpost. Bovendien mag veldcompostering in verband met de uitloging van stoffen maar gedurende een beperkte tijd op dezelfde plek plaatsvinden. Aanleg van speciale rijpaden op één en dezelfde plek is dan ook niet zinvol. Het huren van rijplaten, zoals bij de Lange Ripen is gebeurd, zorgt ook voor een aanzienlijke extra kostenpost, die door de onzekerheid over het tijdstip van afvoer van de compost moeilijk is te voorzien. - Het uitrijden van de compost kan alleen plaatsvinden bij voldoende draagkracht van de bodem. Uitrijden van compost over bevroren grond in het begin van het jaar heeft de voorkeur. De afhankelijkheid van de draagkracht van de bodem voor het uitrijden van de compost is een kwetsbare schakel bij veldcompostering in weidevogelreservaat, omdat er wettelijke termijnen zijn gesteld waarbinnen er een composthoop mag worden ingericht Toekomstperspectief veldcompostering Op basis van de bovenstaande ervaringen is veldcompostering in weidevogelreservaten een proces waar, naast enkele voordelen, ook duidelijke nadelen aan zijn verbonden. Uitgaande van de pilot in de Lange Ripen is er geen aanleiding om veldcompostering op grote schaal in andere weidevogelgebieden te gaan introduceren. Lokaal zijn op kleine schaal soms wel goede resultaten met veldcompostering te bereiken, zoals blijkt uit de compostering die Het Groninger Landschap uitvoert met natuurmaaisel afkomstig uit het Leekstermeergebied. Hier wordt gebruik gemaakt van lokale verharde wegen en de bijbehorende bermen. Het natuurmaaisel wordt gecomposteerd in de berm en de machine die de compost moet omzetten, rijdt over de verharde weg. De compost wordt uiteindelijk uitgereden op weidevogelreservaat. Een dergelijke situatie is over het algemeen moeilijk te vinden, vooral omdat voldoende afstand moet worden gehouden van bebouwing en oppervlaktewater. Aandachtspunt blijft bij een provisorische compostering de kans op een blijvende kiemkracht van zaad van dominante soorten zoals bijvoorbeeld Pitrus of Witbol. 32

35 8. LITERATUUR Bax, I. & W. Schippers, Ontwikkeling van botanisch waardevol grasland. IKC Natuurbeheer, Wageningen. Beijer, L. en H. Westhoek, Meststoffen voor de rundveehouderij, samenstelling, werking en gebruik. IKCL, Ede Berg, C. ter, Handboek Mest en Compost. Louis Bolk Instituut, Driebergen. Beintema, A.J., J.B. Thissen, D. Tensen & G.H. Visser, Feeding ecology of charadriiform chicks in agricultural grassland. Ardea 79 : Berkel, B. van en I. Hoffmann, De weidevogelstand en het verschil tussen stalmest en gier, en drijfmest. Wetenschapswinkel RUG, Groningen Bokhorst, J. en C. ter Berg, Bemesten moet anders, een terugblik op het project Mest als kans. Ekoland 11, p Brandsma, O., Het belang van bemesting voor het voedselaanbod van weidevogels. De Levende Natuur 100 (4): Dunger, W. en H.J. Fiedler, Handbuch der Bodenbiologie. Gustav Fischer Verlag, Jena Eekeren, N., E. Heeres & F. Smeding, Leven onder de graszode. Louis Bolk Instituut, Driebergen. Ellen, H. et al, Emissies uit opslag van vaste mest. ASG rapport 58, Lelystad Evers, M. et al, Praktijkgids bemesting. NMI, Wageningen Haupt, J. & H. Haupt, Fliegen und Mücken,Beobachtung Lebensweise. Naturbuch Verlag, Augsburg. Iepema, G. et al, Compostwijzer, compost maken in vier stappen. Louis Bolk Instituut InfoMil, Richtlijn Mestverwerkingsinstallaties. InfoMil, Den Haag. Jonge Poerink, B., Inventarisatie en evaluatie van technische alternatieven voor vaste rundermest in weidevogelreservaten in Friesland en Groningen. JPMA rapportnummer , Zuurdijk. Jonge Poerink, B., Mestwetgeving en weidevogelreservaten, een praktische samenvatting van de regelgeving voor terreinbeheerders en pachters. JPMA rapport , Zuurdijk. Jonge Poerink, B., 2010a. Proef mestscheiding weidevogelreservaten Fryslân en Groningen. JPMA rapport , Zuurdijk. 33

36 Jonge Poerink, B., 2010b. Eindrapportage project vaste mest voorziening weidevogelreservaten in Fryslân en Groningen. JPMA rapport , Zuurdijk. Kemmers, R.H., Graslandbeheer Leekstermeergebied. Alterra, Wageningen. Kleijn, D., W. J. Dimmers, R.J.M. van Kats,T.C.P. Melman & H. Schekkerman, De voedselsituatie voor gruttokuikens bij agrarisch mozaïekbeheer. Alterra-rapport 1487, Wageningen. Kleijn, D., W. J. Dimmers, R.J.M. van Kats & T.C.P. Melman, Het Belang van hoog waterpeil en bemesting voor de Grutto. De Levende Natuur 110: Kleijn, D., W. J. Dimmers, R.J.M. van Kats & T.C.P. Melman, De relatie tussen gebruiksintensiteit en de kwaliteit van graslanden als foerageerhabitat voor gruttokuikens. Alterra-rapport 1753, Wageningen. Lamers, L., E. Lucassen, F. Smolders & J. Roelofs, Fosfaat als adder onder het gras bij nieuwe natte natuur. H2O 17: Melse, R.W. et al, Quick Scan van be- en verwerkingstechnieken voor dierlijke mest. ASG Wageningen, Lelystad. Oosterbroek, P., H. de Jong & L. Sijstermans, De Europese families van muggen en vliegen (Diptera). KNNV Uitgeverij, Utrecht. Oosterveld, E., Betekenis van waterpeil en bemesting voor weidevogels. De Levende Natuur 107: Oosterveld, E.B., Proefproject vastemestvoorziening weidevogelreservaten Fryslân/Groningen. A&W rapport 1109, Veenwouden. Oosterveld, E., Handleiding bodemkwaliteit weidevogelgebieden. A&W rapport 1170, Veenwouden. Pelt, W. van, Een explosieve toename in Nederland van multiresistente Salmonella typhimurium in Infectieziekten Bulletin, p Smeding, F. en J. Langhout, Natuurstrooisel goed als alternatief voor graanstro in potstal. V- focus, p Smeding, F. en J. Langhout, Riet voor stro, Natuurstrooisel in de potstal. Louis Bolk Instituut LV 61, Driebergen Schekkerman, H., Precocial problems shorebird chick performance in relation to weather, farming and predation. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen. Takens, P., Evaluatie beleid emissiearm aanwenden van dierlijke mest. VBBM, Meppel Thienpont, D. et al, Diagnose van verminosen door coprologisch onderzoek. Janssen Research Foundation. Veer, R. van t en M. Witteveldt, Pitrusontwikkeling in enkele Noord-Hollandse 34

37 weidevogelreservaten. Agens Raadgevend Buro, Stichting het Noord-Hollands Landschap, Hoorn/Castricum Verloop, K. et al, 2009a. Minder mestafvoer door mestscheiding? PRI Wageningen, rapportnummer 271. Verloop, K. et al, 2009b. Mestscheiding op melkveebedrijven, resultaten van MOBIEDIK, Mobiele Mestscheiding in Dik en Dun. PIR Wageningen, rapportnummer

38 Vaste mest voor weidevogelreservaten JPMA rapportnummer BIJLAGE 1 Pachtcontract weidevogelreservaat, standaard artikelen bemesting

39 Pachtcontract weidevogelreservaat, standaard artikelen bemesting Artikel 1. Bemesting 1.1 Hoeveelheid mest uit stalmest en beweiding Pachter dient de verpachte percelen conform volgende tabel te bemesten, tenzij gedurende de pachttermijn anders met verpachter wordt overeengekomen. KADASTRAAL NUMMER / PERCEEL NUMMER(S) Bemesting conform variant variant variant variant variant variant.. Slechts met uitdrukkelijke toestemming van de verpachter is het de pachter toegestaan af te wijken van de in bovenstaande tabel genoemde bemestingsregimes Ruige stalmest (Keuze uit 4 varianten): Variant 1 (indien veel bemesting is gewenst) Pachter is verplicht het gepachte te bemesten met strorijke ruige stalmest. Pachter brengt jaarlijks per hectare minimaal 65 kg Fosfaat in de vorm van ruige stalmest op. Op basis van forfaitaire (=LNVstandaard) waarden komt dit overeen met 13 ton ruige stalmest van rundvee per hectare. De totale hoeveelheid fosfaat uit bemesting en beweiding mag opgeteld echter niet hoger zijn dan de wettelijk gebruiksnorm voor fosfaat (2010: 70 kg Fosfaat per hectare/jaar). Om de norm van 70 kg fosfaat per hectare per jaar niet te overschrijden dient pachter de hoeveelheid ruige stalmest te corrigeren voor fosfaat uit beweiding. Variant 2 (indien matige bemesting is gewenst) Pachter is verplicht het gepachte te bemesten met strorijke ruige stalmest. Pachter brengt jaarlijks per hectare 50 kg fosfaat in de vorm van ruige stalmest en via beweiding op. In een situatie zonder beweiding komt dit, op basis van forfaitaire (=LNVstandaard) waarden overeen met circa 10 ton ruige stalmest van rundvee per hectare/jaar. Om de hoeveelheid van 50 kg fosfaat per hectare per jaar niet te overschrijden dient pachter de hoeveelheid ruige stalmest te corrigeren voor fosfaat uit beweiding. Variant 3 (indien weinig bemesting is gewenst) Pachter is verplicht het gepachte te bemesten met strorijke ruige stalmest. Pachter brengt jaarlijks per hectare 25 kg fosfaat in de vorm van ruige stalmest en via beweiding op. In een situatie zonder beweiding komt dit, op basis van forfaitaire (=LNVstandaard) waarden overeen met circa 5 ton ruige stalmest van rundvee per hectare/jaar. Om de hoeveelheid van 25 kg fosfaat per hectare per jaar niet te overschrijden dient pachter de hoeveelheid ruige stalmest te corrigeren voor fosfaat uit beweiding. Variant 4 (geen bemesting) Het is pachter niet toegestaan het gepachte te bemesten. (alle andere clausules onder artikel 6 vervallen bij toepassing van variant 4) Disclaimer: de inhoud van dit document is met uiterste zorg samengesteld. Desondanks wordt de informatie in dit document echter aangeboden zonder enige garantie of waarborg ten aanzien van haar deugdelijkheid en geschiktheid voor een bepaald doel of anderszins. Jonge Poerink Milieuadvies sluit alle aansprakelijkheid uit voor enigerlei directe of indirecte schade, van welke aard dan ook, die voortvloeit uit of in enig opzicht verband houdt met het gebruik van dit document.

40 1.1.2 Optioneel: toepassing drijfmest, keuze uit 2 varianten: Variant 1 Het is pachter toegestaan om na de eerste snede eenmalig te bemesten met maximaal 10 m3 rundveedrijfmest. Variant 2 Het is pachter toegestaan om na de eerste snede te bemesten met maximaal 20 m3 rundveedrijfmest. Per keer mag er niet meer dan 10 ton drijfmest worden uitgereden. Na de eerste keer uitrijden is na een periode van minimaal 1 maand een tweede drijfmestgift van maximaal 10 ton toegestaan. 1.2 Melding en registratie Voor afvoer van meststoffen naar natuurterrein dient, conform het Besluit Gebruik Meststoffen, per vracht een Vervoersbewijs Dierlijke Mest (VDM) te worden opgesteld en bij Dienst Regelingen te worden ingediend Optioneel: Optie 1 Pachter maakt vóór het opbrengen van mest hiervan telefonisch of per melding aan verpachter. Optie 2 De pachter dient uiterlijk vóór 31 januari van ieder kalenderjaar kopieën van de VDM s,die in het jaar ervoor zijn uitgeschreven, te verstrekken aan verpachter. Optie 3 Pachter maakt vóór het opbrengen van mest hiervan per /schriftelijk / telefonisch (keuze maken)melding aan de verpachter. 1.3 Toegestane alternatieven In overleg met en na toestemming van de verpachter is het gebruik van de volgende meststoffen en bodemverbeteraars als alternatief voor ruige stalmest van rundvee toegestaan: - Paardenstalmest van op stro gehouden paarden - Schapenstalmest van op stro gehouden schapen - Dikke fractie na mestscheiding van rundveedrijfmest als fosfaatgehalte in de dikke fractie lager is dan 6 kg/ton product. De dikke fractie dient te worden gemengd met circa 50 kg stro per ton dikke fractie. - Groencompost - Compost uit natuurmaaisel Disclaimer: de inhoud van dit document is met uiterste zorg samengesteld. Desondanks wordt de informatie in dit document echter aangeboden zonder enige garantie of waarborg ten aanzien van haar deugdelijkheid en geschiktheid voor een bepaald doel of anderszins. Jonge Poerink Milieuadvies sluit alle aansprakelijkheid uit voor enigerlei directe of indirecte schade, van welke aard dan ook, die voortvloeit uit of in enig opzicht verband houdt met het gebruik van dit document.

41 1.4 Kwaliteitseisen De gebruikte mest en compost dient aan de volgende kwaliteitseisen te voldoen: - Voldoende omgezet en gerijpt - Voldoende strorijk (betreft alleen mest) - Geen toevoeging van kuilresten, verschimmeld hooi of hekkelspecie - Vrij van afvalstoffen, zoals plastic, metaal of glas. 1.5 Periode en wijze van uitrijden Pachter brengt in de periode 1 Februari 15 Maart de stalmest op, waarbij in verband met de draagkracht van de grond prioriteit wordt gegeven aan bemesting op bevroren grond. Mocht het door de slechte draagkracht van de bodem, ten gevolge van ongunstige weersomstandigheden, in genoemde periode niet mogelijk zijn de stalmest uit te rijden, dan zal deze na afloop van het broedseizoen alsnog door pachter worden opgebracht. Dit dient te gebeuren zodra de draagkracht van het land het toe laat, maar niet eerder dan na de eerste snede. In geval van beweiding mag pas na 1 juli weer worden bemest. Uitrijden van stalmest in het broedseizoen is alleen toegestaan in zorgvuldig overleg en na uitdrukkelijke toestemming van de verpachter. Pachter dient daarnaast de geldende uitrijdperioden voor vaste mest, zoals genoemd in het Besluit Gebruik Meststoffen en de Gedragscode Zorgvuldig Natuurbeheer in acht te nemen Indien het gebruik van drijfmest wordt toegestaan dan mag de drijfmest uitsluitend in de periode na de eerste snede tot 15 september worden uitgereden De pachter dient de mest gelijkmatig over het gepachte te verspreiden Pachter draagt zorg voor het gebruik van apparatuur voor het verspreiden van mest, die zo min mogelijk rijsporen en bodemverdichting veroorzaakt Het uitrijden van vaste mest over besneeuwde en bevroren grond is toegestaan in de periode 1 februari tot 15 maart Randen van percelen die grenzen aan sloten en ander open water mogen niet worden bemest over een breedte van minimaal 3 meter. Disclaimer: de inhoud van dit document is met uiterste zorg samengesteld. Desondanks wordt de informatie in dit document echter aangeboden zonder enige garantie of waarborg ten aanzien van haar deugdelijkheid en geschiktheid voor een bepaald doel of anderszins. Jonge Poerink Milieuadvies sluit alle aansprakelijkheid uit voor enigerlei directe of indirecte schade, van welke aard dan ook, die voortvloeit uit of in enig opzicht verband houdt met het gebruik van dit document.

42 Vaste mest voor weidevogelreservaten JPMA rapportnummer BIJLAGE 1 Pachtcontract weidevogelreservaat, standaard artikelen bemesting

43 Vaste mest voor weidevogelreservaten JPMA rapportnummer BIJLAGE 2 Brochure ruige mest voor weidevogels. Productie, kwaliteit en gebruik

44 Vaste mest voor weidevogelreservaten JPMA rapportnummer BIJLAGE 3 Samenvatting eisen opslag vaste mest

45 Vaste mest voor weidevogelreservaten JPMA rapportnummer BIJLAGE 4 Samenvatting eisen inrichting composthoop

46 Water, Land & Dijken 1 Ruige mest voor weidevogels Productie, gebruik en kwaliteit 7339_ruige mest.indd 1 8/26/08 9:15:12 AM

47 Bemesting is essentieel voor goed weidevogelbeheer. Ruige of strorijke mest lijkt de beste mest voor dit beheer te zijn. Deze mest bevordert namelijk het bodemleven (wormen) en variatie in het gras. Kruiden trekken insecten aan, die op hun beurt weer voedsel zijn voor jonge weidevogels. De kwaliteit van ruige mest blijkt in de praktijk echter nogal uiteen te lopen, en daarmee het nut voor weidevogelbeheer. Een onderzoek dat het Louis Bolk Instituut in 2007 op 14 veebedrijven in Nationaal Landschap Laag Holland heeft uitgevoerd wijst dit uit. Nu zijn er een aantal interessante vragen te stellen: Wat is eigenlijk goede ruige mest?, Waarom loopt de kwaliteit van de ruige mest zo uiteen?, en Hoe kun je de kwaliteit van ruige mest sturen? Deze brochure geeft antwoorden op deze vragen. Het is geschreven voor de veehouder die de kwaliteit van de ruige mest op zijn bedrijf wil verbeteren, en tegelijk meer wil begrijpen van het rijpingsproces _ruige mest.indd 2 8/26/08 9:15:13 AM

48 Wat is goede ruige mest? In deze brochure gaat het om ruige mest die het beste past bij weidevogelbeheer. Weidevogels houden van goed grasland, niet te nat en niet te droog, met veel wormen in de bovenste bodemlaag om te eten, en een beetje variatie en kruiden in het gras. De ruige mest die hierbij past is: Ruige mest met een hoge bemestende waarde. Vochtig, maar niet nat. Nog niet helemaal uitgerijpt. Vrij van onkruidzaden. Makkelijk hanteerbaar. De kwaliteit van ruige mest is ook uit te drukken in cijfers. Kengetallen van goede ruige mest zijn: Weidevogels houden van veel wormen in de bodem om te eten. Droge stof: g / kg product Ruw as: g / kg ds Organische stof: g / kg ds C/N-verhouding ca. 13:1. Stikstof-totaal (N): g / kg ds Stikstof-organisch (N-org): g/kg ds Stikstof-ammoniak (N-NH 3 ): 3-5 g/kg ds Fosfaat (P 2 O 5 ): g / kg ds Kali (K 2 O): > 45 g / kg ds In de bijlage Meten is weten wordt nader ingegaan op de betekenis van de kengetallen. Minerale en gebonden stikstof Stikstof komt in de mest voor in minerale (N-NH 3 ) en gebonden (Norg) toestand. De plant neemt alleen de minerale stikstof op, maar deze stikstof gaat ook makkelijk verloren. Het mooie van goede ruige mest is dat veel van de stikstof organisch gebonden is (de N-org is hoog). De stikstof mineraliseert geleidelijk in het tempo dat de plant het kan opnemen. De verliezen zijn laag _ruige mest.indd 3 8/26/08 9:15:17 AM

49 Goede ruige mest waarom eigenlijk? Waarom zou een veehouder streven naar deze goede ruige mest? Loont die inspanning de moeite wel? Het antwoord op deze vraag moet ieder natuurlijk voor zichzelf bepalen. Niettemin geven we hierbij graag de volgende overwegingen mee: Goede ruige mest voedt het bodemleven optimaal. Het belang hiervan kan bijna niet overdreven worden: het bodemleven is voor de landbouw net zo belangrijk als vakkenvullers voor een supermarkt. Bij de totstandkoming van goede ruige mest zijn de verliezen minimaal ook in vergelijking met drijfmest! Hoe beter de ruige mest, hoe meer voedingsstoffen voor de plant. Bovendien zijn lage verliezen gunstig voor het milieu. Goede ruige mest trekt weidevogels aan doordat er meer wormen in de bodem komen. Goede mest betekent makkelijke mest: geen grote plakkerige kluiten die je over een half jaar nog in het land vindt, en ook geen natte smurrie die de grasmat verstikt. Goede ruige mest betekent gezonde mest. Dat wil zeggen: weinig onkruidzaden en weinig schadelijke ziektekiemen _ruige mest.indd 4 8/26/08 9:15:20 AM

50 Welke soorten ruige mest zijn er? In de praktijk wordt ruige mest met een zeer uiteenlopende kwaliteit aangetroffen. Het Louis Bolk Instituut heeft op basis van onderzoek in Nationaal Landschap Laag Holland vier categorieën onderscheiden. Gerijpte mest; in deze categorie valt de mest waar we naar zoeken. De stikstofverliezen tijdens het rijpingsproces zijn laag geweest, en de overgebleven stikstof is grotendeels organisch gebonden. De mest heeft het goede vochtgehalte. Typische kenmerken van deze mest zijn: De C/N-verhouding zit rond het streefgetal 13:1. Gehalte droge stof: ca. 250 g ds / kg product. N-org: g / kg ds Rijpe mest Verbroeide mest; in deze mest is het rijpingsproces te hard gegaan. Het is te heet geworden in de hoop. Door het (te) snelle rijpen is veel stikstof verloren. Fosfaat en kali zijn niet verloren gegaan, dus hun relatieve gehaltes in de organische stof zijn hoog (als het ware ingedikt). Deze mest kan ontstaan als de mesthoop te luchtig is. De zuurstof wakkert de broei aan. Soms ontstaan op dit soort mesthopen schimmelplekken. Typische kenmerken van deze mest zijn: C/N-verhouding is laag: ca. 10:1. Hoog gehalte ruw as: > 275 g / kg ds. Broei in de mesthoop _ruige mest.indd 5 8/26/08 9:15:22 AM

51 6 Onrijpe mest; deze mest is nog niet uitgerijpt, ofwel omdat de mest nog te vers is, ofwel omdat het rijpingsproces te traag gaat. Dit soort mest komt bijvoorbeeld uit stallen waar weinig strooisel wordt gebruikt. Typische kenmerken van deze mest zijn: N-org is laag: < 20 g/kg ds. Gehalte ruw as is laag: ca. 200 g/kg ds. C/N-verhouding is 15:1 tot 20:1. Vaste droge mest; deze mest is nog weinig actief geweest door zuurstof- en vochtgebrek. Er is veel minerale stikstof, en een hoge C/N-verhouding. Deze mest komt o.a. voor bij potstallen waar ruim gestrooid wordt, en in schapenstallen. Schapen hebben droge mest en trappen de mest vast. Onrijpe mest rijpt verder op het land. Typische kenmerken van deze mest zijn: Gehalte droge stof is hoog: > 250 g/kg ds. C/N-verhouding is hoog: > 20:1. Gehalte ruw as is laag: ca. 200 g/kg ds Hoog gehalte ammoniak-stikstof: > 8 g/kg ds Schapen in een potstal Let op! Er zijn strenge regels m.b.t. hoopjes ruige mest op het land. De belangrijkste eisen zijn: niet langer dan 6 maanden laten liggen. min. 5 meter uit de slootkant blijven. de mest moet op een laag organisch materiaal (stro of riet, géén plastic) van min. 20 cm dik gestort worden. afdekken is eigenlijk verplicht, maar zonder wordt gedoogd. de locatie en periode melden bij de gemeente. 7339_ruige mest.indd 6 8/26/08 9:15:25 AM

52 Hoe werkt het rijpen van ruige mest? Ruige mest is in veel opzichten een levend product, dat zich continu doorontwikkelt. Het begint als dierlijke mest vermengd met strooisel (stro, riet, hooi). Onder invloed van micro-organismen, zoals bacteriën en schimmels verandert dit mengsel, na verloop van tijd, in homogene rijpe mest. De C/N-verhouding Een belangrijk kengetal voor de rijpheid van ruige mest is de verhouding tussen koolstof (C) en stikstof (N). Globaal kun je zeggen: hoe meer planten(resten) in verhouding tot de mest, hoe hoger de C/N-verhouding. In het algemeen zakt de C/N-verhouding tijdens de rijping van > 25:1 (verse strorijke mest) tot 12:1 (uitgewerkte mest). Micro-organismen verbruiken koolstof als energie (warmte, broei), en binden de stikstof in hun eigen lichaam (o.a. eiwit). Als de vrije koolstof op is, dan is de mest stabiel. De C/N-verhouding is dan ca. 13:1. Dit is het streefgetal voor goede, rijpe ruige mest. De C/N-verhouding van enkele producten Tarwestro 125:1 Riet 75:1 Hooi 30:1 Compost 10:1 Drijfmest 5:1 Een netwerk van micro-organismen in de composthoop. Het tempo van de rijping De activiteit van de micro-organismen hangt af de omstandigheden in de mest (vocht, lucht, voedsel). Als de organismen zich prettiger voelen, werken ze harder. Daarmee bepalen ze het tempo van de rijping. Dit tempo is uiterst belangrijk. Het proces kan (te) snel verlopen. De organismen werken te hard - de efficiëntie neemt af. De temperatuur in de mesthoop is hoog (> 65 ºC). Weliswaar is dit effectief tegen onkruidzaden, maar helaas neemt ook de bemestingswaarde af doordat veel stikstof als gas verdwijnt. Zuurstof ( luchtige mest ) versnelt het proces (broei). Het proces kan (te) traag verlopen. De temperatuur is dan laag (< 25 ºC). Dit gebeurt soms als de mest te vast, te droog of juist te nat is. De activiteit van de micro-organismen is laag, en de rijping duurt lang. De kans op uitspoeling van stikstof is hoog, omdat weinig stikstof gebonden wordt _ruige mest.indd 7 8/26/08 9:15:25 AM

53 De gulden middenweg is het meest optimaal (30 50 ºC). Het tempo van rijpen moet zó zijn dat zoveel mogelijk stikstof gebonden wordt met zo min mogelijk energieverbruik. Temperatuur meten _ruige mest.indd 8 8/26/08 9:15:29 AM

54 Hoe kun je ruige mest sturen? Wat kun je doen, als veehouder, om de kwaliteit van de ruige mest te sturen? Er zijn vijf knoppen om aan te draaien. De mest Ruige mest bestaat uit 2 ingrediënten: mest en strooisel. En wat er niet in gaat, komt er ook niet uit. Daarom is de samenstelling van de mest die uit het dier komt heel bepalend voor de kwaliteit van de uiteindelijke ruige mest. Als het rantsoen van het vee bijvoorbeeld weinig kali bevat, dan komt er ook weinig kali in de ruige mest. Weliswaar kan door compostering het relatieve kaligehalte in de ruige mest toenemen, maar de absolute hoeveelheid verandert niet. Het strooisel Het tweede ingrediënt van ruige mest is het strooisel. Uiteraard is de verhouding van mest en strooisel van groot belang. Dit is te beïnvloeden door al dan niet meer te strooien. Verder is de structuur van het strooisel belangrijk. Riet, bijvoorbeeld, is structuurrijk, en brengt daardoor veel lucht in de hoop. Hierdoor kan de compostering te snel verlopen (de hoop gaat broeien). Hakselen kan helpen, of mengen met tarwestro. Hooi kan precies het tegenovergestelde effect hebben, doordat het verkleeft en er te weinig lucht in de hoop komt. De stal Het systeem waarmee de ruige mest is gemaakt maakt veel uit. De mest die uit een ingestrooide ligboxenstal of een grupstal komt is vaak nog onrijp en moet nog verder rijpen op de hoop voordat die het land op kan. Mest uit een hellingstal daarentegen is vaak al veel Het rantsoen van het vee bepaalt veel van de uiteindelijke kwaliteit van de mest _ruige mest.indd 9 8/26/08 9:15:30 AM

55 Een automatische stroverdeler. 10 Riet wordt geoogst voor strooisel. rijper. Mest uit een potstal is wisselend van kwaliteit. Soms is de mest al goed gerijpt, maar vaak is er onder in de pot nog weinig gebeurd. Zuurstofgebrek in de vastgetrapte mest zet het rijpingsproces stil, en dan moet de mest nog verder rijpen op de mestplaat. Daarom kan het nuttig zijn om de pot op tijd uit te mesten, zodat er in het voorjaar goede mest beschikbaar is. De behandeling Er zijn verschillende mogelijkheden voor een veehouder om in te grijpen in het rijpingsproces op de mestplaat. Over het algemeen wordt aanbevolen om de mesthoop minimaal 1 keer om te zetten. Dit stimuleert het proces en het mengt de hoop. Hou de temperatuur in de gaten. De mesthoop afdekken is nuttig als door regen veel voedingsstoffen Een ingestrooide ligboxenstal. 7339_ruige mest.indd 10 8/26/08 9:15:37 AM

56 Een grupstal. dreigen weg te spoelen. Maar de mesthoop kan er ook te droog van worden. Als dat gebeurt kan besproeiing helpen. Op de mesthoop kan desgewenst extra (drijf-)mest of strooisel worden bijgemengd. Het vee Het soort vee dat in de stal loopt maakt uit voor de mestkwaliteit. De mest van vleesvee en schapen is vaak veel droger (hoger ds-gehalte) dan van melkvee. Bovendien zijn de gehalten stikstof, fosfaat en kali anders doordat melkvee vaak meer krachtvoer in het rantsoen heeft dan vleesvee of schapen. Verder hebben schapen de neiging de mestvloer in een potstal dicht te lopen, terwijl runderen juist meer gaten trappen (lucht). 11 Het type vee maakt uit voor de kwaliteit van de mest. Een overkapte mesthoop kan uitspoeling voorkomen, maar is het de investering waard? 7339_ruige mest.indd 11 8/26/08 9:15:42 AM

57 12 Verbetering van ruige mest in 5 stappen. Stap 1: Bemonster de mest. Zorg dat je weet hoe de huidige kwaliteit van de ruige mest is. Laat een mestmonster door BLGG uitvoeren (zie bijlage). Twee steken per hoop is voldoende. Vergelijk de uitslag met de kengetallen voor goede ruige mest. Stap 2: Bepaal wat er verbeterd moet worden. Dit is de belangrijkste en tevens moeilijkste stap. De uitslag van het mestmonster is belangrijk, maar de cijfers zeggen niet alles. Kijk ook goed naar de mest. Zijn er bijvoorbeeld schimmelplekken, of dampt de hoop erg? Een nuttige tip is het temperaturen van de mesthoop met een compostthermometer. Zo krijg je een indruk van het proces in de hoop. Wat zou er verbeterd moeten worden? Stap 3: Bepaal de mogelijkheden. In het voorgaande hoofdstuk werden 5 knoppen genoemd. Waaraan zou je willen, en vooral kunnen draaien? Verandering van staltype of veesoort is niet altijd mogelijk. Verandering van strooisel wellicht wel. Stap 4: Experimenteer. Op basis van de in deze brochure geleverde informatie moet je nu in staat zijn om een richting te kiezen. Gebruik de bijlage meten is weten. Probeer zaken uit. Strooi eens wat minder. Zet de hoop een keer extra om. Verdeel het vee eens anders over de stal. Experimenteren werkt het best met 1 wijziging tegelijk: het effect van de maatregel is dan het duidelijkst. Stap 5: Herhaal. Herhaal deze procedure eens in de zoveel tijd. Een goed gebruikt mestmonster verdient zijn kostprijs gauw terug. Schakel eventueel een adviseur in. Een compost-thermometer. 7339_ruige mest.indd 12 8/26/08 9:15:44 AM

58 Gebruik van ruige mest: hoe en hoeveel? Ruige mest wordt meestal uitgereden in hoeveelheden variërend van 10 tot 20 m 3 per hectare. Het is belangrijk dat de mest die op het land komt rijp genoeg is. Onrijpe mest blijft lang liggen, en verstikt de grasmat. Het rijpt als het ware op het land verder. Voor weidevogels is het gunstig als niet alle mest fijn wordt geslagen bij het uitrijden. Een grove structuur (doorsnede kluiten > 5 cm) bevordert de beschikbaarheid van nestmateriaal en variatie in het grasland, wat voor weidevogels aantrekkelijk is. Het vroege voorjaar (tot ca. 1 april) is de ideale periode voor het uitrijden, zowel voor de vogels als voor het land. Bij kluiten van 5 centimeter doorsnede duurt het in het voorjaar met normaal weer ca. 5 weken voordat je er bij het maaien niets meer van terugvindt. Ruige mest wordt uitgereden. Voor een optimale bemesting kan het zinvol zijn om de gehaltes in de mest op het mestmonsteruitslag eens te vergelijken met de uitslag van een bodemmonster. Let op gebreken en overschotten in de bodem. Hoe is dit in de mest? Let speciaal op het kali-gehalte. Dit is vaak te laag. Hoeveel ruige mest zit er op de wagen? Normaal lukt het wel om te schatten hoeveel kuub mest er op de wagen ligt, maar hoeveel ton is dat? Het volumegewicht (ton per kuub) van ruige mest varieert van 0,65 (licht) tot 1,0 (zwaar). De verschillen zitten hem met name in: De luchtigheid. Luchtige mest is lichter. Rietstrooisel maakt de mest luchtig, mest op hooibasis is juist veel compacter. De vochtigheid. Natte ruige mest is zwaarder. Mest van schapen en paarden is relatief droog, mest van melkvee is natter. Daarnaast maakt het uit hoeveel strooisel je gebruikt _ruige mest.indd 13 8/26/08 9:15:47 AM

59 14 Bijlage: Meten is weten Op de pagina hiernaast is een afbeelding van de uitslag van een mestmonster van ruige mest te zien. Wat betekenen de kengetallen? Rekenen aan mestkwaliteit kan geld opleveren. Droge stof: dit is de maat voor het vochtgehalte. Hoe hoger het drogestofgehalte, hoe minder vocht. Ruw as: dit ontstaat bij verbranding. Een hoog gehalte hiervan duidt op broei. Een laag gehalte op een weinig actief rijpingsproces. Organische stof: draagt bij aan humusvorming, en kan mineralen binden. Het gehalte organische stof zegt iets over de vriendelijkheid van de mest voor het bodemleven. Organische stof is heel belangrijk voor de bodemstructuur. Stikstof: is het belangrijkste voedingselement. Dit kengetal laat de totale hoeveelheid stikstof in de mest zien. Stikstof-organisch: dit is het deel van de stikstof dat organisch gebonden is (zie kader op pag. 3). Stikstof-ammoniak: dit is het deel van de stikstof dat mineraal beschikbaar is (zie kader op pag. 3). C/N-quotiënt, ofwel de C/N-verhouding. Zie het hoofdstuk over het rijpen van ruige mest. Fosfaat / Kali / Magnesium / Natrium: deze kengetallen geven de gehalten van deze elementen aan in hun voor de plant opneembare verschijningsvorm (P 2 O 5, K 2 O, MgO, Na 2 O). Vergelijk de kengetallen van de uitslag eens met die van de goede ruige mest in het eerste hoofdstuk. Vergeet niet om de gehaltes van de mestmonsteruitslag om te rekenen naar gehaltes per kg 7339_ruige mest.indd 14 8/26/08 9:15:49 AM

ORIËNTEREND ONDERZOEK

ORIËNTEREND ONDERZOEK ORIËNTEREND ONDERZOEK VARIANTEN VASTE MEST VOORZIENING WEIDEVOGELRESERVAAT HOEKSMEER JPMA Rapportnummer: 20090901 Opdrachtgever: Terreinbeherende organisaties in Fryslân en Groningen, p/a It Fryske Gea

Nadere informatie

PROEFPROJECT VASTEMESTVOORZIE- NING WEIDEVOGELRESERVATEN FRYSLÂN/GRONINGEN

PROEFPROJECT VASTEMESTVOORZIE- NING WEIDEVOGELRESERVATEN FRYSLÂN/GRONINGEN A&W-rapport 1109 PROEFPROJECT VASTEMESTVOORZIE- NING WEIDEVOGELRESERVATEN FRYSLÂN/GRONINGEN SAMENVATTING E.B. Oosterveld Altenburg & Wymenga ECOLOGISCH ONDERZOEK BV Veenwouden 2008 In samenwerking met

Nadere informatie

MESTWETGEVING EN WEIDEVOGELRESERVATEN. Een praktische samenvatting van de regelgeving. voor terreinbeheerders en pachters

MESTWETGEVING EN WEIDEVOGELRESERVATEN. Een praktische samenvatting van de regelgeving. voor terreinbeheerders en pachters MESTWETGEVING EN WEIDEVOGELRESERVATEN Een praktische samenvatting van de regelgeving voor terreinbeheerders en pachters In opdracht van: MESTWETGEVING EN WEIDEVOGELRESERVATEN Een praktische samenvatting

Nadere informatie

Paarden 6 mnd., 250 450 kg 11 11,6 127,6 36,6 402,6 17,5 192,5 Paarden 6 mnd., > 450 kg 4 15,0 60,0 47,6 190,4 22,0 88,0 Totaal 204 645 303

Paarden 6 mnd., 250 450 kg 11 11,6 127,6 36,6 402,6 17,5 192,5 Paarden 6 mnd., > 450 kg 4 15,0 60,0 47,6 190,4 22,0 88,0 Totaal 204 645 303 Paardenhouderij in het nieuwe mestbeleid Oosterwolde, 13 januari 2006 Vanaf 1 januari 2006 vallen paarden en pony s onder de Meststoffenwet. Dit levert veel (nieuwe) problemen op. In dit bericht worden

Nadere informatie

Kansen voor mestscheiding

Kansen voor mestscheiding Kansen voor mestscheiding Studiemiddag Inagro 29 maart 2012 Gerjan Hilhorst Livestock Research De Marke Koeien & Kansen is een samenwerkingsverband van 16 melkveehouders, proefbedrijf De Marke, Wageningen

Nadere informatie

Mestbeleid. Verplichte mestverwerking

Mestbeleid. Verplichte mestverwerking Mestbeleid Verplichte mestverwerking Eind december 2013 zijn de details van de verplichte mestverwerking bekend geworden. Dit betekent onder andere dat de verwerkingspercentages en de definitie van verwerken

Nadere informatie

PROEF MESTSCHEIDING WEIDEVOGELRESERVATEN FRYSLÂN EN GRONINGEN 2010

PROEF MESTSCHEIDING WEIDEVOGELRESERVATEN FRYSLÂN EN GRONINGEN 2010 PROEF MESTSCHEIDING WEIDEVOGELRESERVATEN FRYSLÂN EN GRONINGEN 2010 In opdracht van: RAPPORTAGE PROEF MESTSCHEIDING WEIDEVOGELRESERVATEN FRYSLÂN EN GRONINGEN 2010 JPMA Rapportnummer: 20100501 Opdrachtgever:

Nadere informatie

Gezonde koeien en vruchtbare bodems met stro in de box

Gezonde koeien en vruchtbare bodems met stro in de box Gezonde koeien en vruchtbare bodems met stro in de box Stro is een perfect materiaal als strooisel voor in de ligboxen van onze koeien. Het is zacht en droog voor het melkvee, het zorgt voor een toename

Nadere informatie

INVENTARISATIE EN EVALUATIE VAN TECHNISCHE ALTERNATIEVEN VOOR VASTE RUNDERMEST IN WEIDEVOGELRESERVATEN IN FRIESLAND EN GRONINGEN

INVENTARISATIE EN EVALUATIE VAN TECHNISCHE ALTERNATIEVEN VOOR VASTE RUNDERMEST IN WEIDEVOGELRESERVATEN IN FRIESLAND EN GRONINGEN INVENTARISATIE EN EVALUATIE VAN TECHNISCHE ALTERNATIEVEN VOOR VASTE RUNDERMEST IN WEIDEVOGELRESERVATEN IN FRIESLAND EN GRONINGEN Opdrachtgever: Altenburg & Wymenga Rapportnummer: 20080401 Auteur: B. Jonge

Nadere informatie

Mestbeleid. Stelsel van verplichte mestverwerking. 13 januari 2014. Joke Noordsij. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Mestbeleid. Stelsel van verplichte mestverwerking. 13 januari 2014. Joke Noordsij. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Mestbeleid Stelsel van verplichte mestverwerking 13 januari 2014 Joke Noordsij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 1 Inhoud Wat hebben we nu aan mestbeleid Wat gaat er veranderen Stelsel verplichte

Nadere informatie

Uitslag KringloopWijzer

Uitslag KringloopWijzer Uitslag KringloopWijzer Bedrijfspecifieke excretie melkvee Bedrijfs-kringloopscore Jaaropgave : 2014 Omschrijving : plomp 2014 feb15 Naam veehouder : Plomp Agro Vof Straat + huisnummer : Geerkade 10 Postcode

Nadere informatie

Oplossing mestafzet voor de veehouderij in De Liemers

Oplossing mestafzet voor de veehouderij in De Liemers Oplossing mestafzet voor de veehouderij in De Liemers Presentatie Ing. Jaap Uenk MAB LTO Noord afdeling De Liemers, 3 november 2010 Inhoud presentatie Ontwikkeling mestsituatie in Nederland Ontwikkeling

Nadere informatie

Uitslag Excretiewijzer

Uitslag Excretiewijzer Uitslag Excretiewijzer Bedrijfspecifieke excretie van melkvee Bedrijfspecifieke emissie ammoniak Bedrijfspecifieke gebruiksnormen fosfaat Jaaropgave : 2011 Omschrijving : Voorbeeld 2010 Naam veehouder

Nadere informatie

Ammoniakreductie, een zaak van het gehele bedrijf

Ammoniakreductie, een zaak van het gehele bedrijf Ammoniakreductie, een zaak van het gehele bedrijf Pilotveehouder Henk van Dijk Proeftuinadviseur Gerrit de Lange Countus Accountants Proeftuin Natura 2000 Overijssel wordt mede mogelijk gemaakt door: 8

Nadere informatie

EINDRAPPORTAGE PROJECT VASTE MEST VOORZIENING WEIDEVOGELRESERVATEN IN FRYSLÂN EN GRONINGEN

EINDRAPPORTAGE PROJECT VASTE MEST VOORZIENING WEIDEVOGELRESERVATEN IN FRYSLÂN EN GRONINGEN EINDRAPPORTAGE PROJECT VASTE MEST VOORZIENING WEIDEVOGELRESERVATEN IN FRYSLÂN EN GRONINGEN In opdracht van: EINDRAPPORTAGE PROJECT VASTE MEST VOORZIENING WEIDEVOGELRESERVATEN IN FRYSLÂN EN GRONINGEN Opgesteld

Nadere informatie

Koeien & Kansen Koeien & Kansen is een samenwerkingsverband van 16 melkveehouders, proefbedrijf De Marke, Wageningen UR en adviesdiensten. De resultaten vindt u op: www.koeienenkansen.nl Koeien & Kansen

Nadere informatie

Grondgebruik (ha) Grasland 27,00 Bouwland 5,00. Aantal graasdieren (incl. uitgeschaard naar natuurterrein) 100 Melkkoeien 90,0

Grondgebruik (ha) Grasland 27,00 Bouwland 5,00. Aantal graasdieren (incl. uitgeschaard naar natuurterrein) 100 Melkkoeien 90,0 1. CONCLUSIES 1.1. BEDRIJFSSITUATIE Grondgebruik (ha) Grasland 27,00 Bouwland 5,00 Aantal graasdieren (incl. uitgeschaard naar natuurterrein) 100 Melkkoeien 90,0 Melkproductie (totaal per jaar) 765.000

Nadere informatie

Mest, mestverwerking en wetgeving

Mest, mestverwerking en wetgeving Mest, mestverwerking en wetgeving Harm Smit Beleidsmedewerker Economische Zaken, DG AGRO Inhoud Feiten en cijfers. Huidig instrumentarium. Visie op mestverwerking en hoogwaardige meststoffen Toekomstig

Nadere informatie

1. Kan ik mijn ingestuurde mestverwerkingsovereenkomsten (MVO) corrigeren als ik het niet goed heb ingevuld of wil wijzigen?

1. Kan ik mijn ingestuurde mestverwerkingsovereenkomsten (MVO) corrigeren als ik het niet goed heb ingevuld of wil wijzigen? Algemeen 1. Kan ik mijn ingestuurde mestverwerkingsovereenkomsten (MVO) corrigeren als ik het niet goed heb ingevuld of wil wijzigen? Zodra u een MVO heeft ingestuurd kunt u deze niet meer corrigeren.

Nadere informatie

Wat Wanneer Gegevens doorgeven aan Dienst Regelingen

Wat Wanneer Gegevens doorgeven aan Dienst Regelingen Wat Wanneer Gegevens doorgeven aan Dienst Regelingen Registratie bedrijf doorgeven bedrijfsgegevens relatienummer locatie(s) Eenmalig, bij start van uw bedrijf. Ja. Wijzigingen binnen 30 dagen doorgeven

Nadere informatie

Mesdag Zuivelfonds NLTO

Mesdag Zuivelfonds NLTO Onderwerpen Mesdagfonds Actuele thema s die keuze vragen Onderzoek uitspoeling stikstof (WUR) Onderzoek vastlegging CO2 (AEQUATOR) Conclusie en aanbevelingen Mesdag Zuivelfonds NLTO Ontstaan: fonds kwaliteit

Nadere informatie

Hoe maak je een bemestingsplan binnen de gebruiksnormen

Hoe maak je een bemestingsplan binnen de gebruiksnormen Hoe maak je een bemestingsplan binnen de gebruiksnormen Natuur en Landschap Pleasure green Milieu Tonnis van Dijk Nutriënten Management Instituut NMI 3 november 2011 Beperkingen in bemesting Europese regelgeving:

Nadere informatie

Quickscan energie uit champost

Quickscan energie uit champost Quickscan energie uit champost Paddenstoelenpact 27 juni 2018 Stijn Schlatmann en Erik Kosse Achtergrond Wekelijks 16.000 ton champost Strengere regelgeving in Duitsland Kosten voor afvoer ca 15 per ton

Nadere informatie

Water, Land & Dijken. Ruige mest voor weidevogels. Productie, gebruik en kwaliteit

Water, Land & Dijken. Ruige mest voor weidevogels. Productie, gebruik en kwaliteit Water, Land & Dijken 1 Ruige mest voor weidevogels Productie, gebruik en kwaliteit 7339_ruige mest.indd 1 8/26/08 9:15:12 AM Bemesting is essentieel voor goed weidevogelbeheer. Ruige of strorijke mest

Nadere informatie

Resultaten KringloopWijzers 2016

Resultaten KringloopWijzers 2016 Resultaten KringloopWijzers 2016 7 september 2017 Gerjan Hilhorst WLR - De Marke Het belang van lage verliezen Mineralenverliezen belasten het milieu EU beleid: beperken verliezen uit landbouw Streven:

Nadere informatie

Mestscheiding, waarom zou u hiermee aan de slag gaan?

Mestscheiding, waarom zou u hiermee aan de slag gaan? Mestscheiding, waarom zou u hiermee aan de slag gaan? Via project Langs de Linge is er op donderdag 8 december een demonstratie rondom mestscheiding gehouden. Deze demonstratie vond plaats op het melkveebedrijf

Nadere informatie

Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Water

Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Water Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Water 2019 13 Botanisch waardevol grasland Categorie Water Tot in de vijftiger jaren waren veel graslanden rijk aan (bloeiende) kruiden en grassen.

Nadere informatie

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT,

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT Ontwerp-Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van, TRCJZ/2008/3190, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Nadere informatie

Handleiding Centrale Database Kringloopwijzer. Januari 2017

Handleiding Centrale Database Kringloopwijzer. Januari 2017 Handleiding Centrale Database Kringloopwijzer Januari 2017 1 Deze handleiding is bedoeld om de KringloopWijzer in te vullen in de Centrale Database. Inhoudsopgave 1. Inloggen... 3 1.1 Machtigingen... 4

Nadere informatie

NRS Mineraal. Managementproducten - NRS Mineraal. Beslissen van kalf tot koe

NRS Mineraal. Managementproducten - NRS Mineraal. Beslissen van kalf tot koe NRS Mineraal Met ingang van 2006 is in Nederland een nieuwe mestwetgeving ingevoerd die is afgestemd op de Europese normen. Het gebruik van stikstof (N) en fosfaat (P2O5) moet verminderen en er komt meer

Nadere informatie

Scheiding van biologische varkensmest met een decanteercentrifuge

Scheiding van biologische varkensmest met een decanteercentrifuge Scheiding van biologische varkensmest met een decanteercentrifuge Veldhoven, 18 Mei 2004 Ing. W.J.Buiter ZLTO-Advies Inleiding Vanwege de vraag naar organische stof uit biologische varkensmest voor de

Nadere informatie

Mestscheiding Annelies Gorissen

Mestscheiding Annelies Gorissen Mestscheiding Annelies Gorissen 16/05/2017, Kinrooi Dunne fractie Rijk aan N & K Drijfmest Rijk aan N, P en K Mestscheider Dikke fractie Rijk aan P Waarom scheiden? Beperken mestafvoer: concentreren van

Nadere informatie

2. Onderdeel f komt te luiden: f. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;.

2. Onderdeel f komt te luiden: f. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;. Wijziging van de Meststoffenwet (invoering stelsel verantwoorde mestafzet) Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is

Nadere informatie

B i j l a g e 6. N a d e r e o n d e r b o u w i n g g r o n d g e b o n d e n b e d r i j f

B i j l a g e 6. N a d e r e o n d e r b o u w i n g g r o n d g e b o n d e n b e d r i j f B i j l a g e 6. N a d e r e o n d e r b o u w i n g g r o n d g e b o n d e n b e d r i j f Datum: maart 2017 Van: mr. drs. D. Harmsen Aan: dhr. G.J. Klont (gemeente Achtkarspelen) CC: dhr. B. van Dellen

Nadere informatie

Weidevogelbeheer 2016

Weidevogelbeheer 2016 Beheerpakketten Agrarisch Natuur- & Landschapsbeheer 2016 Versie 1.5, 1 Oktober 2015 (Wijzigingen voorbehouden) 1 Grasland met rustperiode - De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot. - Cumulatie

Nadere informatie

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland Provincie Utrecht, afdeling FLO, team NEL, 5 februari 2015 is het basis-natuurgrasland. Het kan overal voorkomen op alle grondsoorten en bij alle grondwaterstanden, maar ziet er dan wel steeds anders uit.

Nadere informatie

Protocol Centrale Database Kringloopwijzer

Protocol Centrale Database Kringloopwijzer Protocol Centrale Database Kringloopwijzer December 2016 Dit protocol is bedoeld om de kringloopwijzer in te vullen in de Centrale Database. Voor het invullen van de stand alone versie van de kringloopwijzer

Nadere informatie

Teelthandleiding wettelijke regels

Teelthandleiding wettelijke regels Teelthandleiding 4.14 wettelijke regels 4.14 Wettelijke regels... 1 2 4.14 Wettelijke regels Versie: april 2016 De belangrijkste wettelijke regels over het gebruik van meststoffen staan in de Meststoffenwet,

Nadere informatie

Be- en verwerken van mest: een zegen voor water en milieu?

Be- en verwerken van mest: een zegen voor water en milieu? Kennisdag emissies, vergroening en verduurzaming in de landbouw Be- en verwerken van mest: een zegen voor water en milieu? Mark Heijmans 2 december 2014 Het speelveld: schaken op meerdere borden Opzet

Nadere informatie

Achtergronden Koeien & Kansen - KringloopWijzer

Achtergronden Koeien & Kansen - KringloopWijzer Achtergronden Koeien & Kansen - KringloopWijzer Achtergrond BEX (Koeien &Kansen) Samenwerking binnen K&K Voorgesteld mestbeleid NL- EU Samen inspelen op ontwikkelingen uit markt en maatschappij Kringloop

Nadere informatie

de bodem in de kringloop wijzer Frank Verhoeven ir Frank

de bodem in de kringloop wijzer Frank Verhoeven ir Frank de bodem in de kringloop wijzer Frank Verhoeven ir Frank Verhoeven Verstand van het platteland! Boerenverstand werken aan praktische duurzaamheid! Zo verkopen we de melk Wat is duurzame melk? Blije koeien:

Nadere informatie

Protocol Centrale Database Kringloopwijzer BEP-Pilot

Protocol Centrale Database Kringloopwijzer BEP-Pilot Protocol Centrale Database Kringloopwijzer BEP-Pilot Januari 2017 1 Dit protocol is bedoeld om de kringloopwijzer in te vullen in de Centrale Database. Inhoudsopgave 1 Inloggen... 3 1.1 Machtigingen...

Nadere informatie

Samenwerking tussen melkveehouderij en akkerbouw

Samenwerking tussen melkveehouderij en akkerbouw Samenwerking tussen melkveehouderij en akkerbouw In het kader van nieuw mestbeleid en toeslagrechten, lust of last? door ing. A.N. (Arno) Vroegindeweij ab Directeur ComponentAgro B.V. Agenda Toeslagrechten

Nadere informatie

Vragen en antwoorden n.a.v. voorlichtingsbijeenkomst over nieuw GLB en nieuw mestbeleid bij Administratiekantoor Woldendorp te Bedum op

Vragen en antwoorden n.a.v. voorlichtingsbijeenkomst over nieuw GLB en nieuw mestbeleid bij Administratiekantoor Woldendorp te Bedum op Vragen en antwoorden n.a.v. voorlichtingsbijeenkomst over nieuw GLB en nieuw mestbeleid bij Administratiekantoor Woldendorp te Bedum op 16-01-2014 1. Tijdelijk en blijvend grasland; wat zijn de gevolgen

Nadere informatie

Fosfaatklasse. Grondmonster

Fosfaatklasse. Grondmonster Bijlage 1: Bedrijf & percelen 1.1. BEDRIJFSGEGEVENS Bedrijfsgegevens Opteren voor derogatie Derogatie toegestaan Biologisch Ja Ja Nee 1.2. PERCELEN Perceelsnummer & naam Opp. (ha) Topoperceel Grondsoort

Nadere informatie

Van Gangbaar naar Biologisch. Drijfveren en uitdagingen van een omschakelingsproces

Van Gangbaar naar Biologisch. Drijfveren en uitdagingen van een omschakelingsproces Van Gangbaar naar Biologisch Drijfveren en uitdagingen van een omschakelingsproces Even voorstellen Boerderij De Bonte Parels Rutger en Christianne Hennipman Thijs (4) en Tobias (2) Boerderij De Bonte

Nadere informatie

Vruchtbare Kringloop Overijssel = Kringlooplandbouw. Gerjan Hilhorst WUR De Marke

Vruchtbare Kringloop Overijssel = Kringlooplandbouw. Gerjan Hilhorst WUR De Marke Vruchtbare Kringloop Overijssel = Kringlooplandbouw Gerjan Hilhorst WUR De Marke Kringlooplandbouw Kringlooplandbouw begint met het verminderen van de verliezen => sluiten van de kringloop => minder aanvoer

Nadere informatie

Handleiding NRS Mineraal Invoer Bemestingsplan

Handleiding NRS Mineraal Invoer Bemestingsplan Handleiding NRS Mineraal Invoer Bemestingsplan Invoer bemestingsplan Via het menu Invoer bemestingsplan van NRS Mineraal kan jaarlijks voor de start van het nieuwe mestjaar het verplichte bemestingsplan

Nadere informatie

Advies Actualisatie bijlage I Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Advies Actualisatie bijlage I Uitvoeringsregeling Meststoffenwet Advies Actualisatie bijlage I Uitvoeringsregeling Meststoffenwet Commissie Deskundigen Meststoffenwet Samenvatting Het ministerie van Economische Zaken (EZ) heeft de Commissie Deskundigen Meststoffenwet

Nadere informatie

Bijlage: Aanpassingen stal voor afvoer verse mest

Bijlage: Aanpassingen stal voor afvoer verse mest Bijlage: Aanpassingen stal voor afvoer verse mest 1 Opslag dagverse mest bij rundveeligboxstal Dagverse mest heeft de hoogste biogaspotentie. Bij vergisting is zodoende het advies om met name dagverse

Nadere informatie

Lessen en Uitdagingen uit Duurzaam Bodembeheer Utrecht West.

Lessen en Uitdagingen uit Duurzaam Bodembeheer Utrecht West. Lessen en Uitdagingen uit Duurzaam Bodembeheer Utrecht West. Wim Honkoop Begeleiding 35 individuele melkveehouders. Al ruim 3 jaar actief in het opstellen en optimaliseren van Kringloopwijzer resultaten.

Nadere informatie

Méér uit mest halen Stand van zaken anno 2017

Méér uit mest halen Stand van zaken anno 2017 Méér uit mest halen Stand van zaken anno 2017 Jaap Uenk DOFCO BV, Twello VAB, 5 oktober 2017 Inhoud Introductie Opties op bedrijfsniveau Mestmarkt in Nederland Export van onbehandelde mest Stand van zaken

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds en uitrijden drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib 2016.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds en uitrijden drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib 2016. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 46607 7 september 2016 Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 6 september 2016, nr. WJZ/16125101,

Nadere informatie

ALGEMEEN. 1. Projecttitel Strategieën voor optimale inzet van mest, mestproducten en kunstmesttypen. 2. Programmatitel -

ALGEMEEN. 1. Projecttitel Strategieën voor optimale inzet van mest, mestproducten en kunstmesttypen. 2. Programmatitel - ALGEMEEN 1. Projecttitel Strategieën voor optimale inzet van mest, mestproducten en kunstmesttypen 2. Programmatitel - 3. Onderzoeks-/projectleider en trekker instituut Wageningen UR Livestock Research:

Nadere informatie

De Vogelvriendelijke weken van Ekoplaza en Vogelbescherming

De Vogelvriendelijke weken van Ekoplaza en Vogelbescherming De Vogelvriendelijke weken van Ekoplaza en Vogelbescherming Concept criteria voor akkerbouw om de mate van Vogelvriendelijk boeren te bepalen De grondstoffenleverancier van het product is een agrarisch

Nadere informatie

Landschapswaaier Bouwstenen voor duurzame landbouw en natuur in het Groene Hart Henk Kloen en Rita Joldersma, CLM

Landschapswaaier Bouwstenen voor duurzame landbouw en natuur in het Groene Hart Henk Kloen en Rita Joldersma, CLM Landschapswaaier Bouwstenen voor duurzame landbouw en natuur in het Groene Hart Henk Kloen en Rita Joldersma, CLM Download rapport: www.clm.nl/publicaties/data/671.pdf In opdracht van Staatsbosbeheer en

Nadere informatie

2.1.6 Grasland zonder klaver: Natrium

2.1.6 Grasland zonder klaver: Natrium 2.1.6 Grasland zonder klaver: Natrium Het natriumadvies voor grasland is niet gericht op verhoging van de opbrengst, maar wordt uitsluitend gegeven met het oog op de gezondheidstoestand van het rundvee

Nadere informatie

Mestbeleid in Nederland

Mestbeleid in Nederland Mestbeleid in Nederland Harm Smit Senior beleidsmedewerker Ministerie van Economische Zaken, DG AGRO Inhoud 1. Mest van Nederland a. Productie b. Gebruik 2. Beleidsontwikkelingen a. Vijfde Actieprogramma

Nadere informatie

Compostering reststromen van Vaste Planten- en Zomerbloementelers. Casper Slootweg

Compostering reststromen van Vaste Planten- en Zomerbloementelers. Casper Slootweg Compostering reststromen van Vaste Planten- en Zomerbloementelers Casper Slootweg Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, onderdeel van Wageningen UR Business Unit Bloembollen, Boomkwekerij & Fruit Oktober

Nadere informatie

Koeien & Kansen Koeien & Kansen is een samenwerkingsverband van 16 melkveehouders, proefbedrijf De Marke, Wageningen UR en adviesdiensten. De resultaten vindt u op: www.koeienenkansen.nl Koeien & Kansen

Nadere informatie

Minder mestafvoer door mestscheiding?

Minder mestafvoer door mestscheiding? Minder mestafvoer door mestscheiding? Koeien & Kansen-stappenplan voor bepaling van voordelen voor het individuele melkveebedrijf September 2009 Rapport nr. 54 Rapport Plant Research International nr.

Nadere informatie

Mineralenmanagement en economie. Jaap Gielen Specialist melkveehouderij

Mineralenmanagement en economie. Jaap Gielen Specialist melkveehouderij Mineralenmanagement en economie Jaap Gielen Specialist melkveehouderij Mineralenmanagement en economie Als maatregelen goed zijn voor het sluiten van de kringloop, zijn ze dan ook goed voor het vullen

Nadere informatie

De KringloopWijzer & bodem

De KringloopWijzer & bodem De KringloopWijzer & bodem Arnold Froklage Agrifirm Exlan 16-7-2015 Zwolle Agenda Achtergrond mestbeleid De KringloopWijzer Resultaten Vruchtbare Kringloop Achterhoek Vragen test Produceren binnen milieurandvoorwaarden

Nadere informatie

Kalvermest scheiden op bedrijfsniveau. Edze Westra Msc Stroe/Wekerom

Kalvermest scheiden op bedrijfsniveau. Edze Westra Msc Stroe/Wekerom Kalvermest scheiden op bedrijfsniveau Edze Westra Msc. 8-2-2018 Stroe/Wekerom Aanleiding Mestwet Verwachtingen Wettelijke maatregelen Mestscheiding Wat is mestscheiden? Producten Voorbeeld resultaten Mestafzet

Nadere informatie

> Retouradres Postbus EK Den Haag Directoraat-generaal Agro

> Retouradres Postbus EK Den Haag Directoraat-generaal Agro > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Postadres Postbus 20401

Nadere informatie

Kosten/baten-analyse MC-installaties en gebruikerservaringen MC

Kosten/baten-analyse MC-installaties en gebruikerservaringen MC Kosten/baten-analyse MC-installaties en gebruikerservaringen MC LEI Wageningen UR: Co Daatselaar Aanleiding en doelstellingen onderzoek Veel mest elders af te zetten tegen hoge kosten, druk verlichten

Nadere informatie

Handleiding voor invullen excretiewijzer (BEX, BEA)

Handleiding voor invullen excretiewijzer (BEX, BEA) Handleiding voor invullen excretiewijzer (BEX, BEA) De excretiewijzer berekent de bedrijfsspecifieke excretie van stikstof en fosfaat via de mest (BEX). Daarnaast kan dit programma ook de bedrijfsspecifieke

Nadere informatie

3 november 2011 Ben Rooyackers

3 november 2011 Ben Rooyackers 3 november 2011 Ben Rooyackers Mestac, mestproducenten coöp. Afzet drijfmest (300.000 ton/jaar) Vooraf gemaakte afspraken Faciliteert mestverwerking; Begeleiding, stimulering gebruik nieuwe generatie meststoffen

Nadere informatie

Milieu. Waterkwaliteit: Denk aan: nitraat uitspoeling / erfwater / gewasbeschermingsmiddelen / alles wat oppervlakte- en grondwater kan vervuilen

Milieu. Waterkwaliteit: Denk aan: nitraat uitspoeling / erfwater / gewasbeschermingsmiddelen / alles wat oppervlakte- en grondwater kan vervuilen Naam: Milieu Waterkwaliteit: Denk aan: nitraat uitspoeling / erfwater / gewasbeschermingsmiddelen / alles wat oppervlakte- en grondwater kan vervuilen Slootrandenbeheer Baggeren Krabbescheer bevorderen

Nadere informatie

BLk format Bedrijfsnatuurplan BLk melkkoe 1 ster

BLk format Bedrijfsnatuurplan BLk melkkoe 1 ster BLk format Bedrijfsnatuurplan BLk melkkoe 1 ster Adviseur: Bedrijfsnaam: UBN: Datum: BLk Format Bedrijfsnatuurplan versie 1.0, dd. 10.04.2019 Pagina 1 van 7 1. Meting ALGEMENE INFORMATIE Bedrijf gelegen

Nadere informatie

BEMESTINGSPROEVEN NETWERK MICROVERGISTERS. Albert-Jan Bos Dinsdag 22 november 2016

BEMESTINGSPROEVEN NETWERK MICROVERGISTERS. Albert-Jan Bos Dinsdag 22 november 2016 BEMESTINGSPROEVEN NETWERK MICROVERGISTERS Albert-Jan Bos Dinsdag 22 november 2016 BEMESTINGSPROEVEN NETWERK MICROVERGISTERS Opbrengstproeven De Marke en Den Eelder 2015 en 2016 Meting NH 3 emissie De Marke

Nadere informatie

De organische stof balans: nuttig instrument voor bouw- èn grasland. NMI, Marjoleine Hanegraaf. Opstellen van een balans. Principe van een OS- balans

De organische stof balans: nuttig instrument voor bouw- èn grasland. NMI, Marjoleine Hanegraaf. Opstellen van een balans. Principe van een OS- balans De organische stof balans: nuttig instrument voor bouw- èn grasland. NMI, Marjoleine Hanegraaf Principe van een OS- balans Het doel van een OS-balans is handhaven van het organische stofgehalte. Aanvoerbronnen

Nadere informatie

Verruiming van de stikstofruimte voor beweid grasland ten laste van de stikstofruimte voor gemaaid grasland op zand- en lössgronden

Verruiming van de stikstofruimte voor beweid grasland ten laste van de stikstofruimte voor gemaaid grasland op zand- en lössgronden Verruiming van de stikstofruimte voor beweid grasland ten laste van de stikstofruimte voor gemaaid grasland op zand- en lössgronden Jaap Schröder (WPR, Wageningen UR), 26 april 2017 Samenvatting Melkveebedrijven

Nadere informatie

Weidevogelbeheer 2016

Weidevogelbeheer 2016 Beheerpakketten Agrarisch Natuur- & Landschapsbeheer 2016 16 februari 2015 (Wijzigingen voorbehouden) 1 Grasland met rustperiode - De beheereenheid is ten minste 0,5 hectare groot. - Cumulatie met alle

Nadere informatie

Vrijloopstal - Compoststal

Vrijloopstal - Compoststal Vrijloopstal - Compoststal De vrijloopstal op basis van compostbodem staat volop in de belangstelling. Dit vanwege de aandacht voor diergezondheid & dierwelzijn (de koeien kunnen er vrij rondlopen), emissies,

Nadere informatie

CRV Mineraal Bedrijfsspecifieke excretie

CRV Mineraal Bedrijfsspecifieke excretie Bedrijfsspecifieke excretie In samenwerking met: Verwerkingsdatum 27/05/14 blad 1/3 Voergegevens Voorraad begin Hoeveelheid VEM Re (g) N (g) P (g) 425960 Graskuil 160 pakken 140* 39810 890 187.5 30.0 4.1

Nadere informatie

Het belang van kruidenrijk grasland voor de Grutto Grutto-onderzoek Rijksuniversiteit Groningen

Het belang van kruidenrijk grasland voor de Grutto Grutto-onderzoek Rijksuniversiteit Groningen Het belang van kruidenrijk grasland voor de Grutto Grutto-onderzoek Rijksuniversiteit Groningen Krijn Trimbos Projectleider weidevogelbeheer Landschap Noord Holland Langjarig Demografisch Onderzoek = Burgerlijke

Nadere informatie

Bijeenkomst Beheerconvenant Blauwzaam Lint. 10 december 2015. Presentatie Wageningen UR

Bijeenkomst Beheerconvenant Blauwzaam Lint. 10 december 2015. Presentatie Wageningen UR Bijeenkomst Beheerconvenant Blauwzaam Lint 10 december 2015 Presentatie Wageningen UR Meedenksessie kansen voor duurzaam beheer Parallel aan de totstandkoming van het beheerconvenant heeft Blauwzaam via

Nadere informatie

Deze toelichting is opgesteld door het CBS op verzoek van het Ministerie van LNV.

Deze toelichting is opgesteld door het CBS op verzoek van het Ministerie van LNV. Toelichting op de cijfers van de mestproductie in 2018 zoals berekend in de vorm van momentopnames in kwartaalrapportages en zoals gepubliceerd als voorlopige cijfers d.d.15-2-2018 op de CBS-website. Deze

Nadere informatie

SYMPOSIUM 28 maart Welkom!

SYMPOSIUM 28 maart Welkom! Welkom! Programma Ontvangst Opening 1e lezing: Mevr. R. Verbakel - ABAB 2e lezing: Dhr. W. van der Heijden - ABAB 3e lezing: Dhr. H. Griemelink - Subli Behandeling vragen Afsluiting Mestbeleid vanaf 2006

Nadere informatie

Handleiding invullen van Kringloopwijzer in de Centrale Database

Handleiding invullen van Kringloopwijzer in de Centrale Database Handleiding invullen van Kringloopwijzer in de Centrale Database Inhoud 1. Inloggen op Mijn Kringloopwijzer... 3 1.1 Machtigingen... 3 2. Invullen van de Kringloopwijzer... 4 3. Bedrijf... 5 4. Klimaat...

Nadere informatie

Uitmijnen van voormalige landbouwgrond in het Drents- Friese Wold

Uitmijnen van voormalige landbouwgrond in het Drents- Friese Wold Figuur 1. Overzicht van het Drent-Friese Wold. De landbouwenclave Oude Willem (rood omrand) ligt als een wig midden in het gebied. Uitmijnen van voormalige landbouwgrond in het Drents- Friese Wold Omvorming

Nadere informatie

Afvoer mest ter compensatie van aanvoer graan en stro

Afvoer mest ter compensatie van aanvoer graan en stro Afvoer mest ter compensatie van aanvoer graan en stro notitie voor Boeren voor Natuur, polder van Biesland Marleen Plomp, augustus 2011 1 Inleiding Boeren voor Natuur is gebaseerd op het principe van nul-aanvoer,

Nadere informatie

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, Gelet op de artikelen 17 en 31 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren; BESLUIT:

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, Gelet op de artikelen 17 en 31 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren; BESLUIT: MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 30 januari 2009, nr. TRCJZ/2009/244, houdende wijziging van de Regeling tijdelijke

Nadere informatie

Handleiding invullen van KringloopWijzer in de Centrale Database

Handleiding invullen van KringloopWijzer in de Centrale Database Handleiding invullen van KringloopWijzer in de Centrale Database Inhoud Inloggen op Mijn KringloopWijzer... 3 Invullen van de KringloopWijzer... 4 Bedrijf... 5 Klimaat... 6 Dier... 7 Veestapel... 7 Graasdieren...

Nadere informatie

Wormenland en vliegjesland. Voedselaanbod voor grutto s en gruttojongen

Wormenland en vliegjesland. Voedselaanbod voor grutto s en gruttojongen Wormenland en vliegjesland Voedselaanbod voor grutto s en gruttojongen april 2006 Waarom de grutto? De grutto is een kwetsbare vogelsoort waarvan net als van andere vogelsoorten de aantallen achteruitgaat

Nadere informatie

Gedetailleerde doelen Duurzame Zuivelketen

Gedetailleerde doelen Duurzame Zuivelketen Gedetailleerde doelen Duurzame Zuivelketen Inleiding Via de Duurzame Zuivelketen streven zuivelondernemingen (NZO) en melkveehouders (LTO) gezamenlijk naar een toekomstbestendige en verantwoorde zuivelsector.

Nadere informatie

Laag bodemoverschot deelnemers Vruchtbare Kringloop Overijssel

Laag bodemoverschot deelnemers Vruchtbare Kringloop Overijssel Laag bodemoverschot deelnemers Vruchtbare Kringloop Overijssel Gerjan Hilhorst (WLR De Marke) In het project Vruchtbare Kringloop Overijssel hebben 220 bedrijven in 2014 een gemiddeld bodemoverschot van

Nadere informatie

Bemonstering bij continue productie van vaste mest

Bemonstering bij continue productie van vaste mest Bemonstering bij continue productie van vaste mest Paul Hoeksma Wageningen UR Livestock Research februari 2016 1 Wageningen UR (University & Research centre) Inleiding Het Accreditatieprogramma bemonstering

Nadere informatie

Kwaliteitsregeling KeurMest

Kwaliteitsregeling KeurMest Module: Gebruiker Categorieën: 'Akkerbouw' en 'Vollegrondsgroenteteelt' Versie 1.1 11-6-2019 Normdocument Norm Voorschrift Interpretatie voorschrift Ingangsdatum Meetmethode A B C D NVT KO Algemeen A1

Nadere informatie

Strategieën voor graslandbemesting

Strategieën voor graslandbemesting Strategieën voor graslandbemesting Auteurs An Schellekens Joos Latré In samenwerking met Luc Van Dijck 7/04/2014 www.lcvvzw.be 2 / 8 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave... 3 Inleiding... 5 Effecten van soort van

Nadere informatie

Moderne grasmengsels voor circulaire melkveehouderij

Moderne grasmengsels voor circulaire melkveehouderij Moderne grasmengsels voor circulaire melkveehouderij Smart Fertilization day Edward Ensing, november 2018 Bemesting wordt belangrijker Circulaire landbouw afval bestaat niet Doelstelling: Eiwit van eigen

Nadere informatie

Bemesting Gras Hogere ruwvoeropbrengst

Bemesting Gras Hogere ruwvoeropbrengst Bemesting Gras 2017 Hogere ruwvoeropbrengst oktober 2016 Top Flow entec fl voor in drijfmest Top Flow entec fl: hogere benutting stikstof uit drijfmest Plant N 2 O lachgas Organische stikstof Mineralisatie

Nadere informatie

Iets minder voordeel BEX in 2014 op Koeien & Kansenbedrijven

Iets minder voordeel BEX in 2014 op Koeien & Kansenbedrijven Iets minder voordeel BEX in 2014 op Koeien & Kansenbedrijven Aart Evers, Michel de Haan en Gerjan Hilhorst In 2014 is het mestbeleid behoorlijk gewijzigd. Dit leidt in het algemeen tot meer mestafvoer

Nadere informatie

Wat moet de landbouwer doen? - Vlaamse Landmaatschappij

Wat moet de landbouwer doen? - Vlaamse Landmaatschappij pagina 1 van 5 U bent hier : Vlaamse Landmaatschappij > Land- & tuinbouwers > Mestbank > Derogatie > Wat moet de landbouwer doen? Wat moet de landbouwer doen? De voorwaarden verbonden aan derogatie, zijn

Nadere informatie

(CMC) composteren; grof doorploegen van wet en regelgeving

(CMC) composteren; grof doorploegen van wet en regelgeving (CMC) composteren; grof doorploegen van wet en regelgeving Compositie van beelden en uitspraken van verschillende bronnen Tbv verduidelijking en discussie, niet om er rechten aan te ontlenen Het speelveld

Nadere informatie

MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 19 NOVEMBER 1998. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering inzake de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische

Nadere informatie

BIJLAGE 4 - NADERE BESCHRIJVING VAN HET VOORNEMEN

BIJLAGE 4 - NADERE BESCHRIJVING VAN HET VOORNEMEN BIJLAGE 4 - NADERE BESCHRIJVING VAN HET VOORNEMEN Het landelijk gebied is constant in beweging. Er worden nieuwe technieken toegepast in de agrarisch bedrijfsvoering en ruimte gezocht voor functies die

Nadere informatie

Creëren kruidenrijkgrasland

Creëren kruidenrijkgrasland Creëren kruidenrijkgrasland Nick van Eekeren Jan de Wit Projecten: Winst en Weidevogels, Koeien & Kruiden Partners: Van Hall Larenstein, VIC, PPP-Agro Kruidenrijk grasland op boerenland Vroeger extensieve

Nadere informatie

Esdonk 8, Gemert. Onderbouwing grondgebonden karakter. Rundveehouderij Meulepas V.O.F. Bedrijfsopzet Esdonk 8, Gemert

Esdonk 8, Gemert. Onderbouwing grondgebonden karakter. Rundveehouderij Meulepas V.O.F. Bedrijfsopzet Esdonk 8, Gemert Onderbouwing grondgebonden karakter Rundveehouderij Meulepas V.O.F. Onderbouwing grondgebonden karakter rundveehouderij Esdonk 8 - Gemert 1 INHOUD 1 Inleiding 3 2 Locatie 4 3 Beschrijving van de inrichting

Nadere informatie