Van peuter tot lagere schoolkind met een autismespectrumstoornis: Een longitudinaal perspectief op de sociaal-communicatieve ontwikkeling.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Van peuter tot lagere schoolkind met een autismespectrumstoornis: Een longitudinaal perspectief op de sociaal-communicatieve ontwikkeling."

Transcriptie

1 Academiejaar: ste examenperiode Van peuter tot lagere schoolkind met een autismespectrumstoornis: Een longitudinaal perspectief op de sociaal-communicatieve ontwikkeling. Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie, afstudeerrichting klinische psychologie door Kirsten Van Acker Promotor: Prof. dr. Herbert Roeyers Begeleiding: Dr. Mieke Dereu

2

3 Dankwoord Het schrijven van deze masterproef zou niet mogelijk geweest zijn, zonder de steun van enkele mensen. In dit dankwoord wil ik dan ook graag deze mensen bedanken voor hun hulp, inzicht en motiverende woorden. In de eerste plaats wil ik professor dr. Herbert Roeyers bedanken voor het wekken van mijn interesse voor ontwikkelingsstoornissen tijdens zijn colleges en het opnemen van de rol van promotor. Daarnaast wil ik dr. Mieke Dereu bedanken. Zij heeft me in elke fase van mijn masterproef gesteund, geholpen en gemotiveerd. Zij stond met haar constructieve feedback en tips aan de basis van deze masterproef. Ten slotte wil ik alle kinderen en ouders bedanken voor hun bereidwillige medewerking aan het onderzoek. De kennismaking met deze kinderen was een zeer leerrijke en boeiende ervaring. II

4

5 Abstract De Theory of Mind-hypothese stelt dat de vaardigheid om mentale toestanden aan zichzelf en anderen toe te schrijven, verstoord is bij individuen met ASS. Joint attention lijkt een belangrijke rol te spelen in de ontwikkeling van deze vaardigheid. In de huidige studie wordt enerzijds het verband tussen joint attention en Theory of Mind (ToM) rechtstreeks onderzocht. Anderzijds tracht men dit verband ook na te gaan op een indirecte manier, via taalvaardigheid. Via een longitudinale, prospectieve onderzoeksopzet volgen we kinderen tot de lagere schoolleeftijd op, die als peuter positief screenden voor ASS en/of een taalachterstand hadden. Binnen deze groep vergelijken we de kinderen die uiteindelijk de diagnose ASS hebben gekregen via een gespecialiseerd diagnostisch centrum met de overige kinderen waarbij er geen diagnose van ASS werd weerhouden. Beide groepen verschillen significant van elkaar op vlak van taal, intelligentie en ToM. Een verschil in joint attention was minder duidelijk aanwezig. Uit de analyses werd er een cross-sectioneel en longitudinaal verband gevonden voor joint attention en taalvaardigheid en een zeer sterk verband tussen taalvaardigheid en ToM, wat het indirecte verband tussen joint attention en ToM suggereert. In de huidige steekproef werd er echter slechts een beperkt direct verband aangetroffen. Wanneer men dit verband in toekomstig onderzoek eenduidiger tracht te reconstrueren, moet men ijveren voor een grotere steekproefgrootte en kan men best opteren voor typisch ontwikkelende kinderen als controlegroep. IV

6

7 Inhoudsopgave Inleiding Autismespectrumstoornissen Prevalentie Cognitieve Theorieën Executief functioneren Centrale coherentie Theory of Mind De ontwikkeling van Theory of Mind Theory of Mind bij kinderen nagaan Taal Joint Attention De ontwikkeling van joint attention Joint attention en ASS Het belang van joint attention in de ontwikkeling Joint attention en taal Taal en Theory of Mind Joint attention en Theory of Mind Probleemstelling Methode Steekproef en opzet Materiaal Autismediagnostiek Algemeen ontwikkelingsniveau Taal Intelligentie Perspectiefneming VI

8 Procedure Statistische analyses Resultaten Groepsverschillen Longitudinale verbanden Is er een verband tussen joint attention en taalvaardigheid? Is er een verband tussen taalvaardigheid en Theory of Mind? Is er een verband tussen joint attention en Theory of Mind? Bespreking Groepsverschillen Longitudinale verbanden Methodologische beperkingen van de huidige studie Toekomstig onderzoek en klinische implicaties Conclusie Referenties 53 VII

9 Lijst van tabellen en figuren Tabellen Tabel 1 Demografische karakteristieken van de ASSgroep en de niet-assgroep 21 Tabel 2 Overzicht afgenomen instrumenten per leeftijd 24 Tabel 3 Statistieken groepsverschillen 35 Tabel 4 Tabel 5 Spearman s rangcorrelatie tussen joint attention (ESCS en ADOS) en taal (MSEL) in de totale groep Spearman s rangcorrelatie tussen joint attention (ESCS en ADOS) en taal (CELF-IV-NL) in de totale groep Tabel 6 Spearman s rangcorrelatie (taal-tom) voor de totale groep 41 Tabel 7 Fisher s r-to-z transformatie 41 Figuren Figuur 1 Onderzoeksprocedure longitudinale studie Dereu et al. (2010) 24 Figuur 2 CELF-IV-NL receptieve taal 37 Figuur 3 CELF-IV-NL expressieve taal 37 Figuur 4 Totaal IQ 37 Figuur 5 ToM totaalscore 37 Figuur 6 Spearman s rangcorrelatie tussen joint attention (ESCS en ADOS) en taal (CELF-IV-NL) voor de twee groepen afzonderlijk (tweezijdig getoetst) 40 VIII

10

11 Autismespectrumstoornissen In de tekstrevisie van de vierde editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV-TR), vindt men de categorie pervasieve ontwikkelingsstoornissen. Binnen deze categorie onderscheidt men vijf stoornissen namelijk de autistische stoornis, de stoornis van Rett, de desintegratiestoornis van de kinderleeftijd, de stoornis van Asperger en de pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven (met inbegrip van atypisch autisme). Deze stoornissen worden doorgaans op zuigelingenleeftijd, kinderleeftijd of in de adolescentie gediagnosticeerd. (American Psychiatric Association, 2000). Autismespectrumstoornissen (ASS) is de algemene klinische term voor pervasieve ontwikkelingsstoornissen (Baird et al., 2006). De laatste jaren wordt de term ASS steeds meer gebruikt in plaats van een specifieke DSM-diagnose. Dit is vooral in de praktijk een nuttige evolutie gebleken, aangezien de verschillende stoornissen moeilijk van elkaar onderscheiden kunnen worden wat betreft de oorzaak, de specifieke problemen en de aangewezen behandeling (Ozonoff, 2012; Roeyers & Warreyn, 2008). ASS wordt gekenmerkt door een triade, die kwalitatieve stoornissen in de sociale interactie, kwalitatieve stoornissen in de communicatie en zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten omvat. Kwalitatieve beperkingen in sociale interacties kunnen zich in verschillende symptomen manifesteren, zoals duidelijke stoornissen in het gebruik van non-verbaal gedrag (oogcontact, gelaatsuitdrukking en lichaamshouding), niet tot adequate relaties komen met leeftijdsgenoten, het tekort in spontaan proberen met anderen plezier, bezigheden of prestaties te delen en de afwezigheid van sociale of emotionele wederkerigheid. Kwalitatieve beperkingen in communicatie kunnen zich uiten in stereotiep en herhaald taalgebruik, eigenaardig woordgebruik, afwezigheid van gevarieerd spontaan fantasiespel of sociaal imiterend spel, taalachterstand, volledige afwezigheid van taal 1

12 of wanneer men wel over voldoende taal beschikt, moeite hebben om een gesprek met anderen te beginnen of te onderhouden. De stereotiepe patronen van gedrag uiten zich voornamelijk in een sterke preoccupatie met stereotiepe en beperkte patronen van belangstelling die abnormaal zijn ofwel in intensiteit ofwel in richting, het duidelijk rigide vastzitten aan specifieke nietfunctionele routines of rituelen, stereotiepe en zich herhalende motorische maniërismen (fladderen, draaien met hand of vingers) en een aanhoudende preoccupatie met delen van voorwerpen (American Psychiatric Association, 2000). ASS is een syndroom met een zeer uitgebreid klinisch fenotype (Oliveira et al., 2007). Het vertoont heterogeniteit zowel op het vlak van symptomen (ernst, type en frequentie) (Levy, Mandell, & Schultz, 2009), het intellectueel functioneren (gaande van een verstandelijke beperking tot hoogbegaafdheid), de sociale adaptatie (gaande van zeer afzijdig tot overformeel, hoogdravend) (Baghdadli, Picot, & Michelon, 2007; McCarthy, 2007) als het taalniveau (gaande van de afwezigheid van taal tot een zeer geleerd taalgebruik) (Kjellmer, Hedvall, Fernell, Gillberg, & Norrelgen, 2012). De vijf stoornissen die binnen de categorie autismespectrumstoornissen vallen, kunnen van elkaar onderscheiden worden op basis van de diagnostische criteria. Zo moeten er kwalitatieve beperkingen aanwezig zijn in alle domeinen van de triade om de diagnose van een autistische stoornis of kernautisme te kunnen stellen volgens de DSM-IV-TR. Daarbij moet er ook gedurende de eerste drie levensjaren, een achterstand of abnormaal functioneren zijn in de sociale interactie, in taal zoals te gebruiken in sociale communicatie of in symbolisch of fantasiespel. Kinderen met de stoornis van Rett of de desintegratiestoornis van de kinderleeftijd vertonen aanvankelijk een normale ontwikkeling. Nadien treedt er echter een regressie op waardoor men de eerder verworven vaardigheden verliest en er duidelijke kenmerken van autisme verschijnen. Om de stoornis van Asperger te diagnosticeren moet er sprake zijn van beperkte, zich herhalende en stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten en van kwalitatieve beperkingen in 2

13 de sociale interactie. Er mag echter geen significante achterstand zijn in de ontwikkeling van cognitie en taal. Ten slotte spreekt men van een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven (POS-NAO) wanneer er niet voldaan is aan de criteria van kernautisme vanwege een begin op latere leeftijd, een atypische symptomatologie en/of te weinig symptomen (American Psychiatric Association, 2000). In de toekomst zal het diagnostisch proces echter anders verlopen. Voor de nog nietgepubliceerde DSM-5 stelt men voor om de aparte diagnoses autistische stoornis, de desintegratiestoornis van de kinderleeftijd, de stoornis van Asperger en de pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven, samen te brengen onder één categorie, namelijk autismespectrumstoornissen. Men stelt vast dat de symptomen van deze vier stoornissen eerder een continuüm representeren van mild tot ernstig, dan een dichotome ja/nee diagnose van een specifieke stoornis. Men zal na de uitgave van de DSM-5 dus geen onderscheid meer maken tussen deze subtypes. Verder heeft men ook de drie domeinen van kwalitatieve stoornissen herwerkt naar twee domeinen namelijk persisterende tekorten in sociale communicatie en sociale interactie en restrictieve en repetitieve patronen van gedrag, interesses en activiteiten. De kwalitatieve beperkingen in sociale interactie en communicatie zullen dus in de toekomst binnen hetzelfde domein geplaatst worden (American Psychiatric Association, 2010). Prevalentie Tot de jaren 90, werd een prevalentie van 4 à 5 personen per algemeen aanvaard voor kernautisme en 20 per voor ASS (Baird et al., 2006). De prevalentieschattingen vertoonden sindsdien veel variatie. De schattingen variëren tussen 0.7 en 72.6 per (Fombonne, 2009). De prevalentie van 0.7 per dateert al van 1970 uit de Verenigde Staten van Amerika (Treffert, 1970). Men vond de prevalentie van 72.6 per recenter in Zweden (Kadesjo, Gillberg, & Hagberg, 3

14 1999). In het Verenigd Koninkrijk zien we intussen uitschieters opduiken van iets meer dan 1% voor ASS. Baird et al. (2006) vonden een prevalentie van 38.9 per voor kernautisme en per voor ASS. Deze bevinding werd gerepliceerd door Baron-Cohen et al. (2009) met prevalentiecijfers van 157 per De hoogst gerapporteerde schatting tot nu toe, is een prevalentie van 264 per (2.64%) voor ASS. Deze schatting vond men in Zuid-Korea (Kim et al., 2011). Fombonne (2009) vond over 43 onderzoeken heen een gemiddelde prevalentie van 20.6 per voor kernautisme en 63.5 per voor ASS. Ook in een zeer recente review van epidemiologische studies wereldwijd, kwam men tot een gelijkaardige inschatting van de prevalentie. De meeste studies gepubliceerd sinds het jaar 2000, uit verschillende geografische regionen en door verschillende onderzoeksteams, bekwamen een mediaan van 17 per voor kernautisme en 62 per voor ASS (Elsabbagh et al., 2012). Deze cijfers worden algemeen aanvaard als ware schatting van de prevalentie. ASS wordt het meest bij jongens vastgesteld. Voor elk meisje met ASS, zijn er gemiddeld 4.2 jongens met ASS (Fombonne, 2009). Uit deze gegevens kan men vaststellen dat de prevalentieschattingen voor ASS lijken toe te nemen. Ook Fombonne (2005) kwam tot dit besluit. Hij groepeerde 43 onderzoeken op basis van hun publicatiejaar. De gemiddelde prevalentie van kernautisme in de onderzoeken uit 1966 tot 1993 was 4.7 per De gemiddelde prevalentie in de onderzoeken uit 1994 tot 2004 was 12.7 per De correlatie tussen de prevalentiecijfers en het publicatiejaar was statistisch significant. Deze bevindingen tonen aan dat de prevalentieschattingen opmerkelijk gestegen zijn. Deze stijging wordt niet direct geattribueerd aan een stijging van de incidentie van ASS aangezien deze toename ook andere verklaringen kan hebben. Het is meer waarschijnlijk dat deze toename veranderingen representeert in de definities en diagnostische criteria, de beschikbaarheid van diensten, de leeftijd waarop kinderen gescreend worden en de stedelijke of landelijke locatie waar de studie plaatsvindt. Ook het feit of de data afkomstig zijn uit prospectief diagnostisch onderzoek of uit 4

15 retrospectieve prevalentiestudies, is een belangrijke factor die een invloed kan uitoefenen (Fombonne, 2005; Fombonne, 2009; Williams, Higgins, & Brayne, 2006). De diagnose ASS vereist een multidisciplinaire aanpak en is gebaseerd op observeerbaar gedrag. Het diagnostisch protocol moet directe observaties van het gedrag van een kind bevatten, aan de hand van spelobservaties en observaties op school en/of thuis. Men stelt dus hoofdzakelijk een gedragsdiagnose (Roeyers & Warreyn, 2008). Cognitieve Theorieën Verschillende cognitieve theorieën hebben getracht om bepaalde aspecten van dit gedrag bij individuen met ASS te verklaren. Drie cognitieve theorieën hebben sinds de jaren 90 het psychologisch onderzoek naar ASS gedomineerd. Er is reeds veel onderzoek gebeurd naar Theory of Mind, centrale coherentie en executief functioneren bij ASS. Executief functioneren. De eerste cognitieve theorie is de executieve disfunctietheorie. Executief functioneren is een functioneel construct dat enkel gedefinieerd kan worden in termen van het gedrag dat eruit voortkomt namelijk het opzettelijk, doelgericht denken en handelen (Zelazo, Craik, & Booth, 2004). Ozonoff, Bruce, en Rogers (1991, p. 1083) definiëren executief functioneren als: The ability to maintain an appropriate problem-solving set for attainment of a future goal; it includes behaviors such as planning, impulse control, inhibition of prepotent but irrelevant responses, set maintenance, organized search, and flexibility of thought and action. Zelazo et al. (2004) onderzochten de ontwikkeling van executief functioneren bij typisch ontwikkelende kinderen, volwassenen en ouderen. Men vond een omgekeerde U-vormige functie van executief functioneren ten opzichte van leeftijd. Deze bevinding suggereert dat de executieve functies stijgen en dalen naarmate men ouder wordt. 5

16 Kinderen en ouderen maakten in dit onderzoek meer perseveratieve fouten dan volwassenen. Personen met ASS vertonen doorgaans tekorten in deze vaardigheden. Sommige onderzoekers suggereren zelfs dat ASS verklaard kan worden als een deficiet in executief functioneren (Rajendran & Mitchell, 2007). Volgens Russo et al. (2007) lijken de inhibitiemogelijkheden intact bij ASS, wanneer de inhibitieopdracht strikt gedefinieerd is en wanneer de persoon een ontwikkelingsniveau van ouder dan 6 jaar heeft bereikt. Inhibitie omvat het onderdrukken of voorkomen van een bepaald proces (Reber & Reber, 2001). Tijdens inhibitietaken moet men vaak de meer voor de hand liggende, automatische respons onderdrukken, om een tegenovergestelde actie te ondernemen. In het onderzoek van Russo et al. (2007) vond men in de late kindertijd en adolescentie echter wel een beperking in het werkgeheugenspan. Ten slotte waren er ook tekorten in de cognitieve flexibiliteit aanwezig tijdens de adolescentie en de volwassenheid. Cognitieve flexibiliteit betreft de dynamische activering en modificatie van de cognitieve processen in reactie op de veranderende taakeisen (Deak, 2003). Het omvat met andere woorden het vermogen om tijdens een cognitieve taak van doel te wisselen. Volgens Rajendran en Mitchell (2007) kunnen executieve deficieten veel niet-sociale aspecten van ASS verklaren zoals het stellen van repetitief gedrag. Maar niet elk individu met ASS vertoont executieve problemen en diegene die er wel vertonen, kunnen verschillende profielen van executief functioneren hebben. Centrale coherentie. Een andere theorie is de weak central coherence theorie die zowel sociale als nietsociale kenmerken van ASS kan verklaren (Rajendran & Mitchell, 2007). Frith (1989, zie Frith & Happé, 1994) stelde dat ASS gekarakteriseerd wordt door een onevenwicht in de integratie van informatie op verschillende niveaus. Centrale coherentie wordt volgens haar gedefinieerd als een karakteristiek van normale informatieverwerking, waardoor men verschillende informatie integreert tot een betekenis van hoger niveau 6

17 binnen de context. Centrale coherentie is dus de tendens om inkomende informatie globaal en binnen een context te verwerken. Dit concept helpt mensen om structuur en betekenis te zien maar gaat ten koste van de aandacht naar details (Walter, Dassonville, & Bochsler, 2009). Frith suggereert dat dit universeel kenmerk van informatieverwerking verstoord is bij mensen met ASS. Ze zouden een gebrek aan centrale coherentie hebben (Frith, 1989, zie Frith & Happé, 1994). Sindsdien is er een sterk en groeiend bewijs dat mensen met ASS gekarakteriseerd worden door een superieure prestatie op taken die een detailgerichte verwerking vereisen. Zij vertonen eerder een superioriteit in lokale verwerking, dan een deficiet in globale verwerking (Happé & Frith, 2006). Deze bias moet dus niet aanzien worden als een tekort, maar eerder als een specifieke cognitieve stijl. Deze specifieke stijl heeft bij een aantal taken nadelen, maar even belangrijk, bij een aantal taken voordelen (Noens, 2008). Deze cognitieve stijl kan enkele niet-sociale kenmerken van ASS verklaren zoals de aandacht voor details en het moeizaam transferen van aangeleerde kennis (Rajendran & Mitchell, 2007). Anderzijds biedt het ook een verklaring voor de sociale moeilijkheden die mensen met ASS ervaren. Een correcte taxatie van een sociale situatie vergt namelijk een globale waarneming. Zonder dit geheel is het moeilijk om alle elementen en details afzonderlijk te gaan interpreteren (Berger, Aerts, Van Der Sijde, Van Den Bogart-Bex, & Teunisse, 2002). Theory of Mind. Eén van de belangrijkste cognitieve theorieën omtrent ASS is Theory of Mind (ToM). Dit concept stelt dat een individu mentale toestanden aan zichzelf en anderen kan toeschrijven. Deze mentale toestanden refereren naar overtuigingen, verlangens, intenties, emoties en percepties die niet direct observeerbaar zijn (Milligan, Astington, & Dack, 2007; Premack & Woodruff, 1978). Ze kunnen gebruikt worden om het gedrag van anderen te voorspellen en te verklaren in termen van hun veronderstelde gedachten en gevoelens. De ToM-hypothese gaat er van uit dat deze vaardigheid verstoord is bij mensen met ASS en tracht de sociale en communicatieproblemen bij 7

18 ASS te verklaren (Frith, 2001). Dit deficiet manifesteert zich voornamelijk in het falen om rekening te houden met de mentale toestanden van anderen (Rajendran & Mitchell, 2007). Men spreekt in deze context ook van mind blindness en mentalisatie (Frith, 2001). De ontwikkeling van Theory of Mind. Een pasgeboren baby bezit nog geen ToM. Er is echter wel reeds een aanleg, een bepaalde sensitiviteit voor sociale stimuli aanwezig, die door de sociale omgeving geactiveerd wordt. Deze sensitiviteit komt in het eerste levensjaar initieel tot uiting wanneer een kind automatisch de blik van een ander persoon volgt (Carpenter, Nagell, & Tomasello, 1998; Frith, 2001). Deze vaardigheid ontwikkelt zich verder tot men rond de leeftijd van 5 à 8 jaar gevorderde concepten zoals misleiding, leugens en bluf verwerft. De ToM-hypothese voorspelt dat deze mijlpalen bij ASS niet leeftijdsadequaat bereikt worden (Frith, 2001). Theory of Mind bij kinderen nagaan. False belieftaken worden het meest gebruikt om ToM bij kinderen na te gaan (Rajendran & Mitchell, 2007). False belief is het begrijpen van een verkeerde overtuiging van een ander persoon. Hiervoor moet men een representatie hebben van de foute overtuiging van een persoon in relatie tot de eigen kennis (Wimmer & Perner, 1983). Deze taken gaan de mogelijkheden bij een kind na, om te redeneren over de gedragconsequenties wanneer men een verkeerde overtuiging heeft. Wanneer kinderen de leeftijd van 5 jaar bereiken, begrijpen ze dat mensen de wereld in hun gedachten representeren. Ze begrijpen ook dat deze representaties zullen bepalen wat mensen zeggen of doen, zelfs wanneer dat verkeerde representaties zijn (Milligan et al., 2007). Binnen deze false belieftaken wordt een onderscheid gemaakt tussen first order belief en second order belief. Beide taken gaan na of een kind begrijpt dat meerdere personen verschillende gedachten kunnen hebben over dezelfde situatie. Bij first order 8

19 belieftaken moet het kind zich slechts verplaatsen in de mentale toestand van één persoon, bijvoorbeeld wat John denkt. Bij second order belieftaken moet het kind rekening houden met ingesloten mentale toestanden, bijvoorbeeld wat John denkt dat Mary denkt. Kinderen met ASS verwerven deze vaardigheid later dan typisch ontwikkelende kinderen (Baron-Cohen, 2001). Hoewel veel elementen van deze cognitieve theorieën reeds gestaafd zijn in onderzoek, is geen enkele theorie in staat om ASS in al zijn heterogene verschijningsvormen volledig te verklaren. ASS is volgens Rajendran en Mitchell (2007) dan ook een goed voorbeeld van equifinaliteit en multifinaliteit. Er is meer dan één ontwikkelingstraject dat leidt tot een bepaalde outcome (equifinaliteit) en gelijkaardige vroege ervaringen resulteren niet altijd in dezelfde outcome (multifinaliteit). Aangezien deze theorieën geen sluitend antwoord kunnen bieden voor de problemen die individuen met ASS ondervinden, is men op zoek gegaan naar uitbreidingen op deze theorieën en andere mogelijke verklaringsmodellen. Een onderzoekslijn die hierdoor ontstaan is, betreft de rol van joint attention en taalvaardigheid bij de ontwikkeling van ToM bij kinderen met ASS. Deze onderzoekslijn wordt in de huidige studie verder toegelicht. Taal Beperkingen in taal worden steeds meer erkend bij kinderen met ASS. Zo wordt er onder meer een significante achterstand en grote variabiliteit in de ontwikkeling van receptieve en expressieve taal waargenomen bij peuters en kleuters met ASS. (Kjellmer et al., 2012; Weismer, Lord, & Esler, 2010) In het onderzoek van Weismer et al. (2010) heeft men een groep peuters met ASS vergeleken met een controlegroep van peuters met een ontwikkelingsachterstand. De controlegroep vertoonde hogere receptieve taalscores dan expressieve. Dit patroon observeert men doorgaans ook bij typisch ontwikkelende kinderen. De groep met ASS 9

20 vertoonde echter het omgekeerde patroon, waarbij zij hoger scoorden op expressieve taal. Hudry et al. (2010) vonden gelijkaardige resultaten. Zij deden onderzoek bij kleuters met kernautisme. Hoewel de groep duidelijke beperkingen in taalbegrip en taalproductie vertoonde, vond men opnieuw dat de kinderen meer beperkt waren in de receptieve taalvaardigheden dan in de expressieve. Op latere leeftijd kan men taal diepgaander bestuderen namelijk op vlak van pragmatiek (het gebruik van taal als communicatiemiddel), prosodie (het ritme, de klemtoon en de intonatie van spraak), syntax (de combinatie van woorden in zinnen), morfologie (woordstructuur en woordvorming) en fonologie (de manier waarop een spreker spraakklanken organiseert om betekenis over te brengen). Bij individuen met ASS werden er zowel deficieten op vlak van pragmatiek (Kelley, Paul, Fein, & Naigles, 2006; Lam & Yeung, 2012), de productie en het begrip van prosodie (Shriberg et al., 2001), de syntax (Eigsti, Bennetto, & Dadlani, 2007) en de articulatie (Eigsti, de Marchena, & Schuh, 2011) teruggevonden. Bij ASS is er sprake van een grote heterogeniteit op vlak van taal. De taalontwikkeling van een kind met ASS blijkt dan ook zeer belangrijk voor de prognose op lange termijn. Zo bleek onder meer in de longitudinale studie van Darrou et al. (2010) dat de afwezigheid van spraak op de leeftijd van 5 jaar een risicofactor vormt voor een negatieve prognose drie jaar later. Joint Attention Joint attention wordt gedefinieerd als de triadische coördinatie van aandacht tussen een kind, een tweede persoon en een derde gebeurtenis, voorwerp of persoon. Het is het vermogen om de aandacht te coördineren tussen een sociale partner en een object waar men beide interesse voor heeft (Bakeman & Adamson, 1984). Binnen deze sociale vaardigheid kan men twee vormen onderscheiden. Enerzijds stellen kinderen imperatief of vragend joint attentiongedrag wanneer zij iets willen verkrijgen. Hun verzoekende gebaren (behavioral requests) dienen dan om hulp van 10

21 een andere persoon te ontlokken, een object te verkrijgen of het krijgen van hulp om een object te manipuleren. Dit gedrag heeft dus een instrumentele functie. Anderzijds stellen kinderen ook declaratief of tonend joint attentiongedrag, om hun interesse met iemand anders te delen. Het kind wil iets tonen dat hij denkt dat voor de ander belangrijk is. Dit gedrag heeft een communicatieve functie (Carpenter, Nagell, & Tomasello, 1998; Mundy et al., 2003; Paparella, Goods, Freeman, & Kasari, 2011). Verder kan men nog een onderscheid maken tussen actieve en passieve joint attention. Passieve joint attention refereert naar de mogelijkheid tot het volgen van de blik of de gebaren van anderen. Actieve joint attention refereert naar de mogelijkheid om met een blik of gebaren, de aandacht van anderen te richten op het delen van spontane ervaringen (Mundy et al., 2007). De ontwikkeling van joint attention. Kinderen ontwikkelen joint attention tijdens hun eerst twee levensjaren (Buruma & Blijd-Hoogewys, 2010). Als zuigeling gaat men enkel een dyadische interactie aan met de zorgfiguur, waarbij de aandacht beperkt wordt tot dit interactieproces. Na enkele maanden, richt een kind zijn aandacht meer op de exploratie van objecten. Geleidelijk aan ontstaan er meer triadische interacties waarbij het object betrokken wordt in sociale interacties. Volgens Bakeman en Adamson (1984), switchen baby s hun blik heen en weer tussen het object en een persoon, vanaf de leeftijd van 6 maanden. Recent toonde Striano, Stahl, Cleveland, en Hoehl (2007) echter aan dat een baby van 3 maanden reeds sensitief is voor triadische interacties. Tussen 9 en 18 maanden volgt er dan een vormende periode in deze ontwikkeling waarbij leeftijdsgerelateerde veranderingen in de sociale cognitie een primaire invloed lijken te hebben (Mundy et al., 2007; Bruinsma, Koegel, & Koegel, 2004). Het kind probeert actief zijn aandacht voor een extern voorwerp te delen tijdens sociale situaties, waarbij dit object het onderwerp van de interactie wordt (Bakeman & Adamson, 1984). 11

22 Joint attention en ASS. Er is reeds veel onderzoek gebeurd naar joint attention bij kinderen. Men vindt niet altijd verschillen in de toepassing van specifiek joint attentiongedrag tussen kinderen met ASS en typisch ontwikkelende kinderen (Paparella et al., 2011). Maar algemeen komt uit onderzoek wel naar voor dat joint attentionvaardigheden zich vertraagd ontwikkelen, minder frequent of afwezig zijn bij kinderen met ASS (Bruinsma et al., 2004; Warreyn, Roeyers, Oelbrandt, & De Groote, 2005; Naber et al., 2008; Wong & Kasari, 2012). Bij kinderen met ASS ontwikkelen deze vaardigheden zich pas op een latere mentale leeftijd van 17 tot 30 maanden (Clifford & Dissanayake, 2008). Volgens Naber et al. (2008) zijn tekorten in joint attention dan ook één van de vroegste signalen bij jonge kinderen, die op een latere leeftijd de diagnose ASS krijgen. De ontwikkeling van deze belangrijke sociale vaardigheid op jonge leeftijd is gerelateerd aan de prognose (Charman, 2003; Buruma & Blijd-Hoogewijs, 2010). Doorheen de decennia, heeft het onderzoek naar joint attention bij ASS zich op verschillende aspecten gericht waarbij er uiteenlopende en soms ook tegenstrijdige resultaten gerapporteerd werden. Men kan een onderscheid binnen deze artikels maken op basis van de vorm van joint attention waarop men zich toespitste en de methodologie die gehanteerd werd (onderzoeksopzet en steekproeftrekking). Leekam, López, en Moore (2000), die onderzoek hebben gedaan bij kleuters met ASS, vonden moeilijkheden met joint attention terug, zowel op dyadisch als triadisch niveau van interactie. Uit onderzoek blijkt verder ook dat personen met ASS beperkt zijn in hun ontwikkeling van zowel imperatieve als declaratieve handelingen. Maar de beperkingen van de declaratieve handelingen zijn ernstiger (Charman, 2003; Bruinsma et al., 2004). Ten slotte worden er ook problemen opgemerkt in het initiëren en reageren op joint attention (Clifford & Dissanayake, 2008). Paparella et al. (2011) hebben onderzoek verricht naar de timing en sequentie van het verwerven van joint attentionvaardigheden bij kinderen met ASS. Men is nagegaan of deze verschilden van typisch ontwikkelende kinderen aan de hand van een longitudinale en cross-sectionele studie. Uit de resultaten kon men concluderen dat de 12

23 kinderen met ASS een atypisch ontwikkelingstraject volgden van non-verbale joint attentionvaardigheden. De volgorde waarin deze kinderen bepaalde non-verbale joint attentionvaardigheden ontwikkelden, verschilt met die van typisch ontwikkelende kinderen. Deze conclusie wordt echter niet gedeeld in andere onderzoeken. Vaak stelt men vast dat kinderen met ASS een soortgelijk ontwikkelingstraject volgen maar dat deze ontwikkeling trager tot stand komt (Naber et al., 2008). Het belang van joint attention in de ontwikkeling. Er is reeds veel interesse vertoond in de rol van joint attention als precursor van de taalontwikkeling en de ontwikkeling van ToM. Er zijn twee manieren waarop joint attention als precursor kan aanzien worden. Ofwel groeit of verandert joint attention uit tot een ToM- of taalvaardigheid. Joint attention kan dan gezien worden als een vroege vorm van dit gedrag. Ofwel verwerft een kind later deze mogelijkheden via zijn vroege ervaringen met joint attention (Charman, 2003). Joint attention en taal. Het verband tussen joint attention en taal is de laatste jaren uitgebreid onderzocht. Uit onderzoek blijkt dat een kind zijn eerste taalvaardigheid verwerft via het proces van joint attention. Het aanleren van de eerste woorden van een kind vindt plaats wanneer een volwassene een object benoemt, waar het kind zijn aandacht reeds naar toe richt (Tomasello & Farrar, 1986). Op de leeftijd van 18 maanden, kan een kind nagaan waar een volwassene zijn aandacht aan schenkt, wanneer hij een onbekend woord uitspreekt en vervolgens hypothesen vormen over de betekenis van dat woord (Baldwin, 1995, zie Miller, 2006). Verschillende studies hebben dit verband reeds aangetoond. Zo vonden Mundy et al. (2007) dat het reageren op joint attention op 12 maanden en het initiëren van joint attention op 18 maanden bij typisch ontwikkelende kinderen, longitudinaal gerelateerd was aan taal op 24 maanden. Ook in onderzoek bij kinderen met ASS vindt men gelijkaardige resultaten terug. Charman (2003) vond dat de joint attentiontaak in zijn onderzoek (het aantal keer dat een kind zijn blik wisselt 13

24 tussen het speelgoed en de volwassene) op 20 maanden, concurrent en longitudinaal geassocieerd was met taalvaardigheden op 20 en 42 maanden. Wanneer we meer gericht kijken naar de verschillende aspecten van joint attention, merken we tegenstrijdige conclusies op. Delinicolas en Young (2007) vonden dat zowel het initiëren van als het reageren op joint attention, bij kinderen met ASS met een gemiddelde leeftijd van bijna 4 jaar, significant gerelateerd was aan de taalontwikkeling en sociale interactie. Het reageren op joint attention en zowel expressieve als receptieve taal waren het hoogst gecorreleerd. Murray et al. (2008) vonden echter enkel een significant verband bij vierjarige kinderen met ASS, tussen het reageren op joint attention enerzijds en receptieve en expressieve taal anderzijds. Er werd geen verband gevonden tussen het initiëren van joint attention en taal. Ten slotte vond men in het onderzoek van Toth, Munson, Meltzoff, en Dawson (2006) enkel een associatie tussen het initiëren van protodeclaratieve joint attention en taalvaardigheid bij kinderen met ASS. Er werd geen statistisch significant verband teruggevonden met het reageren op protodeclaratieve joint attention. Deze studies verschillen onderling voornamelijk op vlak van steekproef (leeftijd en klinische diagnose) en opzet (longitudinaal of cross-sectioneel). Dit kan mogelijks een verklaring bieden voor deze tegenstrijdige resultaten. De interventiestudie van Kasari, Paparella, Freeman, en Jahromi (2008) toont op een andere manier de relatie tussen joint attention en taal aan. Zo bleek bij kinderen met ASS, die een interventie voor joint attention hadden gevolgd, de taalvaardigheid sterker te groeien over een periode van 12 maanden dan bij de controlegroep. Ook in de follow-up studie bleek dat een interventie gericht op joint attention geassocieerd is met een betere prognose op vlak van de taalontwikkeling (Kasari, Gulsrud, Freeman, Paparella, & Hellemann, 2012). Dat joint attention een grote rol speelt in de ontwikkeling van taal is inmiddels duidelijk (Colonnesi, Stams, Kister, & Noom, 2010; Saxon, Colombo, Robinson, & Frick, 2000; Thurm, Lord, Lee, & Newschaffer, 2007). Deze samenhang tussen joint attention 14

25 en taal is ook een indirect bewijs dat joint attention gerelateerd is aan ToM, omdat taal een cruciale rol speelt in de ontwikkeling van ToM (Kristen, Sodian, Thoermer, & Perst, 2011). Taal en Theory of Mind. ASS wordt onder andere gekenmerkt door een kwalitatief tekort in communicatie. Tager-Flusberg (Baron-Cohen, Tager-Flusberg, & Cohen, 2000) stelde bij individuen met ASS significante tekorten vast in het toepassen van een variëteit aan taalfuncties, die van belang zijn bij sociale communicatie. Zo geven kinderen met ASS zelden commentaar over de huidige activiteit en gebruiken ze zelden taal om aandacht te zoeken of te delen, om nieuwe informatie aan te bieden of om eigen intenties en mentale toestanden te verwoorden. Verder vond men ook dat individuen met ASS moeilijk verhalen kunnen vertellen waarbij men ingaat op de motivatie, gedachten en gevoelens van de personages. Deze tekorten worden geassocieerd met de capaciteit om de mentale toestand van anderen te begrijpen. Deze capaciteit heeft men nodig om bij false belieftaken tot een correcte oplossing te komen. Significante relaties tussen taal en de prestatie van kinderen op false belieftaken zijn meermaals gedemonstreerd in onderzoek, zowel bij typisch ontwikkelende kinderen als in klinische steekproeven. Milligan et al. (2007) toonden aan dat taalvaardigheid een significante predictor is van veranderingen in de prestatie op false belieftaken. Taal, en meer bepaald het gebruiken van cognitieve en mentale termen, bleken duidelijk een rol te spelen in de ontwikkeling van het false belief begrip. In het onderzoek van Grazzani en Ornaghi (2012) werd echter gevonden dat vooral het begrijpen van metacognitieve taal (d.i. de taal die gebruikt wordt om de mentale toestand van zichzelf of anderen de omschrijven), het sterkst gecorreleerd was met de prestatie op ToM-taken. Daarnaast blijken ook de verbale capaciteiten, gemeten aan de hand van een woordenschattest, sterk geassocieerd te zijn met het slagen op ToM-taken. Het niveau van de capaciteiten die aanwezig moeten zijn om te slagen voor deze taken, is 15

26 significant hoger bij kinderen met ASS dan bij de normaalpopulatie. Dit kan duiden op een verschillende strategie die gehanteerd wordt om tot een oplossing te komen (Happé, 1995). De ToM-hypothese bij ASS stelt dat een verzwakte ToM onderliggend is aan de sociale en communicatieve tekorten die ASS karakteriseren. Er is echter een proportie van mensen met ASS die wel slagen op ToM-taken, hoewel zij toch ernstige sociale en communicatieve tekorten vertonen (Lind & Bowler, 2009) Een mogelijke verklaring die men ook in het onderzoek van Happé (1995) aanhaalt, steunt op de verbale capaciteiten van een persoon. Individuen met ASS steunen vermoedelijk meer op linguïstische strategieën om tot de juiste oplossing te komen. Als dit het geval zou zijn, dan zou het slagen op zulke taken bij mensen met ASS niet hetzelfde onderliggende proces weergeven als bij typisch ontwikkelende individuen. Deze verklaring is consistent met de literatuur waarbij er een sterke positieve relatie tussen taal (algemene taalniveau, semantiek, receptieve woordenschat en syntax) en de prestatie op ToM-taken bij ASS gevonden wordt (Lind & Bowler, 2009; Milligan et al., 2007). Ten slotte heeft men ook nagegaan of er een verschil binnen het autismespectrum gevonden kan worden, in de prestatie op ToM-taken. Kinderen met de stoornis van Asperger onderscheiden zich van kinderen met hoogfunctionerend kernautisme omdat er geen achterstand aanwezig is in de ontwikkeling van taal. Men kan zich dan afvragen of dit een invloed heeft op de prestatie op ToM-taken. Wanneer kinderen met Asperger vergeleken werden met hun peers met hoogfunctionerend kernautisme en een vergelijkbare chronologische, non-verbale en verbale mentale leeftijd, bleek dat de kinderen met Asperger het false belief begrip vroeger ontwikkelden. Er werden echter geen significante verschillen waargenomen tussen de kinderen met Asperger en de groep typisch ontwikkelende peers. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de kinderen met hoogfunctionerend kernautisme een andere taalverwervinggeschiedenis doorgemaakt hebben (Paynter & Peterson, 2010), wat opnieuw de link tussen taal en ToM benadrukt. 16

27 Joint attention en theory of mind. Joint attention lijkt ook een belangrijke rol te spelen in de ontwikkeling van ToM. Het wordt zelfs als een belangrijke voorloper beschouwd (Buruma & Blijd-Hoogewys, 2010). De eerder besproken studies tonen dit verband slechts indirect aan via de associatie tussen joint attention en de taalontwikkeling enerzijds en tussen de taalontwikkeling en ToM anderzijds (Charman et al., 2000). Aangezien deze argumenten slechts een indirect bewijs vormen, is er nood aan meer longitudinaal onderzoek dat deze ontwikkeling prospectief opvolgt. Uit een longitudinale studie van Charman et al. (2000) bleek dat joint attentiongedrag bij typisch ontwikkelende kinderen op 20 maanden geassocieerd was met ToM op 44 maanden. Ook Colonnesi (2005) vond bevestiging voor de hypothese dat joint attention, en vooral het wijsgebaar, een precursor vormt voor ToM. Het door een kind produceren en begrijpen van wijzen, is één van de eerste indicatoren van het begrip dat anderen intentionele mentale actoren zijn. Wijzen is dus een unieke mijlpaal in de taal en in de sociale ontwikkeling bij kinderen (Colonnesi, Stams, Koster, & Noom, 2010) Kristen et al. (2011) observeerden een groep typisch ontwikkelende kinderen op 7 meetmomenten met een gemiddelde leeftijd gaande van 6 maanden (T1) tot 39 maanden (T7). Tijdens deze onderzoeksmomenten werd joint attention, imitatiegedrag, werkgeheugen en taal nagegaan. Deze studie toonde aan dat imperatief wijzen aanzien kan worden als de voorloper van het begrip dat verlangens en wensen subjectief zijn. Het besef dat het verlangen van een ander persoon onafhankelijk is van de eigen verlangens. Verder vonden ze ook dat het declaratief wijzen en het volgen van een aanwijzing op de leeftijd van 9 maanden, het kunnen lezen van doelgerichte intenties van anderen een half jaar later voorspelde. Probleemstelling In onderzoek kijkt men zelden op een directe manier naar de betekenis van individuele verschillen in joint attention voor de algemene ontwikkeling. In deze studie wordt daarom een hoge risicogroep van peuters, die ooit positief screenden voor ASS en/of 17

28 een taalachterstand hadden, prospectief opgevolgd tot op lagere schoolleeftijd. Uit een review van de literatuur blijkt dat er nog geen longitudinaal onderzoek verricht is, vanuit een grootschalige screening naar ASS, dat kinderen opvolgt tot de leeftijd van 7 à 8 jaar (Baghdadli et al., 2007; Eaves & Ho, 2004; Michelotti, Charman, Slonims, & Baird, 2002; Miniscalco, Nygren, Hagberg, Kadesjö, & Gillberg, 2006; Möricke, Swinkels, Beuker, & Buitelaar, 2010; Starr, Szatmari, Bryson, & Zwaigenbaum, 2003; Turner, Stone, Podzol, & Coonrod, 2006; Turner & Stone, 2007; Woolfenden, Sarkozy, Ridley, & Williams, 2012; Yang, Jong, Hsu, & Chen, 2003). Met uitzondering van het onderzoek van Charman et al. (2005), waarbij men peuters opvolgde tot de leeftijd van 7 jaar. In tegenstelling tot ons onderzoek, betrekken zij de vals positieven echter niet in de follow-up. Zij bestuderen enkel de ontwikkeling van de kinderen die na een positieve screening, uiteindelijk gediagnosticeerd werden met ASS. Binnen dit onderzoek willen we nagaan of er een associatie is tussen joint attention op peuter- en kleuterleeftijd en taal op peuter-, kleuter- en lagere schoolleeftijd. Uit voorgaand onderzoek kunnen we verwachten dat kinderen met ASS problemen ervaren in de taalontwikkeling onder meer ten gevolge van de verstoorde joint attentionvaardigheden. We hebben reeds enkele studies bij jonge kinderen hieromtrent aangehaald. Wanneer we kijken naar de studies bij oudere kinderen rond het zevende levensjaar, zien we gelijkaardige resultaten. In een longitudinale studie die kinderen met ASS, POS-NAO of een andere ontwikkelingsstoornis gedurende 7 jaar opvolgde tot de leeftijd van 9 jaar, kwam men ook tot de conclusie dat joint attention een sterke positieve predictor is voor het verbale ontwikkelingsniveau (Anderson et al., 2007). Thurm et al. (2007) vonden ook dat het reageren op joint attention bij kinderen met ASS op tweejarige leeftijd een significante voorspeller was van receptieve taal op vijfjarige leeftijd. Onze eerste hypothese luidt dan ook dat onze klinische steekproef van kinderen met ASS een lager taalniveau zal hebben dan onze controlegroep en dat dit gerelateerd is aan joint attention gemeten op peuter- en kleuterleeftijd. 18

29 Verder willen we de relatie tussen taal op peuter-, kleuter- en lagere schoolleeftijd enerzijds en ToM op lagere schoolleeftijd anderzijds nagaan. Uit onderzoek blijkt dat er significante relaties tussen taal en de prestatie op ToM-taken gevonden kunnen worden bij typisch ontwikkelende kinderen. Hoewel er algemeen vanuit gegaan wordt dat de ToM-vaardigheid verstoord is bij kinderen met ASS, zijn er toch kinderen die wel slagen op taken die peilen naar deze vaardigheid, hoewel zij wel ernstige sociale en communicatieve tekorten vertonen (Lind & Bowler, 2009). Er wordt vermoed dat deze kinderen tot een correcte oplossing komen via compensatorische, verbaal gemedieerde strategieën. Binnen dit onderzoek willen we nagaan of er zowel een cross-sectioneel als een longitudinaal verband gevonden kan worden. Ten slotte willen we binnen dit onderzoek de associatie tussen joint attention op peuter- en kleuterleeftijd enerzijds en ToM op lagere schoolleeftijd anderzijds, op een directe manier bestuderen. Zoals eerder besproken, blijkt uit verschillende studies dat joint attention als een voorloper beschouwd kan worden van ToM (Charman et al., 2000; Kristen et al., 2011). We willen binnen dit onderzoek nagaan of deze associatie ook teruggevonden kan worden op latere leeftijd, aangezien de besproken artikels zich beperken tot de peuter- en kleuterleeftijd. We verwachten dat beperkt joint attentiongedrag op peuter- en kleuterleeftijd gerelateerd is aan beperkte ToMvaardigheden op lagere schoolleeftijd. Ook willen we onderzoeken of bepaalde vormen van joint attention meer of minder geassocieerd zijn aan ToM. Deze longitudinale studie is zowel theoretisch als klinisch van belang. Aangezien ASS een zeer heterogene verschijningsvorm heeft, is deze studie theoretisch interessant om de mogelijke ontwikkelingstrajecten te achterhalen. Over de evolutie van ASS tijdens de eerste levensjaren is tot nog toe zeer weinig gekend. Daarnaast is het ook klinisch van belang voor de ouders. Nadat de diagnose ASS gesteld wordt bij hun kind, ervaren zij doorgaans veel onzekerheid omtrent de prognose. Aan de hand van longitudinaal onderzoek kan men nagaan of er precursoren gevonden kunnen worden die het latere functioneren van hun kind kunnen voorspellen. 19

30

31 Methode Steekproef en opzet De huidige studie kadert binnen een prospectieve longitudinale studie van Dereu et al. (2010). De steekproef bestaat uit 35 kinderen die als peuter positief screenden voor ASS (n = 30) en/of een taalachterstand (n = 5 1 ) hadden. De kinderen die uiteindelijk de diagnose ASS toegekend kregen via een gespecialiseerd diagnostisch centrum, behoren tot de ASSgroep (n = 17). Er behoren meer jongens dan meisjes tot deze groep (13 jongens, 76.5%), wat de tendens in de prevalentie van ASS weerspiegelt. De overige kinderen die na een positieve screening en/of taalachterstand toch geen diagnose van ASS hebben gekregen, werden toegewezen aan de niet-assgroep (n = 18 waarvan 11 jongens, 61.1%). Hoewel zij geen klinische diagnose van ASS toegekend kregen, blijken deze kinderen ook vaak problemen te ervaren. Zes kinderen kregen een andere diagnose toegekend (verbale ontwikkelingsdyspraxie, dyscalculie, syndroom van Zellweger of een verstandelijke beperking). De ouders van vijf overige kinderen rapporteerden andere problemen (zwakke schoolprestaties, affectieve problemen (angst/depressie) of sociale problemen). Zoals te zien in Tabel 1, verschilt de gemiddelde leeftijd van beide groepen significant van elkaar. De ASSgroep is significant ouder dan de niet-assgroep. Er werden verder geen significante verschillen gevonden voor gender en de socio-economische status (SES). Tabel 1 Demografische karakteristieken van de ASSgroep en de niet-assgroep Variabelen ASSgroep (n=17) Niet-ASSgroep (n=18) Toetsen Gender 13 jongens 4 meisjes 11 jongens 7 meisjes (1) = 0.33 Leeftijd (maand) M = SD = 4.66 M = SD = 6.05 F(1,33) = 5.21* SES M = SD = M = SD = F(1,33) = 0.12 * p <.05 1 Drie van de vijf kinderen die enkel een taalachterstand hadden, kregen nadien de diagnose ASS toegekend. Dit duidt het belang aan om deze kinderen op te nemen in de follow-upstudie. 21

32 De prospectieve longitudinale studie van Dereu et al. (2010) heeft reeds een aantal stadia doorlopen (zie Figuur 1). Fase 1: Screening CESDD Tussen 2006 en 2010 vond er een screening naar ASS plaats in verschillende kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen in Vlaanderen. Daarvoor ontwikkelden de onderzoekers een nieuw screeningsinstrument, namelijk de Checklist for Early Signs of Developmental Disorders (CESDD; Dereu et al., 2012a), die zich baseert op de rapportage van kinderverzorgsters. Zij werden gevraagd om de kwaliteit van bepaalde gedragingen in te schatten voor elk kind en dit te vergelijken met hun peers. In totaal werden er 7092 kinderen gescreend op een gemiddelde leeftijd van maanden. Fase 2: Ouderrapportage De ouders van de kinderen die positief screenden voor ASS op de CESDD of waarvan de kinderverzorgsters een taalachterstand aangaven op de CESDD, werden gevraagd om extra screeningsvragenlijsten naar ASS in te vullen. Voor elk kind werd de Early Screening for Autistic Traits Questionnaire (ESAT; Dietz et al., 2006; Swinkels et al., 2006) ingevuld. Afhankelijk van de leeftijd van het kind, werd er bijkomend (a) de First Year Inventory (FYI; Reznick et al., 2007; Watson et al., 2007; Nederlandse vertaling door Dereu, Meirsschaut, & Roeyers, 2006), (b) de Modified Checklist for Autism in Toddlers (M-CHAT; Robins et al., 2001; Nederlandse vertaling door Dereu, Meirsschaut, Warreyn, & Roeyers, 2006) of (c) de Vragenlijst over Gedrag en Sociale Communicatie (SCQ; Rutter, Bailey, & Lord, 2003; Nederlandse vertaling door Warreyn, Raymaekers, & Roeyers, 2004) ingevuld. Daarnaast werd ook de taalontwikkeling nagegaan aan de hand van de Nederlandstalige versie van de MacArthur Communication Development Inventories Short form (N-CDI s korte vormen; Zink, 2003). Fase 3: Onderzoek aan de Universiteit van Gent Kinderen die op minstens één screener voor ASS positief screenden bij de ouderrapportage en/of een taalachterstand hadden, werden uitgenodigd voor een verdere ontwikkelingsassessment aan de universiteit. Daar nam men de Mullen Scales of Early 22

33 Learning (MSEL; Mullen, 1995) af. Deze test biedt inzicht in de cognitieve en motorische vaardigheden van het kind. Verder nam men ook de Autism Diagnostic Observation Schedule (ADOS; Lord, Rutter, DiLavore, & Risi, 1999) af, een semigestructureerde assessment omtrent communicatie, sociale interactie, spel en imaginair gebruik van materiaal. Er werden in totaal 79 kinderen getest aan de universiteit. Op basis van een consensus in de klinische oordelen van de onderzoeksgroep werden er 48 kinderen doorverwezen naar gespecialiseerde diagnostische centra voor ASS. Fase 4: Follow-up op de leeftijd van 3 en 4 jaar Van deze 79 kinderen zijn er 41 gezien voor follow-up rond het derde en het vierde levensjaar (Dereu, Roeyers, Raymaekers, Meirsschaut, & Warreyn, 2012b). Op driejarige leeftijd werd er een instrument afgenomen om de non-verbale communicatievaardigheden na te gaan, namelijk de Early Social-Communication Scales. De MSEL werd verder ook op driejarige en vierjarige leeftijd afgenomen (zie ook Tabel 2). Fase 5: Follow-up op de leeftijd van 7 à 8 jaar In het huidige onderzoek heeft men getracht deze 79 kinderen opnieuw op te zoeken op de leeftijd van 7 à 8 jaar, om na te gaan hoe ze uitgegroeid zijn tot lagere schoolkinderen. Zes meertalig opgevoede kinderen werden van het onderzoek uitgesloten aangezien Nederlands niet langer hun hoofdtaal was, 4 kinderen konden niet deelnemen aan het onderzoek omdat ze in het buitenland woonden, 7 kinderen konden niet meer gecontacteerd worden en 15 kinderen hadden de minimumleeftijd van 7 jaar nog niet bereikt. Van de overblijvende 47 kinderen, hebben er 35 kinderen (74.47%) opnieuw deelgenomen aan de huidige follow-up studie. 23

34 Figuur 1. Onderzoeksprocedure longitudinale studie Dereu et al. (2010) Materiaal Tabel 2 Overzicht afgenomen instrumenten per leeftijd Leeftijd Instrument n Gemiddelde lft in maanden 2 jaar Mullen Scales of Early Learning (ontwikkelingstest) Autism Diagnostic Observation Schedule (diagnostisch instrument) jaar Mullen Scales of Early Learning (ontwikkelingstest) Early Social-Communication Scales (instrument joint attention) jaar Mullen Scales of Early Learning (ontwikkelingstest) /8 jaar Theory of Mind Test Revised Wechsler Intelligence Scale for Children-III-NL (intelligentietest) Clinical Evaluation of Language Fundamentals-4-NL (taaltest) Autismediagnostiek. Binnen het voorgaande screeningsonderzoek werd de Autism Diagnostic Observation Schedule (ADOS; Lord et al., 2000) afgenomen om de ernst van de symptomen bij elk kind in te schatten. Dit semigestructureerd instrument bevat verschillende standaardactiviteiten waarin men sociale interactie, communicatie, spel en imaginair 24

35 gebruik van materiaal kan observeren. De ADOS bevat vier modules en wordt afgenomen bij individuen met een vermoeden van ASS. Bij elk individu wordt slechts één module afgenomen afhankelijk van het expressieve taalniveau en de chronologische leeftijd. Binnen dit onderzoek heeft men enkel module 1 of 2 afgenomen. Module 1 wordt gebruikt bij kinderen die nog niet consistent gebruik maken van spraak in zinnen. Module 2 wordt gebruikt bij kinderen die enige spraak in zinnen vertonen maar die nog niet verbaal vloeiend zijn. Een classificatie wordt toegekend aan de hand van vastgestelde cutoff-waarden voor ASS en kernautisme (Gotham, Pickles, & Lord, 2009). Deze ernstscores werden in onderzoek bevestigd en valide verklaard voor de Nederlandse populatie voor module 1. Voor module 2 kon men deze geschaalde ernstscores niet repliceren (De Bildt et al., 2011). De analyses in dit onderzoek worden enkel gebaseerd op het sociaal affect algoritme. Het sociaal affect-domein (SA) bevat 10 items waaronder het maken van oogcontact, gezichtsuitdrukkingen, gebaren en de kwaliteit van sociale toenaderingen. Daartoe behoren ook een aantal items die verwijzen naar joint attentionvaardigheden zoals het tonen van voorwerpen, het initiëren van joint attention en het reageren op joint attention of wijzen. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid bij een steekproef van Amerikaanse kinderen bedroeg voor module 1 en 2 respectievelijk.92 en.89. De waarden van Cronbach s α, om de interne consistentie na te gaan, varieerden tussen.63 en.91 (Lord et al., 2000). Algemeen ontwikkelingsniveau. De Mullen Scales of Early Learning (MSEL; Mullen, 1995) is een ontwikkelingstest die het cognitief functioneren bij kinderen tussen 0 en 68 maanden nagaat. Op basis van dit instrument kan een standaardscore berekend worden, die het algemene ontwikkelingsniveau weergeeft. Deze standaardscore representeert het ontwikkelingsquotiënt, een equivalent voor het IQ op latere leeftijd. De gemiddelde score voor de ontwikkelingsquotiënt bedraagt 100 met een standaarddeviatie van 15. Daarnaast zijn er ook vijf subschalen namelijk grove motoriek, visuele receptie, fijne motoriek, receptieve taal en expressieve taal. Enkel de T-scores van de subschalen 25

36 receptieve taal en expressieve taal, gemeten op de drie onderzoeksmomenten, worden gebruikt in de huidige studie. Dit biedt een beeld van het taalniveau op peuter- en kleuterleeftijd. De test-hertestbetrouwbaarheid van deze test varieert voor kinderen van 1 tot en met 24 maanden tussen.85 en.96 voor grove motoriek, visuele receptie en expressieve taal. Voor fijne motoriek en receptieve taal zijn de corelaties lager dan.85. Voor de oudere kinderen, van 25 tot en met 56 maanden, werden betrouwbaarheden bevonden van meer dan.70. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid varieert van.91 tot.99 (Bradley-Johnson, 1997). Deze test heeft daarnaast ook een goede convergente validiteit bij kinderen met ASS (Bishop, Guthrie, Coffin, & Lord, 2011). De Early Social-Communication Scales (ESCS; Mundy et al., 2003) is een instrument dat via een gestructureerde observatie toelaat om individuele verschillen in non-verbale communicatievaardigheden na te gaan. Deze vaardigheden ontwikkelen zich doorgaans bij kinderen tussen de leeftijd van 8 en 30 maanden. Tijdens de 15 à 25 minuten durende afname wordt er een video-opname gemaakt, aan de hand waarvan men later een scoring toekent. Deze scoring betreft steeds de relatieve frequentie per minuut van het desbetreffende gedrag. Het kind zit tijdens het onderzoek op een stoel aan tafel, met de testleider tegenover hem. Een aantal speeltjes en opwindbaar of handbediend mechanisch speelgoed worden in het zicht maar buiten het bereik van het kind geplaatst. In de kamer hangen ook kleurrijke posters zijdelings en achter het kind. Via deze opstelling en de instructies van de testleider, tracht men de non-verbale communicatievaardigheden na te gaan. Joint Attention en Behavioral Requests Men kan het uitgelokte gedrag gaan indelen in één van de twee mutueel exclusieve categorieën van vroeg sociaal-communicatief gedrag, die gebruikt worden in de huidige studie. De categorie Joint Attention Behaviors refereert naar de vaardigheid om non-verbaal gedrag te gebruiken, met als doel de ervaring met objecten of gebeurtenissen met anderen te delen. Dit gedrag heeft dus een declaratieve of tonende functie. De categorie Behavioral Requests betreft de vaardigheid om hulp te ontlokken bij het verkrijgen van objecten of 26

37 gebeurtenissen via non-verbaal gedrag. Het kind stelt hierbij imperatief of vragen joint attentiongedrag. Initiëren en reageren Binnen deze categorieën wordt er nog een bijkomend onderscheid gemaakt tussen het initiëren van gedrag en het reageren op gedrag. Het initiëren van joint attention (IJA) verwijst naar de frequentie waarmee een kind oogcontact maakt en objecten aanwijst of toont om een gedeelde aandacht te initiëren. Het reageren op joint attention (RJA) betreft de vaardigheid van een kind om de visuele aandachtslijn of een wijsgebaar van de onderzoeker te volgen. Het initiëren van behavioral requests (IBR) refereert naar de vaardigheid van een kind om hulp te ontlokken via oogcontact, aanreiken, geven of wijzen. Ten slotte verwijst het reageren op behavioral requests (RBR) op de vaardigheid van een kind om te reageren op de gebaren of verbale verzoeken van de onderzoeker om een object of actie van het kind te verkrijgen. Lower level en higher level Voor IJA en IBR wordt er een opdeling gemaakt tussen lower level en higher level gedrag. Bij IJA hoort het maken van oogcontact en het alterneren van de blik tussen een actief object en de proefleider, tot de lower level gedragingen. Het wijzen naar een actief object of het tonen van speelgoed, behoort tot het higher level gedrag. Bij IBR hoort het maken van oogcontact en het reiken naar een object buiten het bereik, tot de lower level gedragingen. Het wijzen naar een object of het geven van een object aan de proefleider, behoort tot het higher level gedrag. Op basis van deze onderverdeling berekent men een ratioscore, waarbij men de frequentie higher level gedrag deelt door het totaal aantal items. Gewogen scores Ten slotte zijn er nog twee andere variabelen die in de analyses gebruikt worden, namelijk een maat voor gewogen joint attention (WJA) en een maat voor gewogen behavioral request (WBR). Deze scores betreffen de verbale uitingen van joint attention en behavioral requests. Elke verbale initiatie van triadische communicatie wordt met een cijfer vermenigvuldigd, op basis van de kwaliteit van de taal. Wanneer er sprake is van vocalisaties wordt er vermenigvuldigd met 1, bij enkele woorden wordt er vermenigvuldigd met 2 en bij twee- of meerwoordzinnen wordt er vermenigvuldigd met 3 (Yoder, Stone, Walden, & Malesa, 2009). 27

38 In de huidige studie werden acht variabelen uit de ESCS gebruikt voor analyse, namelijk de totaalscore voor IJA, RJA, IBR en RBR, de ratioscore van IJA en IBR en de gewogen joint attention- en behavioral requestsscores. De ESCS heeft reeds in meerdere studies bewezen een betrouwbaar instrument te zijn om non-verbale communicatieve vaardigheden bij heel jonge kinderen te bestuderen (Goldberg et al., 2005). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid varieert over de diverse schalen tussen.77 en.97 bij kinderen van 9 maanden oud. Voor de oudere kinderen van 15 maanden, varieerde de betrouwbaarheid tussen.83 en.95 (Mundy et al., 2007). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd ook berekend voor de originele steekproef uit de huidige longitudinale studie, op basis van de scores van twee beoordelaars. Deze betrouwbaarheid bedroeg.87 voor IJA,.90 voor de IJA ratioscore en.93 voor RJA (Dereu, Roeyers, Raymaekers, & Warreyn, 2012c). Taal. De Clinical Evaluation of Language Fundamentals 4 (CELF-4) werd oorspronkelijk ontwikkeld door Semel, Wiig, en Secord (2003). Kort, Compaan, Schittekatte, en Dekker hebben deze Amerikaanse test bewerkt voor het gehele Nederlandstalige gebied (CELF-4-NL, 2008). De CELF-4-NL schetst een beeld van zowel de algemene taalvaardigheid als van specifieke taalvaardigheden. Deze test evalueert de aard en omvang van taal- en communicatieproblemen bij kinderen en adolescenten van 5 tot 18 jaar. De CELF-4-NL bevat 16 subtests waarvan wij slechts de eerste 8 hebben afgenomen namelijk Begrippen en Aanwijzingen volgen, Woordstructuur, Zinnen Herhalen, Zinnen formuleren, Woordcategorieën, Zinnen Begrijpen, Actieve Woordenschat en Tekstbegrip. De subtest Begrippen en Aanwijzingen volgen gaat de vaardigheid na om mondeling gegeven aanwijzingen te begrijpen, om de namen en kenmerken van voorwerpen te herinneren alsook de volgorde waarin deze werden opgesomd. De subtest Woordstructuur beoordeelt de vaardigheid om de regels voor woordvorming toe te kunnen passen en om de juiste voornaamwoorden te gebruiken bij het verwijzen naar 28

39 mensen en dingen. De subtest Zinnen herhalen gaat de vaardigheid na om zinnen van toenemende lengte en complexiteit te herhalen zonder veranderingen in woordbetekenissen, verbuigingen, woordvormen of zinsstructuur. De subtest Zinnen formuleren gaat de vaardigheid na om volledige, semantisch en grammaticaal correcte zinnen te formuleren. De subtest Woordcategorieën beoordeelt het vermogen om verbanden te leggen tussen woorden met een vergelijkbare betekenis. De subtest Zinnen begrijpen gaat de vaardigheid na om de bedoeling van gesproken zinnen te begrijpen. De subtest Actieve Woordenschat beoordeelt het kunnen benoemen van afbeeldingen van mensen, voorwerpen en handelingen. De subtest Tekstbegrip gaat ten slotte de vaardigheid na om de aandacht vast te houden bij het luisteren naar een verhaal en om vragen te kunnen beantwoorden over de inhoud. Naast een kernscore die de algemene taalvaardigheid representeert, zijn er ook 4 indexscores te berekenen aan de hand van de 8 afgenomen subtesten. De Receptieve Taal Index (RCI) is een maat voor het kunnen luisteren en auditief begrip. De Expressieve Taal Index (ETI) is een algemene maat voor de vaardigheid om zich door middel van taal uit te drukken. De Taalinhoud Index (TII) geeft een aanduiding van verschillende aspecten van de semantische ontwikkeling, zoals het kunnen leggen van verbanden tussen woorden, de kennis van woorden en het begrijpen van mondeling aangeboden informatie. De Taalvorm Index (TVI) is een algemene maat voor het begrijpen van zinnen, het vormen van zinnen met gegeven woorden, het zich mondelinge aanwijzingen herinneren en het begrijpen van semantische relaties. De betrouwbaarheid werd op drie manieren beoordeeld. De interne consistentie varieert van.64 tot.94. Enkele subtesten scoren onvoldoende hoog, maar de subtesten die samen de kernscore vormen hebben goede waarden (α >.78). De testhertestbetrouwbaarheid varieerde per subtest en per leeftijd tussen de.58 en.89. Sommige subtesten vallen dus uit volgens de aanbevolen grenswaarde van.70. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor elke subtest is goed, de waarden liggen tussen.87 en.99. De betrouwbaarheid in zijn totaliteit wordt door de Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) als voldoende geëvalueerd (Evers, ). 29

40 Intelligentie. De Nederlandstalige Wechsler Intelligence Scale for Children-III (WISC-III-NL, Kort et al., 2002) is een bewerking van de Engelstalige WISC-III (Wechsler, 1991), de tweede herziening van de Wechsler Intelligence Scale for Children (Wechsler, 1949). De WISC- III-NL werd ontwikkeld om een schatting te kunnen maken van de algemene intelligentie (IQ) van Nederlandstalige kinderen en adolescenten tussen 6 en 16 jaar. Binnen dit onderzoek hebben we een verkorte versie afgenomen (Grégroire, 2000). Deze bevat 4 van de oorspronkelijke 13 subtesten. We namen twee verbale subtesten af namelijk Overeenkomsten en Woordkennis, en twee performale subtesten namelijk Plaatjes Ordenen en Blokpatronen. De subtest Overeenkomsten meet het vermogen tot verbale begripsvorming. Het gaat om de classificatie van begrippen en het doorzien van verbanden, ook als die niet onmiddellijk voor de hand liggend zijn. Het kind moet zich richten op de essentiële kenmerken van de concepten en trachten de details te overstijgen. De subtest Plaatjes ordenen meet het vermogen om situaties in hun totale context te begrijpen. Volgens Wechsler gaat het om het toepassen van algemene intelligentie in sociale situaties. De subtest Blokpatronen doet beroep op visueel-motorische coördinatie en op ruimtelijk inzicht. Bij de subtest Woordkennis moet het kind de betekenis van woorden aangeven. De WISC-III-NL is genormeerd voor Vlaamse en Nederlandse kinderen met de leeftijd van 6 tot en met 16 jaar, met uitzondering van ernstig verstandelijke en/of lichamelijk beperkte kinderen en kinderen die niet of nauwelijks onderwijs hebben genoten in Vlaanderen of Nederland. De normen voor de verkorte versie van de WISC-III werden opgesteld door Grégoire (2000). De betrouwbaarheid van de WISC-III-NL werd nagegaan aan de hand van de interne consistentie en test-hertestbetrouwbaarheid. Zowel de interne consistentie als de testhertestbetrouwbaarheid van de totale IQ-score zijn goed met respectievelijke coëfficiënten van.94 en.92. De betrouwbaarheid wordt als voldoende geëvalueerd door de COTAN. Maar men raadt wel af om de subtesten afzonderlijk te interpreteren aangezien enkele subtesten een lage betrouwbaarheid hebben. In de huidige studie maken we dan ook enkel gebruik van de totaalscore (Evers, ). 30

41 Perspectiefneming. De Theory of Mind Test Revised (ToM test-r; Steerneman & Meesters, 2009) is een gestructureerd interview dat het construct ToM op een gedifferentieerde wijze benadert. Deze test meet namelijk de drie stadia waarlangs ToM zich ontwikkelt. (1) Het eerste stadium betreft de voorlopers van ToM namelijk doen-alsof, emotieherkenning en het onderkennen van verschil tussen fysisch en mentaal. (2) Het tweede stadium bevat de eerste manifestaties van ToM namelijk first order belief en false belief. (3) Het derde stadium betreft het hoogste niveau van ToM namelijk second order belief (cf. supra p. 7; Inleiding: Theory of Mind bij kinderen nagaan). De test bestaat uit 14 items waarin informatie verzameld wordt over de mate waarin kinderen van 4 tot en met 12 jaar beschikken over sociaal begrip, sociaal inzicht en sociale sensitiviteit. De betrouwbaarheid werd op drie manieren geëvalueerd. De testhertestbetrouwbaarheid is goed met een intraclass correlation coëfficiënt (ICCcoëfficiënt) van.90. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was voldoende met een gemiddelde Cohen s kappa van.85. De interne consistentie van de totaalscore, berekend aan de hand van Cronbach s α, is voldoende en bedraagt.85 en.88 respectievelijk voor kinderen met ASS en typisch ontwikkelende basisschoolkinderen. De betrouwbaarheid werd door de COTAN als onvoldoende beoordeeld, omdat de betrouwbaarheden over de gehele normgroep zijn berekend en niet per leeftijdsgroep. De normen worden door de COTAN geëvalueerd als onvoldoende omwille van verschillende redenen. Zo is onder andere de steekproef niet groot genoeg en wordt er te weinig informatie rond de gemaakte statistische keuzes vermeld in de handleiding (Evers, ). Procedure Nadat het onderzoeksprotocol goedgekeurd werd door de ethische commissie, kregen alle ouders een brief opgestuurd met daarin informatie omtrent het onderzoek. Nadien werden ze telefonisch gecontacteerd met de vraag of men wou deelnemen aan 31

42 het onderzoek. Bij een positief antwoord, werd er een afspraak gemaakt aan de universiteit of bij uitzondering bij het kind thuis. Wanneer het onderzoek op de universiteit doorging, werd het kind samen met een ouder ontvangen door twee proefleiders. Het onderzoek vond plaats in een prikkelarme ruimte waar de testafname kon gefilmd worden. Terwijl de ene proefleider alle testen bij het kind afnam, bleef de andere proefleider bij de ouder. De ouder zat in een naburig lokaal waar de testafname gevolgd kon worden op een beeldscherm. De ouders gaven allereerst schriftelijk hun geïnformeerde toestemming. Nadien werd gevraagd om een aantal vragenlijsten over het kind in te vullen. Naast het bevragen van de sociaalcommunicatieve vaardigheden aan de hand van de Social Responsiveness Scale (SRS; Constantino & Gruber, 2005; Roeyers, Thys, Druart, De Schryver, & Schittekatte, 2011) en de Social Communication Questionnaire (SCQ; Rutter, Bailey, & Lord, 2003; Warreyn, Raymaekers, & Roeyers, 2004) werden de ouders ook bevraagd naar het algemeen welbevinden van hun kind, aan de hand van de Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ; Goodman, 1997). Vervolgens werd de persoonlijkheid en het temperament van het kind in kaart gebracht met behulp van de Hierarchical Personality Inventory for Children (HiPIC; Mervielde & De Fruyt, 2009) en de Children's Behaviour Questionnaire (CBQ; Putnam & Rothbart, 2006). Ten slotte werd er nog een semigestructureerd interview afgenomen in verband met de gezinssituatie, de schoolloopbaan en de door het kind reeds gekregen behandeling. Tegelijkertijd werden de testen bij het kind afgenomen. Er werd een standaardvolgorde in de testing gehanteerd. We begonnen met de afname van de CELF-4-NL waarna een korte pauze volgde. Nadien namen we de verkorte WISC-III-NL en de Tom test-r af. Een onderzoek duurde ruim twee uur. De afname van de CELF-4- NL duurt ongeveer 60 à 75 minuten waarna een pauze van 10 minuten volgde. De verkorte WISC-III-NL duurt ongeveer 30 minuten en de ToM test-r ongeveer 20 minuten. Indien het kind recent reeds één of meerdere testen in een andere context had afgelegd, werden deze testen niet meer opnieuw afgenomen. We namen dan contact op met de instantie waar het kind getest werd, om de resultaten op te vragen. Zo konden we test-hertesteffecten voorkomen. Na het onderzoek ontvingen de ouders 32

43 met hun kind 15 voor hun deelname. Enkele weken na de testafname, ontvingen de ouders ook een kort verslag met de resultaten en interpretaties voor elke test. Statistische analyses Parametrische toetsen stellen doorgaans een aantal voorwaarden aan de data, die noodzakelijk zijn om accurate resultaten te bekomen. De eerste assumptie vereist een normale verdeling van de data, zowel bij de ASSgroep als de niet-assgroep. Voor elke variabele werd er via de Shapiro-Wilk toets nagegaan of er significante afwijkingen van de normale verdeling aanwezig zijn. Deze toets heeft de voorkeur bij kleinere steekproeven (N 50). Alle variabelen, uitgezonderd drie, bleken significant niet normaal verdeeld te zijn bij ten minste één steekproefgroep. Voornamelijk de ASSgroep blijkt het minst normaal verdeeld. Enkel de second order belief ToM-score op lagere schoolleeftijd en de totaal- en ratioscore IBR op driejarige leeftijd, bleken normaal verdeeld voor zowel de ASSgroep als de niet-assgroep. Vervolgens vereisen parametrische toetsen ook een homogeniteit in de varianties van de groepen in de populatie. Deze vooronderstelling controleert men aan de hand van de Levene s toets. Voor elke variabele gemeten op lagere schoolleeftijd blijken de varianties van de twee steekproefgroepen significant van elkaar te verschillen (F(1, 33) = , p = ). Enkel voor de second order belief ToM-score, waren de varianties gelijk voor de ASSgroep en de niet-assgroep (F(1,33) = 3.35, p =.076). Gegeven deze resultaten, blijkt er niet voldaan te zijn aan de voorwaarden om een parametrische toets uit te voeren. Een mogelijke oplossing voor dit probleem is het verwijderen van outliers. In de huidige studie werd hier echter niet voor geopteerd aangezien we kinderen met ASS prospectief opvolgen. Zoals eerder aangehaald, vormt ASS een spectrum met een zeer uitgebreid klinisch fenotype. Wanneer men uit de data kinderen gaat verwijderen die moeilijk testbaar zijn of die extreme scores behalen, omvat men met dit onderzoek niet het volledige spectrum. 33

44 Een alternatieve oplossing betreft het transformeren van de data. Voor de variabelen die op lagere schoolleeftijd gemeten werden, bewijst dit duidelijk zijn nut. De overige variabelen bleken echter minder goed gecorrigeerd te kunnen worden. In de huidige studie hanteren we daarom non-parametrische toetsen, aangezien deze geen assumpties van normaliteit en homogeniteit opleggen aan de data. Er wordt geopteerd voor de Mann-Whitney toets om de ASSgroep te vergelijken met de niet-assgroep. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van de Spearman s rangcorrelatiecoëfficiënt om het verband tussen de variabelen gemeten op verschillende leeftijden te berekenen. 34

45 Resultaten Groepsverschillen Aangezien de niet-assgroep bestaat uit kinderen die ooit positief screenden voor ASS en/of een taalachterstand hadden, willen we allereerst nagaan of er op de onderzochte variabelen een significant verschil is met de ASSgroep. In Tabel 3 wordt er een overzicht gegeven van deze groepsverschillen, met de bijhorende p-waarde aan de hand van de Mann-Whitney toets. Tabel 3 Statistieken groepsverschillen ASSgroep Niet-ASSgroep p-waarde Lft Mann- Mediaan Range Mediaan Range Whitney Receptieve taal (MSEL) 2j j j Expressieve taal (MSEL) 2j j j Sociaal affect 2j IJA 3j RJA 3j WJA 3j IBR 3j RBR 3j WBR 3j IJA ratioscore 3j IBR ratioscore 3j CELF kernscore 7/8j CELF receptieve taal 7/8j CELF expressieve taal 7/8j CELF taalinhoud 7/8j CELF taalvorm 7/8j ToM voorlopers 7/8j ToM first order/ false belief 7/8j ToM second order belief 7/8j ToM totaal 7/8j Totaal IQ 7/8j IJA Initiëren van joint attention; RJA Reageren op joint attention; WJA Gewogen joint attention; IBR Initiëren van behavioral requests; RBR Reageren op behavioral requests; WBR Gewogen behavioral requests MSEL Mullen Scales of Early Learning; CELF Clinical Evaluation of Language Fundamentals; ToM Theory of Mind Onderzoeksgegevens op peuter- en kleuterleeftijd Op tweejarige leeftijd werd een significant verschil gevonden tussen beide groepen op het sociaal affect algoritme van de ADOS (U = 48.50, z = -3.31, p =.001, r = -.57). De ASSgroep scoorde significant hoger 35

46 dan de niet-assgroep, waaruit blijkt dat zij meer uitval vertoonden op deze items. Daarnaast vond men op driejarige leeftijd een significant verschil voor joint attention op RJA (U = 34.50, z = -2.20, p =.028, r = -.46) en de IBR ratioscore (U = 32.00, z = -2.10, p =.036, r = -.44). De niet-assgroep volgde het wijsgebaar van de onderzoeker vaker dan de ASSgroep en behaalde een lagere IBR ratioscore. Voor de overige joint attentionvariabelen gemeten op driejarige leeftijd, werden er geen significante verschillen teruggevonden. Ten slotte werden er ook significante verschillen gevonden voor expressieve en receptieve taal, gemeten aan de hand van de MSEL, op de leeftijd van 2, 3 en 4 jaar (U = , z = , p = , r = ). De ASSgroep scoort hierop steeds lager dan de niet-assgroep. Onderzoeksgegevens op lagere schoolleeftijd Op lagere schoolleeftijd werden er significante verschillen gevonden op de CELF- IV-NL, zowel op vlak van receptieve taal (U = 82.00, z = -2.36, p =.018, r = -.40), expressieve taal (U = 87.50, z = -2.17, p =.030, r = -.37), taalinhoud (U = 84.00, z = -2.29, p =.022, r = -.39), taalvorm (U = 80.50, z = , p =.016, r = -.41), als bijgevolg de kernscore (U = 87.50, z = -2.17, p =.030, r = -.37). Verder bleek de totale intelligentiequotiënt ook significant verschillend tussen beide groepen (U = 85.50, z = -2.23, p =.026, r = -.38). Ten slotte werden er significante verschillen gevonden op de voorlopers van ToM (U = 85.00, z = -2.32, p =.020, r = -.39), first order en false belief (U = 83.00, z = -2.33, p =.020, r = -.39), second order belief (U = 65.50, z = -2.91, p =.004, r = -.49) en de totaalscore (U = 67.50, z = -2.83, p <.01, r = -.48). In onderstaande boxplot-grafieken (Figuur 2 5) kan men de spreiding van de verdeling, voor de variabelen gemeten op lagere schoolleeftijd, nagaan. Hieruit kan men afleiden dat de ASSgroep lager scoort op deze variabelen en meer variantie vertoont in de behaalde scores. 36

47 Figuur 2. CELF-IV-NL receptieve taal Figuur 3. CELF-IV-NL expressieve taal Figuur 4. Totaal IQ Figuur 5. ToM totaalscore Longitudinale verbanden Correlationele analyses werden uitgevoerd om de relatie tussen diverse variabelen, gemeten op verschillende leeftijden, te exploreren. Is er een verband tussen joint attention en taalvaardigheid? Het verband tussen joint attention en taal wordt zowel cross-sectioneel als longitudinaal bestudeerd. Joint attention werd op tweejarige leeftijd nagegaan via het sociaal affect-domein van de ADOS en op driejarige leeftijd aan de hand van de ESCS. Deze variabelen worden in verband gebracht met receptieve en expressieve taal, gemeten op de leeftijd van 2, 3 en 4 jaar aan de hand van de MSEL. Alsook met receptieve taal, expressieve taal, taalinhoud, taalvorm en de kernscore gemeten op lagere schoolleeftijd aan de hand van de CELF-IV-NL. 37

Het stimuleren van sociaalcommunicatieve vaardigheden bij jonge kinderen met een autismespectrumstoornis

Het stimuleren van sociaalcommunicatieve vaardigheden bij jonge kinderen met een autismespectrumstoornis Het stimuleren van sociaalcommunicatieve vaardigheden bij jonge kinderen met een autismespectrumstoornis Herbert Roeyers Onderzoeksgroep Ontwikkelingsstoornissen VVL Congres, Berchem, 14 maart 2014 Pervasieve

Nadere informatie

Bijlage 25: Autismespectrumstoornis in DSM-5 (voorlopige Nederlandse vertaling) 1

Bijlage 25: Autismespectrumstoornis in DSM-5 (voorlopige Nederlandse vertaling) 1 Bijlage 25: Autismespectrumstoornis in DSM-5 (voorlopige Nederlandse vertaling) 1 Moet voldoen aan de criteria A, B, C en D A. Aanhoudende tekorten in sociale communicatie en sociale interactie in meerdere

Nadere informatie

Het enige middel dat je in het werken met mensen hebt, is jezelf.

Het enige middel dat je in het werken met mensen hebt, is jezelf. Het enige middel dat je in het werken met mensen hebt, is jezelf. I. Autisme en verstandelijke beperking Het verschil Peter Vermeulen zei ooit in een vorming (1999) dat een verstandelijke beperking gelijk

Nadere informatie

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals Gedragsproblemen komen veel voor onder kinderen en adolescenten. Als deze problemen ernstig zijn en zich herhaaldelijk voordoen, kunnen ze een negatieve invloed hebben op het dagelijks functioneren van

Nadere informatie

Deel VI Verstandelijke beperking en autisme

Deel VI Verstandelijke beperking en autisme Deel VI Inleiding Wat zijn de mogelijkheden van EMDR voor cliënten met een verstandelijke beperking en voor cliënten met een autismespectrumstoornis (ASS)? De combinatie van deze twee in een en hetzelfde

Nadere informatie

Op naar de DSM 5! Autismespectrumstoornis. J. Wolthaus, GZ-psycholoog en C. Schoenmakers, GZ-psycholoog

Op naar de DSM 5! Autismespectrumstoornis. J. Wolthaus, GZ-psycholoog en C. Schoenmakers, GZ-psycholoog Op naar de DSM 5! Autismespectrumstoornis J. Wolthaus, GZ-psycholoog en C. Schoenmakers, GZ-psycholoog Autisme DSM IV: Stoornissen die meestal voor het eerst op zuigelingenleeftijd, kinderleeftijd of in

Nadere informatie

Autisme en de gevolgen Els Ronsse / MDR

Autisme en de gevolgen Els Ronsse /   MDR Autisme en de gevolgen Els Ronsse / www.psysense.be MDR Voorkomen? Voor het hele spectrum komen een aantal studies onafhankelijk van elkaar uit op 60 tot 70 op 10.000 of 1 op ongeveer 150 personen. Af

Nadere informatie

Autisme spectrum conditie

Autisme spectrum conditie (potentiële) belangenverstrengeling Geen Autisme spectrum conditie Voor bijeenkomst mogelijk relevante relaties met bedrijven Triversum W. Veenboer Kinder- en jeugdpsychiater Dag van eerste lijn Januari

Nadere informatie

7 Nederlandstalige Samenvatting

7 Nederlandstalige Samenvatting 7 Nederlandstalige Samenvatting Autisme is een ontwikkelingsstoornis, waarvan de symptomen zich in de kindertijd voor het eerst manifesteren en gedurende het gehele leven in verschillende vormen aanwezig

Nadere informatie

Vroege Signalen en Herkenning van Autisme Spectrum Stoornissen

Vroege Signalen en Herkenning van Autisme Spectrum Stoornissen Vroege Signalen en Herkenning van Autisme Spectrum Stoornissen Rutger Jan van der Gaag & Iris Oosterling, gz-psycholoog 2006 Karakter pagina 1 Inhoud Autisme Vroege herkenning van autisme DIANE-project,

Nadere informatie

Signalen van autismespectrumstoornissen (ASS) bij baby s en peuters

Signalen van autismespectrumstoornissen (ASS) bij baby s en peuters Signalen van autismespectrumstoornissen (ASS) bij baby s en peuters Screening in de Vlaamse kinderdagverblijven en Diensten voor Opvanggezinnen Mieke Dereu Mieke Meirsschaut Inge Schietecatte Griet Pattyn

Nadere informatie

GEWOON ANDERS ASS BIJ JONGE KINDEREN. AutismeTeam Noord-Nederland, Jonx Lentis

GEWOON ANDERS ASS BIJ JONGE KINDEREN. AutismeTeam Noord-Nederland, Jonx Lentis GEWOON ANDERS ASS BIJ JONGE KINDEREN AutismeTeam Noord-Nederland, Jonx Lentis Programma Even voorstellen Wat is autisme? Vroege signalen bij autismespectrumstoornissen De eerste stap richting onderzoek

Nadere informatie

Asperger en werk. Een dynamisch duo

Asperger en werk. Een dynamisch duo Asperger en werk Een dynamisch duo Natalie van Berkel Module Onderzoeksvaardigheden Stoornis van Asperger Kwalitatieve beperkingen in de sociale interactie, zoals blijkt uit ten minste 2 van de volgende:

Nadere informatie

Het onderzoek. Taalontwikkeling. Inhoud. Lezing Kannercyclus 10 december 2012. Autismespectrumstoornissen. Jarymke Maljaars

Het onderzoek. Taalontwikkeling. Inhoud. Lezing Kannercyclus 10 december 2012. Autismespectrumstoornissen. Jarymke Maljaars Autismespectrumstoornissen BEGRIP ALS STRUIKELBLOK: Taal bij kinderen met autisme en een verstandelijke beperking FENOTYPE KANNERCYCLUS 1 december 212 COGNITIE BIOLOGIE O M G E V I N G GENOTYPE Autisme

Nadere informatie

DSM IV interview. Semi-gestructureerd anamnestisch interview ter beoordeling of er sprake is van een autismespectrumstoornis.

DSM IV interview. Semi-gestructureerd anamnestisch interview ter beoordeling of er sprake is van een autismespectrumstoornis. DSM IV interview Semi-gestructureerd anamnestisch interview ter beoordeling of er sprake is van een autismespectrumstoornis. A.A. Spek Klinisch psycholoog Centrum Autisme Volwassenen GGZ Eindhoven Wanneer

Nadere informatie

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken)

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken) Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken) 101 102 Hoofdstuk 1. Algemene introductie Het belangrijkste doel van dit proefschrift was het ontwikkelen van de Interactieve Tekentest (IDT), een nieuwe test

Nadere informatie

23 oktober 2013 1. Wat betekent autisme voor jou? Waaraan denk je spontaan? Vroeger hoorde je daar toch niet zoveel over?

23 oktober 2013 1. Wat betekent autisme voor jou? Waaraan denk je spontaan? Vroeger hoorde je daar toch niet zoveel over? Vroeger hoorde je daar toch niet zoveel over? Tegenwoordig heeft iedereen wel een etiketje! Hebben we dat niet allemaal een beetje? Als je niks hebt, is het precies al abnormaal! Mijn kind heeft (net)

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting Op grond van klinische ervaring en wetenschappelijk onderzoek, is bekend dat het gezamenlijk voorkomen van een pervasieve ontwikkelingsstoornis en een verstandelijke beperking tot veel bijkomende

Nadere informatie

Autismespectrumstoornis. SPV REGIOBIJEENKOMST MIDDEN NEDERLAND Mandy Bekkers

Autismespectrumstoornis. SPV REGIOBIJEENKOMST MIDDEN NEDERLAND Mandy Bekkers Autismespectrumstoornis SPV REGIOBIJEENKOMST MIDDEN NEDERLAND 19-10-2016 Mandy Bekkers (mandybekkers@hotmail.com) Waarschuwing vooraf! 2 Geschiedenis Autos (Grieks: zelf) 1937-1940: Term autisme 1943 &

Nadere informatie

Late fouten in het taalbegrip van kinderen

Late fouten in het taalbegrip van kinderen 1 Late fouten in het taalbegrip van kinderen Petra Hendriks Hoogleraar Semantiek en Cognitie Center for Language and Cognition Groningen Rijksuniversiteit Groningen 2 De misvatting Actief versus passief

Nadere informatie

Het syndroom van Down en autisme duel of dual? Yvette Dijkxhoorn

Het syndroom van Down en autisme duel of dual? Yvette Dijkxhoorn Het syndroom van Down en autisme duel of dual? Yvette Dijkxhoorn Diagnostiek 1. Screening 2. Individueel descriptieve diagnostiek 3. Begeleiding en Behandeling Autismespectrumstoornissen VROEGE ONTWIKKELING

Nadere informatie

1. Gedrag. Au3sme. UMCG Publiekslezing Au3sme. Els M.A. Blijd- Hoogewys. Overzicht presenta3e. Wat is au3sme? Drie probleemgebieden

1. Gedrag. Au3sme. UMCG Publiekslezing Au3sme. Els M.A. Blijd- Hoogewys. Overzicht presenta3e. Wat is au3sme? Drie probleemgebieden Au3sme dr. Behandelcoördinator Au3sme Team Noord Nederland Overzicht presenta3e Wat is au3sme? naar Morton & Frith, 1995 1. Gedrag 2. Biologie 3. Cogni3e 4. Diagnose 5. Behandeling genen, hersengebieden

Nadere informatie

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door Welkom DGM en Autisme Presentatie door Esther van Efferen-Wiersma Inhoud Autisme: recente ontwikkelingen Van beperkingen naar (onderwijs)behoeften DGM en autisme Hulpmiddelen en materialen Vragen? Autisme?

Nadere informatie

Vorming AUTISMESPECTRUM- STOORNIS

Vorming AUTISMESPECTRUM- STOORNIS Vorming AUTISMESPECTRUM- STOORNIS Bart Lenaerts Jorinde Dewaelheyns 6 december 2010 Wat mag je verwachten? Wat is autisme? Het stellen van de diagnose Wie? Hoe? Triade van stoornissen Autisme = anders

Nadere informatie

Autisme Spectrum Stoornissen Van DSM IV naar DSM 5

Autisme Spectrum Stoornissen Van DSM IV naar DSM 5 Autisme Spectrum Stoornissen Van DSM IV naar DSM 5 Britt Hoogenboom, kinder,- en jeugdpsychiater Dr. Sanne Hogendoorn, psycholoog Zorgprogrammaleiders Centrum voor Autisme en Psychose, de Bascule Referatencyclus

Nadere informatie

Cover Page. Author: Netten, Anouk Title: The link between hearing loss, language, and social functioning in childhood Issue Date:

Cover Page. Author: Netten, Anouk Title: The link between hearing loss, language, and social functioning in childhood Issue Date: Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/47848 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Netten, Anouk Title: The link between hearing loss, language, and social functioning

Nadere informatie

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door Welkom DGM en Autisme Presentatie door Esther van Efferen-Wiersma Inhoud DGM en autisme? Autisme: recente ontwikkelingen Van beperkingen naar (onderwijs)behoeften DGM en autisme! Vragen? DGM en Autisme?

Nadere informatie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en Samenvatting In de laatste 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar de psychosociale gevolgen van kanker. Een goede zaak want aandacht voor kanker, een ziekte waar iedereen in zijn of haar leven wel eens

Nadere informatie

Lezing voor de NVA. Door Harmke Nygard-Smith Klinisch psycholoog. Ontwikkelingsstoornissen Dimence

Lezing voor de NVA. Door Harmke Nygard-Smith Klinisch psycholoog. Ontwikkelingsstoornissen Dimence Lezing voor de NVA Door Harmke Nygard-Smith Klinisch psycholoog Ontwikkelingsstoornissen Dimence Waarom diagnostiek? Hoe doen we eigenlijk diagnostiek? De DSM 5 Wijzigingen in de DSM 5 voor de autisme

Nadere informatie

Diagnostiek en behandeling van jonge kinderen met autisme. Hogrefe Congres Amersfoort 13-11-2O12 Ina van Berckelaer-Onnes Universiteit Leiden

Diagnostiek en behandeling van jonge kinderen met autisme. Hogrefe Congres Amersfoort 13-11-2O12 Ina van Berckelaer-Onnes Universiteit Leiden Diagnostiek en behandeling van jonge kinderen met autisme Hogrefe Congres Amersfoort 13-11-2O12 Ina van Berckelaer-Onnes Universiteit Leiden Inhoud Autisme * recente inzichten * vroege onderkenning * vroege

Nadere informatie

The development of ToM and the ToM storybooks: Els Blijd-Hoogewys

The development of ToM and the ToM storybooks: Els Blijd-Hoogewys The development of ToM and the ToM storybooks: Els Blijd-Hoogewys Een reactie door Hilde M. Geurts Lezing Begeer, Keysar et al., 2010: Advanced ToM 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Autisme (n=34) Controle

Nadere informatie

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen SAMENVATTING Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen klinische populaties, waaronder ook de Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Ook al wordt

Nadere informatie

Executive functioning bij kinderen met een ontwikkelings- of gedragsstoornis

Executive functioning bij kinderen met een ontwikkelings- of gedragsstoornis Executive functioning bij kinderen met een ontwikkelings- of gedragsstoornis Sylvie Verté INLEIDING Reeds geruime tijd worden pogingen ondernomen om te bepalen welke aspecten van diverse ontwikkelings-

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 119 120 Samenvatting 121 Inleiding Vermoeidheid is een veel voorkomende klacht bij de ziekte sarcoïdose en is geassocieerd met een verminderde kwaliteit van leven. In de literatuur

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) * 132 Baby s die te vroeg geboren worden (bij een zwangerschapsduur korter dan 37 weken) hebben een verhoogd risico op zowel ernstige ontwikkelingproblemen (zoals mentale

Nadere informatie

Vroegdetectie van een autismespectrumstoornis bij jonge kinderen. Dr. Jo Wellens, kinder- en jeugdpsychiater TheA

Vroegdetectie van een autismespectrumstoornis bij jonge kinderen. Dr. Jo Wellens, kinder- en jeugdpsychiater TheA Vroegdetectie van een autismespectrumstoornis bij jonge kinderen Dr. Jo Wellens, kinder- en jeugdpsychiater TheA 7-12-2018 Inhoud Vroegdetectie in een relationeel perspectief Infant and Early Childhood

Nadere informatie

Dia 1. Dia 2. Dia 3. Aspecten van cognitief functioneren in Autisme Spectrum Stoornissen. Executieve functies en autisme (Hill, 2004)

Dia 1. Dia 2. Dia 3. Aspecten van cognitief functioneren in Autisme Spectrum Stoornissen. Executieve functies en autisme (Hill, 2004) Dia 1 Aspecten van cognitief functioneren in Autisme Spectrum Stoornissen Een reactie van Bibi Huskens Dia 2 Executieve functies en autisme (Hill, 2004) Problemen in: Planning Inhibitie Schakelvaardigheid

Nadere informatie

SAMENVATTING Het doel van dit proefschrift is drieledig. Ten eerste wordt inzicht verschaft in het gebruik van directe-rede-constructies (bijvoorbeeld Marie zei: Kom, we gaan! ) door sprekers met afasie.

Nadere informatie

SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. HTS Report. Jeroen de Vries ID Datum

SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. HTS Report. Jeroen de Vries ID Datum HTS Report SRS-A Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen ID 15890-3155 Datum 18.07.2017 Informantenversie Informant: Liesbeth Bakker Vriendin INLEIDING SRS-A 2/6 Inleiding De SRS-A

Nadere informatie

Autisme en de DSM-5 symposium autismenetwerk Zuid- Holland Zuid Autismeweek

Autisme en de DSM-5 symposium autismenetwerk Zuid- Holland Zuid Autismeweek Autisme en de DSM-5 symposium autismenetwerk Zuid- Holland Zuid Autismeweek Woensdag 2 april 2014 Ad van der Sijde, Yulius Autisme Paul Reijnen, BOBA Inhoud Presentatie Vragen Veranderingen DSM-5 autisme

Nadere informatie

Van Hé, hier ben ik tot Ha, daar ben jij

Van Hé, hier ben ik tot Ha, daar ben jij Van Hé, hier ben ik tot Ha, daar ben jij Floortime: ontwikkelingsgerichte therapie, met ouders en het jonge kind aan het werk Jo Wellens, kinder- en jeugdpsychiater & Ilse Vansant, psycholoog afdeling

Nadere informatie

Signalen van autismespectrumstoornissen bij baby s en peuters

Signalen van autismespectrumstoornissen bij baby s en peuters Signalen van autismespectrumstoornissen bij baby s en peuters Vormingspakket voor screening naar autismespectrumstoornissen (ASS) in de Vlaamse kinderdagverblijven en Diensten voor Opvanggezinnen Mieke

Nadere informatie

De plaats van neuropsychologisch onderzoek binnen het diagnostisch proces

De plaats van neuropsychologisch onderzoek binnen het diagnostisch proces De plaats van neuropsychologisch onderzoek binnen het diagnostisch proces Werkgroep: Audrey Mol, Ilse Noens, Annelies Spek, Cathelijne Tesink, Jan-Pieter Teunisse Inhoud NPO en differentiaal diagnostiek

Nadere informatie

HET IMPACT-PROGRAMMA: EEN OUDERTRAINING OM DE SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN VAN JONGE KINDEREN MET ASS TE STIMULEREN

HET IMPACT-PROGRAMMA: EEN OUDERTRAINING OM DE SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN VAN JONGE KINDEREN MET ASS TE STIMULEREN HET IMPACT-PROGRAMMA: EEN OUDERTRAINING OM DE SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN VAN JONGE KINDEREN MET ASS TE STIMULEREN Sara Van der Paelt Onderzoeksgroep ontwikkelingsstoornissen Universiteit Gent

Nadere informatie

Reader. Autisme Spectrum Stoornissen

Reader. Autisme Spectrum Stoornissen Reader Autisme Spectrum Stoornissen Inhoudsopgave 1. Inleiding ASS... 3 1.1 Wat is ASS... 3 Omschrijving ASS... 3 3 hoofdkenmerken... 3 Sociale interactie... 3 Communicatie... 4 Problemen in de verbeelding...

Nadere informatie

Growing into a different brain

Growing into a different brain 221 Nederlandse samenvatting 221 Nederlandse samenvatting Groeiend in een ander brein: de uitkomsten van vroeggeboorte op schoolleeftijd De doelen van dit proefschrift waren om 1) het inzicht te vergroten

Nadere informatie

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/19149 holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/19149 holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/19149 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Maljaars, Janne Pieternella Wilhelmina Title: Communication problems in children

Nadere informatie

Autisme en een verstandelijke beperking 20 september 2016

Autisme en een verstandelijke beperking 20 september 2016 Autisme en een verstandelijke beperking 20 september 2016 Cecile Blansjaar: orthopedagoog/autisme specialist Gedragskundige Stichting de Waerden Mede oprichter De Sociale Bron Wat is Autisme? In Nederland

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Titel: Cognitieve Kwetsbaarheid voor Depressie: Genetische en Omgevingsinvloeden Het onderwerp van dit proefschrift is cognitieve kwetsbaarheid voor depressie en de wisselwerking

Nadere informatie

Trainen van imitatie en gedeelde aandacht. effect op het sociaalcommunicatief taalgebruik

Trainen van imitatie en gedeelde aandacht. effect op het sociaalcommunicatief taalgebruik Academiejaar 2012-2013 Eerste examenperiode Trainen van imitatie en gedeelde aandacht bij jonge kinderen met een autismespectrumstoornis: effect op het sociaalcommunicatief taalgebruik Masterproef neergelegd

Nadere informatie

Yvette Dijkxhoorn, Autisme en Bewegen

Yvette Dijkxhoorn, Autisme en Bewegen Yvette Dijkxhoorn, Autisme en Bewegen De autismespectrumstoornissen - Kwalitatieve stoornissen in de sociale interactie - Kwalitatieve stoornissen in de communicatie - Kwalitatieve stoornissen in het verbeeldingsvermogen

Nadere informatie

Autisme als contextblindheid

Autisme als contextblindheid Leerlingen met autisme in het secundair onderwijs Autisme Limburg 18 oktober 2011 KobeVanroy Autisme Centraal, Gent Autisme als contextblindheid P. Vermeulen, 2009 Autisme: prevalentie 2010 Autisme Centraal

Nadere informatie

SRS-2. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum

SRS-2. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum SRS-2 Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen HTS Report ID 15890-3156 Datum 18.07.2017 Informantenrapportage over 4- tot 18-jarigen Informant: Jeroen de Vries Vader INLEIDING SRS-2 2/7 Inleiding

Nadere informatie

Neurofeedback: een geschikte behandeling voor autisme?

Neurofeedback: een geschikte behandeling voor autisme? Neurofeedback: een geschikte behandeling voor autisme? Mirjam Kouijzer, MSc Radboud Universiteit Nijmegen Het programma Controversiële behandelingen Wat is biofeedback? Mijn onderzoek naar de effecten

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen 141 Als kinderen psychische problemen ontwikkelen zoals gedragsproblemen

Nadere informatie

Diagnostiek en onderzoek naar autisme bij dubbele diagnose. Annette Bonebakker, PhD, klinisch neuropsycholoog CENTRUM DUBBELE PROBLEMATIEK DEN HAAG

Diagnostiek en onderzoek naar autisme bij dubbele diagnose. Annette Bonebakker, PhD, klinisch neuropsycholoog CENTRUM DUBBELE PROBLEMATIEK DEN HAAG Diagnostiek en onderzoek naar autisme bij dubbele diagnose Annette Bonebakker, PhD, klinisch neuropsycholoog CENTRUM DUBBELE PROBLEMATIEK DEN HAAG 1 Autisme spectrum stoornissen Waarom dit onderwerp? Diagnostiek

Nadere informatie

Autisme, wat weten we?

Autisme, wat weten we? Autisme, wat weten we? Matt van der Reijden, kinder- en jeugdpsychiater & geneesheer directeur Dr Leo Kannerhuis, Oosterbeek 1 autisme agenda autisme autisme en het brein: wat weten we? een beeld van autisme:

Nadere informatie

Emotionele ontwikkeling van jonge dove kinderen met een Cochleair Implantaat (CI)

Emotionele ontwikkeling van jonge dove kinderen met een Cochleair Implantaat (CI) Emotionele ontwikkeling van jonge dove kinderen met een Cochleair Implantaat (CI) Drs. Lizet Ketelaar Leiden Universiteit Ontwikkelingspsychologie www.emoties1tot5.nl Deze presentatie Kinderen met een

Nadere informatie

HTS Report SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. Profielvergelijking. Hogrefe Uitgevers BV, Amsterdam

HTS Report SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. Profielvergelijking. Hogrefe Uitgevers BV, Amsterdam HTS Report Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen INLEIDING 2/12 Inleiding Metingen / Personen Naam Leeftijd Geslacht Test Datum Tijdsduur Lijnstijl 42;0 m 18.07.2017 0.078 18.07.2017

Nadere informatie

Executieve functies in vogelvlucht (met autisme als voorbeeld)

Executieve functies in vogelvlucht (met autisme als voorbeeld) Executieve functies in vogelvlucht (met autisme als voorbeeld) Hilde M. Geurts Universiteit van Amsterdam Dr. Leo Kannerhuis Boodschap 1. Bij mensen met verschillende diagnoses zien we meer EF problemen

Nadere informatie

Overzicht Autisme net ff anders. Herkennen van autisme in contact. Autisme Specifieke Communicatie. Vragen

Overzicht Autisme net ff anders. Herkennen van autisme in contact. Autisme Specifieke Communicatie. Vragen Autisme niet begrepen? Niet herkend! Gemeente Koggenland 6 november 2017 & Stichting Deuvel Mieke Bellinga Mariëlle Witteveen Overzicht Autisme net ff anders Herkennen van autisme in contact Autisme Specifieke

Nadere informatie

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD Samenvatting 10 tot 40% van de kinderen en adolescenten met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) ontwikkelen symptomen van

Nadere informatie

Omgaan met kinderen met autismespectrumstoornissen. Rob Neyens 22.10.2009

Omgaan met kinderen met autismespectrumstoornissen. Rob Neyens 22.10.2009 Omgaan met kinderen met autismespectrumstoornissen Rob Neyens 22.10.2009 Programma 1. Theorie: wat is autisme? 1.1 Buitenkant 1.2 Binnenkant 2. Praktijk: hoe omgaan met autisme? 2.1 Remediëren 2.2 Compenseren

Nadere informatie

Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste examenperiode

Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste examenperiode Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste examenperiode SOCIAAL-COMMUNICATIEVE ONTWIKKELING BIJ ZUSJES EN BROERTJES VAN KINDEREN MET AUTISME Masterproef

Nadere informatie

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 SAMENVATTING 117 Pas kortgeleden is aangetoond dat ADHD niet uitdooft, maar ook bij ouderen voorkomt en nadelige gevolgen kan hebben voor de patiënt en zijn omgeving. Er is echter weinig bekend over de

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Interactionistische perspectieven benadrukken dat de persoon en zijn of haar omgeving voortdurend in interactie zijn en samen een systeem vormen. Dit idee van integratie

Nadere informatie

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte. Een chronische en progressieve aandoening zoals multiple sclerose (MS) heeft vaak grote consequenties voor het leven van patiënten en hun intieme partners. Naast het omgaan met de fysieke beperkingen van

Nadere informatie

Screening naar Autismespectrumstoornissen bij Peuters: Overeenkomst tussen Ouderrapportage en Observatie van Vroege Sociale Communicatie.

Screening naar Autismespectrumstoornissen bij Peuters: Overeenkomst tussen Ouderrapportage en Observatie van Vroege Sociale Communicatie. Academiejaar 2007-2008 Eerste examenperiode Screening naar Autismespectrumstoornissen bij Peuters: Overeenkomst tussen Ouderrapportage en Observatie van Vroege Sociale Communicatie. Scriptie ingediend

Nadere informatie

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) 2. Introductie slaapproblemen Deze introductie beschrijft de definitie van slaapproblemen en slaapstoornissen, de prevalentie en de gevolgen

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste Examenperiode

UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste Examenperiode UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2007-2008 Eerste Examenperiode SCREENING NAAR VROEGE SIGNALEN VAN AUTISMESPECTRUMSTOORNISSEN BIJ PEUTERS: OVEREENKOMST

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2007-08 Eerste Examenperiode

UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2007-08 Eerste Examenperiode UNIVERSITEIT GENT Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2007-08 Eerste Examenperiode DOEN-ALSOFSPEL EN IMITATIE BIJ PEUTERS MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS Scriptie neergelegd

Nadere informatie

Sociale Interpretatie Test en Lees de Ogen Test bij hoog functionerende volwassenen met ASS

Sociale Interpretatie Test en Lees de Ogen Test bij hoog functionerende volwassenen met ASS Sociale Interpretatie Test en Lees de Ogen Test bij hoog functionerende volwassenen met ASS C.C. Kan, B. Hochstenbach, C. Tesink, J. Pijnacker, J.K. Buitelaar SIT en LdO bij hoog functionerende volwassenen

Nadere informatie

Autisme in de levensloop. Conclusies. Overzicht. Hilde M. Geurts Universiteit van Amsterdam Dr. Leo Kannerhuis

Autisme in de levensloop. Conclusies. Overzicht. Hilde M. Geurts Universiteit van Amsterdam Dr. Leo Kannerhuis in de levensloop Hilde M. Geurts Universiteit van Amsterdam Dr. Leo Kannerhuis Conclusies 1. Het is! om in verschillende levensfases diagnostisch onderzoek te herhalen.. Het is! om comorbiditeit goed in

Nadere informatie

Verstandelijke beperkingen

Verstandelijke beperkingen 11 2 Verstandelijke beperkingen 2.1 Definitie 12 2.1.1 Denken 12 2.1.2 Vaardigheden 12 2.1.3 Vroegtijdig en levenslang aanwezig 13 2.2 Enkele belangrijke overwegingen 13 2.3 Ernst van verstandelijke beperking

Nadere informatie

Kwaliteiten en beperkingen van (jong)volwassenen met ASS. Een reflectie Linda Cuppen

Kwaliteiten en beperkingen van (jong)volwassenen met ASS. Een reflectie Linda Cuppen Kwaliteiten en beperkingen van (jong)volwassenen met ASS Een reflectie Linda Cuppen Reflectie - Asperger/autistische stoornis en DSM-V - DSM-V: diagnostische niveaus - Diagnostische niveaus: neuropsychologische

Nadere informatie

SCREENING NAAR VROEGE SIGNALEN VAN

SCREENING NAAR VROEGE SIGNALEN VAN Universiteit Gent Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2007-2008 Eerste Examenperiode SCREENING NAAR VROEGE SIGNALEN VAN AUTISMESPECTRUMSTOORNISSEN BIJ BABY S EN PEUTERS

Nadere informatie

ADHD en ASS. Bij normaal begaafde volwassen. Utrecht, 23-01-2014 Anne van Lammeren, psychiater UCP/UMCG

ADHD en ASS. Bij normaal begaafde volwassen. Utrecht, 23-01-2014 Anne van Lammeren, psychiater UCP/UMCG ADHD en ASS Bij normaal begaafde volwassen Utrecht, 23-01-2014 Anne van Lammeren, psychiater UCP/UMCG Disclosure belangen spreker (potentiële) Belangenverstrengeling Geen Voor bijeenkomst mogelijk relevante

Nadere informatie

Oolgaardt lezing 28 November 2006 Ze kunnen het wel, maar ze

Oolgaardt lezing 28 November 2006 Ze kunnen het wel, maar ze Oolgaardt lezing 28 November 2006 Ze kunnen het wel, maar ze doen het niet Sociaal emotionele vermogens van normaal intelligente kinderen met autisme spectrum stoornissen (ASS) Sander Begeer (Vrije Universiteit,

Nadere informatie

Ontwikkelingsdysfasie en ASS 07/02/2013

Ontwikkelingsdysfasie en ASS 07/02/2013 ontwikkelingsdysfasie en ASS Joke Vandereet, logopediste Multidisciplinair Universitair Centrum voor Logopedie en Audiologie, UZ Leuven Expertisecentrum Autisme, UZ Leuven Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen,

Nadere informatie

Multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van Autisme-Spectrumstoornissen bij volwassenen

Multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van Autisme-Spectrumstoornissen bij volwassenen Oplossingen voor Autisme diagnostiek bij Ouderen Sylvia Heijnen-Kohl, psychotherapeut/gezondheidszorgpsycholoog i.o.t. klinisch psycholoog Mondriaan Ouderen Heerlen/Maastricht Diagnostiek van ASS Multidisciplinaire

Nadere informatie

Autisme bij het sterke geslacht. dr. Els M.A. Blijd-Hoogewys Klinisch Psycholoog / Psychotherapeut Manager Behandelzaken INTER-PSY

Autisme bij het sterke geslacht. dr. Els M.A. Blijd-Hoogewys Klinisch Psycholoog / Psychotherapeut Manager Behandelzaken INTER-PSY Autisme bij het sterke geslacht dr. Els M.A. Blijd-Hoogewys Klinisch Psycholoog / Psychotherapeut Manager Behandelzaken INTER-PSY Overzicht presentatie Wat is ASS? ASS bij vrouwen Diagnostiek bij vrouwen

Nadere informatie

Executieve functies binnen de vroegbehandeling. Evelien Dirks NSDSK

Executieve functies binnen de vroegbehandeling. Evelien Dirks NSDSK Executieve functies binnen de vroegbehandeling Evelien Dirks NSDSK Van der Lem symposium september 2015 De6initie Executieve functies = parapluterm Executieve functies: Vaardigheden die nodig zijn om een

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Voorwoord Abstract Inleiding 1

Inhoudsopgave. Voorwoord Abstract Inleiding 1 Inhoudsopgave Voorwoord Abstract Inleiding 1 o Autismespectrumstoornissen van dichterbij bekeken 1 Een algemeen beeld 1 Vroege detectie 3 Prevalentie 3 Bestaand onderzoek naar vroege signalen van ASS 4

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting De nadelige gezondheidsrisico s/gevolgen van roken en van depressie en angststoornissen zijn goed gedocumenteerd, en deze aandoeningen doen zich vaak tegelijkertijd voor. Het doel

Nadere informatie

Het opvolgen van broertjes en zusjes van kinderen met een autismespectrumstoornis: achtergrond, voorlopige resultaten en oproep tot medewerking 2

Het opvolgen van broertjes en zusjes van kinderen met een autismespectrumstoornis: achtergrond, voorlopige resultaten en oproep tot medewerking 2 Petra Warreyn, Inge Schietecatte, Mieke Dereu, Lieselot Ruysschaert, Sara Van der Paelt en Herbert Roeyers 1 Het opvolgen van broertjes en zusjes van kinderen met een autismespectrumstoornis: achtergrond,

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting Samenvatting Samenvatting In dit proefschrift getiteld Relatieve bijnierschorsinsufficiëntie in ernstig zieke patiënten De rol van de ACTH-test hebben wij het concept relatieve bijnierschorsinsufficiëntie

Nadere informatie

Samenvatting. Autismespectrumstoornissen

Samenvatting. Autismespectrumstoornissen Samenvatting Autismespectrumstoornissen Autismespectrumstoornissen zijn ontwikkelingsstoornissen die gekenmerkt worden door beperkingen in sociale omgang, de communicatie en de verbeelding. Ze gaan vaak

Nadere informatie

Bestaat enkelvoudige dyslexie? Frank Wijnen & Elise de Bree Universiteit Utrecht SDN congres, Dyslexie 2.0

Bestaat enkelvoudige dyslexie? Frank Wijnen & Elise de Bree Universiteit Utrecht SDN congres, Dyslexie 2.0 Bestaat enkelvoudige dyslexie? Frank Wijnen & Elise de Bree Universiteit Utrecht SDN congres, Dyslexie 2.0 Situatieschets PDDB: vergoeding van behandeling enkelvoudige dyslexie Enkelvoudig: bij het kind

Nadere informatie

SRS-2. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen. HTS Report. Erik van Zon ID 256-250 Datum 11.12.2015. Informantenrapportage over 3-jarigen

SRS-2. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen. HTS Report. Erik van Zon ID 256-250 Datum 11.12.2015. Informantenrapportage over 3-jarigen SRS-2 Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen HTS Report ID 256-250 Datum 11.12.2015 Informantenrapportage over 3-jarigen Informant: Elise de Bruin Moeder SRS-2 Profielformulier 2 / 6 PROFIELFORMULIER

Nadere informatie

Petra Warreyn, 2 april

Petra Warreyn, 2 april Moeder-kind interactie bij jongere broertjes en zusjes van kinderen met een autismespectrumstoornis: Implicaties voor diagnostiek en interventie 2 Inleiding: Etiologie ASS Gen x omgevingsinteractie: vaak

Nadere informatie

Wat is een specifieke taalontwikkelingsstoornis? dr Ellen Gerrits, logopedist Congres TaalStaal 9 november 2012 Koninklijke Auris Groep

Wat is een specifieke taalontwikkelingsstoornis? dr Ellen Gerrits, logopedist Congres TaalStaal 9 november 2012 Koninklijke Auris Groep Wat is een specifieke taalontwikkelingsstoornis? dr, logopedist Congres 9 november 2012 Koninklijke Auris Groep Over welke kinderen praten we vandaag? Engels: Specific Language Impairment: Is SLI wel zo

Nadere informatie

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting Samenvatting Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid 2 2 3 4 5 6 7 8 Samenvatting 161 162 In de meeste Westerse landen neemt de levensverwachting

Nadere informatie

INFO VOOR PATIËNTEN AUTISME

INFO VOOR PATIËNTEN AUTISME INFO VOOR PATIËNTEN AUTISME INHOUD 01 Wat is autisme? 4 02 Autisme herkennen 4 03 Autismespectrum 6 04 Oorzaak van autisme 7 05 Rol van het Centrum voor medische genetica 8 06 Behandeling 9 07 Afspraken

Nadere informatie

Zelfsturend leren met een puberbrein

Zelfsturend leren met een puberbrein Zelfsturend leren met een puberbrein Jacqueline Saalmink In het hedendaagse voortgezet onderwijs wordt een groot beroep gedaan op zelfsturend leren. Leerlingen moeten hiervoor beschikken over vaardigheden

Nadere informatie

Proefschrift. Cannabis use, cognitive functioning and behaviour problems. Merel Griffith - Lendering. Samenvatting

Proefschrift. Cannabis use, cognitive functioning and behaviour problems. Merel Griffith - Lendering. Samenvatting Proefschrift Cannabis use, cognitive functioning and behaviour problems Merel Griffith - Lendering Samenvatting Het gebruik van cannabis is gerelateerd aan een breed scala van psychische problemen, waaronder

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting amenvatting Het aantal mensen met dementie neemt toe. De huisarts speelt een sleutelrol in het (h)erkennen van signalen die op dementie kunnen wijzen en hiermee in het stellen van de diagnose dementie,

Nadere informatie

Executieve functies en emotieregulatie. Annelies Spek Klinisch psycholoog/senior onderzoeker Centrum autisme volwassenen, GGZ Eindhoven

Executieve functies en emotieregulatie. Annelies Spek Klinisch psycholoog/senior onderzoeker Centrum autisme volwassenen, GGZ Eindhoven Executieve functies en emotieregulatie Annelies Spek Klinisch psycholoog/senior onderzoeker Centrum autisme volwassenen, GGZ Eindhoven Inhoud 1. Executieve functies en emotieregulatie 2. Rol van opvoeding

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting De adolescentie is lang beschouwd als een periode met veelvuldige en extreme stemmingswisselingen, waarin jongeren moeten leren om grip te krijgen op hun emoties. Ondanks het feit

Nadere informatie

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić Rode wangen, zweethanden en coy-smiles: De rol van emotionele en socio-cognitieve

Nadere informatie