HOGESCHOOL ROTTERDAM

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "HOGESCHOOL ROTTERDAM"

Transcriptie

1 HOGESCHOOL ROTTERDAM SPAANS VOOR BEGINNERS 2 Studiehandleiding en reader Blokcode RBSSP201K Keuzevak Naam student: Naam docent: docent: Instituut: Versie: Rotterdam Business School (RBS)

2 Studiehandleiding 1. Inleiding Op de Hogeschool Rotterdam worden vier keuzemodules Spaans aangeboden: Titel Code ECTS Spaans voor Beginners 1 (RBSSP101K) 2 Spaans voor Beginners 2 (RBSSP201K) 2 Spaans 3 (RBSSP301K) 2 Spaans 4 (RBSSP401K) 2 Deze vier modules sluiten op elkaar aan maar kunnen ook los van elkaar worden gevolgd. Wanneer je na Spaans voor beginners 2 ook Spaans 3 en Spaans 4 met een voldoende afsluit, heb je recht op het Hogeschool Certificaat Spaans. Dit document wordt ondertekend door de directeur van het instituut RBS en door de coördinator van de keuzevakken Spaans. 2. Beginniveau Bij aanvang van het keuzevak Spaans voor Beginners 2 gaan we ervan uit dat je alle thema s beheerst die zijn behandeld bij Spaans voor Beginners Doel Aan het einde van de het keuzevak Spaans voor beginners 2 beheers je de belangrijkste aspecten van de Spaanse basisgrammatica. Verder kun je een eenvoudig gesprek voeren waarbij je de correcte uitspraak beheerst. Ook kun je een eenvoudige Spaanse tekst lezen en vragen beantwoorden die daarover worden gesteld. Je Spaanse woordenschat is verder uitgebreid. 4. Aanwezigheid en toetsing We verwachten een actieve deelname van je tijdens de lessen en hanteren daarom de volgende regels: Je komt op tijd, je hebt je geprinte reader bij je en het huiswerk is gemaakt. Er wordt tijdens de les niet gegeten of gedronken. Je telefoon blijft in je tas. Het gebruik van een laptop of tablet mag alleen als de docent je daar toestemming voor geeft. Je pet is af. Je mag maximaal 1 les missen om aan het tentamen deel te kunnen nemen. Wanneer je meer dan één les mist, ben je uitgesloten van verdere deelname aan Spaans voor Beginners 2, ook in andere onderwijsperiodes. Ben je twee keer te laat? Dan geldt dit als één keer afwezig. 2

3 De keuzevakken Spaans 1 tot en met 4 worden afgesloten met een schriftelijke toets. Bij Spaans 4 wordt ook een mondelinge toets afgenomen. De schriftelijke toetsen worden afgenomen tijdens de laatste bijeenkomst. Iedere student die voor de cursus stond ingeschreven en aan de aanwezigheidsplicht heeft voldaan, neemt automatisch deel aan de toets. Inschrijven is dus niet nodig. Het is verplicht je collegekaart mee te nemen naar het tentamen! Wanneer je een voldoende haalt voor het tentamen, worden automatisch 2 ECTS bijgeschreven op je conduitestaat. Wanneer je een onvoldoende haalt voor het tentamen, word je automatisch ingeschreven voor de eerstvolgende herkansingsronde. Meer informatie over de hertentamens vind je op 5. De website Op de website van het keuzevak Spaans vind je extra oefeningen waarmee je je optimaal kunt voorbereiden op de afsluitende toets: We wensen je veel succes en plezier bij het keuzevak Spaans aan de Hogeschool Rotterdam! De docenten 3

4 Contenido Clase 1 Repaso: Spaans voor beginners 1 [5 ] Clase Clase 3 El pronombre interrogativo Verbos irregulares terminando en - ar Conversación en la recepción de un hotel Vocabulario clase 2 [11] [13] [14] [17] Clase 4 El Presente perfecto Verbos irregulares terminando en - er Vocabulario clase 3 [19] [25] [27] Clase 5 Los verbos ser y estar y la forma hay Los verbos ir, girar, seguir y tomar Vocabulario clase 4 [28] [31] [35] Clase 6 El Gerundio Llevar + Gerundio Verbos irregulares terminando en - ir Vocabulario clase 5 [36] [41] [43] [45] Conversación en un restaurante Describir el aspecto físico y el carácter de una persona Vocabulario clase 6 [47] [50] [54] Clase 7 Proeftentamen: Spaans voor beginners 2 [55] 4

5 Clase Repaso Spaans voor beginners 1 Habla con tu compañer@ de clase: Praat met je klasgenoot: A Cómo te llamas? Dónde vives? Cuántos años tienes? Vraag hoe laat het is. Qué Vraag hoe laat B morgen les heeft. A qué Vraag wat B studeert. Vraag waar B is. Vraag waar B werkt. Vraag wat B deze zaterdag gaat doen. Qué vas a Vraag of B broers of zussen heeft. Qué día es hoy? B Me llamo/ soy Reageer en vraag terug. Reageer en vraag terug. Noem de tijd. Reageer en vraag terug. Reageer en vraag terug. Zeg dat je op school bent. Reageer en vraag terug. Reageer en vraag terug. Reageer en vraag terug. Hoy es 5

6 1.2 Completa con las formas correctas en Presente de indicativo: Vul de juiste vormen van de Presente de indicativo in: trabajar werken comer eten vivir leven, wonen llamarse heten yo trabajo vivo me llamo tú trabajas él, ella, usted come nosotros, nosotras comemos vosotros, vosotras trabajáis vivís ellos, ellas, ustedes comen se llaman ser zijn tener hebben estar zijn, zich bevinden estoy saber weten eres es somos son ir gaan tienes vas sabes tiene va sabe tenemos vamos estáis tienen van 6

7 ver zien veo salir uitgaan, vertrekken decir i zeggen hacer doen, maken empezar ie beginnen sales haces dice empezamos empezáis hacen jugar ue spelen dormir ue slapen costar ue kosten juego entender ie begrijpen, verstaan querer ie willen quiero duermes entiende jugamos entendemos dormís entienden - cuesta - queréis 7

8 1.3 Completa los textos con una forma de los verbos en el cuadro: Maak de teksten compleet met een vorm van de werkwoorden in onderstaand kader: llamarse estudiar vivir ser tener trabajar hablar - estar A. Hola, (1) yo... (3)... con mi familia en El Tomilar, una urbanización cerca de la ciudad. (4)... casado (= getrouwd) y (5)... un hijo de catorce años. Mi mujer (6)... Susana y (7)... peluquera (= kapster), (8)... en una peluquería cerca de nuestra casa. Antonio Ruíz González, (2)... taxista en Málaga. Mi hijo (9)... en el instituto, (10)... un buen estudiante. En mi casa (11)... también mi madre, tiene 72 años y (12)... viuda (= weduwe). Ella nos ayuda (= zij helpt ons) en el trabajo de la casa. B. Yo (13)... Luisa y (14)... enfermera. (15)... andaluza, pero (16)... en Valladolid. (17)... un hospital, claro. (18)... soltera (= vrijgezel), pero (19)... en una familia muy grande. Mis hermanos y mis padres (20)... en Barcelona. C. Mira esta foto, (22)... Julián, mi novio. (23) años y (24)... informático, (25)... en una empresa de ordenadores. (26)... inglés y alemán, (27)... muy inteligente. 1.4 Completa la frase con una palabra adecuada. Mira el ejemplo: Vul een woord in dat in de zin past. Bekijk het voorbeeld: 1. Martijn es holandés/ estudiante, vive en Rotterdam. 2. Madrid es la... de España y es una ciudad muy Renault es marca de... franceses. 4. Mi amigo trabaja en una... 8

9 5. Los viernes y los..., salgo con mis amigos. 6. La hermana de mi madre es mi 7. Los padres de mi padre son mis Diecinueve menos quince son Mira los siguientes verbos. Luego, completa las frases con la forma correcta de uno de estos verbos: Bekijk de volgende werkwoorden. Maak dan de zinnen compleet met de juiste vorm van een van deze werkwoorden: olvidar vergeten pagar betalen escuchar luisteren/ beluisteren bailar dansen creer geloven ver zien vender verkopen abrir open doen subir instappen/ naar boven gaan escribir schrijven 1. Yo... muchos s a mi amiga en Perú. 2. (Nosotros)... la ventana (= het raam), hace calor (= het is warm). 3. (Tú)... que es muy fácil (= makkelijk)? 4. Ustedes... con euros o con dólares? 5. Mira esas chicas en la pista de baile (= dansvloer), Yo Nosotros... las escaleras (= trappen) hasta la quinta planta (= 5e etage) 8. Oíd (= zeg eens) chicos, Fernando Muchas veces (= vaak) Mustafa... fenomenal! mi tabla de surf porque necesito el dinero. o no? Es muy importante! en Dios (= God), pero su hermano no. la llave (= sleutel) de su piso. 9

10 1.6 Relaciona las columnas para formar frases. Mira el ejemplo: Verbind de kolommen om zinnen te maken. Bekijk het voorbeeld: 1. Los libros estar clase de español los martes. 2. La bandera trabajar Natalia vivir sobre la mesa. 4. El coche costar en bicicleta a la escuela. 5. Mis padres tener amarilla y roja. 6. Nosotros ir en Sevilla. 7. Juan ser en un restaurante Mis padres viven en Sevilla Elige 4 frases del ejercicio anterior y haz la pregunta correspondiente a tu compañero de clase. Mira el ejemplo: Kies 4 zinnen uit de vorige oefening en stel de bijbehorende vraag aan je klasgenoot. Bekijk het voorbeeld: 1. Dónde viven tus padres? > Mis padres viven en Sevilla

11 Clase Traduce las frases y completa la lista de pronombres interrogativos: Qué dices? Wat zeg je? Quién es esa chica?... Quiénes van a la fiesta? Cuál es tu apellido? Cuáles son tus libros? Cuánto cuestan los plátanos? Cuántos estudiantes hay en el aula (= lokaal)? Cuánta gente participa? Cuántas fotos tienes? Cómo se llama tu profesor? Dónde está tu móvil (= mobiele telefoon)? Adónde vais? Cuándo es el examen? Por qué no me escuchas? wat 11

12 2.1.1 Completa con el pronombre interrogativo adecuado: 1 Qué dices? 2... no preparas tu examen? es ese chico? cuesta este portátil (= laptop)? te levantas tan temprano (= zo vroeg)? haces después de (= na) comer? os llamáis? estudia tu novia? trabaja usted en este momento? calorías necesito cada día (= elke dag)? Habla con tu compañer@ de clase: A B Voy a la escuela en metro. No sé cómo se llama. La clase empieza a las cuatro y media. Este verano? Voy a Argentina. Es Ámsterdam. 4,50. Puedes comprar las entradas (= de kaartjes) en la puerta (= bij de deur). 12

13 2.2 Verbos irregulares terminando en - ar: completa los siguientes recuadros: yo pensar ie¹ denken pienso cerrar ie dichtdoen sentarse ie gaan zitten despertarse ie wakker worden me siento me te te cierra se se nos nos os os se se tú piensas él, ella, usted piensa nosotros/ - as pensamos vosotros/ - as pensáis ellos, ellas, ustedes piensan ¹ De la misma manera se conjuga el verbo empezar (Spaans voor beginners 1). yo contar ue² (ver- ) tellen cuento acordarse ue z. herinneren encontrar ue vinden acostarse ue gaan slapen me acuerdo encuentra os acostáis tú cuentas él, ella, usted cuenta nosotros/ - as contamos vosotros/ - as contáis ellos, ellas, ustedes cuentan ² De la misma manera se conjugan los verbos costar (Spaans voor beginners 1) y probar (= proberen, proeven). 13

14 2.2.1 Completa con la forma correcta en Presente (o el Infinitivo) de uno de los verbos de los recuadros: 1. (Yo) no... mis llaves, las tienes tú? 2. Y tú, a qué hora... normalmente por la mañana? 3. Mi madre siempre... muchas historias divertidas (= leuk). 4. Nosotros que es un problema muy grave (= ernstig). 5. Pilar nunca (= nooit)... al lado de (= naast) Carmen. 6. Usted no... de nuestra cita (= afspraak)? 7. Quieres... la paella? Está riquísima (= heerlijk)! 8. La próxima semana (nosotros)... el taller (= de werkplaats). 9. Mañana (ellos)... a trabajar temprano. 10. En qué (= waaraan)... vosotros? En las vacaciones. 2.3 Conversación en la recepción de un hotel: habla con tu compañer@ de clase: Recepcionista Buenas tardes. Qué desea? Una individual o una doble? El hotel está casi (= bijna) completo pero queda una individual con ducha. Cliente Buenas tardes, señor/ señora. Queda (= is er nog) una habitación con baño? Una individual. Está bien. Cuánto vale? 14

15 75 euros por noche. El desayuno está incluido. Para 3 noches. Para cuántas noches? Muy bien, hasta el miércoles entonces (= tot Me llamo Niels van Veen. woensdag dus). Cómo se llama? Cómo se escribe su apellido? v- a- n- v- e- e- n. 1 Muy bien. Necesito su pasaporte o DNI. Tenga (= alstublieft). Puede rellenar (= invullen) este formulario? Claro. Tenga. Muy bien. Aquí tiene la llave (= de sleutel). Es la Gracias. A qué hora es el desayuno (= het onbijt)? habitación 225, está en la segunda planta (= verdieping) al final del pasillo (= aan het einde van de gang). Entre las 7:30 y las 10:30. Muy bien. Hay ascensor (= lift)? Sí, allí enfrente (= tegenover). Muy bien. Gracias. A usted. Hasta luego Repite el diálogo con los siguientes datos:! El cliente quiere una individual con ducha para 2 noches.! El número de la habitación es el 515, el precio es de 65.! La habitación está en la 5a (= quinta) planta.! El cliente quiere saber el horario (= de tijden) de la cena (= het diner).! El ascensor está a la izquierda (= links van) de la recepción. 1 DNI = Documento Nacional de Identidad (Identiteitsbewijs) 15

16 2.3.2 Repite el diálogo con la siguiente información: Recepcionista Cliente Groet. Groet en vraag de prijs van een eenpersoons- en een tweepersoonskamer. Vraag of de klant bad of douche op de kamer wil. Zeg wat je wilt. Noem de prijs. Vraag of dat met ontbijt is. Zeg dat het met (= con) ontbijt is. Zeg dat het goed is. Vraag voor hoeveel nachten het is. Reageer. Geef aan tot wanneer de klant blijft. Zeg dat dat klopt. Vraag om het paspoort. Geef het en vraag hoe laat de lunch (= el almuerzo) is. Noem de tijden. Vraag waar de sleutel is. Geef de sleutel en noem het kamernummer. Bedank en groet. Groet terug. 16

17 Vocabulario clase 2 Tenga! Alsjeblieft! (als je iets aangeeft) acordarse ue zich herinneren acostarse ue gaan slapen al final del pasillo aan het einde van de gang al lado de naast almuerzo, el de lunch ascensor, el de lift aula, el het lokaal cada día elke dag casi bijna cena, la het diner cerrar ie sluiten cita, una een afspraak contar ue vertellen, tellen costar ue kosten despertarse ie wakker worden después de na desayuno, el het ontbijt divertido grappig empezar ie beginnen encontrar ue vinden enfrente tegenover entradas, las de kaartjes grave ernstig hasta tot horario, el het rooster llave, la de sleutel móvil, un een mobiele telefoon nunca nooit 17

18 para om (te) pensar (en) ie denken (aan) portátil, el de laptop probar ue proberen, passen, proeven puerta, la de deur quedar afspreken, resteren quinta planta, la de vijfde etage rellenar invullen rico rijk, lekker riquísimo heel lekker sentarse ie gaan zitten siempre altijd taller, el de werkplaats, de garage 18

19 Clase Presente perfecto: traduce las siguientes frases al holandés: 1. (Yo) he trabajado mucho y he dormido poco. Ik heb veel gewerkt en weinig geslapen. 2. (Tú) has probado alguna vez (= al eens) la sangría? (El, ella, usted) ha comido en un restaurante portugués (Nosotros, nosotras) hemos estado en la playa todo el día (Vosotros, vosotras) habéis escuchado las noticias esta mañana? (Ellos, ellas, ustedes) siempre han vivido en Estados Unidos Mira las formas de los verbos regulares en Presente perfecto: onderwerp hulpwerkwoord voltooid deelwoord yo he hablar hablado tú has comer comido él, ella, usted ha vivir vivido nosotros, nosotras hemos vosotros, vosotras habéis ellos, ellas, ustedes han 19

20 3.1.2 Traduce el infinitivo y añade la forma correcta en Presente perfecto: 1. olvidar vergeten (yo) he olvidado. 2. subir... (él) 3. creer... (tú) 4. pagar... (ellos) 5. vender... (vosotras) 6. escuchar... (ustedes) 7. aprender... (nosotros) 8. recibir... (usted) 9. levantarse... (yo) 10. acostarse... (mis padres) Mira las formas irregulares: abrir openen decir zeggen escribir schrijven hacer doen, maken morir doodgaan poner zetten, (op- )leggen romper breken, kapot maken ver zien volver teruggaan, opnieuw abierto dicho escrito hecho muerto puesto roto visto vuelto 20

21 3.1.3 Escribe la forma correcta en Presente Perfecto: 1. luisteren (nosotros) Nosotros hemos escuchado. 2. geloven (ustedes) 3. openen (vosotros) 4. vergeten (yo) 5. dansen (Enrique) 6. teruggaan (tú) 7. doen (Ainara) 8. zien (yo) 9. zeggen (Bea y Sonia) 10. schrijven (el señor Ortega) 11. studeren (Paco y Maite) 12. sterven (el cantante) 13. zien (jij) 14. wonen (vosotras) 15. opstaan (mis padres) Sustituye la forma en Presente por una forma en Presente Perfecto: 1. Estudio para el examen del lunes. He estudiado para el examen del lunes. 2. Juegas al tenis? 3. Comemos sushi en un restaurante japonés. 4. Estás en Facebook? 21

22 5. Denise compra un smartphone de segunda mano. 6. Esta mañana voy a casa de mi madre Los alumnos no comprenden la gramática. 8. Cuándo vais a Barcelona? Nunca veo películas españolas Escribes un a tu compañero? Marta y yo, viajamos por Perú El bebé duerme (dormir = slapen) tranquilo toda la noche Qué haces este fin de semana? Mi colega siempre dice que no hay solución Usted abre una tienda online, verdad? 22

23 Busca las preguntas en el ejercicio anterior y hazle las preguntas a tu compañer@ de clase. Luego, repite las preguntas usando el Presente perfecto. Hazle las preguntas a tu compañer@ de clase. Se usa el Presente perfecto: A (Trabajar- usted) alguna vez (= al eens een keer) como secretaria? (Desayunar- tú) ya? B Sí, este año... en una oficina. seis meses No, no (desayunar), no (tener) tiempo. Qué (hacer- ustedes) esta (Estar) en casa, (ver) mañana? un programa muy interesante. Sandra y tú, qué (hacer) el (Ir) a la playa y después sábado? (ver) la tele en casa de Fernando. Tu hermano ya ha (volver) Sí, esta mañana de su viaje de negocios (= zakenreis)? 23

24 3.1.7 Habla con tu de clase: A Vraag wat B vandaag (= hoy) heeft gedaan. Qué has Vraag waar B woont. Vraag of B altijd in die plaats heeft gewoond. Vraag hoe laat de Spaanse les (= la clase de español) is begonnen. Vraag of B vandaag de krant heeft gelezen. Vraag of B vanmorgen (= esta mañana) het journaal (= el telediario) heeft gezien. Vraag wat B morgen gaat doen. Bedank en neem afscheid. B Noem minstens 3 dingen. Reageer en vraag terug. Reageer met een volledige zin. Reageer met een volledige zin. Reageer en vraag terug. Reageer en vraag terug. Noem 2 dingen en vraag terug. Reageer. 24

25 3.2 Verbos irregulares terminando en - er: completa los siguientes recuadros: querer ie willen yo quiero perder ie verliezen entender ie ¹ begrijpen, verstaan poder ue kunnen volver ue ² teruggaan puedo vuelve perdemos podemos entendéis volvéis tú quieres él, ella, usted quiere nosotros/- as queremos vosotros/- as queréis ellos, ellas, ustedes quieren ¹ De la misma manera se conjugan los verbos encender (= aansteken, aandoen) y defender (= verdedigen). ² De la misma manera se conjugan los verbos morder (= bijten), envolver (= inpakken) y devolver (= teruggeven) Completa con la forma correcta del verbo en Presente o como Infinitivo: 1. Conchita, qué... (querer- tú) comer esta noche? 2. Emilio juega mucho a la lotería pero siempre... (perder) (encender- yo) la luz? Es que no veo nada (= ik zie niets). 4. La dependienta (= verkoopster)... (envolver) el regalo (= cadeautje) en un papel (= papiertje) muy bonito (poder- tú) prestarme (prestar=lenen) tu diccionario? Mañana te lo... (devolver, yo). 6. Marta y Pablo... (volver) de Guatemala dentro de (= over) una semana. 7. Yo no quiero... (volver) a mi pueblo natal (= geboortedorp). 8. Los alumnos... (entender) la gramática sin ningún problema (querer- vosotros) ir al cine o al teatro? 25

26 A qué hora... (volver- tú) de la escuela los lunes? Los soldados... Sinceramente, no... (entender- yo) el problema. (defender) el país. Mamá! Nos vamos de compras y... Por qué tú siempre... (defender) a tu hermana? No... (poder, nosotros) ayudarle, es demasiado (= te) tarde. (volver- nosotros) a las dos. Habla con tu compañer@ de clase: A Qué te pasa? Qué desea? Cuándo nos vemos (= wanneer zien we elkaar)? Vraag of B de computer (= el ordenador) heeft aangezet. Vraag of B geld (= dinero) heeft verloren. B Zeg dat je de vraag (= la pregunta) niet begrijpt. Zeg dat je een tweepersoonskamer wilt met douche. Zeg dat je morgen terugkomt. Reageer met een volledige zin. Zeg dat je veel geld hebt verloren. 26

27 Vocabulario clase 3 Cuándo nos vemos? Wanneer zien we elkaar? alguna vez al eens (een keer) clase de español, la de Spaanse les defender ie verdedigen demasiado tarde te laat dependienta, la de winkelierster devolver ue teruggeven dormir ue slapen encender ie aandoen, aansteken entender ie begrijpen, verstaan envolver ue inpakken esta mañana vanochtend fin de semana, el het weekend hoy vandaag mi pueblo natal mijn geboortedorp morder ue bijten No veo nada. Ik zie niks. ordenador, el de computer papel, un een papiertje película, la de film perder ie verliezen poder ue kunnen pregunta, la de vraag prestar lenen querer ie willen, houden van regalo, el het cadeau telediario, el het journaal viaje de negocios, un een zakenreis volver ue teruggaan, terugkomen 27

28 Clase Los verbos ser y estar y la forma hay: lee el texto y marca las formas de ser y estar y la forma hay. La primera forma ya está marcada: María vive en Elche, una ciudad cerca de Murcia. Es estudiante y vive en el centro de la ciudad. En Elche no hay mucho que hacer. Hay unos restaurantes y un centro comercial (= winkelcentrum) pero hay pocos bares. No es una ciudad muy grande. Hay muchos jóvenes que van a Murcia para salir. Hay una estación de autobuses. Está cerca del Ayuntamiento (= stadhuis). Es muy práctico para (= om te) ir a Murcia y a Alicante. Hoy, María está cansada (= moe). Está en casa. Se ha levantado tarde (= laat), ha desayunado a las 11:00 y ha leído las noticias en internet. Es un día normal para ella. A las 15:00 sale en autobús a Murcia porque a las 16:00 tiene clase. A las 15:30 está ya (= al) en el centro de Murcia. Baja del autobús. Ahora está alegre (= vrolijk). Es un día muy bonito con mucho sol. Va a la universidad a pie (= te voet). La clase es en el aula B25. Después de (= na) la clase, va a tomar algo con sus amigas en El Temporaneo. Es un bar con muy buen ambiente donde también se puede comer. Está en la Plaza de los Apóstoles Entiendes cuándo se usan los verbos ser y estar o la forma hay? Completa la regla: Ser se usa: Estar se usa: Hay se usa: 28

29 4.1.2 Completa la frase con una forma de ser, estar o la forma hay: 1. Madrid y Toledo... en el centro de España. 2. En esta escuela... más de tres mil estudiantes. 3. Cuántos museos... en esta ciudad? 4. Mi padre... periodista (= verslaggever), hoy... en un congreso en La Paz. 5. Pablo y Lucía... en la costa, de vacaciones (= op vakantie) muchos coches aparcados (= geparkeerd) en la calle. 7. Qué... en la maleta (= de koffer)? 8. Cerca de mi casa... un parque muy bonito. 9. Y vosotros,... estudiantes? Sí, estudiamos en Rotterdam. 10. Dónde... tu coche? -... en el garaje tres camareros trabajando (= aan het werk) en ese bar. 12. Hola Paco, dónde (tú)...? -... en el almacén (= het magazijn). 13. Hola Lisa,... nerviosa para el examen? Un poco, sí. 14. Hola Rafael, tú... estudiante de Economía, verdad? 15. Hola María José, cuántos estudiantes... en tu grupo de trabajo (= werkgroep)? Habla con tu compañer@ de clase. Completa los diálogos con una forma de ser o de estar o con la forma hay: A B Oye (= hé), sabes dónde... la Sí, claro,... en Argentina. Patagonia? Cuántas habitaciones... en ese hotel?... unas sesenta. 29

30 Diga? Perdone,... un telebanco (= pinautomaat) por aquí cerca?... ascensor (= lift) en este edificio (= gebouw)? Dónde... las llaves del coche?... una reunión (= vergadering) esta tarde? Cerca de tu casa... tiendas? Oye, dónde... un cenicero (= asbak)? El Museo del Prado... en Madrid, verdad? wifi en las habitaciones? Hola, Miguel. (Nosotros)... Elena y Enrique. (Nosotros)... en Amsterdam, en la estación central. Sí,... uno al final de esta calle, a cinco minutos. No, no... antiguo (= oud). ; es un edificio muy... encima de (= op) la mesa. No, no... ; el director... en Londres y vuelve mañana. Sí,... algunas (= een paar): una panadería, una frutería y una farmacia. Aquí, toma. Sí,... en el Paseo del Prado. En las habitaciones, no. Pero los ordenadores con internet muy cerca: en cada piso del hotel hay dos Completa con una forma de ser o estar, o con la forma hay: 1. Qué... en la tele esta noche? Algo interesante? 2. No entiendo, mis libros no... en mi mochila (= rugzak). 3. Dónde la reunión? En la sala 3 donde siempre? 4. Buenas tardes, señor Ortiz, cómo... usted hoy? 30

31 Señora,... un señor que quiere hablar con usted. Qué hace tu hermano? - Daniel?... Chicos, por qué no... en la cama todavía (= nog)?... muy tarde! periodista (= verslaggever). Hola, una mesa libre? (Nosotras) cuatro personas Completa la frase con una forma de ser, estar o con la forma hay: 1. En este momento, (yo) 2. Mi compañer@ de clase 3. Nosotros en el aula de español, donde mucho material. 4. Este edificio 5. Quieres saber la hora? Pues, 4.2 Los verbos ir, girar, seguir y tomar: girar tomar seguir i ir draaien, afslaan nemen volgen gaan giro tomo sigo voy giras tomas sigues vas gira toma sigue va giramos tomamos seguimos vamos giráis tomáis seguís vais giran toman siguen van 31

32 Estos verbos se usan para explicar el camino en español. Deze werkwoorden worden gebruikt om in het Spaans de weg uit te leggen. De 3e persoon enkelvoud is ook de vorm van de Imperativo (= gebiedende wijs). Je kunt deze vorm gebruiken wanneer je de ander met tú aanspreekt: Gira a la derecha y sigue todo recto. Sla rechtsaf en ga dan (alsmaar) rechtdoor. In meer formele situaties, waarbij je de ander met usted aanspreekt, verander je de uitgang a in e, en de uitgang e in a: Gira Gire a la derecha y sigue siga la calle. Sla rechtsaf en volg de straat. De Imperativo wordt in de vervolgcursussen uitgebreid behandeld. Mira los siguientes números ordinales en español: 1e primer (- o)/ primera 2e segundo/ segunda 3e tercer (- o)/ tercera 4e cuarto/ cuarta 5e quinto/ quinta Traduce las siguientes frases: 1. Sigues todo recto y allí está la farmacia. 2. Después del puente (= brug), giras a la derecha. 3. Luego, giras a la izquierda. 4. Cruzas la calle y después caminas hasta los semáforos. 5. Tienes que seguir esta calle hasta la rotonda. 6. Está a unos 20 minutos a pie/en bici de la estación. 7. Voy en coche/tren/metro. 8. Tienes que tomar la tercera calle a la derecha Ahora, cambia las frases 1-5 del ejercicio anterior usando el Imperativo. 32

33 4.2.3 Habla con tu compañero. Pregúntale el camino: A 1. Perdona, hay un telebanco por aquí? B [ja: je gaat rechtdoor en slaat linksaf] 2. Perdona, la estación de autobuses? [is vlakbij, zo n 10 minuten lopen] 3. Perdone, señora, dónde hay una farmacia? [je volgt deze straat tot aan rotonde] 4. Hola, buscamos un supermercado. [is hier niet] 5. Oye, para ir a la playa? [aan het einde van deze straat rechts] 6. Dónde está la estación de Renfe? [bij de stoplichten sla je linksaf] 7. Cómo vas de la escuela a tu casa? [vertel hoe je van de plek waar je nu bent naar huis gaat] Mira el significado de las siguientes preposiciones: al final de aan het einde van al lado de naast aquí, allí hier, daar cerca de, lejos de vlak bij, ver van cruzar oversteken debajo de onder delante de voor detrás de achter encima de boven/ op enfrente de tegenover entre y tussen en subir, bajar instappen, uitstappen todo recto rechtdoor 33

34 4.2.5 Habla con tu de clase. Forma frases completas: A Perdone, la estación de autobuses? Oye, hay un bar de copas por aquí cerca? B [tegenover het ziekenhuis] [aan het einde van de straat naast geldautomaat] [straat volgen en aan het einde van de straat rechtsaf slaan. Stadhuis ligt achter universiteit] [vlakbij het winkelcentrum, voor de ingang (= la entrada)] Perdona, para ir al Ayuntamiento? Oiga, una farmacia? Escribe el opuesto de las siguientes palabras. Luego, elige 4 combinaciones y haz frases completas. La primera frase es un ejemplo: 1. grande pequeño 6. encima de 2. a la derecha 7. subir 3. poco 8. lejos de 4. delante de 9. allí 5. cerca de 10. debajo de 1. Mi casa es grande pero mi habitación es pequeña

35 Vocabulario clase 4 alegre vrolijk almacén, el het magazijn antiguo oud aparcar el coche de auto parkeren ascensor, un een lift Ayuntamiento, el het stadhuis cenicero, un een asbak centro comercial, un een winkelcentrum cerca dichtbij depués de la clase na de les edificio, un een gebouw encima de boven entrada, la de ingang, het (toegangs- ) kaartje estación de metro, una een metrostation estar cansado moe zijn girar draaien, afslaan grupo de trabajo, un een werkgroep ir de vacaciones op vakantie gaan lejos ver weg maleta, la de koffer mochila, la de rugzak periodista, el/la de verslaggever reunión, una een vergadering rotonda, la de rotonde seguir i volgen, doorgaan semáforo, el het stoplicht telebanco, un een pinautomaat tienda, una een winkel todavía nog 35

36 Clase El Gerundio: Sabes cómo traducir estas frases? Se usa el Gerundio. La primera frase es un ejemplo: 1. Qué estás haciendo? Wat ben je aan het doen? 2. Estoy preparando la comida. 3. Estoy comiendo en una cafetería. 4. Diego está preparando un examen. 5. Laura está estudiando Fisioterapia. 6. Ahora está buscando trabajo. Met de Gerundio kun je in het Spaans aangeven dat een handeling aan de gang is. In het Engels kom je deze constructie ook veel tegen: What are you doing? - I am waiting. De Gerundio komt in het Spaans veel voor, meestal in combinatie met het werkwoord estar. Je maakt de vorm als volgt: Infinitivo pensar esperar hacer ver escribir abrir Gerundio ejemplos pensando Estoy pensando en Patricia. esperando Estamos esperando el tren. haciendo Qué estás haciendo? viendo Juanjo está viendo la tele. escribiendo Qué estás escribiendo? abriendo Estamos abriendo la puerta. decir > diciendo, dormir > durmiendo, ir > yendo, leer > leyendo, pedir > pidiendo 36

37 5.1.1 Haz frases en Gerundio según el ejemplo: 1. Trabajo en el supermercado > Estoy trabajando en el supermercado. 2. Busco trabajo. > 3. Tomamos algo en el bar. > 4. Coméis en casa? > 5. Qué hace Susana? > 6. Hablan por teléfono. > 7. Qué dices? > 8. Ustedes vuelven a la oficina? > 9. Pido la cuenta. > 10. Leemos el periódico de hoy. > Ahora, escribe las frases del ejercicio anterior en Presente perfecto. Mira el ejemplo: 1. He trabajado en el supermercado

38 5.1.3 Habla con tu compañero. Utiliza una construcción con Gerundio: Vraag wat de ander zit te eten. Qué Vraag wat de ander aan het doen is. [paella] Estoy [tv kijken] [reageer] Vraag wat de ander zit te drinken. Vraag welk liedje hij/ zij zit te beluisteren. [reageer] Qué canción Vraag de ander wat hij/zij zit te lezen. [reageer] Vraag of de ander aan het werk is. [Zeg dat dat zo is en dat je om 8 uur naar huis gaat.] Bij wederkerende werkwoorden zijn er twee manieren om een vorm met de Gerundio te maken: ducharse (= zich douchen) Estoy duchándome/me estoy duchando. preguntarse (= zich afvragen) Estoy preguntándome/me estoy preguntando. maquillarse (= zich opmaken) Diana está maquillándose/diana se está maquillándo. 38

39 5.1.4 Lee la siguiente conversación: Maribel Sí, dígame? Hola Mario, qué sorpresa, cuánto tiempo! Qué tal? Estoy preparando la comida, por qué? No me digas, y eso? Ay, Mario, lo siento mucho pero he quedado con mi madre para esta tarde. Viene a las cuatro y después vamos a casa de mi hermano Diego: está preparando un examen muy importante y yo le voy a ayudar. Está haciendo un master en Fisioterapia. Le gusta mucho. Está en el último año, sólo le queda un examen. Pero es muy importante. Pues, primero quiere viajar a Asia y Australia. Mario Hola Maribel, soy Mario. Muy bien, gracias. Oye, Maribel, qué estás haciendo? Estoy en Madrid! Esta mañana he tenido una reunión pero hemos terminado pronto. Ahora estoy comiendo en una cafetería pero esta tarde no tengo planes. Vuelvo a San Sebastián a las ocho. Puedo pasar por tu casa o podemos quedar en un sitio para tomar algo, qué te parece? Qué pena! Oye, qué está estudiando Diego? Y después, qué piensa hacer? Qué bien! Bueno, no hay tiempo para quedar entonces? Espera, estoy pensando. Por qué no vienes a casa Buena idea, me encanta. Me das su dirección? de Diego también? Podemos tomar un café y allí hablar un poco. Qué te parece? Claro: vive en la Calle Cervantes, número 32. Perfecto, nos vemos esta tarde. Hasta ahora! Tomas el metro a Ópera, allí sigues la calle Arenal y en la primera calle, giras a la derecha. Allí está. 39

40 Habla con tu compañero. Repite el diálogo 5.1. Cambia todos los datos en negrita por una alternativa. Elige unas fotos y hazle preguntas originales a tu compañero. La primera pregunta se hace usando el Gerundio. Mira un ejemplo: - Qué está haciendo la mujer de la foto 2? - Qué profesión crees que tiene?

41 5.2 Llevar + Gerundio: mira las siguientes frases: Estoy estudiando español. Llevo 3 meses estudiando español. Estoy contestando mis s. Llevo dos horas contestando mis s. Estamos esperando el metro. Llevamos media hora esperando el metro. Estáis buscando un piso cerca del mar? Cuánto tiempo lleváis buscando un piso cerca del mar? La empresa está diseñando una nueva La empresa lleva más de 2 años diseñando una nueva aplicación para teléfonos móviles. aplicación para teléfonos móviles. De Gerundio kun je ook gebruiken in combinatie met het werkwoord llevar + tijdsaanduiding. Hiermee druk je uit dat een handeling al een bepaalde tijd aan de gang is Lee el y completa con una forma de estar o llevar. Luego, contesta las preguntas: Hola Javier! Qué tal estás? Nosotros muy bien. Te escribimos desde San Francisco, en California. dos semanas viajando por Estados Unidos y nos encanta. En este momento yo contestando unos s porque por fin estamos en un hotel con internet. Andrés haciendo compras y yo me he quedado en el hotel porque estoy muy cansada. Ya hemos visto un montón de cosas: las Vegas, el parque nacional Yosemite, el zoo de San Diego, el Golden Gate, bueno, muchísimos sitios preciosos (menos Las Vegas, que a mí no me ha gustado mucho). Y tú, qué tal? Todavía buscando trabajo o has conseguido algo ya? Yo sé que es bastante complicado. Te acuerdas de Ainhoa, mi sobrina en San Sebastián? Pues, ella buscando trabajo más de un año. Ahora trabajando como voluntaria en un hospital. Le gusta, eso sí, pero necesita dinero para pagar el alquiler de su piso, claro. Bueno, me tengo que ir, hay una mujer detrás de mi que esperando, es que sólo hay un ordenador aquí en el lobby. Esperamos verte pronto, cuídate! Un abrazo, Ángela 41

42 1. Dónde está Ángela? Acaba la frase: Ángela 2. Con quién Ángela está de viaje? Acaba la frase: Ángela 3. Qué está haciendo Ángela en este momento? 4. Por qué Ángela está sola en este momento? 5. A Ángela le ha gustado Las Vegas. o Correcto. o Falso. 6. A Ángela le ha gustado el Zoo de San Diego. o Correcto. o Falso. 7. Javier tiene un trabajo interesante. o Correcto. o Falso. o No se dice. 8. Ainhoa trabaja en un hospital porque necesita dinero para pagar el alquiler. o Correcto. o Falso. 9. Hay otra mujer que está esperando. o Correcto. o Falso. 10. Ángela escribe este para o Hablar de su trabajo. o Hablar de sus vacaciones. o Hablar de su novio Andrés. 42

43 5.3 Verbos irregulares terminando en - ir: completa los siguientes recuadros: sentir (- se) ie¹ (zich) voelen (me) siento divertir (- se) ie (zich) vermaken pedir i verzoeken, vragen om vestir (- se) i² (zich) aankleden dormir ue³ slapen (me) divierto pido (me) visto duermo duermes duerme (nos) vestimos dormimos dormís duermen (te) sientes (te) pides (se) siente (se) pide (nos) sentimos (nos) pedimos (os) sentís (os) pedís (se) sienten (se) piden ¹ De la misma manera se conjuga preferir (= de voorkeur geven aan, yo prefiero). ² De la misma manera se conjugan reírse (= lachen, yo me río) y despedirse (= afscheid nemen, yo me despido). ³ De la misma manera se conjuga morir (= doodgaan, yo muero) Elige uno de los verbos del ejercicio anterior y completa la frase (Presente/Infinitivo): 1. (Nosotros) la cuenta (= de rekening)? Es muy tarde (= laat) ya. 2. No puedo dejarte mi coche, lo.. mucho. 3. Mis hijos... 8 horas cada noche, creo que es muy sano (= gezond). 4. Qué tal la fiesta, Mónica?? 5. No me gusta el pescado, yo la carne o la comida vegetariana. 6. Por qué (tú)...? Es tan (= zo) divertido (= grappig)? 7. Te puedo... un favor? Me dejas 10,-? 8. No se preocupe (= maakt u zich geen zorgen), señora, los niños... tranquilamente. 9. Después de la operación, cómo (tú)? 10. Cada mañana, la madre a sus hijos. 43

44 5.3.2 Habla con tu de clase: 1. Vraag hoe B zich voelt. 2. Vraag of B zich vermaakt op het feestje. 3. Vraag wat B liever heeft: vlees of vis. 4. Vraag hoeveel uur B heeft geslapen. 5. Vraag hoeveel uur B normaal (= normalmente) slaapt. 6. Vraag of B ligt te slapen. 7. Vraag waarom B zich niet aankleedt. 8. Vraag waarom B lacht. 9. Vraag waarom Juan afscheid neemt. 10. Vraag of Ana en Diego zich vermaken in Madrid. 2 [voelt zich goed] [nee, er zijn weinig mensen2] Reageer met een volledige zin. Reageer met een volledige zin. Reageer met een volledige zin. [nee, zit te lezen] [lig nog te slapen] [zit een grappig boek te lezen] [gaat morgen terug naar Spanje] [ja, maar ze slapen weinig] weinig mensen = poca gente 44

45 Vocabulario clase 5 Cuánto tiempo! Dát is lang geleden! Cuídate! Pas goed op jezelf! No me digas! Dat meen je niet! Qué pena! Wat jammer! Qué sorpresa! Wat een verrassing! Qué te parece? Wat vind je ervan? Y eso? Hoezo? aburrido saai alquiler, el de huur apuntes, los de aantekeningen ayudar helpen bolígrafo, un een pen canción, la het liedje coger pakken, nemen comida, la het eten, de maaltijd conseguir (i) trabajo werk vinden cuenta, la de rekening despedirse i afscheid nemen diccionario, un een woordenboek dirección, la het adres divertirse ie zich vermaken ducharse zich douchen entrevista, una een interview, een sollicitatiegesprek Lo siento mucho. Het spijt me zeer. maquillarse zich opmaken (make- up) montón de cosas, un heel veel dingen morir ue doodgaan No se preocupe. Maakt u zich geen zorgen. normalmente normaal gesproken 45

46 pedir i vragen, verzoeken poca gente weinig mensen preferir ie liever hebben, de voorkeur geven aan preguntarse zich afvragen quedar afspreken quedarse blijven reírse i lachen relajarse zich ontspannen sano gezond sentirse ie zich voelen tan divertido zo grappig vestirse i zich aankleden 46

47 Clase Mira el menú de un restaurante español. Luego, lee la conversación: Fuente: Cliente A Cliente B 2.Hola, nos traes el menú, por favor? 4.Gracias. 6. Sí, para mí las gambas y después el pollo asado. Camarero/ camarera 1.Buenos días. 3.Ahora mismo. 5. Habéis elegido? 47

48 7.Para mí, de primero la sopa y de segundo la hamburguesa. 10. Una botella de blanco? 8. Muy bien, para beber? 9. Qué pedimos? 11.Vale, y agua por favor. 13.Sin gas. Y pan, por favor. 16. Qué hay? 18.Yo, el helado de fresa. 19.Para mí un cortado. 22.Todo está muy rico. 24.La cuenta por favor. 12. Con gas? 14. Muy bien, Ahora mismo. 15. Vais a tomar postre? 17. Helado de vainilla, chocolate o fresa, flan y fruta. Hoy tenemos manzanas muy ricas. 20.Muy bien, gracias. 21. Qué tal todo? 23. Os traigo algo más? 25.Enseguida. 48

49 6.1.1 Mira el vocabulario que necesitas para hablar con el camarero/la camarera: Habéis elegido? Hebben jullie een keus gemaakt? Me/nos trae(s) la cuenta? Kunt u/kun je me/ons de rekening brengen? Nos trae? Kunt u ons brengen? a la plancha gegrild a la romana gefrituurd café solo, un een espresso carne de cordero, la het lamsvlees cortado, un kopje sterke koffie met warme melk De postre, queremos Als nagerecht willen we De primero, quiero Als voorgerecht wil ik De segundo, tomamos Als hoofdgerecht nemen we ensalada (mixta), una (gemengde) salade Enseguida, ahora mismo. Het komt er (zo) aan. filete de pescado, el de visfilet helado, un een ijsje manzana, la de appel medio litro de vino een halve liter wijn otra botella nog een fles pescado, el de vis pollo asado, el de gegrilde kip rape, la de zeeduivel solomillo de cerdo, el de varkenshaas solomillo de ternera, el de kalfsmedaillon sopa de verduras, de tomate, la de groentesoep, de tomatensoep un poco más de pan nog wat brood vino blanco, tinto, rosado witte wijn, rode wijn, rosé Habla con tu compañer@ de clase: repite la conversación en el restaurante. Cambia los platos por otros platos del menú. 49

50 6.2 Describir el aspecto físico y el carácter de una persona: Juan es bastante alto. Juan is best groot. Carmen es rubia. Carmen is blond. SER Paco es muy simpático. Paco is heel aardig. Mari Carmen es bastante seria. Mari Carmen is nogal serieus. Silvia tiene los ojos muy bonitos. Silvia heeft hele mooie ogen. TENER José Luís y Juan tienen el pelo negro. José Luís en Juan hebben zwart haar. Mi padre siempre lleva un traje. Mijn vader draagt altijd een pak. LLEVAR Muchas veces llevo un vestido. Ik draag vaak een jurk Escribe el opuesto según el ejemplo: 1. alto bajo groot klein 2. gordo 3. guapo 4. grande moreno 50

51 6.2.2 Haz frases con los elementos sueltos: 1. Antonio ojos azules bastante guapo 2. María rubia ojos marrones 3. Pablo y Enrique muy altos traje Escribe los nombres de los colores en holandés: 1. rojo rood 2. azul 3. amarillo 4. blanco 5. negro 6. verde 7. marrón 8. gris 9. naranja 10. morado 51

52 6.2.4 La ropa: mira las fotos y coloca las palabras en su sitio. Mira los ejemplos: los zapatos - los pantalones la camiseta el abrigo - el jersey la falda el vestido los vaqueros la camisa - los pendientes la chaqueta la americana la cazadora la corbata la bufanda las zapatillas de deporte (los tenis) la blusa - las botas el traje los guantes los zapatos la chaqueta 52

53 Conversación en grupo: qué llevan tus compañeros de clase? Habla con tu de clase: A Vraag hoe duur de bruine jas is. Vraag wat voor kleren (= ropa) B vandaag draagt. Vraag hoe duur de zwarte laarzen zijn. Vraag waar B zijn/ haar sportschoenen heeft gezet. Vraag waar B zijn/ haar handschoenen heeft gelegd. Kies een kledingstuk dat B aanheeft en vraag waar hij/zij het gekocht heeft. Vraag wat B aan het zoeken (= buscar) is. B Noem een prijs. Beschrijf 3 kledingstukken die je draagt en stel de vraag terug. Noem een prijs. Zeg dat ze naast je laarzen staan. Zeg dat ze op de kast (= el armario) liggen. Reageer en stel de vraag terug. Zeg dat je een paar witte t- shirts aan het zoeken bent. Vraag wat B liever draagt: een spijkerbroek of een Reageer en stel de vraag terug. pantalon. 53

54 Vocabulario clase 6 abrigo, el de jas alto groot, hoog americana, la het jasje armario, el de kast bajo klein, laag blusa, la de blouse botas, las de laarzen, hoge schoenen bufanda, la de sjaal buscar zoeken camisa, la het overhemd camiseta, la het t- shirt cazadora, la het jack corbata, la de stropdas delgado slank falda, la de rok gordo dik guantes, los de handschoenen jersey, el de trui moreno bruin pantalones, los de broek pastel, el het gebakje pendientes, los de oorbellen pequeño klein rubio blond simpático aardig vaqueros, los de spijkerbroek vestido, el de jurk zapatillas de deporte, las de sneakers zapatos, los de schoenen 54

55 Clase 7 Proeftentamen Spaans voor beginners 2 A. Kies het juiste antwoord: 1. Hoe vraag je in het restaurant welke voorgerechten ze hebben? a. Qué hay de primero? b. Qué está de primero? c. Cuál es de primero? 2. Welke vraag is niet correct? a. El pollo ve con patatas? b. El pollo va con patatas? c. Hay pollo? 3. Hoe vraag je in het Spaans om de rekening? a. Nosotros trae la cuenta? b. Nos trae la quenta? c. Nos trae la cuenta? 4. sale el último avión? a. Cuántos b. Cuándo c. A qué 5. Hoe zeg je dat de lift aan de overkant is? a. El ascensor está enfrente. b. El ascensor es enfrente. c. El ascensor está encima. 6. Hoe vertaal je: Ik woon ver van het centrum? a. Vivo allí en el centro. b. Vivo bastante del centro. c. Vivo lejos del centro. 7. Hoe zeg je in het Spaans: Achter de school is een ziekenhuis? a. Detrás de la escuela hay un hospital. b. Delante de la escuela hay un hospital. c. Encima de la escuela hay un hospital. d. Enfrente de la escuela está un hospital. e. Al lado de la escuela está un hospital. 8. Wat is de juiste vertaling van de volgende zin: Om naar het centrum te gaan moet je hier uitstappen. a. Para ir al centro tienes que hacer transbordo aquí. b. Para tener que ir al centro tienes que hacer transbordo aquí. c. Para ir al centro tienes que bajar aquí. 55

56 Hoe geef je aan dat het ontbijt van 7 tot 9 is? a. El desayuno es de siete a nueve. b. El almuerzo es de siete a nueve. c. El desayuno es de seite a nueve. Kijk naar de volgende zinnen: Qué nacionalidad tiene?/ Cuál es su nacionalidad? a. Ze zijn allebei grammaticaal correct. b. Ze zijn allebei grammaticaal niet correct. c. De eerste is grammaticaal correct en de tweede niet. viven tus padres? a. Por qué b. Qué c. Dónde Pablo, lenguas hablas? a. Cuándo b. Cuántas c. Cuál Kijk naar de volgende zinnen: A qué hora empieza el concierto? / A qué hora está el concierto? a. Ze zijn allebei grammaticaal correct. b. Ze zijn allebei grammaticaal niet correct. c. De eerste is grammaticaal correct en de tweede niet. Kies de juiste vertaling van de volgende zin: Je moet rechts afslaan en dan het plein oversteken. a. Tienes girar y cruzar la plaza. b. Tienes que girar a la derecha y cruzar la plaza. c. Tener que gira a la derecha y cruza la plaza. Kies de juiste vertaling van de zin: Hoeveel kosten je nieuwe sportschoenen? : a. Cuánto cuestas tus zapatillas de deporte nuevas? b. Cuánto cuestan tus zapatillas de deporte nuevas? c. Cuánto cuestan tus zapatillas de deportes nuevas? vienen a la fiesta el viernes por la noche? a. qué b. quiénes c. cuándo 56

57 De juiste vertaling van: De apotheek ligt tussen de kerk en het postkantoor is: a. La farmacia está entre la iglesia y la oficina de correos. b. La farmacia es entre la iglesia y la oficina de correos. c. La farmacia hay contra la iglesia y la oficina de correos. De juiste vertaling van: Mijn huis is aan het einde van de straat is: a. Mi casa es al final de la carrera. b. Ma casa está al finite de la calle. c. Mi casa está al final de la calle. Hoe zeg je: Rechts van de bank, is er een hotel? a. A la izquierda del banco hay un hotel. b. A la derecha del banco hay un hotel. c. Enfrente del banco hay un hotel. Hoe zeg je: Wij dragen altijd een wit overhemd? a. Siempre llevamos una camisa blanca. b. Siempre llevamos una camiseta blanca. c. Siempre lleváis una camisa blanca. d. Siempre lleváis una camiseta blanca. Wat zeg je als je iemand een kopje thee geeft? a. Por favor b. Gracias c. Tenga / Aquí tiene Wat is de juiste vertaling van: De bioscoop is heel dichtbij, tegenover het museum? a. La cine es muy cerca, contra el museo. b. El cine es muy lejos, frente al museo. c. El cine está muy cerca, enfrente del museo. Lleva un vestido y una chaqueta betekent: a. Hij draagt een vest en een jasje b. Zij draagt een jurk en een jasje c. Zij draagt een rok en een vest Is de volgende zin grammaticaal goed of fout: Vosotros siempre perdéis en la lotería. a. goed b. fout Is de volgende vraag grammaticaal goed of fout: Has devolvido el dinero ya? a. goed b. fout 57

58 B. Schrijf de juiste vormen van de Presente: 1. A mí me gusta el vino blanco pero Juan (preferir) el vino tinto. 2. Qué tal la fiesta? (divertirse, vosotras)? 3. Yo nunca (acostarse) antes de las once y media. 4. Y tú, (dormir) ocho horas cada noche? 5. Oye, (pedir, nosotros) la cuenta? Es muy tarde. 6. Por qué (reírse, tú)? Es tan divertido? 7. La semana que viene por fin mi novio (volver) a casa. 8. A qué hora (cerrar) los supermercados en Holanda? 9. Señores, dónde (sentarse)? 10.No (entender, nosotros) por qué lo han elegido. C. Schrijf de juiste vorm van estar + Gerundio op: 1. Nosotros (ver)... una película en casa de Manuela. 2. Yo (trabajar)... en la tienda de mi padre. 3. (Vosotros, leer)... el artículo en mi weblog? 4. Mis amigos (salir)... del teatro. 5. Es verdad que tú... (escribir) una novela? D. Vul de zin aan met een vorm van estar, ser of de vorm hay : 1. En mi calle no muchos árboles. 2. Mis padres en Amsterdam. 3. vosotros en la estación de trenes? 4. Mi hermano dentista en Sevilla. 5. No vino tinto. Quieres agua mineral? 6. Yo en la Plaza Santa Ana, y tú? 7. No me gusta el chocolate negro, demasiado amargo. 8. una mesa libre? No hemos reservado. 9. La conferencia en la sala Señor, una llamada (=telefoontje) para usted. 58

59 E. Zet de volgende zinnen in de Presente Perfecto : 1. Hoy coméis en el restaurante de la Escuela Superior. 2. Vas al mercado a comprar pescado. 3. Por la mañana, Juan hace sus deberes. 4. Los niños juegan todo el día con sus amigos. 5. Mi hermana escribe una carta a su amiga francesa. 6. Pone el vino en la mesa. 7. Cuándo volvéis de vuestro viaje? 8. El chico busca a una chica en la discoteca. 9. Los dos bailan toda la noche. 10. Siempre decimos que hay solución. F. Vertaal : 1. Je moet linksaf slaan. 2. Wat heeft u (ustedes) zondag gedaan? 3. Ik heb een jaar in een restaurant gewerkt. 4. Wie zijn jouw ouders? 5. Waar hebben we les? 6. Waar heb je die rode trui gekocht? 7. Waar gaan jullie morgen naartoe? 8. Hoeveel boeken zitten er in je rugzak? 9. Wat wil je vanavond eten? 10. Ik zit een paar Spaanse kranten online te lezen. 59

60 G. Lees de e- mail van Miguel aan Cristina en beantwoord de 10 vragen: Hola Cristina, qué tal estás? Hoy ha sido un día con mucho trabajo. Me he levantado temprano- a las seis y media- para coger el AVE3 de Valencia a Madrid. He desayunado en la estación un zumo de naranja y un croasán y he leído el periódico. También he llamado a mis colegas en Madrid. El tren ha salido puntual a las En el tren, he leído mi . El AVE tiene WIFI, es ideal. También he pedido un café y una tostada. He llegado a Madrid a las 10:50. Allí he cogido un taxi al hotel. A las tres de la tarde he ido al centro de congresos, donde he estado hasta las He hablado con mucha gente, de verdad que ha sido muy interesante. Ah, también he visto a tu compañera Denise. Qué casualidad, no? Bueno, por la noche he ido a un restaurante buenísimo con mi amigo Ramón, que vive en Madrid. Hemos estado hasta las y yo he vuelto al hotel a las Y ahora estoy aquí, en mi habitación. Estoy muy cansado pero otra vez: ha sido un día muy interesante. Mañana te llamo, vale? Hasta mañana! Saludos, Miguel 1. Miguel vive en Madrid. " Correcto. " Falso. " No se dice. 2. Miguel no ha desayunado hoy. " Correcto. " Falso. " No se dice. 3. Miguel ha leído su en la estación. " Correcto. " Falso. " No se dice. 3 AVE = Alta Velocidad Española, de Spaanse hogesnelheidstrein. 60

Keuzevak Spaans voor beginners 1 - Extra oefeningen

Keuzevak Spaans voor beginners 1 - Extra oefeningen Keuzevak Spaans voor beginners 1 - Extra oefeningen Met deze oefeningen kun je je voorbereiden op het tentamen Spaans voor beginners 1. De uitwerkingen staan op www.keuzevakspaans.com. Het echte tentamen

Nadere informatie

Sí, claro! 1.1. Instaptoets. Opgaven. 4. En un hotel. 1. En un viaje. Perdón, ustedes francés? No, sólo inglés. Hola, cómo? Ernesto, y tú?

Sí, claro! 1.1. Instaptoets. Opgaven. 4. En un hotel. 1. En un viaje. Perdón, ustedes francés? No, sólo inglés. Hola, cómo? Ernesto, y tú? Sí, claro! 1.1 Instaptoets Opgaven Met behulp van deze toets kan worden bepaald over hoeveel kennis van de Spaanse taal een cursist reeds beschikt. De toets kan worden gebruikt om te bepalen in welke groep

Nadere informatie

Sí, claro! 1.2. Instaptoets. Opgaven. 1. Dos amigos miran el plano de Sevilla. 4. En la oficina de turismo.

Sí, claro! 1.2. Instaptoets. Opgaven. 1. Dos amigos miran el plano de Sevilla. 4. En la oficina de turismo. Sí, claro! 1.2 Instaptoets Opgaven Met behulp van deze toets kan worden bepaald over hoeveel kennis van de Spaanse taal een cursist reeds beschikt. De toets kan worden gebruikt om te bepalen in welke groep

Nadere informatie

1OEFENINGEN bij WERKWOORDEN (boek CAMINOS 1, PAG.133 e.v.)

1OEFENINGEN bij WERKWOORDEN (boek CAMINOS 1, PAG.133 e.v.) 1OEFENINGEN bij WERKWOORDEN (boek CAMINOS 1, PAG.133 e.v.) 7.1.1 Regelmatige vormen A. Vul de juiste vorm van het werkwoord in: Dónde...? (vivir, tú) Dónde...? (trabajar, tú) Yo no...muy bien español.

Nadere informatie

Het belang en het gemak van het Spaanse werkwoord

Het belang en het gemak van het Spaanse werkwoord Het belang en het gemak van het Spaanse werkwoord Door: Victor Sánchez Vaak starten Nederlanders heel enthousiast aan een cursus Spaans. Mijn ervaring heeft geleerd dat men vroeg of laat tegen de grammatica

Nadere informatie

cuál? cuál es su número de reserva? a ver... acento, el alfabeto, el apellido, el apellidos, los aquí tiene arroba, la ascensor, el baño, el

cuál? cuál es su número de reserva? a ver... acento, el alfabeto, el apellido, el apellidos, los aquí tiene arroba, la ascensor, el baño, el a ver... acento, el alfabeto, el alojamiento, el aparcamiento, el aparcar apellido, el apellidos, los aquí tiene arroba, la ascensor, el baño, el buenas noches buenas tardes buenos días c / (calle) claro

Nadere informatie

SPAANS LES 4 Español

SPAANS LES 4 Español pagina:1 4-1 Inleiding In deze vindt u heel wat bouwstenen voor een dialoog. Die vindt u niet alleen in de beide dialogen maar ook onder het kopje vraagwoorden. Veel succes! 4-2 Zinnen voor een dialoog

Nadere informatie

HOGESCHOOL ROTTERDAM

HOGESCHOOL ROTTERDAM HOGESCHOOL ROTTERDAM SPAANS VOOR BEGINNERS 2 Studiehandleiding en reader Blokcode COMSP201K Keuzevak Naam student: Naam docent: Email docent: Instituut: Versie: Instituut voor Commercieel Management (ICM)

Nadere informatie

Uitwerking Tareas Spaans 3. Qué has hecho hoy?

Uitwerking Tareas Spaans 3. Qué has hecho hoy? Uitwerking Tareas Spaans 3 Capítulo 1 p. 12 Qué has hecho hoy? 1. [Vraag hoe het met gaat] Hola, cómo estás? 2. [Vraag waarom] Por qué? 3. [Vraag wat gedaan heeft] Qué has hecho? 1. [Reageer, zeg dat je

Nadere informatie

SPAANS HERHALINGLES 1 Español

SPAANS HERHALINGLES 1 Español pagina:1 H1-1 Inleiding De eerste herhalingsles. Lees de lessen 1 t/m 5 nog eens rustig door. Niet allemaal achter elkaar! Maak daarna deze herhalingsles. Veel succes! H1-2 Vertaal: Yo soy el pan = Yo

Nadere informatie

Spaans voor zelfstudie

Spaans voor zelfstudie Prisma Taaltraining Spaans voor zelfstudie drs. Gisa Muniz INHOUD Voorwoord 9 Uitspraak 11 Les 1 Tekst 1 14 Begroetingen 14 Mensen ontmoeten 15 Zich voorstellen 16 Vragen hoe iemand heet 16 Zeggen waar

Nadere informatie

SPAANS HERHALINGLES 3 Español

SPAANS HERHALINGLES 3 Español pagina:1 H3-1 Inleiding Ook van deze herhaling kunt weer veel leren. Bekijk de werkwoordsvormen goed. Zorg dat alle zinnen (zelfstandig) kunt vertalen. Als extra service vindt u nog een aantal extra oefeningen.

Nadere informatie

Instaptoets. Opgaven. 1. En un viaje. 4. En un hotel. Hola, cómo? Ernesto, y tú? Perdón, ustedes francés? No, sólo inglés.

Instaptoets. Opgaven. 1. En un viaje. 4. En un hotel. Hola, cómo? Ernesto, y tú? Perdón, ustedes francés? No, sólo inglés. Instaptoets Opgaven Met behulp van deze toets kan worden bepaald over hoeveel kennis van de Spaanse taal een cursist reeds beschikt. De toets kan worden gebruikt om te bepalen in welke groep of op welk

Nadere informatie

SPAANS HERHALINGLES 2 Español

SPAANS HERHALINGLES 2 Español pagina:1 H2-1 Inleiding We herhalen de lessen 6 t/m 10. Lees eerst de betreffende lessen door. H2-2 Vertaal: El buen pastor su vida da por las ovejas La vaca muge La conozco Os ven María tiene los libros

Nadere informatie

k ga naar school Voy al colegio

k ga naar school Voy al colegio Nederlandstalig onderwijs k ga naar school Voy al colegio Nederlands Español k ga naar school Voy al colegio Wat heb ik goed geslapen. Mama helpt me bij het wassen en aankleden. Ze vertelt me dat ik mijn

Nadere informatie

Quisiera una habitación

Quisiera una habitación 9 Quisiera una habitación 1 Escucha y rellena 23 Escucha el fragmento Quisiera una habitación y rellena el resumen con las palabras que faltan. Luister naar de tekst Quisiera una habitación en vul de samenvatting

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Ondersteunend materiaal página 4. Inhoud + checklist páginas 2-3. Opdracht página 1. Información personal páginas 6-13

Inhoudsopgave. Ondersteunend materiaal página 4. Inhoud + checklist páginas 2-3. Opdracht página 1. Información personal páginas 6-13 Inhoudsopgave Opdracht página 1 Inhoud + checklist páginas 2-3 Ondersteunend materiaal página 4 Información personal páginas 6-13 La familia página 14 El colegio página 15 Las palabras 1-100 página 16

Nadere informatie

Serie Crímenes al sol. Pasión mortal

Serie Crímenes al sol. Pasión mortal Leesboekjes Spaans Serie Crímenes al sol Pasión mortal Pasión mortal Auteur Mónica Hagedorn Castro-Peláez Illustraties Bartolomé Seguí Redactie Olga Balboa Nederlandse bewerking Yonina Pullens (Intertaal)

Nadere informatie

SPAANS LES 7 Español

SPAANS LES 7 Español pagina:1 7-1 Inleiding We beginnen deze keer met een artikeltje uit de Spaanse krant (elmundo). Verder leren we een nieuwe tijd en de namen van de dagen van de week. Veel succes! 7-2 Uit de Spaanse krant

Nadere informatie

SUBJUNTIVO. B. Tú + vos. 1. empezar 2. salir 3. decir 4. hacer 5. oír 6. encontrar 7. venir 8. poder 9. conocer 10. vivir

SUBJUNTIVO. B. Tú + vos. 1. empezar 2. salir 3. decir 4. hacer 5. oír 6. encontrar 7. venir 8. poder 9. conocer 10. vivir SUBJUNTIVO 1. Beantwoord de volgende vragen (op je eigen blad) 1. Hoe vorm je de subjuntivo? 2. Welke personen hebben dezelfde uitgang? 3. Is deze vorm goed? puedamos? 4. Welke schrijfverandering krijgen

Nadere informatie

la bicicleta De jongste mag beginnen en een passend kaartje aan het openingskaartje leggen. Als je niet kan moet je een kaartje van de pot pakken.

la bicicleta De jongste mag beginnen en een passend kaartje aan het openingskaartje leggen. Als je niet kan moet je een kaartje van de pot pakken. Dominospel / memory Knip alle kaartjes van de betreffende hoofdstukken uit. Doe het zo dat je een kaartje hebt met aan de linkerkant het plaatje en aan de rechterkant een woord. Dus alleen de dikke zwarte

Nadere informatie

antes antes de así cada cambiar camino, el cruzar cuarta calle, la cumpleaños, el a la derecha a la izquierda a qué hora abre?

antes antes de así cada cambiar camino, el cruzar cuarta calle, la cumpleaños, el a la derecha a la izquierda a qué hora abre? a la derecha a la izquierda a qué hora abre? a qué hora? adulto, el al final alemán / alemana allí alrededores, los antes antes de así autobús de dos plantas, el bajar balcón, el banco, el barco, el billete,

Nadere informatie

Caminos nieuw 1. Instaptoets

Caminos nieuw 1. Instaptoets Caminos nieuw 1 Instaptoets Caminos nieuw 1 Instaptoets Opgaven Met behulp van deze toets kan worden bepaald over hoeveel kennis van de Spaanse taal een cursist reeds beschikt. De toets kan worden gebruikt

Nadere informatie

SPAANS LES 13 Español

SPAANS LES 13 Español pagina:1 13-1 De laatste les van deel 1. Ja dit is de laatste theorieles. Er volgt nog één les, een herhalingsles. In deze laatste theorieles van het eerste deel van deze cursus komen nog een aantal belangrijke

Nadere informatie

SPAANS LES 6 Español

SPAANS LES 6 Español pagina:1 6-1 Inleiding Deze keer een klein gedeelte uit de Bijbel, twee dialoogjes en wat grammatica. De opmerking dat de antwoorden aan het eind van de les staan, laten we in het vervolg weg. Veel succes!

Nadere informatie

Nederlands Español. Handige zinnen en woorden om u snel op weg te helpen in Spanje

Nederlands Español. Handige zinnen en woorden om u snel op weg te helpen in Spanje Nederlands Español Handige zinnen en woorden om u snel op weg te helpen in Spanje Inhoudsopgave Als je mensen ontmoet... Als je je niet goed voelt... Tijdens het winkelen... In een restaurant... Een koffie

Nadere informatie

A escribir! Periode 2. Schrijfopdrachten Spaans mavo 4

A escribir! Periode 2. Schrijfopdrachten Spaans mavo 4 1 A escribir! Periode 2 Schrijfopdrachten Spaans mavo 4 2 Schrijfopdracht 1 a Hoe vraag je in het Spaans...? 1 Ben jij Duitse? 2 Spreek je Spaans? 3 Waar woon je? 4 Is dat een dorp? b Hoe antwoord je in

Nadere informatie

1 Ficha de trabajo DOS POSTALES DESDE GALICIA. 1. Lee la postal de Elena para su madre. Completa el texto con las palabras.

1 Ficha de trabajo DOS POSTALES DESDE GALICIA. 1. Lee la postal de Elena para su madre. Completa el texto con las palabras. 1 Ficha de trabajo DOS POSTALES DESDE GALICIA 1. Lee la postal de Elena para su madre. Completa el texto con las palabras. animales ayudar cabañas campamento hermanas monitores montar a caballo otros Pontevedra,

Nadere informatie

SPAANS LES 2 Español

SPAANS LES 2 Español pagina:1 2-1 Inleiding U leert weer veel in deze les. U leert hoe u woorden in het meervoud kunt zetten, u leert weer heel wat over werkwoorden en u leert de telwoorden van 1 t/m 10. Veel succes! 2-2 Zinnetjes

Nadere informatie

SPAANS LES 8 Español

SPAANS LES 8 Español pagina:1 8-1 Inleiding Een eenvoudig briefje. Daar maakt u in deze les kennis mee. Aan het eind van deze cursus moet u zelf zo'n briefje kunnen schrijven! En dat gaat vast en zeker lukken! Veel succes!

Nadere informatie

6.5-De werkwoorden ser en estar

6.5-De werkwoorden ser en estar 6.5-De werkwoorden ser en estar Het werkwoord "zijn" kent in het Spaans twee versies: ser en estar. ser estar 1e persoon enkelvoud: soy 1e persoon enkelvoud: estoy 2e persoon enkelvoud: eres 2e persoon

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Podría ayudarme? Om hulp vragen Habla inglés? Vragen of iemand Engels spreekt Habla_[idioma]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt No hablo_[idioma]_. Duidelijk maken

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Podría ayudarme? Om hulp vragen Habla inglés? Vragen of iemand Engels spreekt Habla_[idioma]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt No hablo_[idioma]_. Duidelijk maken

Nadere informatie

El horario de los chicos

El horario de los chicos El horario de los chicos Acércate! 1 Qué asignatura es? Welk schoolvak wordt er met de plaatjes bedoeld? Schrijf de Spaanse naam op. 1 4 2 5 3 6 cd 21 2 Gema explica su horario. Escucha y completa. Gema

Nadere informatie

Rutinas de clase Lenguaje para la clase de español

Rutinas de clase Lenguaje para la clase de español Rutinas de clase Lenguaje para la clase de español Carin Macías Miñambres Sint Clemensschool Saludos y presentaciones Goededag! Goedemorgen! Goedemiddag! Hallo! Hoe gaat het met jullie? Hoe gaat het met

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Kunt u me alstublieft helpen? Om hulp vragen Spreekt u Engels? Vragen of iemand Engels spreekt Spreekt u _[taal]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt Ik spreek geen

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Podría ayudarme? Om hulp vragen Habla inglés? Vragen of iemand Engels spreekt Habla_[idioma]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt No hablo_[idioma]_. Duidelijk maken

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Kunt u me alstublieft helpen? Om hulp vragen Spreekt u Engels? Vragen of iemand Engels spreekt Spreekt u _[taal]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt Ik spreek geen

Nadere informatie

Cómo se escribe tu nombre en español? Tienes hermanos? Cómo se llaman?

Cómo se escribe tu nombre en español? Tienes hermanos? Cómo se llaman? HOLA Y BIENVENIDOS! Wat heb je nog onthouden van Apúntate! 1? Maak deze opdrachten om daarachter te komen! COMUNICARSE 1 a Haz preguntas a tu compañero/-a. Él / Ella contesta. Qué tal? Cómo se escribe

Nadere informatie

SPAANS LES 12 Español

SPAANS LES 12 Español pagina:1 12-1 Bijna de laatste les! In deze les maken we een begin aan het lezen van een tekst uit de Bijbel. Een uiterst leerzame tekst met veel werkwoorden in diverse tijden. Verder maakt u hier ook

Nadere informatie

Wonen. In deze les leert u

Wonen. In deze les leert u 2 Wonen In deze les leert u woorden en zinnen rond het onderwerp wonen: un sofá estupendo de regels voor klemtoon en geschreven accent de meervoudsvormen van zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden: cama

Nadere informatie

Serie de publicaciones - Serie-overzicht

Serie de publicaciones - Serie-overzicht 1 Serie de publicaciones - Serie-overzicht Minicursus voor Spaanstaligen Niveau 1/ Mini curso para hispanohablantes Nivel 1 Formaat pdf / Formato pdf Toegang tot luisteroefeningen en antwoorden op de website

Nadere informatie

diez Iedereen kan Spaans leren Desea algo más? ZIEN EN BEGRIJPEN Taalcursus Spaans Voor beginners

diez Iedereen kan Spaans leren Desea algo más? ZIEN EN BEGRIJPEN Taalcursus Spaans Voor beginners ZIEN EN BEGRIJPEN Voor beginners Taalcursus Spaans Iedereen kan Spaans leren Desea algo más? diez 10 20 30 40 Soy un edificio famoso. Soy una iglesia en Barcelona. Me llamo la Sagrada Familia met audio

Nadere informatie

SPAANS LES 5 Español

SPAANS LES 5 Español pagina:1 5-1 Inleiding In deze les gaat het voor een belangrijk deel over het weer: U leest een weerbericht uit de bekende krant EL MUNDO. U leert een groot aantal uitdrukkingen over het weer. Maar ook

Nadere informatie

Me llamo. Clase: Instituto:

Me llamo. Clase: Instituto: hola Y BienVenidos! Hola y bienvenidos! Yo Me llamo Clase: Instituto: Profesor / Profesora: cd A jugar Luister naar de cd en schrijf steeds het nummer van de vraag bij het juiste antwoord. Als je de letters

Nadere informatie

Spaans leren als verbreding voor de jonge leerling.

Spaans leren als verbreding voor de jonge leerling. Juan y Rosa están de vacaciones Werkboek 1 Spaans leren als verbreding voor de jonge leerling Juan y Rosa Las Tareas (Werkboek) deel 1 Spaans voor het basisonderwijs Auteur: Antoinette Gerichhausen Derde,

Nadere informatie

oferta De appels zijn in de a. Ze zijn vandaag extra goedkoop. de arm brazo Ik kan vandaag niet zo goed schrijven, want ik heb pijn in mijn a.

oferta De appels zijn in de a. Ze zijn vandaag extra goedkoop. de arm brazo Ik kan vandaag niet zo goed schrijven, want ik heb pijn in mijn a. Woordenlijst bij hoofdstuk 3 (Spaans) de agenda agenda Ik schrijf de afspraak in mijn a. de aanbieding oferta De appels zijn in de a. Ze zijn vandaag extra goedkoop. de arm brazo Ik kan vandaag niet zo

Nadere informatie

Woordenlijstenspel eigen

Woordenlijstenspel eigen Woordenlijstenspel Een taal leren betekent ook nieuwe woorden en woordcombinaties leren in de nieuwe taal! Er zijn veel verschillende manieren om die nieuwe woorden te leren en te onthouden zodat je ze

Nadere informatie

Reizen Uit Eten. Uit Eten - Bij de ingang. Uit Eten - Eten bestellen

Reizen Uit Eten. Uit Eten - Bij de ingang. Uit Eten - Eten bestellen - Bij de ingang Me gustaría reservar una mesa para _[número de personas]_ a las _[hora]_. Een reservering doen Una mesa para _[número de personas]_, por favor. Om een tafel vragen Aceptan tarjetas de crédito?

Nadere informatie

SPAANS LES 3 Español

SPAANS LES 3 Español pagina:1 3-1 Inleiding In deze les gaat u de eerste tekst lezen! Maar eerst gaat u zich verder verdiepen in bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden. 3-2 Zinnetjes voor een dialoog Spaans: Buenos días,

Nadere informatie

A leer! Periode 2. Leesopdrachten Spaans mavo 4

A leer! Periode 2. Leesopdrachten Spaans mavo 4 A leer! Periode 2 Leesopdrachten Spaans mavo 4 Examen 2004 Tekst 1 2 Tekst 2 3 Examen 2005 Tekst 1 Tekst 2 4 Tekst 3 5 Tekst 4 6 Examen 2006 Tekst 1 7 Tekst 2 8 Tekst 3 9 Tekst 4 Tekst 5 10 Examen 2007

Nadere informatie

Encuentros. Unidad 2. Woordenschat. Grammatica

Encuentros. Unidad 2. Woordenschat. Grammatica Unidad 2 Encuentros Woordenschat Grammatica A Hola y adiós 1. Groeten en kennismaken 2. Het werkoord ser 3. Persoonlijke voornaamwoorden 4. tú / vosotros tegenover usted / ustedes 5. Dialogen 6. Señor,

Nadere informatie

Tú y yo. In deze Unidad ga je vertellen over jezelf, je familie en vrienden

Tú y yo. In deze Unidad ga je vertellen over jezelf, je familie en vrienden Tú y yo In deze Unidad ga je vertellen over jezelf, je familie en vrienden Je leert begroeten en afscheid nemen vragen hoe iemand heet, hoe oud hij is en waar hij vandaan komt namen spellen de getallen

Nadere informatie

Reizen Uit Eten. Uit Eten - Bij de ingang. Uit Eten - Eten bestellen

Reizen Uit Eten. Uit Eten - Bij de ingang. Uit Eten - Eten bestellen - Bij de ingang Me gustaría reservar una mesa para _[número de personas]_ a las _[hora]_. Een reservering doen Una mesa para _[número de personas]_, por favor. Om een tafel vragen Aceptan tarjetas de crédito?

Nadere informatie

Woordenlijst Nederlands Spaans

Woordenlijst Nederlands Spaans Taaltalent deel 1 Methode Nederlands voor midden- en hoogopgeleide anderstaligen Woordenlijst Nederlands Spaans Hoofdstuk 1 De cursus Henny Taks Katja Verbruggen u i t g e v e r ij coutinho c bussum 2014

Nadere informatie

SPAANS LES 10 Español

SPAANS LES 10 Español pagina:1 10-1 Inleiding De les begint met een dialoog in een restaurant. Verder leert vertellen hoe iemand er uit ziet. En ook nu weer een artikeltje uit de Spaanse krant. Veel succes! 10-2 En un restaurante

Nadere informatie

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Om de weg naar je accommodatie vragen

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Om de weg naar je accommodatie vragen - Vinden En dónde puedo encontrar? Om de weg naar je accommodatie vragen Waar kan ik vinden?... una habitación para rentar?... een kamer te huur?... un hostal?... een hostel?... un hotel?... een hotel?...

Nadere informatie

1 Informatie over personen

1 Informatie over personen 1 Informatie over personen 1 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 1 Leeftijd, gewicht en nationaliteit.

Nadere informatie

EL HORARIO DE LOS CHICOS

EL HORARIO DE LOS CHICOS EL HORARIO DE LOS CHICOS ACÉRCATE! cd 2 9 COMPRENDER 1 Bekijk het rooster en luister naar de cd. Zoek de woorden op die je niet kent. 1 E L H O R A R I O D E L A C L A S E 1 DE ESO LUNES 09:10 10:05 Ciencias

Nadere informatie

adosada a a la derecha amable amplio / -a amueblado andar apartamento aquí árbol arbusto armario baja bajar banco aislado / -a al lado de algo

adosada a a la derecha amable amplio / -a amueblado andar apartamento aquí árbol arbusto armario baja bajar banco aislado / -a al lado de algo adosada a a la derecha a la izquierda adiós aeropuerto aislado / -a al lado de algo Algo más? allí alto amable amplio / -a amueblado amueblar anda andando andar apartamento aquí árbol arbusto armario arriba

Nadere informatie

de aanbieding offerta De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. alleen solo Hij is niet getrouwd. Hij woont helemaal a, zonder familie.

de aanbieding offerta De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. alleen solo Hij is niet getrouwd. Hij woont helemaal a, zonder familie. Woordenlijst bij hoofdstuk 4 Deel 1 de aanbieding offerta De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. alleen solo Hij is niet getrouwd. Hij woont helemaal a, zonder familie. als cuando A.. je

Nadere informatie

Reizen De weg vinden De weg vinden - Locatie Spaans Nederlands Ik ben de weg kwijt. Kunt me op de kaart aanwijzen waar het is? Waar kan ik vinden?

Reizen De weg vinden De weg vinden - Locatie Spaans Nederlands Ik ben de weg kwijt. Kunt me op de kaart aanwijzen waar het is? Waar kan ik vinden? - Locatie Estoy perdido. Niet weten waar je bent. Me puede mostrar su ubicación en el mapa? Vragen naar een bepaalde op de kaart En dónde puedo encontrar? Naar een bepaalde vragen Ik ben de weg kwijt.

Nadere informatie

Mi cole. aan deze pagina een persoonlijk tintje! Hier kun je schrijven, tekenen, plakken, SETENTA Y SIETE

Mi cole. aan deze pagina een persoonlijk tintje! Hier kun je schrijven, tekenen, plakken, SETENTA Y SIETE 2 Geef Mi cole aan deze pagina een persoonlijk tintje! Hier kun je schrijven, tekenen, plakken, SETENTA Y SIETE 77 1 Wat is er raar in dit klaslokaal? Schrijf het op. Hay cinco profesores. 2 A. Welke schoolvakken

Nadere informatie

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Om de weg naar je accommodatie vragen

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Om de weg naar je accommodatie vragen - Vinden Waar kan ik vinden? Om de weg naar je accommodatie vragen En dónde puedo encontrar?... een kamer te huur?... una habitación para rentar?... een hostel?... un hostal?... een hotel?... un hotel?...

Nadere informatie

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Om de weg naar je accommodatie vragen

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Om de weg naar je accommodatie vragen - Vinden Waar kan ik vinden? Om de weg naar je accommodatie vragen En dónde puedo encontrar?... een kamer te huur?... una habitación para rentar?... een hostel?... un hostal?... een hotel?... un hotel?...

Nadere informatie

España español Chile

España español Chile España español Chile chileno Colombia colombiano Puerto Rico puertoriqueño Argentina argentino Italia italaliano Rusia ruso Turquía turco India indio Brasil brasileño Francia francés Portugal portugués

Nadere informatie

HANDLEIDING DEEL 2 hoofdstuk 4 t/m 6

HANDLEIDING DEEL 2 hoofdstuk 4 t/m 6 HANDLEIDING DEEL 2 hoofdstuk 4 t/m 6 TIP: Controleer of de leerlingen nog steeds woordenlijsten maken in wrts.nl. Het is belangrijk om woordjes uit eerdere lessen te herhalen. Je kunt wedstrijdjes doen

Nadere informatie

Reizen 6 7 32 33 58 59 84 85. Wonen 8 9 34 35 60 61 86 87. Koken & genieten 10 11 36 37 62 63 88 89. Cultuur & vermaak 12 13 38 39 64 65 90 91

Reizen 6 7 32 33 58 59 84 85. Wonen 8 9 34 35 60 61 86 87. Koken & genieten 10 11 36 37 62 63 88 89. Cultuur & vermaak 12 13 38 39 64 65 90 91 inhoud lente zomer herfst winter Reizen 6 7 32 33 58 59 84 85 Wonen 8 9 34 35 60 61 86 87 Koken & genieten 10 11 36 37 62 63 88 89 Cultuur & vermaak 12 13 38 39 64 65 90 91 Mode & schoonheid 14 15 40 41

Nadere informatie

Reizen De weg vinden De weg vinden - Locatie Nederlands Spaans Estoy perdido. Me puede mostrar su ubicación en el mapa? En dónde puedo encontrar?

Reizen De weg vinden De weg vinden - Locatie Nederlands Spaans Estoy perdido. Me puede mostrar su ubicación en el mapa? En dónde puedo encontrar? - Locatie Ik ben de weg kwijt. Niet weten waar je bent. Kunt me op de kaart aanwijzen waar het is? Vragen naar een bepaalde op de kaart Waar kan ik vinden? Naar een bepaalde vragen Estoy perdido. Me puede

Nadere informatie

Tú y yo 1. Actividades. Tú y yo. Geef deze pagina een persoonlijk tintje! Hier kun je schrijven, tekenen, plakken,...

Tú y yo 1. Actividades. Tú y yo. Geef deze pagina een persoonlijk tintje! Hier kun je schrijven, tekenen, plakken,... 1 Tú y yo Geef deze pagina een persoonlijk tintje! Hier kun je schrijven, tekenen, plakken,... SETENTA Y SIETE 77 1 Bekijk de namenlijst op pagina 10 in het tekstboek. Schrijf op hoe je de voor- en achternamen

Nadere informatie

Dos cervezas por favor. Donde está el supermercado? Ga je op vakantie naar Spanje maar weet je niet wat deze zinnen betekenen?

Dos cervezas por favor. Donde está el supermercado? Ga je op vakantie naar Spanje maar weet je niet wat deze zinnen betekenen? Minicursus Spaans Dos cervezas por favor. Donde está el supermercado? Ga je op vakantie naar Spanje maar weet je niet wat deze zinnen betekenen? Het NTI trakteert je op een leuke, gratis minicursus Spaans.

Nadere informatie

CUÁL PREFIERES? empezar E D 1. DE COMPRAS EN MÁLAGA. A. Estas son algunas tiendas del centro de Málaga. Wat voor producten verkopen deze winkels?

CUÁL PREFIERES? empezar E D 1. DE COMPRAS EN MÁLAGA. A. Estas son algunas tiendas del centro de Málaga. Wat voor producten verkopen deze winkels? 4Unidad CUÁL PREFIERES? empezar 1. DE COMPRAS EN MÁLAGA A. Estas son algunas tiendas del centro de Málaga. Wat voor producten verkopen deze winkels? p ropa p zapatos p bolsos p libros p comida p juguetes

Nadere informatie

Ven a centroamérica! acércate!

Ven a centroamérica! acércate! Ven a centroamérica! cd 1 42 acércate! 1 3 2 quetzales elena: Esteban, sabes el nombre de una capital de Centroamérica? esteban: Un nombre? Los sé todos! sara: A quién le toca? javi: Me toca a mí. esteban:

Nadere informatie

Madrid maart 2 april Spoedcursus Spaans Marc Deldime TechnOV 1

Madrid maart 2 april Spoedcursus Spaans Marc Deldime TechnOV 1 Madrid 2013 28 maart 2 april 2013 Spoedcursus Spaans Marc Deldime TechnOV 1 Spoedcursus Spaans Marc Deldime TechnOV 2 Het Spaans of het Castellano is één van de vier officiële talen van Spanje. De andere

Nadere informatie

Inleiding!...!i! Les!1:!Welkom!...!1! Inleiding!...!1! De!uitspraak!...!1! Klemtoon!...!2! Dubbele!medeklinkers!...!3! Oefeningen!...!3!

Inleiding!...!i! Les!1:!Welkom!...!1! Inleiding!...!1! De!uitspraak!...!1! Klemtoon!...!2! Dubbele!medeklinkers!...!3! Oefeningen!...!3! Inhoudsopgave( Inleiding...i Les1:Welkom...1 Inleiding...1 Deuitspraak...1 Klemtoon...2 Dubbelemedeklinkers...3 Oefeningen...3 Les2...5 Woordenschat...5 Hetzelfstandigenaamwoord(Elsustantivo)...5 Hetlidwoord(Elartículo)...6

Nadere informatie

Wiekendje. Vanuit het MT. Basisschool Het Molenven. In dit nummer: 25 februari 2016 2015-2016

Wiekendje. Vanuit het MT. Basisschool Het Molenven. In dit nummer: 25 februari 2016 2015-2016 Basisschool Het Molenven Wiekendje Koninginnelaan 1c 5263 DP Vught info@molenven.nl jaarboekmolenven@hotmail.nl 25 februari 2016 2015-2016 Interessante informatie: 17 maart: Rapport 2 groep 3 t./m 8 Vanaf

Nadere informatie

Comer con gusto 5. b. Sus gustos de comida. Welke van de voedingsmiddelen uit de lijst vindt u lekker of juist niet?

Comer con gusto 5. b. Sus gustos de comida. Welke van de voedingsmiddelen uit de lijst vindt u lekker of juist niet? Comer con gusto 5 1 a. La pirámide de los alimentos. In deze voedingspiramide staan allerlei voedingsmiddelen. Volgens de piramide mogen de producten onderaan in grotere hoeveelheden gegeten en gedronken

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Podría ayudarme? Om hulp vragen Habla inglés? Vragen of iemand spreekt Habla_[idioma]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt No hablo_[idioma]_. Duidelijk maken dat

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Can you help me, please? Om hulp vragen Do you speak English? Vragen of iemand spreekt Do you speak _[language]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt I don't speak_[language]_.

Nadere informatie

Qué Guay! Vocabulario temático. Vocabulario temático

Qué Guay! Vocabulario temático. Vocabulario temático Vocabulario temático Los colores de kleuren amarillo geel azul blauw azul claro lichtblauw azul oscuro donkerblauw blanco wit marrón bruin naranja oranje negro zwart verde groen violeta paars La ropa de

Nadere informatie

januari el/un coche el/un gato la/una casa la/una chica la/una mesa

januari el/un coche el/un gato la/una casa la/una chica la/una mesa januari Woordsoorten: er worden vandaag drie belangrijke woordsoorten behandeld. 1. Zelfstandige naamwoorden. Dit zijn de woorden waar je de, het of een voor kunt zetten. Het zijn dingen, dieren of mensen.

Nadere informatie

HOGESCHOOL ROTTERDAM. SPAANS 3 Studiehandleiding en reader

HOGESCHOOL ROTTERDAM. SPAANS 3 Studiehandleiding en reader HOGESCHOOL ROTTERDAM SPAANS 3 Studiehandleiding en reader Blokcode COMSP301K Keuzevak Naam student: Naam docent: e-mail docent:... Instituut: ICM ERK A2.1 Versie: Auteurs 1 e versie: Auteurs versie 2013:

Nadere informatie

lombricita De jongste mag beginnen en een passend kaartje aan het openingskaartje leggen. Als je niet kan moet je een kaartje uit de pot pakken.

lombricita De jongste mag beginnen en een passend kaartje aan het openingskaartje leggen. Als je niet kan moet je een kaartje uit de pot pakken. Dominospel / memory Het dominospel van Soy Don Toro speel je per hoofdstuk. Vanaf opdracht 3.1b begin je te spelen omdat je dan het Spaans hebt leren lezen. Knip alle kaartjes van de betreffende hoofdstukken

Nadere informatie

Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético

Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético Keuzevak Spaans 1 Vocabulario en orden alfabético (muy) poco (heel) weinig Buenas noches! Goedenavond/goede nacht! Buenas tardes! Goedemiddag! Buenos días! Goeiedag! Qué nombre más bonito! Wat een mooie

Nadere informatie

Argentina Bolivia Cuba Salsa! Chile Durango España flamenco Guatemala Honduras Ibiza jugo zumo

Argentina Bolivia Cuba Salsa! Chile Durango España flamenco Guatemala Honduras Ibiza jugo zumo Ficha de trabajo 1 El Alfabeto A B C CH D E F G H I J K L LL M N Ñ O P Q R S T U V W X Y Z Argentina Bolivia Cuba Salsa! Chile Durango España flamenco Guatemala Honduras Ibiza jugo zumo La Paz Cómo te

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Podría ayudarme? Om hulp vragen Habla inglés? Vragen of iemand Engels spreekt Habla_[idioma]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt No hablo_[idioma]_. Duidelijk maken

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Você pode me ajudar, por favor? Om hulp vragen Você fala inglês? Vragen of iemand Engels spreekt Você fala _[idioma]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt Eu não falo_[idioma]_.

Nadere informatie

Viajar Salir a comer. Salir a comer - En la entrada. Salir a comer - Ordenar comida

Viajar Salir a comer. Salir a comer - En la entrada. Salir a comer - Ordenar comida - En la entrada Me gustaría reservar una mesa para _[número de personas]_ a las _[hora]_. Para hacer una reservación. Una mesa para _[número de personas]_, por favor. Para pedir una mesa. Aceptan tarjetas

Nadere informatie

Los verbos regulares (De regelmatige werkwoorden)

Los verbos regulares (De regelmatige werkwoorden) Lección 2 Los verbos regulares (De regelmatige werkwoorden) Aan het begin van deze tweede les bespreken we eerst de antwoorden van de oefeningen van Lección 1. Overtuig jezelf ervan dat je deze eerste

Nadere informatie

Qué Guay! Manual, parte 2

Qué Guay! Manual, parte 2 HANDLEIDING DEEL 2 hoofdstuk 1 t/m 3 en de repaso TIP: Laat de leerlingen woordenlijsten maken in wrts.nl. Ze kunnen er dan leuke oefeningen mee maken en de woordjes goed leren! Extra actividades: hier

Nadere informatie

Unidad 1. El alquiler es 600 euros al mes, pero somos 3 así que nos sale a 200 euros cada uno.

Unidad 1. El alquiler es 600 euros al mes, pero somos 3 así que nos sale a 200 euros cada uno. ESPAÑOL reader 2 Unidad 1 Mi casa Juan, tú dónde vives? Yo vivo en un piso de estudiantes. Comparto piso con dos compañeros de la universidad. Es un edificio de 5 plantas. en el centro de la ciudad. Es

Nadere informatie

Jongens en Guillaume, aan tafel!

Jongens en Guillaume, aan tafel! Guillaume Gallienne Jongens en Guillaume, aan tafel! Uit het Frans vertaald door Eef Gratama DE GEUS De vertaalde citaten op pagina 71 en 72 zijn ontleend aan Pluk toch vooral vandaag de rozen van het

Nadere informatie

Los verbos regulares (De regelmatige werkwoorden) Antwoorden van Lección 2: Ejercicio 2A:

Los verbos regulares (De regelmatige werkwoorden) Antwoorden van Lección 2: Ejercicio 2A: Lección 3: Los verbos regulares (De regelmatige werkwoorden) Eerst kijken we naar de antwoorden van de oefeningen van de vorige les, lección 2. Wanneer je een fout hebt gemaakt, schrik dan niet maar probeer

Nadere informatie

Immigratie Studeren. Studeren - Universiteit. Me gustaría matricularme en la universidad. Aangeven dat u zich wilt inschrijven

Immigratie Studeren. Studeren - Universiteit. Me gustaría matricularme en la universidad. Aangeven dat u zich wilt inschrijven - Universiteit Me gustaría matricularme en la universidad. Aangeven dat u zich wilt inschrijven Me quiero matricular. Verklaren dat u graag wilt inschrijven voor een cursus en un grado en un posgrado en

Nadere informatie

Metas profesionales // 2

Metas profesionales // 2 Metas profesionales // 2 Qué tal? 1. Woorden ordenen: arbeidswereld 2. Het werkwoord ser 3. Vragen en antwoorden formuleren 4. Dialogen aanvullen 5. Tú of usted en vraagwoorden 6. Luistervaardigheid: klanken

Nadere informatie

afgeven desteňir Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. apart separado Deze t-shirts kan je wel samen wassen, maar deze trui moet a.

afgeven desteňir Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. apart separado Deze t-shirts kan je wel samen wassen, maar deze trui moet a. Woordenlijst bij hoofdstuk 7 (Spaans) Deel 1 aanhebben llevar Hij h een warme trui a, want het is koud. afgeven desteňir Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. allemaal todos Als jullie

Nadere informatie

Holandés para hispanohablantes A0 A1/A2. Auteur boek: Vera Lukassen Vertaling: Marko Bijl-Beck

Holandés para hispanohablantes A0 A1/A2. Auteur boek: Vera Lukassen Vertaling: Marko Bijl-Beck Auteur boek: Vera Lukassen Vertaling: Marko Bijl-Beck Met dank aan: Adriana Castillo Sierra Maite Garcia Mestres Titel boek: Holandés para hispanohablantes Niveau A0 A2 2011, Serasta Uitgegeven in eigen

Nadere informatie

Immigratie Documenten

Immigratie Documenten - Algemeen Dónde tengo que pedir el formulario/impreso para? Vragen waar men een formulier kan vinden Cuál es la fecha de expedición de su (documento)? Vragen wanneer een document is afgegeven Cuál es

Nadere informatie

4. Waaraan moet een voorbereidingstekst voor gespreksvaardigheid voldoen?

4. Waaraan moet een voorbereidingstekst voor gespreksvaardigheid voldoen? Het ERK en het mondeling college-examen Hand-out workshop 13 Conny Eisinga 1. Waarom ERK? 2. Welke niveaus? 3. Waaraan moet een goede (mondelinge) toets voldoen? 4. Waaraan moet een voorbereidingstekst

Nadere informatie

Mi nueva vida LECCIÓN 1

Mi nueva vida LECCIÓN 1 UNIDAD Mi nueva vida LECCIÓN 1 ESTOY MUY CONTENTO! 1 Ga naar een zoekmachine op Internet en typ in I.E.S. Zaragoza. Beantwoord deze vragen. a. Cuántos institutos hay en Zaragoza? b. Cuántos institutos

Nadere informatie