Ik geef je een boete omdat je fietslicht niet werkt. Je been is gebroken. Je moet 3 weken in het gips. Die tand moet getrokken worden.

Transcriptie

1 Wie zegt deze zin? Moet het gesneden zijn? Ik geef je een boete omdat je fietslicht niet werkt. Neem je taalboek. Je been is gebroken. Je moet 3 weken in het gips. Die tand moet getrokken worden. De maïs groeit niet goed omdat het veel te droog is.

2 Lees je deze tekst voor je plezier of om iets te weten? het stripverhaal het gedicht het recept de krant de reclamefolder de dienstregeling van de trein

3 Is het een naamwoord of een doewoord? lopen voeten stappen schoenen gaan tenen

4 Maak met deze letters een bestaand woord. k l i n f p e p l a g l e n o v n i t z e t r o h e g d r n ij e

5 Vul aan met de juiste vorm van het doewoord. schrijven: Mijn broer heel mooie verhalen. zitten: luisteren: surfen: kijken: verkopen: In de klas 12 jongens en 14 meisjes. Veel van mijn vriendinnen naar dezelfde muziek. Ik dagelijks op het internet. Papa twee keer per dag naar het nieuws. Die marktkramer vers fruit.

6 Vul aan met de juiste vorm van het doewoord. dansen: schijnen: heten: Mijn mama en papa nog vaak. De zon flauwtjes. verzamelen: Jens afbeeldingen van bekende voetballers. Hoe jij? zoeken: koken: In de herfst hij steeds kastanjes. De directeur van woede!

7 Vul de zegswijze aan. Na komt zonneschijn. Zo gezond als een. Iets op de lange schuiven. Hij kijkt de uit de boom. Ze praten over en kalfjes. Ze staat met haar mond vol.

8 Lees de zin luidop. Het vetgedrukte woord vervang je door het tegengestelde. In de zomer kan het er heel koud zijn. In dat huis wonen arme mensen. De televisie staat op een lage kast. Het is gezond om veel te snoepen. Die fiets is te groot voor mij. Is die fles helemaal vol?

9 Welk beroep is het? iemand die les geeft iemand die branden bestrijdt en helpt bij overstromingen iemand die andere mensen verzorgt iemand die lekker eten maakt iemand die mensen onderzoekt en geneest iemand die met een heel groot voertuig rijdt en goederen vervoert Kies uit: brandweerman vrachtwagenbestuurder verpleegster kok dokter leerkracht

10 Welk woord hoort niet in de rij? stoel straat zetel tafel kast appel sla wortel prei selder schommel schop wip glijbaan klimrek trui hemd broek schoen glas flink fles vlees fluisteren flauw ring koning verveling redding flink

11 Maak een samengesteld woord met... lucht bloem tafel licht Kies uit: ballon doek pot poot geel ster zee zak

12 Maak een vraag met deze zinsdelen. van fietsen / hij / houdt? we / morgen / gaan / zwemmen? een geheim / ik / je / vertellen / zal? druk / het / is / aan het strand? een mooie ring / mama / kocht? voorbij het stadhuis / ook / jij / rijd?

13 Vul de zin aan. Lien koopt nieuwe schoenen omdat Hans gaat niet op reis omdat Die man zit in de gevangenis omdat Ik geef een feestje omdat Ik trek een dikke trui aan omdat Mijn mama brengt me met de auto naar school omdat Kies uit: het hard regent het mijn verjaardag is hij niet genoeg heeft gespaard haar vorige versleten zijn hij iets gestolen heeft ik het heel koud heb

14 Hoor je een korte klinker, een lange klinker of een andere klinker? knopen geit arm bossen hanen voelen

15 Vul het woord aan met be-, ge- of ver- gin noeg haal jaren wijs zellig

16 Verbeter de fout(en). De kleine gijt loopt in de wij. De louwe sous smaakt maar flouw! Een leew heeft toch geen kiewen! In het woud staat een aud hauten huisje. De koejen stoejen in de weide! Die kraajen maken een oorverdovend lawaaj!

17 Vul het woord aan met d of t. han vrien be boo kis lan

18 Vul het woord aan met b of p. ki kra we lam ri kla

19 Vul het woord aan met ng of nk. jo en pla en wa ba en to sla en

20 Vul aan met een enkele of dubbele medeklinker. u uu: Haar schad w valt op de m r. o oo: a aa: e ee: a aa: o oo: ma v lgt les aan de av ndsch l. V rt de k pitein n r zië? L ren die l rlingen hun l ssen goed? In de sm lle str ten v n de st d is er weinig verkeer. Die k k k kt graag met b llen l k.

21 Vul het rijtje verder aan. g h i u v w a c d f m o q l m n r u v

22 Geef 3 woorden die rijmen op lawaai klant schuw wind elk rand

23 Geef 2 woorden... die beginnen met str met ieuw met cht die beginnen met kr die beginnen met wr met ooi

24 Geef het verkleinwoord van... beer plan stem riem spel auto

25 Welk woord staat er in codetaal geschreven? code: a=z b=a c=b... y=x z=y W F S B O E B U P W FO B B S G J F U T F O X P S U F M T T Q F M F O N P M F O Z Z Q

26 Welk dier zit er verborgen in de zin. Keano heeft geen drankje meegebracht. Je mag me niet storen! Als je deze link volgt, kom je op een leuke website terecht. Die bank werd overvallen door een paar dieven! Ze bouwen een groot vlot. Levi Strauss is de uitvinder van de jeansbroek.

27 Schrijf het woord over zonder fouten. etalage aardbeien snurken groeien fazant schreeuwen

28 Schrijf het woord over zonder fouten. ogenblik belangrijk betalen schilderij nauwkeurig straks

29 Schrijf de zin over zonder fouten. Ik hou van een wandeling aan zee. De bladluizen vreten de blaadjes stuk. De gorilla en de chimpansee zijn slimme apen! De soldaten brengen de raketten in gereedheid. De koning en de koningin wonen in een prachtig paleis. Er waren veel auto s betrokken bij die botsing.

30 Schrijf de zin over zonder fouten. Tijdens de winter brandt de kachel vaak. Er verscheen een glimlach op haar gezicht. Tijdens het sporten is je ademhaling heel belangrijk. Kan je deze rekening aan kassa zeven betalen? Het is een noodzaak om je aandacht bij de les te houden! Vorige zomer maakten we enkele mooie reizen.

31 Hoe betaal je cent met 3 muntstukken? 65 cent met 3 muntstukken? 75 euro met 3 biljetten? 1,80 met zo weinig mogelijk muntstukken? 3,60 met zo weinig mogelijk muntstukken? 85 met zo weinig mogelijk biljetten?

32 Reken uit door te cijferen = = = = = =

33 Reken uit door te cijferen. 224 x 4 = 138 x 6 = 278 x 3 = 747 : 9 = 258 : 3 = 987 : 7 =

34 Waar of niet waar? In 1 blikje frisdrank zit 33 l. 150 cl is meer dan 1 l. 1/4 km is gelijk aan 400 m. 10 keer 10 m is minder dan 1 km. Ik gebruik een maatbeker om te weten hoeveel ik weeg. In één liter kan twee keer een halve liter.

35 Los op. Hoeveel graden is het volgens de eerste thermometer? Hoeveel graden is het volgens de tweede thermometer? Hoeveel graden is het volgens de derde thermometer? Wat is het verschil in temperatuur tussen de eerste en de tweede thermometer? Wat is het verschil in temperatuur tussen de eerste en de derde thermometer? Wat is het verschil in temperatuur tussen de tweede en de derde thermometer?

36 Hoe laat is het? A A B C B C D D E F E F

37 Waar of niet waar? 18 5 > = 81 (1 x 8) + (3 x 8) = 3 x = 660 De som van 7 en 710 is 703. Het verschil tussen 820 en 320 is 500.

38 Reken uit je hoofd uit = = = = Verminder 999 met 219. Vermeerder 716 met 284.

39 Reken uit = = = = Kies uit: = =

40 Reken uit. 1/2 van 18 = 1/4 van 320 = 1/5 van 100 = 1/10 van 70 = 1/3 van 15 = 1/6 van 30 =

41 Los op. Welke rechte is evenwijdig met rechte a? Welke rechte staat loodrecht op rechte c? Welke rechte is evenwijdig met rechte b? Welke rechte staat loodrecht op rechte b? Welke rechte is evenwijdig met rechte d? Welke rechte is evenwijdig met rechte e? a c b e d

42 Is dit juist of niet? 2/3 van 12 = 8 5/9 van 27 = 15 1/3 van 240 = 80 7/10 van 80 = 70 2/5 van 25 = 25 3/4 van 12 = 16

43 Vul de getallenrij verder aan /2 1/3 1/

44 Hoeveel is het cijfer 1 waard in het getal

45 Waar of niet waar? Hoek A is een stompe hoek. A Hoek B is een stompe hoek. Hoek C is een rechte hoek. hoek B > hoek C hoek A < hoek B hoek A > hoek C B C

46 In het kookboek staat een recept voor pannenkoeken. Hoeveel liter melk heb je nodig als je pannenkoeken wil bakken voor 8 personen? Hoeveel eieren heb je nodig als je pannenkoeken wil bakken voor 2 personen? Hoeveel gram suiker heb je nodig als je pannenkoeken wil bakken voor 20 personen? Hoeveel gram bloem heb je nodig als je pannenkoeken wil bakken voor 8 personen? Hoeveel gram boter heb je nodig als je pannenkoeken wil bakken voor 16 personen? Hoeveel liter melk heb je nodig als je pannenkoeken wil bakken voor 12 personen? Voor 4 personen heb je deze ingrediënten nodig: 200 gr bloem 70 gr suiker 4 eieren 0,5 l melk 20 gr boter

47 Is dit juist of niet? 3 x 7 > 4 x 6 = 6 x 8 = 8 x 6 9 x 5 < 7 x 8 2 x 8 > 8 x 2 4 x 10 < 6 x 7 7 x 7 > 6 x 8

48 Wat betekent dit symbool uit het weerbericht? A A B C B C D D E F E F

49 Is het een naaldboom of een loofboom? populier plataan den eik spar appelboom

50 Wat hoort niet in het rijtje? vlinder larve rups eitje kikker ijzel iglo regen sneeuw stroom rivier schip beek garnaal kwal krab meeuw aardbei aardappel appel aalbes spin 8 poten vleugel zwarte weduwe

51 Welk woord wordt omschreven? buitenzijde van de stam een jonge tak het deel van een boom tussen de wortels en de takken aan de hand hiervan kan je de leeftijd van een boom bepalen een ader van een blad Kies uit: stam schors twijg nerf jaarringen loofboom een boom met bladeren

52 Welk soort dier is het? dolfijn zeehond eend kikker Kies uit: zoogdier vogel vis amfibie reptiel insect libel stekelbaars

53 Is dit veilig of niet? Tijdens een onweer... schuilen onder een hoge boom in de auto blijven zitten in je bed blijven liggen over een open vlakte lopen. een ijzeren afsluiting aanraken zwemmen in zee

54 Is dit gezond of ongezond? het ontbijt overslaan elke dag 3 glazen frisdrank drinken elke dag minstens een uurtje buiten spelen bij elke warme maaltijd groenten eten wekelijks naar een sportclub gaan 6 uur slapen per nacht

55 Kies het juiste woord. Om minder afval te hebben, kun je het recycleren/ verpakken. Je kan je afval naar het pretpark/containerpark brengen. GFT betekent groente-, flessen- en tuinafval/ groente-, fruiten tuinafval. Als je afval in de natuur achterlaat, spreekt men van milieuverontreiniging/militanten. Als je een bad/douche neemt, verbruik je 2 tot 3 maal minder water! Keuken- en tuinafval kan je verzamelen op de composthoop/afvalberg.

56 Wat duurt het langst? week minuut jaar maand augustus februari april november een schooldag een kwartier vierentwintig uur een voetbalwedstrijd een dag een tweedaagse een schoolweek een weekend een jaar een trimester een eeuw een maand een trimester een maand de zomervakantie een schrikkeljaar

57 Is het een voorwerp van vroeger of van nu? de computer de stoomtrein het kasteel het wandtapijt de rotsschildering frisdrank

58 Vul aan. een eeuw = jaar een kwartier = minuten een schooljaar = maanden een trimester = maanden een seizoen = maanden een schrikkeljaar = dagen

59 Vul aan. seconde minuut lente zomer woensdag donderdag november oktober maandag woensdag

60 Welke maand is het... als de vorige maand juni was? als het exact een jaar geleden april was? als de volgende maand januari is? als het binnen 3 maanden augustus is? als het de eerste maand van het schooljaar is? als het de laatste dag van de zomervakantie is?

61 Welk seizoen is het in de maand... januari? april? juli? oktober? februari? november?

62 Lees de datum voluit. 1/10/08 12 sept /1/10 01/01/01 11/09/01

63 Op welke datum vieren we... Sinterklaas? valentijnsdag? Kerstmis? Allerheiligen? Wapenstilstand? Allerzielen?

64 Welk woord wordt omschreven? een plaats waar men belastingen moest betalen een grote versterkte woning, meestal omringd door een muur en/of een gracht een aantal kleine arbeiderswoningen een klooster met een abt aan het hoofd een soldaat uit de middeleeuwen Kies uit: abdij ridder beluik watermolen tolhuis burcht een gebouw waar graan kon gemalen worden met behulp van een waterrad

65 Welk woord hoort bij de omschrijving? de meerwaarde die je krijgt door iets te verkopen iemand die minder kansen heeft om succesvol te zijn iemand die geen (betaald) werk heeft alle taken die horen bij het leven in een woning Kies uit: werkloze winst kansarme welvaart huishouden reclame Men spreekt hiervan als de meeste behoeften van de meeste mensen in de maatschappij worden vervuld. dit geeft mogelijke klanten informatie over een product met de bedoeling om dit te verkopen

66 Welk woord hoort erbij? werkloosheid (tip: geld) arbeider (tip: werknemer) nachtarbeid (tip: werk) ruilen (tip: tegen betaling) Kies uit: invaliditeitsuitkering dagarbeid stempelgeld bediende kopen loon handicap (tip: steun) beroep (tip: geld)

67 Is dit waar of niet waar? Jongens kunnen even goed leren als meisjes. Reclame heeft als bedoeling om producten te doen kopen. Alle kinderen hebben recht op gelijke kansen. Bij sommige grootwarenhuizen kan je je boodschappen bestellen via internet. Alle mensen die gestorven zijn, worden begraven. In een ziekenhuis werken alleen dokters.

68 Is dit een beroep met toekomst of een beroep uit het verleden? mandenvlechter molenaar ruimtevaartspecialist klompenmaker bio-ingenieur zonnecelspecialist

69 Vul aan met de juiste term. Een stof die elektriciteit niet geleidt is een isolator/geleider. Een MMS/GPS wijst je de weg. Een luchtballon kan vliegen omdat warme lucht stijgt/er een motor in zit. Als water bevriest neemt het meer/minder plaats in. De luchtdruk kan je aflezen van een barometer/pluviometer. Als je water en olie in een glas giet dan zal de olie/het water bovendrijven.

70 Brandt het lampje? A A B B C C D D E F E F

71 Is het een gebodsbord, een verbodsbord of een gevaarsbord? A A B C B C D D E F E F

72 Vul aan met de juiste term. Een fietser is een zwakke/sterke weggebruiker. Op de fiets draag je best een pet/helm. Kinderen mogen tot hun 9 jaar/nooit op het voetpad rijden. Treinen en bussen maken deel uit van het openbaar/ overdekt vervoer. Achteraan in de auto moet je wel een gordel/geen gordel dragen. Een vrachtwagenchauffeur ziet een fietser niet altijd naderen. Dit komt door de dode hoek/rode hoek.

73 Welk onderdeel van de fiets wordt aangeduid met het nummer ? 2? 3? 4? ? 6? 2 6

74 Plan je treinreis! Hoe laat vertrek je als je om 9u25 in Luik wil zijn? Hoe lang duurt de snelste reis? Je vertrekt om 8u03. Hoeveel keer moet je overstappen? Hoe lang duurt de langste reis? Wanneer moet je vertrekken als je niet wil overstappen? van Antwerpen-Centraal [B] naar Luik-Guillemins [B] Tijd Duur Overstappen Van 07:31 2:09 0 Naar 09:40 Van 07:45 1:34 1 Naar 09:19 Van 08:03 Naar 09:51 1:48 2 Je neemt de trein om 7u45, wanneer kom je dan aan in Luik?

75 Waar rijdt dit voertuig: op de rijbaan, op het fietspad of op sporen? A B C A B C D D E F E F

76 Wat hoort niet in het rijtje? bus tram metro trein skateboard fiets voetganger step rood bruin oranje groen stuur wiel rem kruispunt strand stoep fietspad rijbaan trein auto bus metro

77 Welk soort instrument is het? piano viool trommel Kies uit: slaginstrument snaarinstrument blaasinstrument schuiftrompet drum klarinet

78 Hoe raakte deze persoon bekend? Wolfgang Amadeus Mozart Auguste Rodin Pablo Picasso Kies uit: film muziek beeldhouwkunst schilderkunst Brad Pitt Salvador Dali Madonna

79 Geef de hoofdstad van de provincie... Vlaams-Brabant. Oost-Vlaanderen. Waals-Brabant. Henegouwen. Luxemburg. Limburg.

80 Welk begrip wordt omschreven? Deze lijn geeft aan hoeveel keer de werkelijkheid is verkleind of vergroot. Een boek met landkaarten Een toestel dat steeds het noorden aanwijst. Deze windrichting ligt bovenaan een kaart. Alle symbolen die verklaard worden om een kaart te kunnen gebruiken. De richting vanwaar de wind waait. Kies uit: kompas schaal legende windrichting atlas noorden

81 Vul de juiste windrichting in. De zon komt op in het. Bovenaan een kaart ligt het. Een kompas wijst het magnetische aan. Tussen het oosten en het westen ligt het. Als je met je rug naar het oosten staat dan kijk je naar het. Recht tegenover het noordoosten ligt het.

82 Welk woord hoort niet in het rijtje? Namen Vlaams-Brabant Wallonië Henegouwen Leuven Tongeren Ieper Amsterdam Nederland Frankrijk Italië Duitsland Albertkanaal Schelde Maas Leie straat stad weg laan schaal legende maquette kaart

83 Waar ligt deze bezienswaardigheid? het Speelgoedmuseum het Atomium de Zoo Signal de Botrange Kies uit: Brussel Antwerpen Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Luik de Noordzee het Gravensteen

84 Welk woord is juist geschreven? praten of pratten babelen of babbelen spreken of sprekken roepen of roeppen brullen of brulen schreeuwwen of schreeuwen

85 Reken uit. 30 x 10 = 1000 : 10 = 34 x 100 = 7200 : 100 = 22 x 10 = 640 : 10 =

86 VRAGeNSET DerdE LeERJAAr Deze vragenset bevat 85 kaartjes met meer dan 500 vragen én antwoorden. De vraag wordt telkens voorgelezen door de speler links van je. Je beantwoordt de vraag met het symbool van de wereld waarop je je bevindt. Staat er r dan mag je de vraag of opdracht zelf zien. Het juiste antwoord vind je op de achterzijde, evenals de aanduiding van het leerdomein. Na het beantwoorden van de vraag, worden de gebruikte kaartjes op een aparte stapel gelegd. Je vindt de volledige spelregels in de basisdoos.