inhoud blz. 1. Donker 3 2. Dikke jas 4 3. Het vriest 5 4. Sneeuw 6 5, Dieren in de winter 8 6. Bomen Winterkost Beweeg 12 9.

Transcriptie

1 Winter

2 inhoud blz. 1. Donker 3 2. Dikke jas 4 3. Het vriest 5 4. Sneeuw 6 5, Dieren in de winter 8 6. Bomen Winterkost Beweeg Filmpjes 13 Pluskaarten 14 Bronnen en foto s 16 Colofon en voorwaarden 17

3 1. Donker Het is middag. Het is pas vijf uur. Het is buiten al donker. Het is winter. De dagen zijn kort. De zon komt laat op. En hij gaat weer vroeg onder. De dagen zijn kort. De nachten zijn koud en lang. Je bed is lekker warm. Opstaan in de ochtend is niet fijn. Het is nog zo donker. De verwarming staat hoog. De lampen branden lang. De winter is een seizoen. Net als de lente, zomer en herfst. De winter begint op 21 december en duurt tot 20 maart. Het zijn drie donkere maanden. De lampen gaan vroeg aan.

4 2. Dikke jas Je moeder hangt je dunne jas in de kast. Je draagt nu je dikke jas. Wordt het heel koud? Dan is het tijd voor een muts en een sjaal. Aan je handen gaan wanten of handschoenen. Zo blijf je lekker warm. In de klas draag je een trui. Die laagjes kleren houden de kou buiten. Ook dieren krijgen in de winter een dikkere vacht. Het hert krijgt meer haren. De vacht houdt het hert warm. Vogels maken hun veren bol. Zo komt er veel lucht tussen de veren. Die lucht wordt lekker warm. de wanten de muts en de sjaal de handschoenen de winterjas

5 3. Het vriest Het wordt kouder en kouder. Buiten hangt een thermometer. Daarop zie je dat het vriest. Het lijntje staat onder de nul. Uit je mond komt rook als je ademt. Je rilt van de kou. Het water wordt ijs. De vijver bevriest eerst. Later ook de sloten en meren. Het ijs glimt in de zon. Net een spiegel. Soms is er een wak. Het is een gat in het ijs. Val er niet in! De eend, de zwaan en de gans zijn blij met het wak. Zo kunnen ze toch een beetje zwemmen. Op de sloot ligt ijs. Een wak in het ijs. Het vriest.

6 4. Sneeuw Je wordt wakker! En kijkt door het raam. De wereld is wit. In de nacht viel een dik pak sneeuw. Elk geluid klinkt heel anders door de sneeuw. Op weg naar school komen er steeds meer voetstappen in de sneeuw. Hier en daar glijdt een kind op een slee. De sneeuw plakt goed. Door de lucht suist een sneeuwbal! Pats! In je nek. Brrr... De sneeuw glijdt je trui in. Je maakt zelf ook een flinke sneeuwbal. Je handen worden koud. De sneeuw plakt goed. Zoef! Daar vliegt je bal. De wereld is wit.

7 Op het plein maakt de meester een pad. Met een schuiver schuift hij alle sneeuw weg. Zo komt er een pad naar de deur. Je hoeft niet bang te zijn dat je uitglijdt. In een hoek van het plein maken twee meisjes een sneeuwpop. Ze rollen een sneeuwbal door de sneeuw. De sneeuw plakt aan de bal. De bal groeit en groeit. Ze maken drie ballen. En zetten ze op elkaar. De bovenste bal is het hoofd. In de warme klas tintelen de koude handen van alle kinderen.

8 5. Dieren in de winter Het bos ligt vol sneeuw. De eekhoorn zit in de boom. Hij loert naar de grond. Hij heeft honger. Onder de sneeuw ligt een noot. De noot zit in de grond. In de herfst verstopte de eekhoorn de noot. Nu graaft hij hem weer op. Zo heeft de eekhoorn te eten. De eekhoorn heeft heel veel noten verstopt. De egel slaapt op een warm plekje. Hij slaapt de hele winter. In de herfst at de egel zich dik en rond. Toen was er nog eten genoeg. Dat is nu op Als je slaapt, hoef je niet te eten. De eekhoorn vindt een noot De winterslaap

9 Er zijn veel vogels in de tuin van Loes. Mussen zitten op de voerplank. Die plank ligt vol eten. Er ligt oud brood. Ook hangt er een vetbol. Op de grond hipt een merel rond. Een paar vogels hangen in een netje met zaadjes. Ze pikken er wild op los. Een koolmees snoept van een ketting met aardnootjes. Loes is dol op vogels. Ze geeft als het sneeuwt en vriest altijd extra eten. Loes weet dat de vogels dan honger hebben. De vogels komen graag in de tuin bij Loes. Voer voor de vogels de voerplank de koolmees

10 6. Bomen In de winter zijn de meeste bomen kaal. De bladeren vielen eraf in de herfst. De bomen slapen. Ze eten en drinken niet. Ze staan daar maar stil met een laagje sneeuw op hun takken. Alleen de spar en de den zijn nog groen. Hun naalden vallen niet af in de herfst. De spar en de den hebben geen last van de kou. Zij voelen zich thuis in de winter. De bomen zijn kaal Sparren blijven groen

11 7. Winterkost Wim komt thuis. Hij rammelt van de honger. Wat eten we? Boerenkool, roept moeder. Boerenkool eet je in de winter. Boerenkool met worst en spek. Je noemt het winterkost. Door de boerenkool gaan aardappelen. De aardappelen en de boerenkool worden door elkaar gestampt. Het is een stamppot. de boerenkool Net als hutspot. Dat is ook een winterkost. In hutspot gaan aardappelen, wortelen en uien. Je eet het samen met een stuk vlees. de hutspot

12 8. Beweeg! Als het vriest en sneeuwt wil je ook bewegen. Dat kan ook goed in de winter. Er ligt ijs. Je bindt je schaatsen onder. Je roetst over het ijs. Je ziet de wereld vanaf het water. Je duwt je slee de helling af. Je springt er vlug op. Dat gaat lekker. Zoef! Nog een keer! Je moet wel eerst de heuvel op. Daar word je moe van, maar ook warm. Doodmoe kom je thuis. Je gezicht is rood. Je handen tintelen. Je bent moe. De winter is fijn.

13 9. Filmpje Vogels in de winter Bekijk het filmpje

14

15

16 Bronnen en foto s

17 Dit is een uitgave van E-duboek Website: Copyright Age Cnossen 2013 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Ondanks alle aan de samenstelling van dit e-boek bestede zorg kan noch de auteur, noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor schade die het gevolg is van enige fout in deze uitgave.