1. Seizoenen Lente Zomer Herfst Winter Filmpje Pluskaarten 17 Bronnen 19 Colofon en voorwaarden 20

Transcriptie

1 Seizoenen

2 inhoud. Seizoenen 3. Lente 4 3. Zomer 7 4. Herfst 0 5. Winter 3 6. Filmpje 6 7. Pluskaarten 7 Bronnen 9 Colofon en voorwaarden 0

3 . Seizoenen Een jaar heeft vier seizoenen. De vier seizoenen zijn:. De lente. De zomer 3. De herfst 4. De winter In elk seizoen gebeurt er wel iets. Het weer verandert. Ook schijnt de zon in elk seizoen niet even lang. Planten veranderen in de seizoenen. Ook gebeuren er soms bijzondere dingen met dieren.

4 . De lente Wakker De lente noem je ook wel het voorjaar. Dit seizoen begint op maart. maart De stralen van de zon worden sterker. Het wordt warmer. Ook komt de zon eerder op. De dagen worden langer. De natuur voelt de warmte en het licht. De winter is voorbij. De natuur wordt langzaam wakker. Planten Planten komen boven de grond. Je ziet de eerste bloemen. Het zijn bloemen uit een bol. De bol zit onder de grond. Uit de bol groeit de stengel. Aan de stengel groeit later een bloem. De hyacint (zeg:hie- aa-sint)(), de tulp (), de narcis (3), de krokus (4) en het sneeuwklokje (5) groeien uit een bol

5 Bomen In de lente komen aan de takken knoppen. Uit een knop () komt een nieuw blaadje. Het is piepklein en fris groen. Het blaadje groeit. Uit een andere knop groeit een nieuwe tak. Fruitbomen krijgen bloemen. Je noemt het bloesem (). Appel- en perenbomen staan volop in bloei. De natuur viert feest. De egel en de vleermuis Ook veel dieren worden wakker. In de winter sliepen ze. De egel wordt wakker. Hij gaat op zoek naar eten. Wormen, kevers en slakken zijn er nu volop. Ook de vleermuis (3) vliegt weer uit. Hij sliep de hele winter. Hij hing in een donkere grot of op een zolder. Nu zijn er weer vliegjes en andere insecten. 3

6 Vogels De zwaluw () komt weer terug in de lente. In de herfst vloog hij weg. Er waren geen insecten meer. De zwaluw vloog daarom naar het zuiden. In het warme zuiden was nog volop eten. Nu is de zwaluw er weer. Insecten genoeg. De vogels maken in de lente een nest. Ze leggen er hun eitjes in. Na een tijdje zitten er jonge vogels in het nest. De natuur zit vol nieuw leven. Mensen Mensen trekken erop uit in het voorjaar. De winterjas gaat de kast in. Ze zitten op een terras in de zon. De natuur is prachtig. Alles lijkt nieuw. Ze maken een tocht op de fiets. In de wei zijn volop lammetjes (). De hele wereld is vrolijk.

7 3. De zomer Lange dagen Het is juni. De lente is voorbij. De zomer begint. De zon komt heel vroeg op. Pas laat in de avond gaat hij weer onder. De dagen zijn nu heel lang. De zon wordt ook warmer. Na een warme dag komt er soms onweer. Bomen en planten De bomen zijn helemaal groen. Alle blaadjes zijn groot geworden. In de bermen groeit de klaproos (). Ook de zonnebloem () staat in bloei. Pas op voor de brandnetel (3). Die groeit overal. Raak de blaadjes niet aan! Want je huid staat in brand. juni 3

8 Fruit De bloesem aan de fruitboom is weg. Uit de bloem groeit nu een vruchtje: Piepkleine appels en peertjes. Ze zijn nog niet rijp. De kersen () aan de boom zijn wel rijp. Je koopt ze vaak langs de weg. En aardbeien () die zijn er ook volop. Genoeg Voor alle dieren is er genoeg in de zomer. Blaadjes, vruchten, gras en zaden zie je overal. De lucht zit vol met vliegjes en muggen. Alle jonge dieren groeien als kool. Vader en moeder vogel vliegen met hun bekken vol naar het nest. Ze proppen hun jongen vol. Hun bekjes staan wijd open. We willen nog meer!

9 Bijen en wespen Bijen vliegen van bloem naar bloem (). Ze zijn druk in de weer. Uit elke bloem halen ze nectar en stuifmeel. De nectar wordt heerlijke honing. Het is het eten voor de jonge bijen. De wesp () is een lastige rakker. Hij landt op alles wat zoet is: Je ijsje en je limonade. Ga weg, beest! Mensen Mensen gaan erop uit naar bos en naar strand. De zomer is de tijd van korte broek, de hoed of de pet en zonnebril. Puffende mensen met rode hoofden. De tijd van vakantie, ze gaan erop uit. Ze reizen met tenten. Of gaan naar hotels. Ja, mensen zijn dol op de zon.

10 4. De herfst Najaar De herfst begint op september. Een ander woord voor herfst is najaar. Nu worden de dagen weer korter. De zon komt later op. En hij gaat ook eerder onder. De stralen van de zon zijn minder fel. Het wordt kouder. Het waait hard en er is vaak mist. Vruchten en noten In de herfst zijn veel vruchten rijp. De appel en de perenboom hangen vol vruchten. Het bos ligt vol met beukennootjes (), eikels () en kastanjes (3). Die noten vinden dieren lekker. september

11 Kleurenfeest De bladeren aan de boom verkleuren. Het groene blad wordt langzaam rood, bruin en geel. De storm blaast de blaadjes van de takken. Het bos ligt bedekt met blad. Op de grond groeien paddenstoelen. Ze houden van de vochtige herfst. Ze leven van het dode blad. Op reis Kikkers en insecten zijn er niet veel meer. Daarom gaan veel vogels op reis. Het wordt een gevaarlijke reis. Ooievaars () en zwaluwen vliegen naar warme landen. Daar zijn wel kikkers en insecten.

12 Eten genoeg De egel eet zich dik en rond. Het bos ligt vol eten. Hij maakt zich klaar voor zijn winterslaap. Net als de vleermuis, de kikker en de pad. Ze slapen en eten niet. De eekhoorn verstopt zijn noot (). Zo heeft hij eten voor de winter. Anders Alles wordt anders. De mensen zitten niet meer buiten. De zomerkleren gaan in de kast. Dikke jassen doen ze aan. Ze wandelen door het kleurige bos. Het verkeer rijdt langzaam in de mist. () De wereld ziet er anders uit.

13 5. De winter Donker Je staat op in het donker. En in de middag wordt het ook vroeg donker. december De dagen zijn heel kort. Het wordt steeds kouder. Er is kans op vorst. Of misschien valt er sneeuw. Kaal De bomen lijken dood. De takken zijn kaal. Bijna alle bomen rusten. Alleen de spar () en den zijn groen. Ze hebben geen bladeren, maar naalden. Ook de hulst () blijft groen. Het blad is hard en taai.

14 Dieren Het is koud. Veel dieren krijgen meer haar. Het hert krijgt een dikke vacht (). Er is weinig eten. Maar in de herfst aten ze zich vol. De egel en de vleermuis slapen. Ze eten niet. Insecten zitten diep verstopt. Soms zitten ze dicht op elkaar (). Dat houdt ze warm. Er komen meer vogels in de tuin. Mensen geven voer. Er is een voerplank (3) met een vetbol, en pinda s Zo komen de vogels de winter door. 3

15 Mensen De winter is het seizoen van dikke jassen, mutsen en handschoenen. Mensen hebben rode wangen en natte neuzen. Binnen is het gezellig en warm. De maand december is gezellig. Het is een maand van feest (). En sneeuw geeft extra pret. De slee komt tevoorschijn. Een sneeuwpop in de tuin. Een gevecht met sneeuwballen. Het water bevriest. De schaatsen komen van zolder. Op het ijs heeft iedereen pret (). De winter is koud, maar reuze leuk.

16 6. Filmpje Huisje Boompje Beestje Seizoenen Bekijk het filmpje

17

18

19 Bronnen nl.wikipedia.org/wiki/seizoenen nl.wikipedia.org/wiki/lente nl.wikipedia.org/wiki/zomer nl.wikipedia.org/wiki/herfst nl.wikipedia.org/wiki/winter

20 Colofon en voorwaarden Dit is een uitgave van E-duboek Website: Copyright Age Cnossen 06 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 9 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Ondanks alle aan de samenstelling van dit e-boek bestede zorg kan noch de auteur, noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor schade die het gevolg is van enige fout in deze uitgave.