BVE ZN COMMISSIE VOOR MEDEZEGGENSCHAPSGESCHILLEN VOOR HET KATHOLIEK BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE IN ZUID-NEDERLAND BVE ZN

Transcriptie

1 BVE ZN COMMISSIE VOOR MEDEZEGGENSCHAPSGESCHILLEN VOOR HET KATHOLIEK BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE IN ZUID-NEDERLAND BVE ZN UITSPRAAK in het geschil tussen: het College van Bestuur van A, gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen het College van Bestuur gemachtigde: mevrouw mr. drs. J. Kolen en de medezeggenschapsraad van C, verweerster, hierna te noemen de medezeggenschapsraad dan wel de MR, gemachtigde: de heer mr. W. Lindeboom 1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij verzoekschrift van 9 juli 2008 ingekomen op 10 juli 2008 heeft het College van Bestuur een instemmingsgeschil aan de Commissie voorgelegd over een vijftal voorgenomen besluiten met betrekking tot de taakverdeling en de taakbelasting als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder h, van de WMO Bij brief van 11 september 2008 heeft het College van bestuur een aanvulling op het verzoekschrift ingediend. De MR heeft op 31 oktober 2008 een verweerschrift ingediend. De Commissie heeft het geschil mondeling behandeld ter zitting van 26 november 2008 te Utrecht. Het College van Bestuur werd vertegenwoordigd door de heer drs. D, voorzitter College van Bestuur, de heer E, secretaris College van Bestuur, bijgestaan door de gemachtigde. De MR verscheen in de personen van mevrouw F, mevrouw G en de heer H., bijgestaan door de gemachtigde. 2. DE FEITEN De Commissie gaat op grond van de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten. Voor de personeelsleden van C is het taakbeleid vastgelegd in de Beleidsnotitie Taakbeleid CAO BVE die is vastgesteld in het Instellings Georganiseerd Overleg op 23 juni 2005 en gewijzigd op 4 maart In dit taakbeleid dat zijn basis vindt in de CAO BVE , artikelen F-5 tot en met F-10, staat het werken met het vrije jaartaakmodel voorop. Het vrije jaartaakmodel gaat uit van een verdeling van werkzaamheden op basis van competenties. Bij de verdeling van de taken wordt rekening gehouden met de teamsamenstelling. De percentages voor coördinatie en beheer alsmede voorbereiding en nazorg uit het geregelde model kunnen al dan niet worden losgelaten. Als het definitieve voorstel tot verdeling van de taken de vereiste meerderheid van stemmen van de teamleden niet krijgt, geldt het geregelde jaartaakmodel. In het geregelde model is de normjaartaak van een docent onderverdeeld in 823 klokuren voor uitvoerende taken, 415 klokuren voor voorbereiding en nazorg, 255 klokuren voor coördinatie en beheer en 166 klokuren voor deskundigheidsbevordering. Los van de keuze van het jaartaakmodel geldt voor alle leden van het onderwijsgevend personeel van de instelling een instituutsgebonden werkweek van 36 klokuren. In een bijlage die behoort bij de beleidsnotitie inzake het taakbeleid is de uitvoering geregeld van de reductie van de jaartaak van personeelsleden van 57,5 jaar en ouder. Het taakbeleid met betrekking tot beginnende leraren is vervat in paragraaf 3, onder c,

2 van de notitie Beleid beginnend medewerker. In de CAO BVE is een nieuwe set van afspraken gemaakt over de werkverdeling. Dit nieuwe pakket vervangt de vrije en geregelde jaartaakmodellen zoals bedoeld in de artikelen F-6 respectievelijk F-7 van de CAO BVE en treedt in werking met ingang van 1 augustus Nieuw is ook dat in artikel F-1 van de CAO BVE onder het kopje Arbeidsduur de kaders worden gegeven voor de inzet van het personeel. Meer concreet betreffen deze kaders de omvang van de normjaartaak, de omvang van de werkweek en het aantal dagen waarop de medewerker per jaar kan worden ingezet. In de artikelen F-5 tot en met F-10 van de CAO BVE is onder het kopje de organisatie van het werk geregeld dat de medewerkers van een organisatorische eenheid in overleg met hun leidinggevende en met inachtneming van artikel F-1 de taken verdelen. De leidinggevende legt daartoe een begroting van taken en middelen voor aan de betrokken medewerkers en inventariseert de wensen van de medewerkers ten aanzien van hun inzetbaarheid en werktijden. De medewerkers bespreken vervolgens hoe zij de werkzaamheden gaan verdelen en zij doen hierover een voorstel aan de leidinggevende. De leidinggevende past het voorstel zo nodig aan, waarna er een stemming plaatsvindt aan de hand van one man one vote. De voorgestelde werkverdeling wordt vastgesteld als deze de instemming heeft verkregen van de meerderheid van de desbetreffende medewerkers. In artikel F-6 is bepaald dat in geval de voorgestelde werkverdeling niet de instemming heeft verkregen van de meerderheid van de desbetreffende medewerkers de leidinggevende de werkzaamheden toedeelt conform de terugvaloptie. Aan de medewerkers die direct bij het primaire proces zijn betrokken en die benoemd zijn in een functie met een carrièrepatroon van schaal 9 of hoger worden hierbij conform het bepaalde in artikel E-9 van de CAO BVE uren voor scholing en professionalisering opgedragen. Verder geldt dat de medewerkers voor ten hoogste 1200 uur worden ingezet voor directe onderwijstaken en de daarvoor noodzakelijke voorbereiding en nazorg en voorts dat de overige uren van de betrekkingsomvang worden besteed aan alle overige werkzaamheden die bij de functie horen. In artikel F-7 is bepaald dat in overleg tussen de werkgever en de medewerker of in het IGO van artikel F-6 kan worden afgeweken. De medewerker kan op grond van het bepaalde in artikel F-8 een geschil aanhangig maken bij de interne geschillencommissie over de taken die hem zijn opgedragen. Het College van Bestuur van C heeft besloten met ingang van 1 augustus 2008 uitvoering te geven aan de werkverdelingsprocedure zoals bedoeld in de artikelen F-5 en F-6 van de CAO BVE In een notitie van 26 mei 2008 van het College van Bestuur aan de medezeggenschapsraad is voorgesteld dat voor de uitvoering van de procedure betreffende de verdeling van de werkzaamheden als bedoeld in artikel F-5 zonder nadere aanvulling de CAO BVE wordt gevolgd. Voorts stelt het College van Bestuur voor dat in geval van de terugvaloptie als bedoeld in artikel F-6 de volgende kaders gelden: huidige of nieuwe werkzaamheden dan wel vak(gebied); complexiteit van de werkzaamheden zoals aantal vakken of vakgebieden, niveaus of doelgroepen, meerdere teams of scholen, innovatie of vernieuwing, relatie met het werkveld; oudere en startende medewerkers zoals een aangepast takenpakket, extra begeleiding en ondersteuning; de voorkeur en wensen van de medewerkers. Het bepaalde over de werkverdeling in de artikelen F-5 tot en met F-10 van de CAO BVE is voor het College van Bestuur voorts aanleiding geweest een aantal hiermee verband houdende beleidsregelingen, die kaders ter zake bevatten, te herzien. In de notitie van 26 mei 2008 stelt het College van Bestuur voor dat: de 100 pauze-uren zoals in de Kadernotitie Personeelsbeleid bij de uitwerking van het geregelde model opgenomen onder de taken coördinatie en beheer vervallen; bij de toepassing van artikel F-5 het team de plaats- en tijdgebondenheid van de werkweek bepaalt en in geval van de terugvaloptie van artikel F-6 een instituutsgebonden werkweek van 40 uur geldt. Dit voorstel van het College van Bestuur brengt een wijziging van de werktijdenregeling mee; de Uitvoeringsregeling reductie jaartaak personeelsleden van 57,5 jaar en ouder met ingang van 1 augustus 2008 eindigt, met dien verstande dat een overgangsregeling van toepassing is; het taakbeleid ten aanzien van beginnende leraren zoals opgenomen in paragraaf 3, onder c, van de Beleidsnotitie beginnend medewerker met ingang van 1 augustus 2008 eindigt.

3 Het College van Bestuur heeft op 4 maart, 18 maart, 8 april, 22 april en 13 mei 2008 overleg gevoerd met de MR om deze te informeren en te consulteren over de bestuursvoornemens ten aanzien van de verdeling van de werkzaamheden met ingang van 1 augustus Op 26 mei 2008 heeft het College van Bestuur de ter zake te nemen besluiten ter instemming aan de MR voorgelegd. In de overlegvergadering van 10 juni 2008 heeft de MR te kennen gegeven de instemming aan de bestuursvoorstellen te onthouden. Bij brief van 24 juni 2008 heeft de MR dit standpunt schriftelijk bevestigd. Het College van Bestuur heeft op 1 juli 2008 een schrijven van de raadsman van de MR en op 3 juli 2008 een schrijven met een tegenvoorstel van de MR ontvangen. Na overleg met de MR op 1 juli, 4 juli en 9 juli 2008 heeft het College van bestuur het geschil op 9 juli 2008 ter behandeling bij de Commissie aangemeld. 3. STANDPUNT VAN HET COLLEGE VAN BESTUUR Het College van Bestuur stelt zich op het standpunt dat artikel F-5 van de CAO BVE een uitputtende regeling bevat betreffende de taakverdeling door de medewerkers van een organisatorische eenheid in overleg met hun leidinggevende. Uitgaande van de eigen verantwoordelijkheid van de medewerkers heeft het College van Bestuur als beleid bepaald dat de teams zelf royaal de ruimte krijgen om rekening houdend met de aard en inhoud van ieders werkzaamheden het (onderlinge) gewicht van de taken te bepalen. Dit is in lijn met de besturingsfilosofie van de organisatie. Zo is grootschaligheid klein georganiseerd door te werken met resultaatverantwoordelijke teams. Het hanteren van generieke percentages en normeringen voor de verdeling van de werkzaamheden past daar niet bij. Voor de te nemen bestuursbesluiten geldt voorts als uitgangspunt dat de medewerkers duurzaam inzetbaarheid zijn. Anders dan in het verleden geldt een reductie van uren niet meer als basisprincipe. Voor wat betreft de vaststelling van de taakbelasting stelt het College van Bestuur zich op het standpunt dat het personeelsdeel van de medezeggenschapsraad instemmingsrecht ter zake heeft. Voor de terugvaloptie zoals bedoeld in artikel F-6 van de CAO BVE heeft het College van Bestuur in de vorm van criteria en uitgangspunten een viertal algemene beleidskaders geformuleerd die ter instemming zijn voorgelegd aan het personeelsdeel van de medezeggenschapsraad. Deze algemene beleidskaders zijn voldoende richtinggevend om tot een reële taakbelasting van de medewerkers te komen. Ten aanzien van oudere en startende medewerkers moet beleid geformuleerd worden dat gericht is op optimale en duurzame inzetbaarheid. Het College van Bestuur stelt dat het recht van de medewerkers op korte pauzes blijft bestaan en dat de werktijdenregeling ter zake gewijzigd noch aangevuld wordt. Het College van Bestuur voert daartoe aan dat het gewicht van de uit te voeren taken van de medewerkers voortaan leidend is voor het vaststellen van de taakbelasting en dat dit meebrengt dat de '100 pauze-uren', die in de praktijk zijn verworden tot een reductie op de jaartaak, vervallen. In geval van de terugvaloptie is het niet meer dan redelijk dat het College van Bestuur van de medewerkers vraagt dat zij de werkweek van 40 uur volledig benutten. Het College van Bestuur concludeert dat zijn te nemen besluiten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en deugdelijk zijn gemotiveerd. 4. STANDPUNT VAN DE MEDEZEGGENSCHAPSRAAD De medezeggenschapsraad stelt zich op het standpunt dat het College van Bestuur in strijd handelt met de WMO De medezeggenschapsraad voert daartoe aan dat het College van Bestuur de te nemen bestuursbesluiten al uitvoert. Uitsluitend het feit dat in de CAO BVE andere afspraken zijn gemaakt over de procedure van de taakverdeling vormt onvoldoende grondslag om het taakbelastingsbeleid, de werktijdenregeling, het seniorenbeleid en het beleid betreffende startende medewerkers ingrijpend te wijzigen of te laten vervallen. Voorstellen daartoe behoort het College van Bestuur te beargumenteren op basis van een grondig onderzoek en een afweging van alle betrokken belangen. Informatie en overleg dienen op een zodanige wijze te geschieden dat van een reële en open uitwisseling van argumenten en standpunten

4 sprake is. Op C is het bestaande taakbeleid vastgelegd in de Beleidsnotitie Taakbeleid CAO BVE. Dit taakbeleid sluit aan bij het werken met resultaatverantwoordelijke teams. Het volgen van het vrije jaartaakmodel staat voorop. Maar als een team er niet uitkomt, geldt het geregelde jaartaakmodel. Het bepaalde in de CAO BVE noopt niet tot wijziging van het eerder vastgestelde taakbeleid omdat het vrije jaartaakmodel op C al geruime tijd uitgangspunt is. De medezeggenschapsraad stelt zich op het standpunt dat het personeelsdeel van de medezeggenschapsraad voorafgaand aan de toepassing van artikel F-5 van de CAO BVE dient in te stemmen met de wijziging van het taakbeleid. Voor wat betreft de toepassing van artikel F-6 van de CAO BVE formuleert het College van Bestuur een viertal uiterst algemene criteria die ook voor de toepassing van artikel F-5 van de CAO onvoldoende specifiek zouden zijn. In ieder geval ontbreken criteria op grond waarvan de leidinggevende het (onderlinge) gewicht van de taken van de desbetreffende medewerkers kan bepalen. Door de 100 pauze-uren te schrappen stijgt het aantal uren waarop een fulltime docent inzetbaar is in een keer met 100 uur per jaar. De CAO BVE noodzaakt niet tot het laten vervallen van het taakverlichtingsbeleid met betrekking tot oudere onderscheidenlijk beginnende medewerkers. In de CAO BVE is expliciet tot uitdrukking gebracht dat het College van Bestuur ter zake beleid behoort vast te stellen. Voor wat betreft de instituutsgebonden werkweek dwingt de CAO BVE het College van Bestuur niet het van toepassing zijnde maximum van 36 uur te verhogen naar 40 uur. 5. OORDEEL VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid van de Commissie en de ontvankelijkheid van het verzoek C is aangesloten bij de Commissie. Op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, WMO 1992 is de Commissie bevoegd van het geschil kennis te nemen indien het College van Bestuur ten aanzien van een te nemen, na overleg al dan niet gewijzigd, besluit dat ingevolge artikel 8 instemming behoeft van het personeelsdeel van de medezeggenschapsraad, de vereiste instemming niet heeft verworven en het College van Bestuur zijn voorstel wenst te handhaven. Het College van Bestuur heeft binnen de in artikel 20, eerste lid, WMO 1992 gestelde termijn van drie maanden aan de medezeggenschapsraad meegedeeld het voorstel aan de Commissie voor te leggen. Na deze mededeling is het College van Bestuur daartoe binnen korte termijn overgegaan. Het gegeven dat het College van Bestuur de te nemen besluiten per 1 augustus 2008 heeft geëffectueerd, doet naar het oordeel van de Commissie niet af aan de bevoegdheid de bestuursbesluiten te toetsen aan de door haar aan te leggen beoordelingsmaatstaven. De Commissie acht zich mitsdien bevoegd van het geschil kennis te nemen. Het toetsingskader Op grond van artikel 20, derde lid, WMO 1992 beoordeelt de Commissie of het College van Bestuur bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn voorstel heeft kunnen komen. De uitspraak van de Commissie is bindend voor het College van Bestuur en de medezeggenschapsraad. Het geschil Op C is het bestaande taakbeleid vastgelegd in de Beleidsnotitie Taakbeleid CAO BVE die is vastgesteld in het Instellings Georganiseerd Overleg op 23 juni 2005 en gewijzigd op 4 maart In de notitie zijn als uitgangspunten voor het taakbeleid als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder h, van de WMO 1992 opgenomen het werken met resultaatverantwoordelijke eenheden, een instituutsgebonden weektaak en een integraal personeelsbeleid waaronder het werken met competenties. Het werken met het vrije jaartaakmodel staat in de notitie als beleid voorop. Als teams na het volgen van de daartoe aangegeven procedure hier niet in slagen, geldt het geregelde jaartaakmodel. Onderdeel van het aan de Commissie voorgelegde instemmingsgeschil is de vraag of de bepalingen van de CAO BVE het College van Bestuur nog enige beslissingsvrijheid laten voor een nadere invulling van de regeling en of het personeelsdeel van de medezeggenschapsraad in samenhang hiermee

5 medezeggenschap kan uitoefenen. De Commissie stelt vast dat de regeling van het vrije en het geregelde jaartaakmodel zoals opgenomen in de CAO BVE niet meer voorkomt in de CAO BVE Verder wordt in de CAO BVE gesproken over verdeling van werkzaamheden dan wel taakverdeling, terwijl in de CAO BVE het begrip taakbeleid wordt gebruikt. Op andere plaatsen in de CAO BVE wordt het begrip taakbelasting gebruikt. Ook de WMO 1992 maakt in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder h, onderscheid tussen de taakverdeling en de taakbelasting. In de artikelen F-5 en F-6 van de CAO BVE is ten aanzien van de verdeling van de werkzaamheden geregeld dat de taken binnen de teams worden verdeeld en dat de leidinggevende de taken verdeelt als er over het definitieve voorstel binnen de teams geen meerderheid van stemmen wordt bereikt. De Commissie overweegt dat de regeling ten aanzien van de procedure van de taakverdeling zoals opgenomen in de CAO BVE in de plaats treedt van de regeling van het vrije en geregelde jaartaakmodel zoals opgenomen in de CAO BVE En voorts dat het in de CAO BVE gaat om een inhoudelijke regeling als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de WMO Nu het hierbij om een uitputtende regeling van de procedure van de taakverdeling gaat, is naar het oordeel van de Commissie het instemmingsrecht van de PMR ten aanzien van de procedure van de taakverdeling niet van toepassing. De Commissie refereert zich te dezen aan het oordeel van de Commissie voor geschillen medezeggenschap in stand gehouden door SGO zoals vervat in de uitspraak nummer van 23 juni De Commissie overweegt dat dit anders is waar het de taakbelasting van de medewerkers betreft. In de CAO BVE wordt immers expliciet verwezen naar het overleg met de PMR te dier zake. Het College van Bestuur dient de taakbelasting van de medewerkers af te stemmen op de nieuwe situatie die per 1 augustus 2008 ontstaat en elk ter zake te nemen besluit vooraf ter instemming aan de PMR voor te leggen. De Commissie volgt de MR niet in zijn stelling inhoudende dat de CAO BVE niet dwingt tot wijziging van het taakbeleid, zoals vervat in de Beleidsnotitie Taakbeleid CAO BVE. En evenmin in zijn stelling dat het College van Bestuur het tegenvoorstel van 2 juli 2008 van de medezeggenschapsraad dient over te nemen nu hierin het geregelde jaartaakmodel zoals opgenomen in de beleidsnotitie feitelijk gehandhaafd is. Voor wat betreft de taakbelasting heeft het College van Bestuur ten aanzien van de uitvoering van artikel F-5 van de CAO BVE als beleid bepaald dat uitgaande van de eigen verantwoordelijkheid van de medewerkers de teams zelf royaal de ruimte krijgen om rekening houdend met de aard en inhoud van ieders werkzaamheden het (onderlinge) gewicht van de taken te bepalen. De Commissie volgt het College van Bestuur in zijn opvatting inhoudende dat hiermee het beleid ten aanzien van de uitvoering van artikel F-5 CAO BVE in beginsel voldoende bepaald is. Dit neemt niet weg dat het College van Bestuur formeel in gebreke is gebleven door dit besluit niet vooraf ter instemming aan de PMR voor te leggen. Voor de terugvaloptie zoals bedoeld in artikel F-6 van de CAO BVE stelt het College van Bestuur in de vorm van criteria en uitgangspunten een viertal algemene beleidskaders geformuleerd te hebben die ter instemming zijn voorgelegd aan de PMR. Artikel F-6 is van toepassing als de meerderheid van de teamleden zich niet kan vinden in een definitief voorstel van de leidinggevende met betrekking tot de taakverdeling (artikel F-5) en de leidinggevende moet overgaan tot toedeling van de werkzaamheden. De medezeggenschapsraad voert aan dat het College van Bestuur een viertal uiterst algemene criteria geeft en voorts dat normen ontbreken op grond waarvan de leidinggevende het (onderlinge) gewicht van de taken van de medewerkers kan bepalen. De Commissie deelt de mening van de medezeggenschapsraad inhoudende dat het College van Bestuur de beleidskaders zo algemeen heeft geformuleerd dat deze geen houvast bieden voor de medewerkers. Naar het oordeel van de Commissie ligt het op de weg van het College van bestuur de beleidskaders voor de uitvoering van artikel F-6 meer specifiek te formuleren opdat recht wordt gedaan aan de rechtszekerheid van de medewerkers én het personeelsdeel van de medezeggenschapsraad invulling kan

6 geven aan de medezeggenschap. Het bepaalde over de werkverdeling in de artikelen F-5 tot en met F-10 van de CAO BVE is voor het College van Bestuur voorts aanleiding geweest een aantal hiermee verband houdende regelingen te herzien. Het College van Bestuur stelt voor, hier verkort weergegeven, dat de 100 pauze-uren zoals in het geregelde jaartaakmodel opgenomen onder de taken coördinatie en beheer vervallen, bij toepassing van artikel F-6 een instituutsgebonden werkweek van 40 uur geldt en de regelingen inzake de reductie van de jaartaak van senioren onderscheidenlijk het taakbeleid voor beginnende leraren per 1 augustus 2008 eindigen. Het College van Bestuur stelt dat het recht van de medewerkers op korte pauzes blijft bestaan en dat de werktijdenregeling ter zake gewijzigd noch aangevuld wordt. Het College van Bestuur geeft aan dat het gewicht van de uit te voeren taken van de medewerkers voortaan leidend is voor het vaststellen van de taakbelasting. De Commissie begrijpt dat door het gebruik van het begrip contacturen in de CAO BVE er onder meer taken voor coördinatie en beheer boven op de lessentaak kwamen. En dat door opneming van het aanmerkelijk ruimere begrip onderwijsuren in de CAO BVE de taken voor coördinatie en beheer hierin al zijn begrepen. De Commissie acht de argumentatie van het College van Bestuur voor het laten vervallen van de 100 pauze-uren valide. Het College van Bestuur stelt voor in geval van de terugvaloptie uit te gaan van een instituutsgebonden werkweek van 40 uur. Dit voorstel brengt een wijziging van de werktijdenregeling mee. Vaststaat dat het College van Bestuur bij de toepassing van artikel F-5 het aan de desbetreffende medewerkers zelf overlaat om het kader vast te stellen voor de invulling van de plaats- en tijdgebondenheid van de werkweek van 40 uur. Het College van Bestuur heeft de Commissie er niet van overtuigd dat het onderscheid dat daardoor wordt gemaakt tussen de medewerkers van de instelling gerechtvaardigd is. Het College van Bestuur stelt dat het beleid ten aanzien van de oudere en startende medewerkers gericht is op de optimale en duurzame inzetbaarheid van de medewerkers. De Commissie overweegt dat in de artikelen E-18 tot en met E-22 van de CAO BVE een regeling ten aanzien van de taakverlichting voor oudere medewerkers is opgenomen en dat artikel E-16 een uitdrukkelijke opdracht aan de werkgever bevat om in overleg met de PMR een regeling voor de startende medewerkers te treffen. En voorts dat deze regelingen gelijkluidend zijn aan die welke zijn opgenomen in de CAO BVE De Commissie stelt vast dat de CAO niet noopt tot wijziging van de bestaande regelingen. Gelet op een en ander is de Commissie van oordeel dat het voorstel van het College van Bestuur tot beëindiging van de regelingen inzake de reductie van de jaartaak van senioren onderscheidenlijk het taakbeleid voor beginnende leraren een deugdelijke motivering mist. 6. DE UITSPRAAK Op grond van bovenstaande overwegingen concludeert de Commissie dat: 6.1 de Commissie bevoegd is van het geschil kennis te nemen; 6.2 het College van Bestuur bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn voorstel met betrekking tot het laten vervallen van de 100 pauze-uren heeft kunnen komen zodat het College van Bestuur dit voorstel mag omzetten in een definitief besluit; 6.3 het College van Bestuur bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot zijn te nemen besluit ten aanzien het beleid inzake de uitvoering van artikel F-5 CAO BVE heeft kunnen komen nu dit besluit niet vooraf ter instemming aan de PMR is voorgelegd; 6.4 het College van bestuur bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot zijn voorstel met betrekking tot de beleidskaders voor de uitvoering van artikel F-6 heeft kunnen komen; 6.5 het College van bestuur bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot zijn voorstel met betrekking tot het invoeren van een instituutsgebonden werkweek van 40 uur heeft kunnen komen; 6.6 het College van Bestuur bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot zijn voorstel

7 tot beëindiging van de regelingen inzake de reductie van de jaartaak van senioren onderscheidenlijk het taakbeleid voor beginnende leraren heeft kunnen komen; 6.7 het College van Bestuur de voorstellen hiervoor genoemd onder de punten 6.3, 6.4, 6.5 en 6.6 niet mag omzetten in definitieve besluiten. Aldus gedaan te Utrecht op 26 november 2008 door, mr. A. Jurgens voorzitter, mr. J. de Kok, lid, en heer P. Voskamp, lid, in aanwezigheid van mr. A. Cluitmans-Souren, secretaris.