Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen. Academiejaar

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen. Academiejaar"

Transcriptie

1 Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar Invloed van de verstrekkingsvorm (meel, kruimel of korrel) bij gespeende biggen Benoit Buyse Promotor: Prof. dr. ir. Dirk Fremaut Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master of Science in de biowetenschappen: land- en tuinbouwkunde

2

3 Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar Invloed van de verstrekkingsvorm ( meel, kruimel of korrel) bij gespeende biggen Benoit Buyse Promotor: Prof. dr. ir. Dirk Fremaut Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master of Science in de biowetenschappen: land- en tuinbouwkunde

4 De auteur en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de scriptie te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie. The author and the promoter give the permission to use this thesis for consultation and to copy parts of it for personal use. Every other use is subject to the copyright laws, more specifically the source must be extensively specified when using the results from this thesis. 16 januari januari 2015 Benoit Buyse Prof. dr. ir. Dirk Fremaut

5 Woord vooraf Na een intensieve periode van 6 maanden is het zover. Met het schrijven van dit dankwoord leg ik de laatste hand aan mijn thesis. Het was een periode waarin ik veel heb bijgeleerd, op wetenschappelijk vlak maar ook op persoonlijk vlak. In dit stuk tekst wil ik iedereen bedanken die het mogelijk gemaakt heeft om deze thesis tot een goed einde te brengen. Een thesis tot stand brengen is immers een langdurig proces waar zeer veel werkt in kruipt. In de eerste plaats zou ik mijn promotor willen bedanken Prof. dr. ir. D. Fremaut voor de begeleiding van deze thesis. Ook verdient mijn tutor Ir. Leen Aelbers een speciaal dankwoord voor de intensieve begeleiding en hulp tijdens de thesis. Het bedrijf INVE België wil ik bedanken, vooral Ir. Leen Aelbers en DVM Filip De Jaeger bij het helpen beslissen van het onderwerp en voor de opvolging tijdens de thesis. Daarnaast bedank ik ook zeker de firma Voeders Algoet, waarbij mensen zoals Olivier, Steven, Piet, Kris en Johan, kortom het gehele team altijd beschikbaar waren voor een woordje uitleg. Ook een bedanking aan de mensen die instonden voor de productie van de voeders, want dit was logistiek gezien niet altijd even simpel. Een dankwoord gaat zeker uit naar mijn ouders, zussen en vriendin Jolien die mij altijd zijn blijven steunen tijdens mijn studies en tijdens het uitwerken van mijn thesis.

6 Abstract In de huidige varkenshouderij is er een groot aanbod van verschillende voeders. Het pelleteren en kruimelen van voeders wordt al lang toegepast. Toch zijn de mogelijke voordelen en/of nadelen onvoldoende bekend. Het effect van de voedervorm werd getest op de prestaties van gespeende biggen. Er werd een meelvoeder (controle), een gepelleteerd voeder en een kruimelvoeder vergeleken. Bij het spenen werden 270 biggen (6.99 ± 0.9 kg) verdeeld over 18 hokken met 15 biggen/hok. De gemiddelde waardes voor groei, voederopname en voederconversie werden bepaald om een duidelijk beeld te krijgen over de invloed van de voedervorm. De voedervorm had een duidelijke invloed op de dagelijkse groei in de eerste 2 weken na spenen. De groei nam door korrelen 5% toe. In de totale periode nam de voederconversie het sterkst af bij kruimel (-10%). Er is duidelijk een lagere voederopname vastgesteld bij korrelvoedering en kruimelvoedering. De economische berekening leidde tot een voederwinst van 2,8 euro door korrelvoedering en 6,6 euro door kruimelvoedering per biggenplaats/jaar. Trefwoorden: pellets, kruimels, dagelijkse groei, dagelijkse voederopname, voederconversie, pelletkwaliteit Abstract in het Engels In the present pig industry there is a large offer of different feeds. The pelleting or crumbling of feeds has been applied for a long time. Nevertheless the possible advantages and/or the desadvantages are insufficiently known. The effect of the feedform is tested on the performance of weaned pigs. There is a feed in the form of meal (control), pellets and a crumble compared. At weaning, a total of 270 pigs (6.99 ± 0.9 kg) were divided over 18 pens of 15 pigs. The mean values for growth, feed intake and feed conversion rate were determined to have a clear overview about the influence of the feeding form. The feed form had a clear influence on the daily growth in the first two weeks after weaning. Growth increased by pelleting with 5%. Over the total period the feed conversion decreased strongly by crumbling with 10%. There is clearly a lower feed intake by the feeding of pellets and crumbels. Economic calculation showed a feed profit of 2,8 euro by pelleting and 6,6 euro by crumbling per pig place a year.

7 Inhoudstabel 1 Inleiding Literatuurstudie Inleiding Pelletkwaliteit Korreldiameter Hardheid Slijtvastheid Productieproces Malen Conditioneren Persen Koelen Optimaliseren van het persproces Effect van pelleteren op de voedercomponenten Korrelvoeders bij varkens Overzicht van resultaten Verklaring Effect van maalfijnheid en pelleteren op het maagdarmmilieu Maagzweren Materiaal & Methoden Ligging proefbedrijf Proefopzet Dieren Hoksituatie Voederschema Wegingen Mestscore Staalnames Medicatie

8 3.6 Bepaling slijtvastheid en hardheid Slijtvastheid Hardheid Data analyse Resultaten en bespreking Uitgevallen biggen Mestscore Resultaten voeder Resultaten Bespreking Invloed van het opzetgewicht Geslachtsinvloeden Economische resultaten Kostprijs pelleteren Voerwinst/biggenplaats/jaar Besluit Bibliografie Bijlagen

9 Lijst met tabellen Tabel 1: effect van de pelletdiameter op % van de tijd gespendeerd bij de voederbak ( Edge et al. 2005)...18 Tabel 2: effect van pelletdiameter op de resultaten van gespeende biggen (Edge et al., 2005)...18 Tabel 3: effect van pelletdiameter op de resultaten van gespeende biggen (D. Hancock et al., 1997)...19 Tabel 4: effecten van hardheid, korreldiameter en kruimelen op prestaties van gespeende biggen ( SFR, 2013)...20 Tabel 5: samenstelling van de experimentele diëten ( Steidinger et al, 2000)...37 Tabel 6: Effect van pelleteren en van conditioneertemperatuur op de resultaten van gespeende biggen, exp. 1, Steidinger et al. (2000)...38 Tabel 7: Effect van pelleteren en van conditioneertemperatuur op de resultaten van gespeende biggen, exp. 2, Steidinger et al. (2000)...39 Tabel 8: invloed van rol/ perskanaal (mm) op de slijtvastheid bij verschillende aanvoerdebieten (Miladinovic en Svihus)...46 Tabel 9: invloed van pelletdiameter (PD, mm) en pelletlengte (PL, mm) op de pellet durability index (PDI, %) en de pellethardheid (newton) (Abdollahi et al., 2012)...47 Tabel 10: overzicht van PDI % bij Zimonja en Svihus (2009)...52 Tabel 11: PDI (%) volgens het gehalte aan DDGS (Loar et al., 2010)...52 Tabel 12: gegelatiniseerd zetmeel en slijtvastheid volgens het vochtgehalte (Moritz et al., 2003)...53 Tabel 13: overzicht van gehalltes aan gegelatiniseerd zetmeel in de literatuur...55 Tabel 14: invloed van stoomcondtioneren en pelleteren op gegelatiniseerd zetmeel ( g/100g totaal zetmeel) van maïs en sorghum gebaseerde voeders ( Abdollahi et al., 2011)...56 Tabel 15: invloed van de voedervorm en conditioneer temperatuur op het gehalte aan gegelatiniseerd zetmeel ( g/kg totaal zetmeel, droge stof)...56 Tabel 16: overzicht van de meest gebruikte grondstoffen in varkensvoeder met de bijhorende percentages totaal P en fytaat P (W. eeckhout, 1993)...59 Tabel 17: overzicht samenstelling voeders (Kemme et al, 1990)...60 Tabel 18: verteerbaarheid (%) van Het fytase rijk (A), fytase arm (B) en een vlinderbloemigen gebaseerd (C) voeder ( Kemme et al., 1990)...60 Tabel 19: Vitamine recovery na pelleteren en 2 maanden bewaring in % (Neumann, 2014, IFF)...62 Tabel 20: overzicht resultaten literatuur

10 Tabel 21: overzicht voederbedekking per instelling (A. W. Duttlinger and J. L. Nelssen, 2008)...65 Tabel 22: resultaten bij een verschillende voederbakinstelling (A. W. Duttlinger and J. L. Nelssen, 2008)...66 Tabel 23: effect van pelleteren of verkruimelen op de partikelgrootte van een mengvoeder (Wolf et al., 2010)...66 Tabel 24: effect van de maalfijnheid op de resultaten van gespeende biggen (Haely et al., 1994)...68 Tabel 25: effect van de maalfijnheid op prestaties, schijnbare verteerbaarheid en excretie van nutriënten in de feces (Wondra et al., 1995)...69 Tabel 26: effect van de maalfijnheid en korrelen op prestaties, schijnbare verteerbaarheid en excretie van nutriënten in de feces (Wondra et al., 1995)...70 Tabel 27: resultaten van het tarwe koolzaad voeder ( Lahaye et al., 2007)...72 Tabel 28: resultaten van het maïs soja voeder ( Lahaye et al., 2007)...73 Tabel 29: het effect van korte en lange tijdsconditionering, slijtvastheid en % gegelatiniseerd zetmeel op de resultaten van biggen (Johnston et al., 1999)...75 Tabel 30: het effect van korte en lange tijdsconditionering, slijtvastheid en % gegelatiniseerd zetmeel op de resultaten van vleesvarkens (Johnston et al., 1999)...75 Tabel 31: gemiddelde dagelijkse water - en voederopname bij meel en pellets ( Ange et al., 2000)...76 Tabel 32: Resultaten onderzoek Latait et al., Tabel 33: drogestofinhoud, ph en chloride inhoud van de maaginhoud van biggen per maalfijnheid en fysische vorm (A. Möβler et al., 2010)...79 Tabel 34: Cl secretie volgens dieet (A. Möβler et al., 2010)...79 Tabel 35: effect van de partikelgrootte op het voorkomen maagkeratinisatie en maagzweren (Mavromichalis et al., 2000)...81 Tabel 36: minimumnormen vereiste oppervlakte biggen ( bron: koninklijk besluit 15 mei 2003)...85 Tabel 37: uitgevallen biggen...91 Tabel 38: Mestscore volgens behandeling en week...92 Tabel 39: overzicht resultaten vochtgehalte...93 Tabel 40: resultaten slijtvastheid en hardheid...93 Tabel 41: algemeen overzicht resultaten...95 Tabel 42: invloed opzetgewicht op de resultaten Tabel 43: invloed van het opzetgewicht per behandeling Tabel 44: resultaten verschil bargen en zeugen Tabel 45: overzicht kosten pelleteren

11 Tabel 46: berekening kostprijs pellets/ton Tabel 47: voerwinst/biggenplaats/jaar (INVE België)

12 Lijst met Figuren Figuur 1 : kahl - hardheidstester...14 Figuur 2: effect van hardheid (a) en interne hardheid (b) op de voederopname van gespeende biggen (SFR, 2013)...16 Figuur 3: Pfost toestel om pellet kwaliteit te meten (Thomas et al., 1996)...18 Figuur 4: afbeelding van Holmentester...19 Figuur 5: ligno pellet tester (Neumann, 2014)...19 Figuur 6: quick pellet tester (Neumann, 2014)...20 Figuur 7: hamermolen en cilindermolen (Eeckhout, 2013)...21 Figuur 8: hamermolen (Voeders Algoet)...22 Figuur 9: vergelijking in deeltjesspreiding tussen hamer en cilindermolen (Eeckhout, 2013) 23 Figuur 10: weergave van de bevochtiging van partikels. (V. Böschen, 2014)...23 Figuur 11: vergelijking naar energieverbruik tussen toevoeging water of stoom (Böschen, 2014)...24 Figuur 12: condensaatafscheider (steam conditioning, generation and properties, Verona Böschen, 2014)...25 Figuur 13: Energievraag volgens de hoeveelheid stoom toegevoegd en volgens de d50 waarde (Böschen, 2014)...25 Figuur 14: schema directe stoom toevoeging (Böschen, 2014 )...27 Figuur 15: schematische tekening van expander (Bohlmann, 2014)...28 Figuur 16: rol van pers (Voeders Algoet)...32 Figuur 17: formule persenergie (Neumann, 2014)...33 Figuur 18: berekening van Ptot...33 Figuur 19: invloed van de perskanaaldiameter op de energievraag en op slijtvastheid (Operating parameters for pelleting, Bohlmann, 2014)...34 Figuur 20: invloed van de perskanaallengte op de energievraag en op slijtvastheid (Operating parameters for pelleting, Bohlmann, 2014)...35 Figuur 21: soorten perskanalen, Operating parameters for pelleting, Bohlmann (2014)...36 Figuur 22: oppervlaktes van persrol, (Bohlmann, 2014)...37 Figuur 23: invloed van doorvoersnelheid op het motorvermogen en het pfostgetal (Bohlmann, 2014)...37 Figuur 24: effect van rolafstand op het energiegebruik en pfostgetal (Bohlmann, 2014)...38 Figuur 25: schematische weergave van koelsystemen, Neumann (2014)...40 Figuur 26: verticale schachtkoeler (Voeders Algoet)...40 Figuur 27: invloed van vochtgehalte op de abrasion index (pfost getal)...42 Figuur 28: overzicht eiwitgehaltes per voeder (Briggs et al., 1999)

13 Figuur 29: recovery fytase (Neumann, 2014)...53 Figuur 30: delen van de maag (Möβler et al., 2014)...70 Figuur 31: luchtfoto proefbedrijf...74 Figuur 32: schema proefopzet proef Figuur 33: schema proefopzet proef Figuur 34: afbeelding pers...78 Figuur 35: afbeelding hamermolen (Voeders Algoet)...78 Figuur 36: holmentester...80 Figuur 37: kahl-hardheid tester...81 Figuur 38: resultaten dag Figuur 39: overzicht resultaten dag Figuur 40: overzicht resultaten dag

14 1 Inleiding Het pelleteren van voeders is welbekend in de voederindustrie, dit vooral om een beter economisch en praktisch voeder te maken. Doch is er in de dagelijkse varkenshouderij nog onvoldoende gekend over de juiste invloed op de resultaten van gespeende biggen. Het is belangrijk om na het spenen een optimale voeding te hebben. Om deze optimale voeding te hebben en het verband met de vorm van het voeder, is er gekozen om dit onderwerp verder uit te diepen. De thesis kreeg daarom als titel Invloed van de verstrekkingsvorm ( meel, kruimel of korrel) bij gespeende biggen. In de literatuur is onderzoek gedaan over pelleteren en de resultaten van gespeende biggen. Het kruimelen van voeders en de resultaten op gespeende biggen is minder onderzocht. Algemeen in de literatuur is geweten dat technologische behandelingen de verteerbaarheid van het voeder kan vergroten en er een grotere voederefficiëntie kan zijn. Over het pelleteren van voeder is geweten dat dit de voederconversie verlaagd (Millet et al., 2012). Het pelleteren kan naast de effecten op de prestaties ook de gezondheid of welzijn van dieren beïnvloeden. Een fijnere maaldiameter, bekomen door pelleteren, zorgt voor betere prestaties. Maar ook verhoogt het risico op het vormen van maagzweren (Wondra et al., 1995). In deze thesis worden de resultaten vergeleken van biggen die een gepelleteerd voeder krijgen, een verkruimeld voeder en een meel voeder als controle. De doelstelling van deze thesis is het bekomen van resultaten om een duidelijk beeld te krijgen van eventuele verbeterde resultaten door pelleteren en/of te verkruimelen. In de huidige bekende resultaten zijn er teveel tegenstrijdige resultaten. Door deze thesis wordt inzicht verkregen in de diverse factoren waarvan deze onderzoeken afhankelijk zijn. Een belangrijke factor in deze onderzoeken is de afstelling van de gebruikte voederbak. De probleemstelling van deze thesis is duidelijk aangehaald via de titel: wat is het effect van de voedervorm op de resultaten van gespeende biggen? De proefopzet vond plaats bij de familie Buyse. Er werd in samenwerking met INVE Belgie en Voeders Algoet een praktische proefopzet uitgewerkt. Bij het spenen werden 90 biggen verdeeld over 6 hokken met 15 biggen/hok. Er werden 3 herhalingen uitgevoerd. De gemiddelde waardes voor groei, voederopname en voederconversie werden bepaald om een duidelijk beeld te krijgen over de invloed van de voedervorm. In de inleiding wordt de doel -en probleemstelling besproken. Vervolgens wordt binnen de literatuurstudie de relevante literatuur bediscussieert. Deze is opgebouwd uit 4 delen. Een eerste deel handelt over pellet kwaliteit, daarna wordt aansluitend het productieproces van pellets en kruimels besproken. Het derde deel geeft een overzicht van de beschikbare resultaten weer die gevonden zijn in de literatuur. De verklaringen die vermeld worden in de literatuur worden ook besproken. Een laatste deel in de literatuurstudie gaat over het risico op maagzweren. Het proefgedeelte zelf gaat in een eerste deel over de materiaal en methoden en vervolgens over de gevonden resultaten. In dit laatste deel worden de 8

15 resultaten weergegeven van de mestscore, voeders, technische resultaten en ten slotte ook een economische vergelijking. 9

16 2 Literatuurstudie 2.1 Inleiding De introductie van het pelleteerproces in de veevoederindustrie is gebeurd tijdens de jaren zestig en zeventig. Dit was één van de belangrijkste veranderingen binnen de evolutie van de veevoedertechnologie. Er kwam een garantie tot een kwalitatief en hoogwaardig eindproduct. Pellets worden gevormd door het voeder te compacteren en samen te drukken aan de hand van een mechanische kracht die het voeder door een opening duwt. Het pelleteren heeft als doel verkoopbare pellets met een goede pelletkwaliteit te produceren. Er wordt gezorgd voor een maximale pelletiseer-efficiëntie en een minimale kost. De nadelen van voedermengsels die niet gepelleteerd zijn: - Sterk stofvormend - Lage bulkdensiteit - Risico van ontmenging bij transport en opslag - Floweigenschappen bij opslag Deze voorgaande besproken nadelen worden tenietgedaan door te pelleteren of compacteren van voeders: - Geen ontmenging van de verschillende componenten - De beschikbaarheid is verhoogd van de componenten - Grote bulkdensiteit - Betere floweigenschappen - Bevordering van hygiëne bv. Salmonella Om de pellets te vormen wordt er gebruikt gemaakt van adhesie krachten die veroorzaakt wordt door capillaire krachten tussen bevochtigde oppervlaktes: van der waals -, elektrostatische -, chemische krachten en vloeistofbruggen (Eeckhout 2013, Bohlmann 2013). 10

17 2.2 Pelletkwaliteit Korreldiameter Pellets van een kleinere diameter (2,4 mm) blijken specifiek beter te zijn naar voederopname bij gespeende biggen. Pellets van een grotere diameter (3.2mm) en kruimels geven betere resultaten naar voederconversie en dagelijkse groei (Dong et al., 2007). Nochtans studies van Traylor et al. (1996), Hancock et al. (1997), Edge et al. (2005) toonden geen verschil in groei en voederopname bij verschillende korreldiameters. Edge et al. (2005) onderzocht na spenen (dag 28-56) 3 verschillende pelletdiameters: 1,8, 2,4 en 5,0mm. De dagelijkse voederopname was lager bij biggen gevoederd met pellets van 5,0 mm (532g) ten opzichte van 1,8mm (549g) en 2,4mm (551g), dit verschil was niet significant. De groei tussen de verschillende behandelingen was ook niet significant verschillend. Daardoor is er een verlaagde voederconversie bij een pelletdiameter van 5mm (Tabel 2). Deze lagere voederconversie bij de grotere pellets is waarschijnlijk te wijten aan minder vermorsing, doordat de grotere pellets niet zo gemakkelijk door de geperforeerde vloer vallen ten opzichte van de pellets met een kleinere diameter. Uit de gedragsobservaties na spenen is duidelijk af te leiden dat de pelletdiameter een invloed heeft op de tijd dat de biggen aanwezig zijn bij de voederbak. Biggen die 1,8mm pellets kregen spendeerden merkelijk langer bij de voedertrog dan dieren die een 5mm pellet kregen (Tabel 1). Tabel 1: effect van de pelletdiameter op % van de tijd gespendeerd bij de voederbak ( Edge et al. 2005) Tijdstip Pelletdiameter (mm) 1,8 5 Na spenen Dag van spenen (%) 4,17 1,96 Week 1 (%) 4,3 2,99 Week 2 (%) 3,77 3,15 Week 3 (%) 2,75 2,31 Tabel 2: effect van pelletdiameter op de resultaten van gespeende biggen (Edge et al., 2005) Pelletdiameter (mm) 1,8 2,4 5 Dagelijkse groei (g) Dagelijkse voederopname (g) Voederconversie 1,36 1,34 1,31 11

18 Tabel 3: effect van pelletdiameter op de resultaten van gespeende biggen (Hancock et al., 1997) d0-5 d0-29 Pelletdiameter (mm) Meel Dagelijkse groei (g) Dagelijkse voederopname (g) Voederconversie 1,23 0,89 0,89 0,98 0,90 Dagelijkse groei (g) Dagelijkse voederopname (g) Voederconversie 1,50 1,41 1,39 1,49 1,46 Bij de studie uitgevoerd door Hancock et al. (1997) werden verschillende pelletdiameters getest op gespeende biggen. Een maïs gebaseerd voeder werd in 2, 4, 8 en 12 mm pellets geperst. Van dag 0-5 was er een gemiddelde verbetering vastgesteld in dagelijkse groei van 25% bij pellets ten opzichte van het meel, ook de voederconversie verbeterde met 36% (Tabel 3). Tussen de verschillende pelletdiameters was er geen significant verschil. Van dag 0-29 verbeterde de voederconversie met 4%, met een optimum bij 4mm. Bij Schothorstfeedresearch (2013) deed men onderzoek naar de optimale korrelgrootte na spenen. Korrels met een diameter van 2,6 mm werden vergeleken met een diameter van 3,4 mm. In deze proef werd de hoogste voederopname gevonden bij een korreldiameter van 3,4 mm. In deze proef is ook de hardheid van de korrel meegenomen, er is een duidelijke correlatie vastgesteld. Bij een vergelijkbare hardheid was de voeropname hoger bij korrels van 3,4 mm (Tabel 4). 12

19 Tabel 4: effecten van hardheid, korreldiameter en kruimelen op prestaties van gespeende biggen ( SFR, 2013) Behandeling Hardheid, Kahl 6,2 7,8 9,4 7,0 6,2 9,4 Vorm korrel korrel korrel korrel kruimel kruimel Diameter (mm) 3,40 3,40 3,00 2,60 Week 1-2 Dagelijkse groei (g) 250,00 248,00 239,00 237,00 236,00 229,00 Dagelijkse voederopname (g) 330,00 320,00 306,00 312,00 331,00 317,00 Voederconversie 1,33 1,30 1,28 1,32 1,42 1,38 Week 3-4 Dagelijkse groei (g) 519,00 482,00 465,00 476,00 472,00 426,00 Dagelijkse voederopname (g) 834,00 781,00 743,00 767,00 803,00 719,00 Voederconversie 1,61 1,62 1,60 1,61 1,70 1,69 Week 1-4 Dagelijkse groei (g) 382,00 363,00 350,00 354,00 351,00 326,00 Dagelijkse voederopname (g) 577,00 546,00 520,00 535,00 562,00 514,00 Voederconversie 1,51 1,51 1,49 1,51 1,60 1,58 Onderzoek uitgevoerd door Schothorstfeedresearch (2013) toonde aan dat een grotere pelletdiameter (10mm versus 5mm) geen invloed heeft op de voederopname bij vleesvarkens tussen 60 en 120kg. Er was wel een tijdelijke vermindering te zien van de voederopnamesnelheid bij de korrels met pelletdiameter van 10mm. Deze pellets hadden een grotere hardheid dan de pellets van 5mm (8,6 ipv 3,6 kahl). Er wordt verondersteld dat dit de oorzaak is van de tijdelijke verminderde voederopname snelheid. De resultaten die beschikbaar zijn uit de literatuur zijn niet consistent. Dong et al. (2007) toonde aan dat korrels van 3,2 mm optimaal waren, Hancock et al. (1997) bekwam een optimum van 4 mm, SFR, 2013 kwam tot een optimum van 3.4mm. Onderzoekers zoals Traylor et al. (1996), Hancock et al. (1997) en Edge et al. (2005) toonden aan dat er geen significante resultaten waren in groei en voederopname voor de verschillende korreldiameters. Onderzoek uitgevoerd door SFR geeft aan dat deze inconsistentie mogelijk te wijten is aan de verschillende hardheden van de korrels. 13

20 2.2.2 Hardheid De hardheid van de pellets is een van de belangrijkste fysische eigenschappen van commercieel varkensvoeder. Het effect van de hardheid op de voederopname is slechts beperkt onderzocht in de literatuur. Uit de beschikbare literatuur is er eenzelfde conclusie dat biggen de voorkeur geven aan zachte korrels. Een mogelijke oorzaak hiervan is dat de biggen moeite hebben met kauwen van harde korrels of een onaangenaam gevoel in de muil hebben door de harde korrels. Kahl hardheidstester De hardheid van de korrel is de mate waarin deze bestand is tegen druk, bv opslag in silo. De hardheid wordt gemeten aan de hand van een drukschroef (Kahl hardheidstester). Er wordt een piston aangeschroefd tot de korrel breekt. De hardheid is direct afleesbaar en wordt weergegeven in Kahl (Figuur 1) (Eeckhout, 2013). Figuur 1 : Kahl - hardheidstester Onderzoek uitgevoerd door Makkink et al. (1994) toonde een lagere voederopname aan bij hardere korrels in de eerste 3 dagen na spenen. 56 en 80 g/dag voederopname bij korrels met een hardheid van respectievelijk 14 en 17.5 kahl. Er werd een vergelijking 14

21 gemaakt met zachte korrels (104 g/dag bij een hardheid van 4 kahl). De hoge hardheid werd veroorzaakt door het gebruik van weipoeder of lactose, een deel van het effect van de lagere voederopname door hardere korrels kan te wijten zijn aan de gebruikte grondstoffen. Na 3 dagen werden geen significante verschillen meer aangetoond (SFR, 2013). Een gelijkaardige studie is uitgevoerd door Bikker et al. (2004). Hij vond een zelfde effect op de voederopname bij kleinere verschillen in hardheid (3 kahl en 4.5 kahl). Deze verschillen werden veroorzaakt door het gebruik van weipoeder/lactose (SFR, 2013). 15

22 Interne hardheid Bij het SFR, 2013 werd een onderzoek uitgevoerd om de effecten van de verschillende hardheden uit te testen op de resultaten van gespeende biggen. De resultaten worden weergegeven in Tabel 4. Hardheden van 6.2 kahl tot 9.4 kahl werden uitgetest. Wanneer de hardheid verhoogde, daalde de voederopname bij de biggen. In deze proef toonde men aan dat de hardheid van de korrel afhankelijk is van de interne bindingen, de dichtheid en de diameter van de korrel. De hardheid werd gecorrigeerd naar interne hardheid door de diameter gelijk te stellen. De voederopname blijkt echter beter gerelateerd te zijn met de interne hardheid dan met de standaard hardheid, uitgevoerd met de Kahl hardheids meter. De resultaten worden weergegeven in Figuur 2. Wanneer de hardheid gecorrigeerd wordt met de diameter is er een lineair effect te zien met de voederopname. Er wordt vastgesteld dat kleine korrels vaak een hogere interne hardheid hebben dan grotere korrels. Het gevoel in de muil van de biggen is een belangrijke factor, harde korrels zijn minder aangenaam dan zachte korrels. Dit kan verklaren waarom in sommige literatuur betere resultaten worden bekomen met grotere pelletdiameters. Figuur 2: effect van hardheid (a) en interne hardheid (b) op de voederopname van gespeende biggen (SFR, 2013) 16

23 Kruimelen van harde voeders In de laatste jaren worden veel biggenvoeder als kruimel op de markt gebracht. Bij kruimels is het ook belangrijk dat het beginproduct de korrel niet te hard is. Vaak is de kwaliteit van deze korrels als beginproduct in mindere mate belangrijk en kunnen dus ook soms alternatieve grondstoffen worden gebruikt. Het verkruimelen heft de negatieve effecten van een harde korrel maar gedeeltelijk op, zie Tabel 4. Het kruimelen leidt in week 1-2 tot een gelijke voederopname in vergelijking met de korrels met dezelfde hardheid, in week 3-4 is er een lagere voederopname bij kruimels in vergelijking met korrels. De invloed van de hardheid van de kruimels op de voederopname is ook duidelijk verschillend zoals bij korrels, 514g/d voor de harde kruimels in vergelijking met de zachtere korrels, 562g/d. Het gevoel van hard voeder in de muil blijkt ook hier terug belangrijk te zijn en kan niet worden gecompenseerd door de korrels te verkruimelen. Ook een belangrijk gegeven is de hogere voederconversie bij kruimels, wat duidt op een grotere vermorsing dan bij korrels 1.51 versus 1.60 voor kruimel. Voedersystemen moeten geschikt zijn om kruimels te voederen, de vermorsing van kruimel zou wel lager zijn dan bij meelvoedering (SFR, 2013). Slijtvastheid wordt in de literatuur uitgedrukt door pellet durability index (PDI) of door de abrasion index. Deze 2 methodes worden door elkaar gebruikt. Meestal drukt de weergegeven waarde het gehalte aan overgebleven pellets na het uitvoeren van een pellettest. Soms wordt het gehalte aan meel weergegeven afkomstig van de slijtage na de test. Om de slijtvastheid te testen heeft men verschillende methoden ontwikkeld. Deze worden hier onderstaand besproken Slijtvastheid Slijtvastheid gaat de invloed van het verhandelen van het product na tijdens bv. mechanisch of pneumatisch transport op de korrelvastheid. Bij een goede slijtvastheid behoudt de korrel zijn vorm bij de verhandeling. Als men geen goede slijtvastheid bekomt, verkruimelt de korrel. Pfost test In deze test wordt een bepaalde hoeveelheid (500g), gezeefde korrels in een bakje gebracht. Dit draait aan een constante snelheid (50tpm) en gedurende een welbepaalde tijd (10min) rond zijn as. Nadien wordt de inhoud gezeefd aan de hand van een zeef met een maasopening gelijk aan 80% van de oorspronkelijke pelletdiameter (Figuur 3). Het pfost getal of afslijtpercentage is gelijk aan het percentage meel dat door de zeef valt. Een goede 17

24 slijtvastheid geeft een afslijting van < 3%, matige afslijting > 3% en een slechte afslijting > 5% (Eeckhout, 2013). Figuur 3: Pfost toestel om pellet kwaliteit te meten (Thomas et al., 1996) Holmentest In deze test wordt de afslijting gerealiseerd door pneumatisch transport van de korrels. 100 gram gezeefde korrels worden in het buizensysteem gebracht en gedurende 30 seconden tot 2 minuten rondgestuurd (Figuur 5). Men zeeft opnieuw de korrels met een zeef van een diameter gelijk aan de pelletdiameter. Dit is een agressievere behandeling en er worden meestal lagere waarden dan het pfostgetal bekomen (Eeckhout, 2013). 18

25 Figuur 4: afbeelding van Holmentester Ligno pellet tester In deze test worden 100g gezeefde korrels in een geperforeerde trechter gebracht. Hierdoor is er al een eerste afzeving. Er wordt 30, 60 of 90 seconden lang lucht door de pellets geblazen om het transport van pellets na te bootsen. Afhankelijk van de pelletdiameter en verwachte kwaliteit wordt een bepaalde tijd gekozen (Neumann 2014). Figuur 5: Ligno pellet tester (Neumann, 2014) 19

26 Quick pellet tester Een andere methode om de slijtvastheid te testen is de Quick pellet tester. Een hoeveelheid van 500g gezeefde pellets wordt in een cilindrische test unit gebracht. Deze test unit wordt aangedreven door een rotor waardoor er een krachtige mechanische actie wordt gesimuleerd. Na de test wordt opnieuw de hoeveelheid pellets gewogen om de slijtvastheid te bepalen. Door de intensiviteit van deze test wordt er een beperkt aantal seconden (10 tot 12) getest (Neumann 2014). Figuur 6: Quick pellet tester (Neumann, 2014) 20

27 2.3 Productieproces Het persproces wordt opgedeeld in 5 fasen: - Malen - Conditioneren - Persproces - Koelen - Optioneel verkruimelen Malen De grondstoffen komen gemalen toe in de productie ofwel worden deze bij gebruik vermalen. Het malen heeft volgende voordelen: - Verhogen van de verteerbaarheid - Verhogen van de verhandelbaarheid - Verbeterde mengbaarheid - Optimalisatie pelleteerproces In de veevoederindustrie worden 80% van de inkomende grondstoffen vermalen. Onder deze grondstoffen bevinden zich verschillende producten: granen, schroten, bijproducten,... Afhankelijk van de gebruikte grondstoffen en de maalfijnheid wordt de hamermolen of cilindermolen gebruikt (Figuur 7). Figuur 7: hamermolen en cilindermolen (Eeckhout, 2013) 21

28 De hamermolen is de meest gebruikte verkleiningsapparatuur in de veevoederindustrie. De hamermolen bestaat uit een centrale rotor waarop spaken met losse hamers bevestigd zijn. Rondom bestaat het geheel uit een cilindervormige, geperforeerde wand die dienst doet als zeef. Bij de hamermolen is er een aanzienlijke warmteontwikkeling. De keuze van de zeefdiameter is in functie van de gewenste deeltjesgrootte. De verdeling van de deeltjesgrootte is vrij breed. De deeltjesgrootte is afhankelijk van de verhouding tussen de afstand van de zeefperforaties en de diameter van de zeefperforaties van de hamermolen. Er wordt vastgesteld dat er fijner gemalen wordt wanneer de verhouding van de afstand tussen 2 perforaties en de diameter van de perforatie toeneemt. Bij 3000t/min hebben ruim 80-90% van deeltjes een diameter gelijk aan 1/3 van de zeefperforatie. Wil men deeltjes van <2mm dan is een zeef van 4mm geschikt. Eens de partikels klein genoeg zijn worden deze verwijderd door een zeef uit de maalzone en worden de deeltjes niet verder verkleind. De d 50 waarde staat voor de gemiddelde deeltjesgrootte. Dit wordt berekend aan de hand van het geometrisch gemiddelde op basis van het gewicht. Dit wordt weergegeven in onderstaande vergelijking. D gw = log 1 [ Σ (Wᵢ log dᵢ) Σ Wᵢ ] D gw: gemiddelde deeltjesgrootte D i : diameter van de i de zeef in de stapel W i: gewicht van de partikels die niet passeren door de zeefdiameter van de i de zeef Figuur 8: hamermolen (Voeders Algoet) De cilindermolen heeft een lager energieverbruik dan de hamermolen en geeft minder warmteontwikkeling. De spreidingsgrootte bij de cilindermolen is kleiner dan bij de hamermolen (Figuur 9). Een bijkomend voordeel naast de verkleining van de deeltjes is dat 22

29 de deeltjes een groter specifiek oppervlak hebben, wat positief is bij de vertering van nutriënten. Figuur 9: vergelijking in deeltjesspreiding tussen hamer en cilindermolen (Eeckhout, 2013) Conditioneren Een belangrijke stap in het pelleteren na het mengen is het conditioneren. Pelleteren gebeurt bij een vochtpercentage van 13-17%. Het mengsel waar wordt van uitgegaan heeft meestal een lager vochtgehalte. Het vochtgehalte bij pelleteren is afhankelijk van de samenstelling van het te pelleteren voeder, bv. een vetrijk voeder heeft een lager vochtpercentage nodig. Water wordt toegevoegd onder de vorm van droge stoom. Dit leidt tot een homogene verdeling van de vloeistof door de gasvorm, een homogene bevochtiging van de oppervlakte van de partikels en een homogene formatie van waterstofbruggen tussen de bevochtigde partikels (Figuur 10). Dit in tegenstelling wanneer water of onvoldoende droge stoom wordt toegevoegd. Figuur 10: weergave van de bevochtiging van partikels. (V. Böschen, 2014) 23

30 Een optimale bevochtiging leidt tot een lager energieverbruik omdat er minder wrijving is in de perskanalen. In vergelijking met toevoegen van water kan er met een kortere kanaallengte worden gewerkt. Dit wordt weergegeven in Figuur 11. Ook een verminderde slijtage van de gebruikte machinerie wordt vermeld in de literatuur. Figuur 11: vergelijking naar energieverbruik tussen toevoeging water of stoom (Böschen, 2014) Het conditioneren omvat een warmtetoevoeging en een vochttoevoeging. Deze toevoegingen zijn verantwoordelijk voor: - Goede verdeling van het vocht in de massa - Gelificatieproces van zetmeel - Viskeuze stoffen (vet, melasse,...) beter te vermengen - Bindingsmechanismes te activeren - Energiegebruik van het persproces in te perken De gebruikte vocht en warmtebron is stoom die in de massa wordt geïnjecteerd. De stoom die wordt gebruikt wordt toegevoegd aan lage druk (voor de injectie in het meel is er expansie van de hogedruk stoom) en moet droog zijn. Dit wordt bekomen door middel van een condensaatafscheider (Eeckhout, 2013). 24

31 Figuur 12: condensaatafscheider (steam conditioning, generation and properties, Verona Böschen, 2014) Door vocht toe te voegen met een hoge energie-inhoud in de vorm van stoom geeft volgende voordelen: - Verlagen van de energiekosten (persenergie is lager) - Productiecapaciteit opdrijven - Gelificatie van het zetmeel Verlagen van de energiekost Uit onderstaande figuur kan afgeleid worden dat hoe hoger het percentage stoom dat toegevoegd wordt hoe lager de persenergie is of hoe minder energie er wordt verbruikt. Ook wordt een onderscheid gemaakt naar de d 50 waarde. De d 50 waarde staat voor de gemiddelde deeltjesgrootte. Figuur 13: Energievraag volgens de hoeveelheid stoom toegevoegd en volgens de d50 waarde (Böschen, 2014) 25

32 Gelificatie van zetmeel De conditionering zorgt ervoor dat het product wordt voorbereid op de zetmeelgelificatie die plaats grijpt tijdens het persen. Afschuifkrachten en drukopbouw zijn hiervoor verantwoordelijk. De zetmeelgelificatie is onder meer verantwoordelijk voor de bindingseigenschappen bij het vormen van de pellet met de gewenste hardheid en dichtheid. Ook een belangrijk voordeel is dat het bijdraagt tot een grotere beschikbaarheid en verteerbaarheid van zetmeel Verschillende manieren van conditioneren Korte tijdsconditionering De stoom toevoeging gebeurt volgens het principe van directe stoom toevoeging, of een korte tijdsconditionering. Hierbij wordt gedroogde stoom toegevoegd in een bovenliggende aanvoervijzel en direct afgevoerd naar de pers. Stoom wordt bekomen door water te verwarmen naar zijn kooktemperatuur waar deze overgaat in de gasfase. Droge stoom is stoom zonder vloeistof, 100% gas. Briggs et al., 1999 heeft het effect bestudeerd van stoomdruk op de pellet kwaliteit en kwam tot de conclusie dat stoomdruk van 138 en 552kpa geen invloed had. In deze laatste studie werd stoom toegediend aan 138 en 552kpa met een temperatuur van 65 C. De 2 behandelingen hadden geen effect op de PDI van de pellets gebaseerd op een maïs of tarwe voeder. Cutlip et al. (2008) zag ook geen effect bij een hoge druk conditionering (552 kpa) op de PDI van pellets gebaseerd op een maïs soja voeder in vergelijking met een lage druk conditionering (138 kpa). Verbeteringen in de slijtvastheid waren groter bij een variabele conditioneer temperatuur dan bij een variabele druk bij het conditioneren. De oorzaak voor deze geringe variatie kan worden gevonden bij de thermodynamische eigenschappen van stoom. Volgens Briggs et al. (1999), aangenomen dat de stoom volledig verdampt ( 100% kwaliteit) binnenkomt, is er maar 2.3% enthalpie verschil tussen stoom van 138 en 552kpa. Enthalpie geeft aan hoeveel energie de stoom kan overdragen aan het mengsel om de temperatuur te verhogen. Briggs et al. (1999) adviseert dat de gebruikte stoom om te conditioneren tussen de 241 en 276kpa moet zijn. Bij een lage druk (138kpa) kan het condensaat dikwijls niet voldoende worden afgescheiden van de stoom, waardoor deze terechtkomt in het voedermengsel. Dit kan aanleiding geven tot verstoppingen. Hoge druk wordt ook niet gebruikt vanwege de hogere kosten die dit met zich meebrengt en op die manier niet economisch verantwoord is. 26

33 Figuur 14: schema directe stoom toevoeging (Böschen, 2014 ) Lange tijdsconditionering Hierbij passeert het mengsel ook een mengspiraal waarbij er stoomadditie gebeurt. Vervolgens wordt gedurende minstens 10 minuten het mengsel in een rijpingstank gehouden, voorzien van traag draaiende mengarmen. Na voldoende vochtmigratie wordt het geconditioneerde meel geperst. Dit systeem komt weinig voor in de praktijk. Tijdens het zogenaamde rijpproces gaat vocht diffunderen van het meeloppervlakte naar binnen toe en is de warmteverdeling meer uniform (Plattner et al., 2002). Een nadeel is wel dat op deze manier het oppervlakte droger wordt. Het pelleteren verloopt op deze manier moeilijker omdat er minder smering is aan het oppervlakte. Op deze manier is er wel een verbeterde verstijfseling vastgesteld in het meel. Door een extra stoomadditie juist voor het persen is het oppervlak optimaal bevochtigd, en verloopt het persen beter door de extra smering. Briggs et al. (1999) verlaagde het toerental van de mengspiralen om zo de retentietijd te verhogen van het mengsel in de conditioneerder. Er werd vastgesteld dat de slijtvastheid van de pellets 4.5% verhoogde. Als hypothese stelt men dat de hydratatietijd van de voederpartikels veel langer is dan de tijd nodig om deze partikels op te warmen. De retentietijd in de conditioneerder zou moeten gebaseerd zijn op de hydratatietijd en niet op de tijd om voldoende te verhitten (Plattner et al. 2002). 27

34 Hoge drukconditionering Als alternatieve behandeling op de korte- en langetijdsconditionering is er de expander of de druk conditionering (Figuur 15). Er is een hoge temperatuurs-korte tijd behandeling en er is de combinatie tussen hydrothermische behandeling en afschuifspanning. Het voedermengsel of het pre-geconditioneerde mengsel met stoom wordt aan de hand van een schroef naar de matrijs gebracht. De mechanische energie wordt omgezet in thermische energie en het transport zorgt voor drukopbouw en toename van wrijvingswarmte. De mate van drukopbouw wordt bepaald aan de hand van de aanpasbare opening van de expander. In de praktijk wordt meestal gebruik gemaakt van een annular gap expander. Deze beschikt over een aanpasbare opening. (Bohlmann (2013), Eeckhout (2013)) Figuur 15: schematische tekening van expander (Bohlmann, 2014) De mechanische wrijving beïnvloed in sterke mate de temperatuur toename. Deze verhoogde temperatuur werkt gedurende een paar seconden in op het voedermengsel. Door in deze stap nog extra stoom toe te voegen, verhoogt het vochtgehalte en er wordt extra energie toegevoegd aan het mengsel. De expansie die het resultaat is van de plotse evaporatie wanneer het materiaal de expander verlaat doorheen de fijne opening (annular gap), zorgt voor een verlaagde dichtheid van het materiaal dat de expander verlaat. Door deze behandeling wordt ook het vochtgehalte verlaagd doordat men afkoelt tot onder het kookpunt. Hoge druk of persconditionering wordt toegepast op zetmeel bevattende mengsels met de bedoeling om het zetmeel te verstijfselen en om anti-nutritionele factoren te reduceren. De anti-trypsine factor in soja is hitte gevoelig (>90 C) en neemt af tijdens het persconditioneren. Als de structuur die bereikt is niet voldoet aan de voorwaarden kan er worden geopteerd om het product dat uit de expander komt te pelleteren. Meestal wordt ook na het 28

35 persconditioneren geperst om een verdere verwerking en een verfijning te hebben van samengestelde mengsels. Een ander belangrijk aspect is dat het de kiemdruk laat afnemen door de intensieve mechanische en thermische behandeling. Een voorbeeld beschreven in de literatuur is salmonella (Hedemann et al., 2005). Persconditionering, zoals lange tijds conditionering geeft dikwijls een hogere flexibiliteit in formulaties. Zo kunnen materialen gebruikt worden van mindere kwaliteit en aan een lagere prijs zonder in te boeten aan kwaliteit in het uiteindelijke voeder. Ook kunnen grotere hoeveelheden aan melasse worden toegevoegd (Bohlmann (2013), Eeckhout (2013)) Conditioneertemperatuur Steidinger et al. (2000) onderzocht of de conditioneertemperatuur een invloed had op de prestatie van gespeende biggen. Er werden 2 experimenten uitgevoerd met een zelfde voeder. De gepelletiseerde diëten werden stoom geconditioneerd gedurende 10s. Vanaf dag 14 werden alle biggen gevoederd met een meeldieet. De samenstelling van de verschillende voeders is weergegeven in Tabel 5. Tabel 5: samenstelling van de experimentele diëten ( Steidinger et al., 2000) Day 0 to 14, a Ingrediënt (%) Control 5% SDAPDay 14 to 28, b Corn 44,66 51,52 53,79 Soybean meel 46,5% CP) 34,04 22,18 25,86 Spray dried animal plasma - 5,00 - Dried whey 15,00 15,00 10,00 Soy oil 3,00 3,00 3,00 Monocalcium phosphate (21% P) 1,40 1,32 1,89 Limestone 0,95 1,00 0,81 Salt 0,30 0,30 0,25 Vitamin premix 0,25 0,25 0,25 L-Lysine HCl 0,15 0,15 0,15 Trace mineral premix 0,15 0,15 0,15 DL-methionine 0,10 0,13 0,10 Zinc oxide - - 0,25 Medication - - 1,00 Spray dried red blood cells - - 2,50 a: Diets were formulated to contain 1,4% lysine, 0,9% Ca and 0,8% P b:fed in meal form to all pigs and formulated to contain 1,35% lysine, 085% Ca and 0,75%P In het eerste experiment waren de volgende behandelingen aanwezig: - controle zonder bloedplasma in meelvorm, - voeder met 5% bloedplasma waarbij sojaboonmeel vervangen was, ook in meelvorm - voeder met 5% bloedplasma gepelleteerd aan verschillende temperaturen In het eerste experiment, van dag 0-7 en van dag 0-14, hadden biggen die het controle dieet gevoederd kregen een verlaagde dagelijkse groei en voederopname ten opzichte van de 29

36 biggen die werden gevoederd met 5% bloedplasma in meelvorm. De voederconversie bij het controle voeder was ook verhoogd vergeleken met het meelvoeder met 5% bloedplasma. Biggen die het gepelleteerde dieet met 5% bloedplasma kregen van dag 0-7 hadden gemiddeld een 11% hogere dagelijkse groei, gemiddeld 4% minder dagelijkse voederopname en daardoor een gemiddelde 14% lagere voederconversie dan de biggen die het meelvoeder kregen met 5% bloedplasma. Het verschil was wel niet significant. Van dag 0-7 of van dag 0-14 had de conditioneertemperatuur geen invloed op de resultaten van de biggen. Vanaf dag kregen alle biggen hetzelfde meelvoeder. In de totale periode van dag 0-28 hebben de biggen die voorgaand een korrelvoeder kregen een licht verlaagde voederconversie (Tabel 6). Tabel 6: Effect van pelleteren en van conditioneertemperatuur op de resultaten van gespeende biggen, exp. 1, Steidinger et al. (2000) Meal diets Pellet conditioning temperature, C Item Control 5% SDAP treatment Day 0-7 ADG, g ADFI, g Voederconversie 1,72 1,39 1,25 1,22 1,14 1,26 Day 0 to 14 ADG, g ADFI, g Voederconversie 1,74 1,48 1,42 1,33 1,39 1,44 Day 14 to 28 ADG, g ADFI, g Voederconversie 1,28 1,34 1,35 1,38 1,35 1,31 Day 0 to 28 ADG, g ADFI, g Voederconversie 1,38 1,38 1,37 1,37 1,36 1,35 In experiment 2 waren de volgende behandelingen aanwezig: het gepelleteerde controle voeder die geen bloedplasma bevat, geconditioneerd aan 60 C en het voeder met 5% bloedplasma gepelleteerd aan verschillende temperaturen. In experiment 2, van dag 0-7, neemt de dagelijkse groei toe tot de conditioneertemperatuur 77 C bereikte (Tabel 7). Als de temperatuur hoger werd dan 77 C dan nam de dagelijkse groei af. Van dag 0-7, bij hogere conditioneertemperaturen stelde men ook vast dat er lagere dagelijkse voederopname was (Tabel 7). Van dag 0-14 hadden hogere conditioneertemperaturen geen invloed op de dagelijkse groei of dagelijkse voederopname, maar wel op de voederconversie, deze steeg bij hogere conditioneertemperaturen (Tabel 7). 30

37 Deze was laagst voor biggen gevoederd met een dieet geconditioneerd aan 77 C. Uit deze resultaten kunnen we besluiten dat conditioneren van voeders bij een temperatuur boven 77 C een negatieve invloed heeft op resultaten van gespeende biggen. Tabel 7: Effect van pelleteren en van conditioneertemperatuur op de resultaten van gespeende biggen, exp. 2, Steidinger et al. (2000) Pellet conditioning temperature, C Item Control Day 0 to 7 ADG, g ADFI, g Voederconversie 1,03 1,04 1,01 0,99 1,05 1,05 day 0 to 14 ADG, g ADFI, g Voederconversie 1,25 1,33 1,34 1,22 1,25 1,24 Day 14 to 28 ADG, g ADFI, g Voederconversie 1,32 1,36 1,36 1,37 1,35 1,40 Day 0 to 28 ADG, g ADFI, g Voederconversie 1,30 1,36 1,40 1,32 1,32 1,36 Spring et al. (1996) onderzocht de invloed van conditioneertemperatuur op de slijtvastheid van een pluimveevoeder. Een hogere conditioneertemperatuur kan worden bereikt door een hogere stoom toevoeging. Meer stoom betekend meer warmte en vocht, de 2 eigenschappen die nodig zijn voor de partikeladhesie en voor een goede slijtvastheid. Er werd een gerst, tarwe, soja voeder gepelletiseerd aan 60, 70, 80, 90 en 100 C. Hoe hoger de temperatuur hoe groter de hardheid was van de pellets, zeker vanaf 90 en 100 C vergeleken met 60 C. Cutlip et al. (2008) verhoogde de conditioneertemperatuur van 82,8 naar 93,3 C. Hierdoor verhoogde de PDI van pellets met 4%. 31

38 2.3.3 Persen Het persproces kan worden gedefinieerd als de agglomeratie van kleine partikels naar grotere partikels aan de hand van een mechanisch proces in combinatie met vocht, warmte en druk. Na het conditioneren wordt het voeder in de perskamer gebracht. Pellets worden gevormd door het geconditioneerde meel door een matrijs te persen gevolgd door de pellets te koelen. Koele en droge pellets verlaten de koeler en worden opgeslagen of worden door de verkruimelaar gestuurd om kruimels te produceren (Abdollahi et al., 2013) Principe Via een vijzel of een trilplaat wordt het geconditioneerde persmeel aangevoerd naar de pers. Het aangevoerde meel valt tussen de matrijs en de rol(len) (Figuur 16). De matrijs is voorzien van boringen met een welbepaalde diameter en kanaallengte. Het meel wordt door de boringen geperst doordat de rol met een hoge snelheid over de matrijs rolt. De matrijs die bestaat uit een ringvorm, draait meestal in een vertikaal vlak. De uit de matrijs gevormde pellet breekt af onder invloed van de zwaartekracht of door middel van meerdere regelbare messen. Gewoonlijk is de pellet lengte keer de pelletdiameter. De persdruk wordt bepaald door de weerstand die het meel ondervind wanneer het door de perskanalen wordt geduwd. Figuur 16: rol van pers (Voeders Algoet) Factoren die de persweerstand verlagen hebben een positieve invloed op het specifiek energieverbruik. De persenergie wordt uitgedrukt volgens onderstaande formule (Figuur 17). De grotere hoeveelheid energie die nodig is om fijnere pellets te produceren wordt hierdoor verklaard. Wanneer de oppervlakte van de kanaaldiameters afneemt door de kleinere diameter van de pellets wordt de specifieke persenergie groter. 32

39 Figuur 17: formule persenergie (Neumann, 2014) E a : Matrijs specifieke persenergie P tot :Totaal vermogen A: Totale oppervlakte van alle kanaaldiameters in de matrijs (cm²) M: doorvoorsnelheid (t/h) Figuur 18: berekening van Ptot P tot : elektrisch vermogen in kw P I : vermogen bij stationair draaien en lagerwrijving I: stroomsterkte η: efficiëntie 33

40 Matrijs De keuze van een bepaalde matrijs is afhankelijk van een aantal specifieke gegevens: - Type staal: er wordt onderscheid gemaakt in 3 types staal. Chroomstaal is corrosieresistent, roestvrijstaal wordt gebruikt in normale omstandigheden en gelegeerd staal wordt gebruikt als er een groot afslijtrisico is, bijvoorbeeld bij voeders met een hoog mineraalgehalte. - Perskanaaldiameter: deze parameter wordt gekozen in functie van de gewenste fysische kwaliteit van de pellet, diersoort en de eisen van de klant. Bij rundvee wordt een 6mm korrel gebruikt, voor varkensvoeder 4mm pellets, pluimveevoeder 3mm en voor visvoeders 2mm. Een kleinere perskanaaldiameter vereist een fijner gemalen meel, leidt tot een hoger energieverbruik (Figuur 19) en tot sneller afbreken van de korrels. Figuur 19: invloed van de perskanaaldiameter op de energievraag en op slijtvastheid (Operating parameters for pelleting, Bohlmann, 2014) - Perskanaallengte: de lengte van de perskanalen wordt bepaald door de dikte van de matrijs. Algemeen wordt gesteld dat hoe langer de perskanalen zijn, hoe meer persenergie er nodig is maar ook hoe vaster de korrels zijn. Dit valt af te leiden uit Figuur

41 Figuur 20: invloed van de perskanaallengte op de energievraag en op slijtvastheid (Operating parameters for pelleting, Bohlmann, 2014) - De abrasion index is een maat voor de slijtvastheid. Hoe hoger deze is des te slechter is de slijtvastheid. De kortste perslengte worden gehouden voor producten die warmtegevoeliger zijn en producten met hoge concentraties aan mineralen, vitaminen en ureum. De langste perskanaallengtes worden gebruikt voor vetrijke producten. Middellange perskanaallengtes voor zetmeelrijke producten. Door de kanaallengte conisch te maken kan de mechanische druk op het meel worden vergroot, dit is vaak gewenst bij energierijke voeders. Soms wordt de uitgang conisch geboord, om het uitdrijven van de pellet te vergemakkelijken. De conische ingangen leiden wel tot een verminderd persoppervlak, doordat er minder perskanalen zijn per oppervlakte eenheid, wat leidt tot een verminderde productiecapaciteit. De soorten perskanalen worden weergegeven in Figuur

42 Figuur 21: soorten perskanalen, Operating parameters for pelleting, Bohlmann (2014) 1: kort verzonken conische inlaat 2: conische inlaat 3: perskanaal met een reliëf boring 4: perskanaal met een getrapte boring Volgens Pfost et al. (1973) is er een relatie tussen perskanaal diameter, zetmeel gelatinisatie en slijtvastheid. Het verminderen van de perskanaaldiameter kan leiden tot meer gelatinisatie en een hogere kwaliteit van de pellets. Miladinovic et al. (2010) bekwam een hogere PDI door het gebruik van een dikkere matrijs (60mm vergeleken met 50mm) bij dezelfde perskanaaldiameter (3.5mm). Zelfde resultaten werden gevonden bij Shipe et al. (2011). Een verhoogde slijtvastheid is bekomen door de dikte van de matrijs te verhogen van 38,1 naar 44,5mm. Cerrate et al. (2011) stelde een betere slijtvastheid (vastgesteld als het percentage volledige pellets na zeven over een 2mm zeef) vast wanneer gebruik werd gemaakt van een 1,59mm perskanaaldiameter vergeleken met een 3,17mm perskanaaldiameter (96% vs 83%) (Abdollahi et al., 2013). 36

43 Doordrukrollen De doordrukrollen zijn vervaardigd uit gehard metaal. Ze zijn bestand tegen slijtage bij hoge temperaturen en schokken. Het oppervlakte is voorzien van ribbels, gaatjes of ondiepe boringen zoals voorgesteld in Figuur 22. Op de eerste afbeelding zijn er ondiepe kleine boring aangebracht, op de tweede grotere boringen, op de derde zijn er groeven aangebracht en op de vierde zijn ook groeven aangebracht, maar deze lopen niet tot op het einde. Figuur 22: oppervlaktes van persrol, (Bohlmann, 2014) In de meeste persen zijn er 2 of 3 doordrukrollen aanwezig die op korte afstand van de matrijs draaien. De afstand wordt bepaald door de meelsamenstelling, type matrijs en de wrijving van de rollen op de matrijs. Er is een lineaire relatie tussen de doorvoersnelheid en het motor vermogen (Figuur 23). Ook wordt vastgesteld dat hoe hoger de doorvoersnelheid is, hoe hoger de abrasion index is of het pfostgetal. Deze invloed is eerder beperkt. Figuur 23: invloed van doorvoersnelheid op het motorvermogen en het pfostgetal (Bohlmann, 2014) 37

44 Bij automatische rolverstelling kan de afstand van de matrijs tot de rollen geregeld worden in functie van het vermogen dat de pers levert. Wanneer de pers vastloopt, kan deze makkelijk terug opgestart worden door de rolafstand te vergroten. Een nadeel wat vermeld wordt is een hoger energiegebruik. Een hogere slijtvastheid van pellets wordt waargenomen bij een grotere rolafstand. Dit is te zien in Figuur 24. Een lagere abrasion index is dus positief omdat dit het gehalte aan meel is na het testen. (Eeckhout (2013);Bohlmann (2013)) Figuur 24: effect van rolafstand op het energiegebruik en pfostgetal (Bohlmann, 2014) Door de afstand van 0.1 naar 2mm te verhogen, verhoogde de PDI. Dit was meer uitgesproken wanneer het toevoerdebiet werd gehalveerd ( Tabel 8) (Miladinovic et al., 2010). Tabel 8: invloed van rol/ perskanaal (mm) op de slijtvastheid bij verschillende aanvoerdebieten (Miladinovic en Svihus) Distance between roller and die, mm Feeder rate PDI 0, ,6 0, , , , , ,6 Het meest gevoelige deel van de pellet is het oppervlakte dat ontstaat door afbreken van de pellets uit de perskanalen (Löwe, 2005). Het aantal van deze gevoelige breuken is afhankelijk van de pellet lengte. Korte pellets hebben een hoger aantal per massaeenheid dan lange pellets. Dit kan leiden tot meer meel-en stofvorming (hogere abrasion index) (Löwe, 2005). Er is een lineair verband tussen de pellet lengte en de kwaliteit. Löwe, 2005 toonde aan dat de variabiliteit in pellet kwaliteit afnam hoe langer de korrels zijn. 38

45 Abdollahi et al. (2013) toonde aan dat in een tarwe gebaseerd pluimveevoeder, wanneer de pellet lengte verhoogd werd van 3 naar 6mm dat de PDI en pellet hardheid verbeterde bij 2 verschillende perskanaal diameters ( 3 en 4,76mm). Pellets van 3mm in diameter en 6mm lengte hadden de grootste PDI en hardheid (Tabel 9). In een andere proef met een op maïs gebaseerd voeder kwam Abdollahi et al. (2011) tot dezelfde vaststellingen. Tabel 9: invloed van pelletdiameter (PD, mm) en pelletlengte (PL, mm) op de pellet durability index (PDI, %) en de pellethardheid (kahl) (Abdollahi et al., 2012) Treatment Grower diet Finisher diet PD PL PDI Pellet hardness PDI Pellet hardness ,5 18,7 52,9 15, , ,6 4, ,6 23, ,4 4, ,5 29,2 63,6 23, Koelen Om goede opslag en transport te kunnen verzekeren wordt de warmte die is toegevoegd tijdens het persproces terug afgevoerd. Wanneer de pellets de pers verlaten hebben ze een temperatuur van C, zijn ze vochtig ( tot 170g/kg vocht) en zijn ze zacht (Ziggers, 2004). De koeltijd is van cruciaal belang om pellets van een hoge kwaliteit te bekomen. Bij het koelen wordt dus ook een hoeveelheid vocht afgevoerd uit de pellet. De vochtonttrekking kan worden versterkt door voor het koelen de pellets nog te drogen. Dit is nodig wanneer het voeder wordt geëxtrudeerd met een hoog vochtgehalte. Bij het koelen van pellets is er uitwisseling van warmte, dit gebeurt op basis van convectie en evaporatie. Warmteconvectie is het resultaat van het verschil in temperatuur tussen de pellets en de doorstromende koele lucht. Hoe sneller de koelende doorstromende lucht stroomt hoe sneller de pellet afkoelt en hoe minder vocht verloren gaat Koeluitrusting Om de warme en vochtige pellets af te koelen na het persproces zijn er verschillende types constructies op de markt. De koeler moet direct na de technische behandeling ( expander, pers, extruder) staan, dit omdat vochtige warme korrels makkelijker uit elkaar breken. De meest gebruikte principes staan geïllustreerd in Figuur 25 en worden hieronder beschreven. 39

46 Figuur 25: schematische weergave van koelsystemen, Neumann (2014) Figuur 26: verticale schachtkoeler (Voeders Algoet) In Figuur 25a worden de pellets gekoeld met een horizontale bandkoeler deze bestaat uit een horizontale geperforeerde band. Er kan ook gewerkt worden met meerdere niveaus. De koele luchtstroom stroomt onder de pellets door. In een verticale schachtkoeler wordt de koele luchtstroom gerealiseerd volgens het tegenstroomprincipe (Figuur 25b). De omgevingslucht wordt aangezogen en door de pellets gestuurd. De uitgestoten lucht passeert nog een filter om eventuele deeltjes (stof, verbrijzelde korrels) af te scheiden. Wanneer de luchtsnelheid zodanig wordt verhoogd in het tegenstroomprincipe dat de pellets zweven, wordt dit proces een fluïd bed koeler genoemd (Figuur 25c). Dit proces heeft een hoog rendement, alhoewel dit een nauwe partikelgrootte spreiding vraagt om verlies aan deeltjes te voorkomen in de filter. 40

47 Invloedsfactoren De kwaliteit van het koelingsproces wordt door veel factoren beïnvloed. Productafhankelijk: - Formulering - Pellet grootte - Pellet temperatuur en vochtigheid Procesafhankelijk - Luchttemperatuur en vochtigheid - Lucht snelheid - Retentietijd De stabiliteit van de pellets is beïnvloed door de bindingsmechanismes, voornamelijk waterstofbruggen. Deze bindingen zorgen voor een sterke samenvoeging tussen de deeltjes. Hoe sterker en talrijker deze verbindingen zijn hoe groter de stabiliteit van de pellets. Als men het vochtgehalte verhoogt dan daalt de abrasion index wat betekent dat de stabiliteit of kwaliteit van de pellets vergroot (Figuur 27). Bij het koelen moet er voor gezorgd worden dat er voldoende vocht aanwezig blijft in de korrel om een goede opslag en verhandelbaarheid te kunnen blijven garanderen. Doch dient te worden vermeld dat het wettelijk verplicht is wanneer er een vochtgehalte is van >14%, dit dient te worden vermeld op het etiket (Bijlage 1). Vooral in de zomer is het aangewezen een lager vochtgehalte te hebben (<13%) om de bewaarbaarheid te verzekeren en schimmelvorming tegen te gaan. Drogen dient te gebeuren aan de juiste snelheid. Te snel drogen (te hoge luchtsnelheid) leidt vaak tot uitdroging van het pellet oppervlak zodat de vochtmigratie in de korrel afneemt en zo bekomt men een te hoog vochtgehalte binnenin de korrel, een gebarsten pellet oppervlak en een geringere slijtvastheid van de korrels. Bij een lage luchtsnelheid neemt het vochtgehalte relatief meer af maar de pellet temperatuur daalt minder snel. In de praktijk wordt gedroogd bij een luchtsnelheid van 0.5m/s en daalt de pellet temperatuur tot 2 C boven de omgevingstemperatuur, maximum 5 C erboven. (Neumann (2014), Eeckhout (2013)) 41

48 Figuur 27: invloed van vochtgehalte op de abrasion index (pfost getal) 42

49 2.3.5 Optimaliseren van het persproces Formulatie Voederingrediënten die worden gebruikt bij de formulatie van mengvoeders beïnvloeden de pelletkwaliteit op verschillende manieren. Het soort graan dat wordt gebruikt heeft een invloed op de pelletkwaliteit. Het gebruik van tarwe in het voeder resulteert in slijtvastere pellets (Abdollahi et al., 2013). De oorzaak van de verbeterde slijtvastheid door het vergroten van het tarwe aandeel in het voeder wordt door het verhoogd eiwitgehalte in tarwe (130g/kg) ten opzicht van maïs (90g/kg) verklaard. Deze resultaten worden bevestigd door Briggs et al., (1999). In dit onderzoek werd het gehalte aan ruw eiwit verhoogd in pluimveevoeder van 163 naar 210g/kg, de slijtvastheid steeg van 75.8 naar 88.8% (Figuur 28). Door de verhoging aan eiwit worden er meer waterstofbruggen gevormd tussen het hydrofiele deel van de eiwitten en water moleculen die afkomstig zijn van de conditionering, wat de pelletkwaliteit verhoogd. Voeder Eiwit (%) 1 8,7 2 16,3 3 21,0 4 21,2 5 20,3 6 20,3 Figuur 28: overzicht eiwitgehaltes per voeder (Briggs et al., 1999) In onderzoek door Buchanan en Moritz (2009) waarbij ook het gehalte aan eiwit werd verhoogd in het voeder werd ook een betere slijtvastheid vastgesteld. Er werden 2 producten toegevoegd aan het maïs-soja pluimveevoeder: eiwit onder de vorm van 50g/kg geïsoleerde soja proteïne en cellulose. Een verhoogde pelletkwaliteit door de toevoeging van cellulose kan verklaard worden doordat cellulose een hoog vermogen heeft om water te absorberen. 43

50 Zimonja et al. (2009) bestudeerde welke invloed de toevoeging van 200g puur tarwe zetmeel en 200g gegelatiniseerd zetmeel had op de slijtvastheid van het voeder. Het voeder werd op 2 verschillende manieren gepelleteerd, koud gepelleteerd (CP) of stoom gepelleteerd (SP). De PDI van koud gepelleteerde voeders werd bepaald met een Ligno pellet tester. De PDI van stoom gepelleteerde voeders is bepaald met een Holmen pellet tester. De waardes zijn verschillend van elkaar door de verschillende test die gebruikt werd en het feit dat koud pelleteren geen duurzame pellets oplevert. Bij beide pelleteer methodes werd een verlaagde slijtvastheid vastgesteld wanneer het zetmeel toegevoegd was (Tabel 10). De lagere waardes bij het zetmeel bevattend voeder (0.5 en 21.50%) duiden op meer afslijting van de pellets gedurende de pellettest. Doch in hetzelfde onderzoek werd een verbetering van de slijtvastheid vastgesteld wanneer het toegevoegde natief zetmeel werd vervangen door pre-gegelatiniseerd zetmeel. Door deze vervanging was de PDI waarde nog altijd lager dan voor voeders waar geen zetmeel werd toegevoegd. Wel duid dit laatste erop dat gegelatiniseerd een bijdrage levert aan de slijtvastheid. De betere slijtvastheid van de niet zetmeel bevattende voeders wordt verklaard door het relatief hoger aandeel aan eiwit, wat aangetoond werd door Briggs et al., (1999). Tabel 10: overzicht van PDI % bij Zimonja en Svihus (2009) Gegelatiniseerd Zonder zetmeel (CP) Zemeel (CP) Zonder zetmeel (SP) Zetmeel (SP) zetmeel (SP) Energieverbruik (kw) 8,60 8,60 8,10 8,00 7,70 Post pelleteer temperatuur ( C) 49,50 50,40 78,50 79,80 72,40 Pellet durability index (%) 5,90 0,50 46,80 21,50 39,30 Door smerende eigenschappen kan vettoevoeging de wrijvingskrachten aanwezig in het perskanaal sterk verminderen waardoor er een lagere pelletkwaliteit wordt vastgesteld. Hoge gehaltes aan vet in het voeder kan de voederpartikels coaten. Dit vormt een barrière voor de stoompenetratie van de partikels waardoor minder zetmeel gelatinisatie optreedt (Löwe, 2005). DDGS, een bijproduct van de ethanol productie uit maïs, tarwe of een mengeling heeft ook een hoog vetgehalte. Loar et al. (2010) toonde aan dat de toevoeging van DDGS in commerciële diëten een negatief effect had op de PDI. De cijfers in Tabel 11 tonen het % meel dat gevormd is na de pellettest. Tabel 11: PDI (%) volgens het gehalte aan DDGS (Loar et al., 2010) DDGS (%) PDI (%) 0 25, , ,9 44

51 Gebruik van bindingstoffen Een verhoogde pelletkwaliteit door het vochtgehalte te verhogen wordt uitvoerig beschreven in de literatuur. Warmte en de aanwezigheid van vocht zijn de vereisten voor zetmeel gelatinisatie (Parker 2001). Moritz et al. (2003) toonde aan dat de slijtvastheid toenam en het gehalte aan gegelatiniseerd zetmeel verminderd wanneer er 2.5% en 5% water werd toegevoegd aan een bestaand dieet (Tabel 12). Tabel 12: gegelatiniseerd zetmeel en slijtvastheid volgens het vochtgehalte (Moritz et al., 2003) Watertoevoeging (%) Gegelatiniseerd zetmeel (%) PDI (%) 0 18,38 67,42 2,5 10,58 69,59 5 6,09 71,75 Andere studies hebben aangetoond dat wrijvingswarmte die ontstaat in de perskanalen een duidelijk effect hebben op het gelatinisatieproces. Door het smerend effect van toegevoegd vocht kan de wrijvingswarmte verminderen en dus ook de graad van gelatinisatie (Moritz et al. 2003). Aan de andere hand kan men ook stellen dat het toevoegen van water in de mixer zorgt voor een betere doordringing van vocht in de zetmeel korrels. Dit resulteert in een lagere maar meer uniformere gelatinisatie doorheen de gehele pellet. Volgens Moritz et al. (2003) heeft een kleinere graad, maar meer uniforme gelatinisatie een beter resultaat in het pelleteren dan een lokale grotere hoeveelheid gelatinisatie. Een andere mogelijke verklaring is dat niet alleen zetmeel gelificatie verantwoordelijk is voor de pelletkwaliteit maar ook de proteïne matrix van het tarwe endosperm. Deze verandert tijdens het toevoegen van vocht in kleverige proteïne fibrillen. Deze gehydrateerde proteïne fibrillen verspreiden zich samen met zetmeelkorrels en andere partikels naar het oppervlak. Voorbeelden van pelletbinders zijn lignosulphonaat en visspier proteïnes Partikelgrootte Onderzoeken over voeder partikel grootte en het effect op de pelletkwaliteit geven tegenstrijdige resultaten. Grof gemalen maïs partikels geven kwaliteitsvollere pellets dan deze gemaakt van fijn gemalen maïs. In tegenstelling tot het vorige wordt vastgesteld dat wanneer de maaldiameter verkleinde van 6 naar 3mm dat ook de pelletkwaliteit toenam. Thomas et al. (1997) veronderstelde dat pellets gemaakt van grove partikels zorgt voor meer zwakke punten en dat deze daardoor makkelijker breken. Svihus (2014) stelde een kleine vermindering vast van de pelletkwaliteit wanneer een maïs tarwe voeder grof gemalen was 45

52 ten opzichte van fijn gemalen. Deze bevinding was gebaseerd op meer zwakkere punten en minder zetmeel gelatinisatie in de pellet afkomstig van een grof gemalen persmeel Effect van pelleteren op de voedercomponenten Zetmeel Zetmeel is een opslag polysacharide, afkomstig van hogere planten en een belangrijke energiebron voor dieren. De meeste granen, wortels en knollen bestaan van 70 tot 80% uit zetmeel, ook in bonen en erwten komt een grote hoeveelheid zetmeel voor. De veevoeder industrie is sterk afhankelijk van maïs en tarwe als een bron voor energie. De structuur en samenstelling van zetmeel afkomstig uit granen en de interactie met proteïnen spelen een belangrijke rol in de vertering en de voederwaarde van granen voor dieren. Zetmeel heeft unieke chemische en fysische karakteristieken, en een bijkomende goede nutritionele kwaliteit. Deze eigenschappen wijken af van andere carbohydraten. De structuur van zetmeel is sterk geordend en gecompacteerd en resulteert daarom in een inerte en onoplosbare granules. Bewerkingen die gebeuren veranderen de structuur en zorgen ervoor dat de inhoud vrijkomt van zetmeel, waardoor de inhoud meer gevoelig wordt voor enzymatische inwerking (Di Paola et al., 2003). Zetmeel bestaat uit 2 polysacharides, amylose en amylopectine. Amylose is lineair, bestaande uit α-1,4 ketens en amylopectine is meer vertakt (Parker en Ring, 2001). Tijdens de verwerking van zetmeel treedt gelatinisatie op. Gelatinisatie treedt op wanneer de natieve structuur van de zetmeel molecules verloren gaat door de intramoleculaire waterstofbindingen te breken. De bindingen worden gebroken wanneer er voldoende energie toegevoegd wordt, meestal een combinatie van warmte en vocht. Door de gelatinisatie nemen de zetmeel korrels vocht op. De zetmeelkorrels gaan daarbij zwellen, en worden zo toegankelijker voor enzymatische inwerkingen. Een belangrijke factor bij het gelatiniseren is de aanwezigheid van water. Processen zoals malen of breken kunnen ook tot op een bepaald niveau gelatinisatie teweegbrengen (Abdollahi et al., 2013). De temperatuur waarbij gelatinisatie optreedt wordt de gelatinisatietemperatuur genoemd. Gelatinisatie komt voor bij temperaturen tussen 45 C en 90 C, afhankelijk van de hoeveelheid zetmeel aanwezig en vochtinhoud. Bij een voldoende aanwezigheid van vocht ligt dit temperatuurtraject eerder tussen 50 en 70 C. Bij een tekort aan vocht (<400g/kg) zal dit traject nog verhogen (Abdollahi et al., 2013). Het is relatief gemakkelijk om de gelatinisatie temperatuur te bepalen, doch dient opgemerkt te worden dat het temperatuurstraject klein is voor een afzonderlijk zetmeel korrel maar breder voor een populatie aan zetmeelkorrels (Parker en Ring 2001). Verder werd ook aangetoond dat de eerst gegelatiniseerde zetmeel korrels het vochtgehalte reduceren voor de volgende de te gelatiniseren zetmeelkorrels. 46

53 De gelatinisatie temperatuur is afhankelijk van het soort zetmeel. Bij tarwe ligt de gelatinisatie temperatuur op C en ligt voor maïs hoger, C. Het gehalte aan amylose is ook bepalend voor de gelatinisatie, granen met een lager gehalte aan amylose zijn meer gevoelig aan gelatinisatie tijdens het persproces (Svihus et al., 2005). Verschillende onderzoeken tonen echter aan dat door gelimiteerde vochtgehaltes en gebruikte perstemperaturen bij het conventioneel persproces er maar een beperkte hoeveelheid zetmeel wordt gegelatiniseerd. Cijfers tussen de 5 en 40% worden beschreven. Een overzicht van deze resultaten wordt gegeven in Tabel 13. Tabel 13: overzicht van gehalltes aan gegelatiniseerd zetmeel in de literatuur SGD (%) starch degree of Ref gelatinisation Goelema et al ,50 Skoch et al., 1983a 37,10 Skoch et al., 1983b 38,90 Svihus et al, ,00 Moritz et al., ,58 Zimonja et al., ,37 Zimonja et al., ,75 Abdollahi et al., ,00 Het grootste deel van deze gelatinisatie gebeurt tijdens het persen zelf en in mindere mate tijdens het stoom conditioneren (Zimonja et al. (2007); Abdollahi et al. (2013)). Wanneer men droog pelletiseert neemt het gehalte aan gegelatiniseerd zetmeel toe (41,9%) in vergelijking met een stoom geconditioneerd mengsel aan 80 C (28% gelatinisatie). Bij koud pelleteren is er vooral gelatinisatie van zetmeel in de buitenste 2mm van de pellet (58,3%) vergeleken met het stoom geconditioneerd mengsel aan 80 C waar er een veel uniformere verdeling is van het gegelatiniseerd zetmeel en een lager gehalte in de buitenste 2mm (2,8%). Deze resultaten wijzen erop dat de mechanische wrijving en de geproduceerde wrijvingswarmte tijdens het persen een belangrijke bijdrage vormt aan het gehalte aan gegelatiniseerd zetmeel. Abdollahi et al. (2011) onderzocht de effecten van de matrijs (meer specifiek wrijvingswarmte van de perskanalen) op het gegelatiniseerde zetmeel aandeel bij maïs-en sorghum gebaseerde voeders. Er werd een significante verhoging vastgesteld in gegelatiniseerde zetmeel gehaltes nadat het stoom gecondtioneerde voeder was gepasseerd door de matrijs vergeleken met een voeder die enkel was stoom geconditioneerd (Tabel 14). Het effect van het pelleteren op het gehalte aan gegelatiniseerd zetmeel is meer uitgesproken bij lagere conditioneer temperaturen. 47

54 Tabel 14: invloed van stoomcondtioneren en pelleteren op gegelatiniseerd zetmeel ( g/100g totaal zetmeel) van maïs en sorghum gebaseerde voeders ( Abdollahi et al., 2011) Conditionering temperatuur ( C) Gehalte aan gegelatiniseerd zetmeel (%) Geconditioneerd Ongeconditioneerd Geconditioneerd en gepelleteerd Maïs 60 5,6 8, ,6 12,3 16,9 90 5,6 13,5 19,9 Sorghum 60 4,9 7, ,9 6,95 11,9 90 4,9 10,2 15,3 In de studie van Abdollahi et al. (2011) werd de interactie van de voedervorm en de conditioneer temperatuur op het gehalte aan gegelatiniseerd zetmeel bestudeerd van een tarwe gebaseerde pluimveevoeder. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 15. Er is een significante interactie tussen de voedervorm en conditioneer temperatuur op het gehalte aan gegelatiniseerd zetmeel. In het meel voeder is het hoogste gehalte aan gegelatiniseerd zetmeel vastgesteld bij een conditioneer temperatuur van 90 C. De meel voeders geconditioneerd aan 60 en 75 C hadden gelijkaardige resultaten en waren hoger dan geconditioneerd aan 20 C. Bij het gepelleteerde voeder is het hoogste gehalte vastgesteld bij 20 en 90 C conditioneertemperatuur. Uit de resultaten kan men afleiden dat er gemiddeld een 50% hogere gelatinisatie is bij voeders die gepelleteerd zijn met een conditioneer temperatuur van 20 C. Het opmerkelijk hoge gehalte aan gegelatiniseerd zetmeel bij het gepelleteerde voeder, geconditioneerd aan 20 C bewijst opnieuw het belang van wrijvingsinvloeden tijdens het persproces. Tabel 15: invloed van de voedervorm en conditioneer temperatuur op het gehalte aan gegelatiniseerd zetmeel ( g/kg totaal zetmeel, droge stof) Conditioneer temperatuur ( C) Gegelatiniseerd zetmeel (g/kg totaal zetmeel) Voedervorm Meel 20 52, , , ,7 Pellet , , , ,0 48

55 In studies uitgevoerd door Zimonja et al. (2009) werd aangetoond dat de PDI en pellethardheid toenam wanneer natief zetmeel vervangen werd met pre-gegelatiniseerd zetmeel. Uit deze studies kan men afleiden dat gegelatiniseerd zetmeel als een pelletbinder kan optreden. Nochtans is de rol van zetmeel als pelletbinder te verwaarlozen door het kleine effect van pelleteren op de gelatinisatie (Svihus et al. (2005)). Zimonja et al. (2009) bewees dat door toevoegen van pre-gegelatiniseerd zetmeel of natief zetmeel, de slijtvastheid afnam. De relatie tussen zetmeel gelatinisatie en pelletkwaliteit is afhankelijk van de plaats waar het gegelatiniseerd zetmeel voorkomt. Op de oppervlakte of in het centrum van de pellet vergeleken met het totale gehalte aan gegelatiniseerd zetmeel. Ook de uniformiteit van het gegelatiniseerd zetmeel doorheen de korrel kan van belang zijn. Een kleinere hoeveelheid, uniform verdeeld over de pellet kan effectiever zijn in het binden van voeder partikels dan hoge hoeveelheden van plaatselijk gegelatiniseerd zetmeel (Moritz et al. 2003). Er bestaat geen sluitende conclusie rond de bijdrage van gelatinisatie aan de pelletkwaliteit. Doordat gelatinisatie ervoor zorgt dat het zetmeel meer toegankelijk wordt voor enzymatische inwerking zou men veronderstellen dat gepelleteerde voeders een verhoogde zetmeel verteerbaarheid hebben. Nochtans kan het effect op de verteerbaarheid door de kleine hoeveelheid aan gelatinisatie tijdens het pelleteren beperkt zijn. In de laatste studie van Zimonja et al. (2008) werd ook aangetoond dat bij pluimvee er geen verbetering werd vastgesteld naar zetmeelverteerbaarheid wanneer koud pelleteren werd vervangen door stoom pelleteren. De vernietiging van het enzym α-amylase tijdens het stoom pelleteren kan ook voor een niet verhoogde zetmeelverteerbaarheid zorgen (Abdollahi et al., 2013) Proteïnes Proteïnes zijn hitte labiele structuren. Wanneer proteïnes worden blootgesteld aan vocht en warmte treden er structurele veranderingen op in reactiviteit en een verandering van functionele en nutritionele eigenschappen (Abdollahi et al. 2013). Proteïnes bestaan uit driedimensionale structuren, quaternaire, tertiaire en secundaire structuren. Onder denaturatie wordt verstaan dat deze structuren verloren gaan. Hoe meer structuren er verloren gaan, hoe minder omkeerbaar het denaturatie proces is. Als de thermomechanische behandelingen verdergaan worden ook de covalente bindingen zoals disulfide bindingen gebroken waardoor de gehele structuur verloren gaat. Omdat bij het verwerken van het voeder er een combinatie is van wrijving, warmte, tijd en vocht is er sprake van gedeeltelijke denaturatie van de proteïnes in het voeder, waardoor hun verteerbaarheid kan vergroten. Door de denaturatie van de proteïnes kunnen deze meer toegankelijk worden voor enzyminwerking. Deze denaturatie kan samen met het inactiveren van enzyme inhibitoren en dus mogelijk zorgen voor een verhoogde verteerbaarheid. Voeder verwerking kan resulteren in een maillard reactie wanneer er voldoende hoge temperaturen en vochtgehaltes zijn en waarbij verschillende voedercomponenten betrokken 49

56 zijn (Thomas et al., 1997). In de aanwezigheid van water en warmte kunnen vrije aldehyde groepen van reducerende suikers, zoals glucose, lactose of maltose en vrije aminogroepen van aminozuren reageren tot melanoïden die het product verdonkeren en de viscositeit verhogen (Thomas et al., 1997). Dit is positief voor de pellet binding, hoewel de maillard reacties negatieve effecten kan hebben op nutritionele waarden van het voeder door de verminderde beschikking van proteïnes en koolhydraten. Een belangrijk bijkomend effect van pelleteren is het potentieel verlies van aminozuren. Bij het vormen van reducerende suikers zoals al eerder beschreven is er een verlies vastgesteld van lysine (Abdollahi et al. (2013). Bij hoge temperaturen tijdens pelleteren, is ook een verlies vastgesteld aan cysteïne, het meest warmtegevoelige aminozuur, gevolgd door lysine, arginine, threonine en serine (Abdollahi et al., 2013). Bij het koelen, worden de proteïnes herschikt en worden bindingen gevormd tussen de verschillende partikels (Thomas et al., 1997). De bindingseigenschappen van tarwe, die worden veroorzaakt door hydratatie en gedeeltelijke denaturatie van proteïnes tijdens de verwerking, kunnen een positief effect hebben op de fysische kwaliteit van pellets. Gedenatureerde proteïnes hebben sterke geleer eigenschappen die bijdragen aan een meer duurzame pellet. Doch de mechanismes bij het binden van de voederpartikels en de rol van proteïnes is niet duidelijk Enzymes Doordat enzymes bestaan uit eiwitten is de stabiliteit van enzymes van groot belang in gepelleteerde voeders want deze kunnen worden aangetast door de hoge temperaturen tijdens het pelleteerproces. Onder de stabiliteit bewaren verstaat men dat de enzymes biologisch actief moeten zijn als ze het verteringstelsel bereiken en kunnen reageren met de aanwezige substraten (Abdollahi et al., 2013). Inborr en Bedford (1994) toonden een significante inactivatie aan van β-glucanase, een enzyme die de verteerbaarheid van gerst verbetert, bij een conditioneer temperatuur van 95 C. Volgens deze studie reduceerde bij conditioneren aan 75 C gedurende 30s het β- glucanase vergeleken met het meel controle dieet naar 66%. Bij 15 minuten conditioneren aan 75 C werd gereduceerd naar 49%. Bij 85 C gedurende 15min of 30s waren de gehaltes respectievelijk 56 en 31%, aan 95 C waren deze 16 en 11%. Deze resultaten tonen aan dat er een gedeeltelijke enzym inactivatie optreedt gedurende het pelleteren. De grootte van inactivatie hangt af van pelleteer condities, waarbij hogere temperaturen en langere retentietijden gedurende stoomconditionering resulteren in een grotere inactivatie. Fytase is een veel gebruikt enzyme in varkensvoeder. Fytaat, fytine of fytine zuur zijn veel gebruikte namen in de literatuur. Fytaat is de vorm als zout van fytinezuur IP6 (myo-inositol hexafosfaat). Fytine is het complex met fytinezuur, kalium, magnesium en calcium zoals het voorkomt in planten. Fytinezuur is de vrije vorm van IP6. Het fytine zuur is in staat op 50

57 onoplosbare complexen te vormen met essentiële mineralen zoals Ca, Zn, Mg en Fe (Delgado-Andrade et al., 2010). Dit heeft een negatieve invloed op de opneembaarheid van deze mineralen. Fytaat is van nature aanwezig in de meeste plantaardige bronnen gebruikt in varkensvoeder (Tabel 16). Ook wordt in literatuur beschreven dat dit complexen vormt met aminozuren, het inhiberen van proteolytische enzymes en het verhogen van de endogene aminozuur secreties.(yanez et al. (2013); Selle en Ravindran (2007)) Tabel 16: overzicht van de meest gebruikte grondstoffen in varkensvoeder met de bijhorende percentages totaal P en fytaat P (W. eeckhout, 1993) Door de intensificatie van dierlijke productie in Europa werd de druk op het milieu groter en groter. De druk op het milieu is vooral bepaald door de fosfor uitstoot van eenmagige dieren. De lage bio-beschikbaarheid van fytaat fosfor draagt mede bij aan de oorzaak. Om aan de diereisen van fosfor te voldoen wordt in mengvoeders dikwijls anorganisch fosfaat toegevoegd. Om dit laatste te voorkomen kan de beschikbaarheid van fytaat fosfor worden verhoogd door het gebruik van fytase. Sommige plantaardige grondstoffen (tarwe of triticale) en schimmels zoals aspergillus sp. bevatten fytase die de beschikbaarheid van fytaat fosfor verhogen. De beschikbaarheid van fosfor in een mengvoeder hangt af van 3 factoren: fytaat- P, niet-fytaat-p en de fytase activiteit van het mengvoeder. De mogelijke vernietiging van door het stoompelleteren is een belangrijk risico waarmee rekening dient gehouden te worden. (Eeckhout et al., 1993) Bij een studie uitgevoerd door Jongbloed et al. (1990) werd de invloed van pelleteren op de fytase activiteit en de schijnbare verteerbaarheid van fosfor onderzocht bij varkens. De varkens wogen bij het begin van de proef 35kg en werden in metabolisme kooien gehouden tot een gewicht van 100kg. Er werden 3 voeders gebruikt: A, B en C. Voeder A was een fytase rijk dieet, voeder B een fytase arm en dieet C was een voeder gebaseerd op vlinderbloemigen ( 50% lupines en erwten). Verder waren deze voeders geformuleerd om aan alle eisen van de biggen te voldoen. Er werd stoomgepelleteerd aan een temperatuur van 75 C. Een overzicht van de samenstelling van de voeders is gegeven in Tabel

58 Tabel 17: overzicht samenstelling voeders (Jongbloed et al, 1990) Bij het fytase rijk voeder werd een verlaagde vertering vastgesteld van droge stof en mineralen. De verteerbaarheid van Ca en P daalde met ongeveer 10% (Tabel 18). Het is opmerkelijk dat ook de Ca verteerbaarheid daalt in het voeder dat fytase rijk is en bij voeder B en C niet. De oorzaak zou liggen bij het fytaatzuur dat een hoge affiniteit heeft met bi-en trivalente kationen zoals Ca, Zn, Mg en Fe. Het complex van fytine wordt hier beschadigd waardoor ook de gebonden kationen die in het complex aanwezig zijn verloren gaan (zie hoger) (Jongbloed et al. (1990); Selle en ravindran (2007)). Tabel 18: verteerbaarheid (%) van Het fytase rijk (A), fytase arm (B) en een vlinderbloemigen gebaseerd (C) voeder ( Jongbloed et al., 1990) Verder werd ook aangetoond door Neumann (2014) dat de pelleteer temperatuur een duidelijke invloed heeft op de stabiliteit van fytase. In 3 verschillende studies is duidelijk 52

59 dezelfde trend aanwezig. Hoe hoger de pelleteer temperatuur, hoe minder fytase resteert in de pellets. De stabiliteit van de fytase is duidelijk ook verbeterd de laatste jaren. Onderzoek één is van 1996 die bij een pelleteer temperatuur van 65 C een rest geeft van 85%. Terwijl het fytase van de laatste studie in 2007 bij een pelleteer temperatuur van 90 C een rest geeft van bijna 100%. Figuur 29: recovery fytase (Neumann, 2014) 1) ILOB / Schwarz (1996) 2) Beardsworth, Feed Mix Vol. 12, 6 (2004) 3) Van Der Sluis, World Poultry Vol. 23, 6 (2007) Enzymactiviteit kan worden beschermd tegen hoge temperaturen, vocht en hoge drukken door een gegranuleerd enzympreparaat gecoat met hydrofobe componenten toe te voegen aan het voeder (Amerah et al., 2011). De meeste toegevoegde enzymen worden in het voeder toegebracht via de kern onder poedervorm voor het pelleteren om een betere homogeniteit te verzekeren en vanwege de gemakkelijke opslag van deze producten Vitamines en mineralen Vitamines zijn gevoelige componenten die kunnen vernietigd worden door zuurstof, warmte en andere factoren. Pelleteren kan natuurlijke vitamines beïnvloeden die in de voederingrediënten voorkomen maar ook de kunstmatig toegevoegde vitamines. Toegevoegde vitamines worden dikwijls chemisch beschermd met een antioxidant of fysisch met een coating op basis van gelatine. Cutlip et al. (2008) voegde 7200IU/kg vitamine A toe 53

60 in de vorm van retinyl acetaat met een coating van gelatine-lactose en een antioxidant (BHT) om verliezen tot een minimum te beperken door pelleteren. Na analyse van de gepelleteerde voeders op vitamine A was er enkel een lichte oxidatieve schade gedurende het pelleteren (Cutlip et al., 2008). Ook werd aangetoond door Neumann (2014) dat vitamines warmtegevoelig zijn. In Tabel 19 worden een overzicht van de vitamines getoond. Na pelleteren en 2 maanden bewaring is er een sterke reductie van de gemarkeerde vitamines. Tabel 19: Vitamine recovery na pelleteren en 2 maanden bewaring in % (Neumann, 2014, IFF) Vitamine Na pelleteren (%) Vit A (cross linked) 90 Vit A (not cross linked) 65 D3 90 E 95 K3 50 B1 90 B2 95 B6 85 B12 80 Biotine 95 Folium zuur 95 Niacine 80 Vit C (kristalline) 30 54

61 2.4 Korrelvoeders bij varkens Overzicht van resultaten In Tabel 20 wordt een overzicht gegeven van de resultaten wanneer korrelvoeder of meelvoeder wordt gebruikt bij biggen na spenen en bij vleesvarkens. In de tabel wordt onderscheid gemaakt tussen 2 periodes namelijk van spenen tot 5, 10 en14 d na spenen en de totale periode. De gehele tabel is bijgevoegd in de bijlage 4. Verschillende onderzoekers toonden aan dat vanaf spenen tot 5, 10 en 14 dagen na spenen er een toename is van de dagelijkse groei bij korrelvoedering (Han et al. (1997), Hancock et al. (1997), Steidinger et al. (2000), Yang et al. (2001), Ohh et al. (2002), Medel et al. (2003), Xing (2004), Laitat et al. (2004), Lundblad et al. (2011), L'anson et al. (2012)). Gemiddeld was er een toename van 16.7%. Bij een aantal andere onderzoekers zag men geen toename van de dagelijkse groei in de eerste 14 dagen (Johnston et al. (1999), De Jong (2013)). Wat de voederopname na spenen aangaat toonden een aantal onderzoekers (Xing (2004); Steidinger et al. (2000) en Ohh et al. (2002)) aan dat er een hogere voederopname is de eerste 14 dagen na spenen. Dit kan wijzen op een snellere opneembaarheid van korrelvoeder na spenen. Bij andere onderzoekers (Lundblad et al. (2011), Hancock et al. (1997), Yang et al. (2001), Medel et al. (2003)a,b) was de voederopname van korrel de eerste 14 dagen na spenen lager. In de totale periode is er een verbetering van 6% in dagelijkse groei en een verlaging van de voederconversie met 11% bij gepelleteerde voeders in vergelijking met voeders in de meelvorm. Een ander belangrijk gegeven is de dagelijkse voederopname. Bij de meeste onderzoeken is er een lagere opname van korrelvoeder in vergelijking met meelvoeder. Bij Steidinger et al. (2000), Ohh et al. (2002) en L'anson et al. (2012), is er een hogere opname van korrelvoeder dan voeder in de meelvorm. Gemiddeld is de opname 6,4% lager bij korrel. Het is opmerkelijk dat er ondanks de lagere voederopname toch een hogere groei is bij gebruik van voeder in korrelvorm (Lundblad et al. (2011), Hancock et al. (1997), Yang et al. (2001), Medel et al. (2003), Johnston et al. (1999), Xing (2004), Laitat et al. (2004), Han et al. (1997), De Jong (2013)). In een volgend hoofdstuk wordt gezocht naar mogelijke verklaringen voor dit gegeven. Bij de vleesvarkens is ook de duidelijke trend aanwezig in de voederconversie. De groei is gemiddeld 7,4% hoger en de voederopname is gemiddeld 3,5% lager bij korrel ten opzichte van meel voedering. Daarom neemt de voederconversie 7.6% af bij korrelvoedering. 55

62 Tabel 20: overzicht resultaten literatuur Gespeende biggen Vorm Meel Korrel Meel Korrel Meel Korrel Referentie Tot 5d, 10d en 14d na spenen Periode na spenen Groei (g/d/dag) Groei (g/d/dag) Voederopnamopname Voeder- (g/d/dag) (g/d/dag) VC Steidinger et al., 2000 d ,74 1,42 K.K. Lundblad, 2011 (ab, 0,7%) d ,06 0,90 D. Hancock et al., 1997 d ,23 0,89 Xing et al., 2004 (ab, 0,5%) d ,11 0,98 Ohh et al., 2002 d ,53 1,35 Yang et al., 2001 d ,36 1,06 Medel et al., 2003a d ,1 1,79 Medel et al., 2003b d ,81 1,37 VC Totale periode Steidinger et al., 2000 d ,00 595,00 1,38 1,37 K.K. Lundblad, 2011 (ab, 0,7%) d ,00 534,00 1,32 1,24 K. l'anson et al., 2012 d ,32 1,17 D. Hancock et al., 1997 d ,50 1,39 Xing et al., 2004 (ab, 0,5%) d ,31 1,22 Yang et al., 2001 d ,51 1,29 Medel et al., 2003a d ,54 1,28 Medel et al., 2003b d ,44 1,17 Latait et al., 2003 d ,82 1,59 Chae et al., 1997a ,06 0,92 Vleesvarkens Vorm Meel Korrel Meel Korrel Meel Korrel Referentie Groei (g/d/dag) Groei (g/d/dag) Voederopnamopname Voeder- (g/d/dag) (g/d/dag) VC Behnke K., ,01 2,86 Wondra et al., ,43 3,14 D. Hancock et al., ,00 2, ,76 VC 56

63 2.4.2 Verklaring Vermorsing In de verschillende artikels wordt verwezen naar betere prestaties bij gebruik van korrel als gevolg van minder vermorsing: Ohh et al. (2002), Medel et al. (2003), Lundblad et al. (2011). Ook werd een vermindering aan vermorsing beschreven bij pluimvee door Abdollahi et al. (2013). In een experiment uitgevoerd door Medel et al. (2003) werd de voedervermorsing gemeten bij biggen van een ouderdom van 21 tot 31 dagen. Hierbij werden dezelfde inrichtingen, voeders en voederbakken gebruikt. Bij pellets met een diameter van 2,5mm was er een vermorsing van 2,3 ± 2,1% en bij meel vermorsing van 8,9 ± 4,2%. Een logische verklaring zou het hogere soortelijk gewicht zijn van de pellet, waardoor deze moeilijker uit de voederbak kan vermorst worden. Ook blijft een pellet ten opzichte van een meelvoeder minder plakken aan de muil van het varken, wat ook de vermorsing doet verminderen. Een belangrijke factor bij vermorsing los van de voedervorm is de afstelling van de voederbak. Bij Duttlinger et al. (2008) werd de invloed van de voederbakafstelling bekeken op de resultaten van varkens. Varkens met een begingewicht van 58 kg werden gebruikt gedurende een periode van 70 dagen. Er werd een mais-soja gebaseerd voeder gevoederd. Bij elk van de 5 behandelingen was er telkens een specifieke voederbakafstelling. De voederbakafstelling liep van 1-5, waarbij 1 de grootste opening geeft en 5 de kleinste opening. Bij elke voederbakafstelling werd de voederbedekking in de voederbak berekend (Tabel 21). Er is duidelijk te zien dat bij afstelling 5 er minder voederbedekking is in vergelijking met afstelling 1. Tabel 21: overzicht voederbedekking per instelling (Duttlinger et al., 2008) Voederbak instelling Voederbedekking (%) Week 2 74,0 71,3 57,0 34,3 20,6 Week 4 73,1 65,9 62,9 41,9 24,9 Week 7 78,0 67,0 63,7 46,3 24,8 Week 10 78,9 73,9 64,6 45,2 26,1 De resultaten zijn weergegeven in Tabel 21. Van dag 0-28 hadden de biggen gevoederd aan een voederbak met een grotere voederbak opening een significante hogere dagelijkse groei en dagelijkse voederopname. Tijdens dag had een hogere voederbakopening geen effect op de resultaten. Over de totale periode (d0-70) was er bij de varkens met een grotere voederbakopening een significante verhoogde dagelijkse voederopname terwijl de dagelijkse groei en voederconversie niet significant verschilde. Deze data tonen duidelijk het belang aan van voederbakafstelling 57

64 Tabel 22: resultaten bij een verschillende voederbakinstelling (Duttlinger et al., 2008) Voederbak instelling Periode D0-28 Begingewicht (kg) 58,64 58,73 58,36 58,50 58,95 Dagelijkse groei (kg) 0,84 0,84 0,82 0,82 0,81 Dagelijkse voederopname (kg) 2,05 2,03 1,96 1,95 1,95 Voederconversie 2,44 2,42 2,40 2,39 2,42 D28-70 Dagelijkse groei (kg) 0,78 0,81 0,82 0,79 0,79 Dagelijkse voederopname (kg) 2,20 2,24 2,22 2,15 2,16 Voederconversie 2,82 2,77 2,70 2,73 2,74 D0-70 Dagelijkse groei (kg) 0,80 0,82 0,82 0,80 0,80 Dagelijkse voederopname (kg) 2,14 2,15 2,11 2,07 2,07 Voederconversie 2,66 2,63 2,57 2,59 2,61 Duttlinger et al. (2008) stelde als een optimum een voederbakopening van 2.92 cm en een plaatbedekking van 61%. Een bijkomende vuistregel werd gesteld dat de voederplaat licht meer dan de helft is bedekt en dat zich geen voeder in de hoeken ophoopt Verkleining van de partikelgrootte Het malen van de grondstoffen is de algemene standaard in de veevoederindustrie. In de literatuur worden door verschillende bronnen de effecten van deze behandeling beschreven (Chae et al. (1997), Medel et al. (2000), L'Anson et al. (2012), De Jong (2013), (Wondra et al., 1995). Het malen van grondstoffen verkleint de partikelgrootte, vergroot de substraatoppervlakte voor enzyminwerking en beïnvloedt de darm vertering (L Anson et al., 2012). De partikelgrootte in voeders is afhankelijk van verschillende factoren, de ingrediënten, het malen en bij pelleteren. Niet alleen door malen maar ook bij pelleteren wordt de partikelgrootte verkleind. Het effect van pelleteren op de partikelgrootte wordt aangetoond in Tabel 23 (Wolf et al., 2010). 58

65 Tabel 23: effect van pelleteren of verkruimelen op de partikelgrootte van een mengvoeder (Wolf et al., 2010) Maalfijnheid Fijn Grof Zeer grof Pelleteren / verkruimelen Voor Na Voor Na Voor Na Grove partikels ( 1,4mm) (%) 25,60 18,70 48,80 32,60 56,40 46,10 Gemiddelde partikels (<1,4 tot 0,8mm) (%) 17,70 21,70 6,07 9,38 9,39 11,30 Fijne partikels (< 0,8 tot 0,4mm) (%) 12,50 15,40 9,74 17,50 7,10 9,59 Zeer fijne partikels (<0,4mm) (%) 44,20 44,20 35,40 40,50 27,10 33,00 In de studie van Wolf, Rust et al., 2010 is duidelijk te zien dat het aandeel grove partikels zakt na pelleteren in alle drie de maalfijnheden. Na pelleteren nemen de gemiddelde partikels en fijne partikels relatief meest toe in alle 3 de maalfijnheden. De verhoging van zeer fijne partikels is meest uitgesproken wanneer er een zeer grove maalfijnheid was. L Anson testte 2 maalfijnheden namelijk 664µm en 760µm bij gespeende biggen gedurende een periode van 26 dagen. Er was geen significant effect op de technische resultaten. Doch bij de bepaling van de verschillende verteerbaarheden werd vastgesteld dat de verteerbaarheid van energie beter was bij een maalfijnheid van 664µm. Dit kan de stelling bevestigen dat er door fijner te malen een verbeterde enzymwerking en vertering zou zijn. De Jong (2013) testte een maïs gebaseerd voeder met 2 verschillende maalfijnheden nl. 620µm en 352µm uit op gespeende biggen gedurende 21d. Hier werden ook geen verbeterde resultaten vastgesteld. In tegenstelling tot De Jong (2013) vond Healy et al. (1994) wel positieve resultaten. Gespeende biggen werden gedurende een periode van 35 dagen gevoederd met voeders die fijner gemalen zijn, 1 gebaseerd op maïs en 2 gebaseerd op sorghum. Maalfijnheden van 900, 700, 500 en 300µm werden uitgetest en elk dieet werd gepelleteerd. Voor dag 0-14 was er een toename van de dagelijkse groei en een verlaagde voederconversie bij een kleinere maalfijnheid. Deze was significant verschillend. De dagelijkse voederopname was van dag 0-14 niet significant verschillend bij een kleinere maalfijnheid. Van dag nam de dagelijkse voederopname en groei af naarmate het voeder fijner was. De voederconversie was best bij een maalfijnheid van 500µm. Voor de totale periode was er geen significant verschil naar dagelijkse voederopname en groei bij een fijnere maalfijnheid. De voederconversie nam af bij een kleinere maalfijnheid en was best bij een maalfijnheid van 500µm (Tabel 24). 59

66 Tabel 24: effect van de maalfijnheid op de resultaten van gespeende biggen (Haely et al., 1994) Maalfijnheid (µm) Dag 0-14 Dagelijkse groei (g) Dagelijkse voederopname (g) Voederconversie 1,25 1,23 1,07 1,07 Dag Dagelijkse groei (g) Dagelijkse voederopname (g) Voederconversie 1,59 1,56 1,56 1,62 Dag 0-35 Dagelijkse groei (g) Dagelijkse voederopname (g) Voederconversie 1,50 1,46 1,41 1,44 Een vergelijkbare studie werd uitgevoerd door Mavromichalis et al. (2000). Gedurende een periode van 35 dagen werd een kleinere maalfijnheid gevoederd aan gespeende biggen. Tarwe werd fijn gemalen tot 1600, 600 en 400µm en het dieet werd in meelvorm gevoederd. De kleinere maalfijnheid van de tarwe resulteerde in een lagere voederconversie. Deze bevinding bevestigt ook de resultaten van Healy et al. (1994). Het toont ook aan dat de optimale maalfijnheid ergens tussen in ligt. Het is niet zo dat hoe fijner gemalen wordt, de prestaties blijven verbeteren (De Jong 2013). Een studie uitgevoerd bij vleesvarkens werd uitgevoerd door Wondra et al. (1995). In deze studie werd het effect onderzocht van pelleteren met een persmeel van 1000µm of 400µm en de effecten op de resultaten van vleesvarkens. De dagelijkse voederopname en de voederconversie nam af wanneer de maalfijnheid van 1000µm naar 400µm werd gebracht (Tabel 25). De schijnbare verteerbaarheid van droge stof, stikstof en energie nemen toe bij een kleinere maalfijnheid. Een extra gevolg van de verhoogde verteerbaarheden zijn de verminderde excretie van nutriënten in de feces. Droge stof en stikstof excreties waren respectievelijk 26 en 27% lager door het reduceren van de maalfijnheid van 1000µm naar 400µm (Tabel 25). De verbeterde prestaties en hogere verteerbaarheden kunnen nogmaals de stelling bevestigen dat door fijn malen er een groter contactoppervlak is en er meer oppervlakte is voor inwerking van enzymen. Ondanks de vorige opgenoemde voordelen wordt in de praktijk nooit zo fijn gemalen door de verhoogde maalkosten, meer opslagproblemen en het verhoogd risico op maagzweren bij varkens. 60

67 Tabel 25: effect van de maalfijnheid op prestaties, schijnbare verteerbaarheid en excretie van nutriënten in de feces (Wondra et al., 1995) Gemiddelde maaldiameter (µm) Meel Prestaties Dagelijkse groei (g) Dagelijkse voederopname (g) Voederconversie 3,39 3,41 3,43 3,22 Feacale verteerbaarheid (%) Droge stof 79,90 78,90 81,70 84,80 RE 72,60 70,80 76,30 79,50 Energie 77,60 75,80 79,60 84,10 Excretie Droge stof (g/dag) 585,00 603,00 519,00 436,00 Stikstof (g/dag) 19,00 20,00 16,00 14,00 Maaggezondheid maagkeratinisatiescore 1,1 2,4 2,5 3,2 maagzweerscore 1,1 1,2 1,5 1,8 Wondra et al. (1995) voerde hetzelfde onderzoek uit maar pelleteerde de voeders, ook bij de verschillende maalfijnheden. Ook wanneer gepelleteerd werd met een persmeel van een kleinere maalfijnheid (400µm) werd een lagere dagelijkse voederopname en voederconversie vastgesteld (Tabel 26). Wanneer er gekorreld werd steeg de dagelijkse groei gemiddeld 4,7%, en nam de voederopname bij korrel gemiddeld 1,8% af. De voederconversie neemt gemiddeld 2% af door te pelleteren bij een gemiddelde maaldiameter van 1000µm. Bij een gemiddelde maaldiameter van 600µm daalt de voederconversie 9,2% (Tabel 26). Door het pelleteren neemt ook de feacale verteerbaarheid van drogestof en ruw eiwit toe. Er werd ook een score uitgevoerd in dit onderzoek met betrekking tot de maaggezondheid. De maagkeratinisatiescore werd bepaald en de maagzweerscore. Bij gebruik van korrelvoeder nemen deze scores toe. De score neemt relatief het meeste toe bij het grover gemalen voeder. 61

68 Tabel 26: effect van de maalfijnheid en korrelen op prestaties, schijnbare verteerbaarheid en excretie van nutriënten in de feces (Wondra et al., 1995) Gemiddelde maaldiameter (µm) Korrel Korrel Korrel Korrel Prestaties Dagelijkse groei (g) Dagelijkse voederopname (g) Voederconversie 3,32 3,15 3,14 3,01 Feacale verteerbaarheid (%) Droge stof 84,10 85,10 86,10 87,30 RE 79,00 79,80 80,80 83,70 Maaggezondheid maagkeratinisatiescore 2 2,8 3,3 3,4 maagzweerscore 1,2 1,7 1,4 1,9 Bij vleesvarkens werd aangetoond dat door het fijn malen van sojameel (949, 600, 389 en 185µm) de schijnbare ileale verteerbaarheid hoger zou zijn voor essentiële en niet essentiële aminozuren (Fastinger, (2003)). Vilarino (2011) deed onderzoek naar het fijn malen van sorghum. Het fijn malen van sorghum zou een positief effect hebben op de ileale verteerbaarheid. Vilarino (2011) bepaalde de aminozuur gestandaardiseerde ileale verteerbaarheid (SID) in varkens van 55 tot 60kg. De varkens werden gevoederd met een voeder gebaseerd op sorghum met 2 maalfijnheden (421 en 633µm). Het fijner gemalen voeder verbeterde de aminozuur SID behalve van cysteïne en histidine. Dit bevestigd de gestelde hypothese. 62

69 Verbetering van eiwitvertering: ileale verteerbaarheid Ileale verteerbaarheid wordt onderverdeeld in schijnbare, gestandaardiseerde en werkelijke ileale verteerbaarheid. De schijnbare ileale verteerbaarheid wordt berekend door de totale aminozuuropname te verminderen met de totale aminozuuruitstoot. Weergegeven in volgende formule: Schijnbare ileale verteerbaarheid (%)= [( AZ opname AZ uitstoot)/ AZ opname] x 100 Het woord schijnbaar duid erop dat de niet verteerde AZ en de totale endogene verliezen (basaal en specifiek) beide bijdragen tot de totale uitstoot van aminozuren. De basale endogene verliezen bestaan uit de hoeveelheden aminozuren die verloren gaan van het dier zelf en is niet afhankelijk van het voeder die wordt verstrekt. De specifieke endogene verliezen zijn de verliezen bovenop de basale verliezen, deze worden veroorzaakt door een specifiek voederingrediënt zoals bijvoorbeeld concentratie en types van vezels of antinutritionele factoren. Als enkel de totale endogene verliezen worden in mindering gebracht, spreekt men van werkelijke ileale verteerbaarheid. Waardes voor gestandaardiseerde ileale verteerbaarheid worden beïnvloed door gehaltes aan basale endogene verliezen. Eiwit verteerbaarheid bij varkens wordt momenteel bepaald door de ileale verteerbaarheid te meten van aminozuren. De data die beschikbaar zijn, zijn zonder informatie over de techniek waar mee het voeder geproduceerd is. In de literatuur is er nog maar weinig informatie beschikbaar over de invloed van de partikelgrootte en pelleteren van het voeder op de ileale verteerbaarheid van aminozuren. De laatste jaren werd veel aandacht besteed aan de endogene verliezen en hun negatieve invloed op de beschikbaarheid van aminozuren. In een studie uitgevoerd door Lahaye et al. (2007) is het effect onderzocht van de maalfijnheid en het pelleteren van het voeder op de ileale verteerbaarheid en endogene verliezen van aminozuren. Gestandaardiseerde ileale verteerbaarheid (SID), werkelijke ileale verteerbaarheid (TID) en specifieke endogene ileale verliezen (siel) werden bepaald voor 4 behandelingen: 2 maalfijnheden ( 500µm en 1000µm) en 2 gepelletiseerde diëten. De pellets geperst uit het voeder van 500µm, hadden een diameter van 4mm en werden geperst met een matrijs van ofwel 16mm of 20mm dikte. Deze 4 behandelingen werden toegepast op 2 voeders: een tarwe-koolzaad en een mais-soja voeder. De 4 behandelingen werden vergeleken aan de hand van 4 biggen die precaecaal gecanuleerd waren gedurende 4 weken volgens het latijns vierkant principe. De resultaten van deze proef worden weergegeven in Tabel 27 en Tabel

70 Tabel 27: resultaten van het tarwe koolzaad voeder ( Lahaye et al., 2007) Tarwe partikel grootte 1000µm 500µm Tarwe vorm Meel Meel Pellet (16mm)Pellet (20mm) SID (%) N 74,50 74,80 78,10 81,60 Lys 69,10 69,20 74,10 77,50 Thr 69,80 68,20 72,10 76,80 Val 71,70 71,20 75,60 80,00 siel (g/kg DS) N 1,33 1,41 1,54 0,92 Lys 0,46 0,43 0,39 0,31 Thr 0,71 0,71 0,74 0,35 Val 0,50 0,52 0,51 0,30 TID (%) N 79,40 80,00 83,70 85,00 Lys 76,30 76,00 80,30 82,40 Thr 81,40 80,30 84,30 82,70 Val 78,50 78,20 82,20 84,00 SID: gestandaardiseerde ileale verteerbaarheid, siel: specifiek endogene ileale verliezen, TID: werkelijke ileale verteerbaarheid Bij het voeder bestaande uit tarwe en koolzaad was er geen invloed door de maalfijnheid op de SID, siel en TID van stikstof en de andere aminozuren. Wanneer het voeder met een maalfijnheid van 500µm werd gepelletiseerd met de 4/16 matrijs was er geen significant verschil naar N of aminozuur SID maar er was wel een significant verschil in de aminozuur TID. In tegenstelling met de kleine matrijs werd bij de 4/20 matrijs wel een significant verschil vastgesteld in SID en TID bij stikstof en de verschillende aminozuren. Ook werd een reducering vastgesteld van siel van verschillende aminozuren. 64

71 Tabel 28: resultaten van het maïs soja voeder ( Lahaye et al., 2007) Maïs partikel grootte 1000µm 500µm Maïs vorm Meel Meel Pellet (16mm) Pellet (20mm) SID (%) N 63,30 69,50 76,00 73,50 Lys 63,70 69,80 76,80 74,10 Thr 58,40 65,00 71,00 68,00 Val 60,50 66,30 73,20 70,50 siel (g/kg DS) N 3,92 2,10 1,52 2,23 Lys 1,11 0,60 0,27 0,51 Thr 1,19 0,78 0,61 0,81 Val 1,15 0,67 0,45 0,65 TID (%) N 79,80 78,30 82,30 82,90 Lys 78,80 78,00 80,40 81,00 Thr 78,90 78,40 81,50 82,00 Val 77,10 76,00 79,70 79,80 SID: gestandaardiseerde ileale verteerbaarheid, siel: specifiek endogene ileale verliezen, TID: werkelijke ileale verteerbaarheid Bij het maïs soja voeder is er een verbetering vastgesteld van N en aminozuur SID wanneer maalfijnheid van 1000µm naar 500µm werd gebracht. Ook was er een vermindering van de siel zodat de TID niet verschillend was. Verdere verbetering van de aminozuur SID en TID werden vastgesteld bij het pelleteren, zonder een significant effect naar siel bij een verschillende matrijsdikte. 65

72 Verbetering van de zetmeelvertering Het verbeteren van de verteerbaarheid legt vooral de nadruk op de gelificatie bij zetmeel. Zoals al eerder aangehaald zorgt het pelleteren voor gelificatie. In de literatuur worden percentages van 5 tot 20% beschreven. Dit is sterk afhankelijk van verschillende factoren tijdens het persen, ook al eerder besproken. Het gegelificeerd zetmeel zorgt mede voor een goede kwaliteit van de pellet maar ook voor een betere vertering. Door de gelatinisatie is er een betere amylolytische inwerking, vooral doordat de zetmeelgranulen water gaan opnemen en de structuur van de granule verloren gaat. Daardoor is de inhoud meer toegankelijk voor enzymen. Omdat tijdens conditioneren en pelleteren slechts 5-20% gelatinisatie optreedt, zou het effect op een verbeterde zetmeelverteerbaarheid en pelletkwaliteit slechts beperkt zijn. Svihus et al. (2005) vond geen verschil in zetmeelverteerbaarheid bij pluimvee voor en na pelleteren. Kotara et al. (2001) vond dat biggen een hogere zetmeelverteerbaarheid hadden nadat het voeder 2 maal werd gepelleteerd bij een hoge temperatuur. Dit was geassocieerd met een hogere graad van gelatinisatie en betekent dat er een verhoogde zetmeelverteerbaarheid kan zijn bij aangepaste pellet procedures. Andere onderzoekers stelden dat het pelleteren zou zorgen voor afbraak van α-amylase inhibitoren (Svihus et al., 2004). Daarnaast kunnen een verhoogde hoeveelheid aan amylose lipide complexen worden gevormd tijdens het pelleteren en zorgen voor een gereduceerde verteerbaarheid van zetmeel. Dit is al duidelijk aangetoond door de voedering van maïs met een verhoogd aandeel amylose, waarbij de zetmeelinhoud in de feces van ratten duidelijk verhoogde wanneer deze zetmeelbron hitte behandeld was (Svihus et al., 2004). Door deze factoren is het niet mogelijk te zeggen dat er een lineaire relatie bestaat tussen de hoeveelheid aan gelatinisatie en de zetmeelverteerbaarheid. In een studie uitgevoerd door Johnston et al. (1999) werd de invloed bekeken van soort conditionering op de pelletkwaliteit en op de resultaten van gespeende biggen en vleesvarkens. Er zijn 2 types van conditionering toegepast, een standaard conditionering ( 79 C, 10s) en langetijdsconditionering (79 C, 160s). Gespeende biggen hadden een begin gewicht van 11,7 kg, een leeftijd van 37dagen en de proef duurde 28 dagen. Bij de gespeende biggen zag men een toename van de slijtvastheid bij lange tijdsconditionering en een verhoging van het aandeel gegelatiniseerd zetmeel. Dit zorgde voor een afname van de dagelijkse voederopname en een afname van de voederconversie (Tabel 29). 66

73 Tabel 29: het effect van korte en lange tijdsconditionering, slijtvastheid en % gegelatiniseerd zetmeel op de resultaten van biggen (Johnston et al., 1999) Standaard conditionering Lange tijds conditionering Dagelijkse groei (g) 595,00 571,00 Voederopname (g) 979,00 876,00 Voederconversie 1,62 1,53 Gegelatiniseerd zetmeel (% 34,90 38,10 Pelletkwaliteit (PDI) 69,50 92,00 In het tweede experiment uitgevoerd bij vleesvarkens (begingewicht 54kg) was de trend minder duidelijk dan bij het experiment uitgevoerd met biggen. Dezelfde types van conditionering werden gebruikt. Bij lange tijd conditionering was er opnieuw een toename van de slijtvastheid en het percentage gegelatiniseerd zetmeel. De lange tijds geconditioneerde pellets zorgden voor een verhoging van de voederconversie, dit in tegenstelling tot de proef met de gespeende biggen. De groei was licht hoger maar niet significant verschillend (Tabel 30). Tabel 30: het effect van korte en lange tijdsconditionering, slijtvastheid en % gegelatiniseerd zetmeel op de resultaten van vleesvarkens (Johnston et al., 1999) Standaard conditionering Lange tijds conditionering Dagelijkse groei (g) 990,00 994,00 Voederopname (g) 2830, ,00 Voederconversie 2,86 2,99 Gegelatiniseerd zetmeel (% 28,10 34,10 Pelletkwaliteit (PDI) 68,10 73,30 Ook hier kan gesteld worden dat er geen lineair verband is tussen het gehalte aan gegelatiniseerd zetmeel en de resultaten op varkens Invloed naar wateropname en voederopnamesnelheid In de proef uitgevoerd door Ange et al. (2000) wordt het water- en voederverbruik gemeten gedurende 2 weken van een groep biggen, waarbij men een meelvoeder vergelijkt met een gepelleteerd voeder. Bij biggen die op een meelvoeder staan blijkt dat ze een lagere wateropname hebben van 32% dan biggen die een gepelleteerd voeder krijgen. De voederopname was 8% lager bij de biggen op een pellet dieet. Als we de verhouding tussen water- en voederverbruik bekijken zien we dat de water voederverbruik verhouding lager was bij de biggen die voeder in meelvorm krijgen. Tijdens de studie die werd uitgevoerd bekeek men ook het aantal keer dat de dieren de waternippel benaderden volgens het type dieet, hier werd geen correlatie vastgesteld (Tabel 31). 67

74 Tabel 31: gemiddelde dagelijkse water - en voederopname bij meel en pellets ( Ange et al., 2000) Item Meel Pellet Water disappearance, L Week 1 9,11 11,69 Week 2 7,98 10,36 Total 8,65 11,02 Feed disappearance, kg Week 1 2,83 2,50 Week 2 2,82 2,69 Total 2,83 2,60 Water to feed ratio, L/kg Total 3,04 4,21 In een studie uitgevoerd door Laitat et al. (2000) werden gespeende biggen gedurende 47 dagen opgevolgd. Opgedeeld in 2 groepen, een bezetting van 30 en 50 biggen. De biggen hadden de keuze tussen ad libitum korrel-of meelvoedering. De bezettingstijd van de voederbakken, gemiddeld aantal biggen aan de voederbak en voederopnamesnelheid werd gemeten. Tabel 32: Resultaten onderzoek Latait et al., biggen 50 biggen Korrel Meel Korrel Meel Bezettingstijd (%) Aantal biggen 1,7 1,4 2,5 2,7 Dagelijkse voederopname (g/dag) Opname snelheid (g/min) Uit Tabel 32 kan duidelijk worden afgeleid dat er een lagere bezettingstijd is bij de korrel voederbak wanneer er 50 biggen aanwezig zijn in het hok. Onderzoek van Laitat et al. (2004) bevestigt de resultaten van de bezettingstijd. Een hogere opnamesnelheid is bij korrelvoedering vastgesteld. Het eten van korrels neemt minder tijd in beslag. Uit de resultaten van de voederopname kunnen we stellen dat biggen dus blijkbaar een voorkeur hebben voor korrels. Een oorzaak die Laitat et al. (2000) aanhaalt kan de verhoogde verteringsnelheid zijn van korrels. De voederopnamesnelheid wordt ook mee bepaald door de groepsgrootte en het aantal voederplaatsen. 68

75 2.5 Effect van maalfijnheid en pelleteren op het maagdarmmilieu Maagzweren Inleiding Het probleem van maagzweren bij varkens is al lang bekend. Tot op vandaag is de ziekte nog altijd een probleem in de varkenshouderij (Friendship, 2003). Alom bekend is dat een fijn gemalen dieet de voederconversie verlaagd (Millet et al., 2012). Maar ook verhoogt een fijngemalen dieet het risico op de vorming van maagzweren, ook factoren zoals huisvesting, stress en het gebruik van onstekingsremmers kunnen de prevalentie hiervan verhogen (Mößeler et al. (2010), Millet et al. (2012)). Sterfte door inwendige maagbloedingen als gevolg van de maagzweren leidt tot economische verliezen op varkensbedrijven. Technologische behandelingen die worden uitgevoerd zoals het pelleteren en kruimelen van het voeder kunnen ervoor zorgen dat de partikelgrootte van voeder wordt verkleind (Wolf et al., 2010). Daarom kan men aannemen dat door het pelleteren of kruimelen het risico op maagzweren wordt vergroot. Maagzweren werden voorkomen door een grover gemalen voeder, in de vorm van meel te verstrekken zonder de samenstelling ervan te wijzigen (Grosse Liesner et al., 2009). Het voorkomen van maagzweren wordt in de literatuur ook vaak gelinkt aan de infectie met H. suis (Mößeler et al., 2010). Het voorkomen van deze bacterie in varkensslachthuizen varieert van 60 tot 80%. De invloed van de voederstructuur op de H. suis infectie is nog niet onderzocht geweest, toch er werd een lager aantal positieve urease testen vastgesteld (als een indicator voor H. suis) als men een grof gemalen meel voeder gaf (Millet et al., 2012) Oorzaak Uit vorige studies is gebleken dat door een fijn gemalen en gepelletiseerd voeder de maagsappen meer vloeibaar zijn (Canibe, 2005) en dat de ph niet verschillend was in de verschillende zones van de magen (Mößeler et al., 2010). Een grof gemalen dieet die dezelfde samenstelling had, leidde tot een meer gelaagde ph verdeling in de maag. De hoogst gemeten ph waardes werden gemeten in de corpus van de maag, dit is het gebied waar 98% van de maagzweren voorkomen. De laagste ph waardes werden gemeten in de 69

76 fundus van de maag. De grootste verschillen werden gevonden bij het vergelijken van een grof gemalen dieet en fijn gemalen gepelletiseerd dieet (Grosse Liesner et al., (2009), Mößeler et al. (2010)). In de studie uitgevoerd door Mößeler et al. (2010) werd de nadruk gelegd op de invloed van fijn gepelleteerd voeder op het maagdarm mileu. Meer bepaald werden de ph waardes in de verschillende zones van de maag gemeten. Figuur 30: delen van de maag (Möβler et al., 2014) Er werden 4 diëten vergeleken: grof meel, fijn meel, fijn gemalen gepelletiseerd en grof gemalen gepelletiseerd. Ook hier werd vastgesteld dat als men een fijn gemalen, gepelletiseerd dieet geeft dat de maaginhoud vloeibaarder is. Vooral in de zones pars nonglundataris en pylorus (Tabel 33) is de maaginhoud vloeibaarder. Er is ook geen gelaagde ph verdeling (Tabel 33). 70

77 Tabel 33: drogestofinhoud, ph en chloride inhoud van de maaginhoud van biggen per maalfijnheid en fysische vorm (Möβler et al., 2010) Meal diet Pelleted diet Finely ground (FM) Coarsely ground (CM) Finely ground (FM) Coarsely ground (CM) Dry matter (5%) PN 31,40± 4,59 33,30± 1,99 9,40± 6,75 25,60± 5,64 CA 31,20± 1,03 33,30± 1,88 25,10± 3,46 26,90± 3,03 PU 27,70± 3,26 26,70± 3,81 26,00± 3,45 25,50± 2,19 PY 24,40± 1,85 26,00± 3,49 9,82± 6,62 23,30± 2,51 ph PN 4,47± 0,24 4,94± 0,31 4,49± 0,37 4,36± 0,39 CA 4,33± 0,11 4,76± 0,30 4,43± 0,63 4,15± 0,25 PU 3,66± 0,73 3,55± 0,79 4,44± 0,61 3,07± 0,63 PY 3,29± 0,47 4,14± 0,52 4,49± 0,37 3,80± 0,18 Chloride (mg/g fm) PN 1,28± 0,53 1,31± 0,22 3,25± 1,05 2,20± 0,47 CA 2,10± 0,60 1,71± 0,36 3,36± 0,84 3,00± 0,24 PU 3,53± 0,35 3,39± 0,63 3,27± 1,16 3,94± 0,22 PY 3,69± 0,39 2,97± 0,50 3,03± 1,70 3,41± 0,24 In deze studie is de Cl secretie gemeten, deze is weergegeven in Tabel 34. In Tabel 34 zien we duidelijk dat de groep met gepelletiseerde diëten ( FP en CP) een hogere Cl secretie heeft. De hogere Cl secretie is het gevolg van een verhoogde HCl secretie die mogelijks wordt verklaard door een hogere mengingsgraad in de maag als gevolg van een meer waterige maaginhoud. Door de hogere mengingsgraad zien we dat er een hogere ph is in het fundusgebied van de maag ( 4,44 bij pellet ten opzichte van 3,66 bij het meel dieet, Tabel 33), hierdoor wordt de HCl productie niet geremd. Dit kan de hoge productie van Cl verklaren bij de gepelletiseerde diëten. Tabel 34: Cl secretie volgens dieet (A. Möβler et al., 2010) De hogere productie van Cl bij biggen die een fijn gemalen gepelletiseerd dieet kregen leidt evenwel niet tot een lagere ph, maar tot een hogere ph. Er is geen correlatie tussen de ph en de Cl concentratie vastgesteld dus kan men veronderstellen dat er andere mechanismes zijn zoals de uitwisseling van Cl en HCO - 3. Dit is beschreven voor de cellen in het fundus gebied van de maag. Uit deze studie werd besloten dat het niet de lage ph is dat voor wijziging zorgt in de mucosa van de pars nonglundataris. 71

78 Verklaring Als hypothese wordt gesteld dat door de vloeibaardere maagsappen, de zure maagsappen zoals HCl continu in contact zijn met de zweer gevoelige mucosa van de pars nonglundataris (Friendship, 2003). Door de ulcera (maagzweer) daalt de proliferatieve (aanmaken van nieuwe cellen) activiteit van de epitheelcellen in het distale ( naar het maaglumen toe) deel van de tubuleuze maagklieren. Daarom kan er geen gelijke tred worden gehouden met de afstoting van mucosa cellen. Dit leidt tot een dalende mucusproductie en tot het ontstaan van erosie in de maagmucosa. Onder deze omstandigheden is het niet meer mogelijk om de ph gradiënt te behouden tussen maaglumen en bloedplasma. Het transmucosa potentiaal ( normaal mv negatief) daalt en er treedt sterke diffusie op van H + ionen vanuit het maaglumen naar de mucosa. Een lagere ph in de mucosa heeft als resultaat een dalende synthese- en secretie-activiteit van de nog resterende mucusproducerende cellen. Onder deze omstandigheden neemt de afgifte van histamine toe. Dit leidt tot vasodilatatie en dus ook een toenemende doorbloeding van de maagmucosa en stimulatie van zuurafscheidende wandcellen van de tubuleuze fundusklieren. Op deze manier ontstaat een vicieuze cirkel, en kan uiteindelijk leiden tot acute, chronische maagbloeding (Fremaut, 2013) Invloed van maalfijnheid De maalfijnheid van het voeder heeft een belangrijke invloed op het voorkomen van maagweren bij varkens. Dit wordt beschreven door Mavromichalis et al. (2000) en Wondra et al. (1995). In de studie uitgevoerd door Mavromichalis et al. (2000) werden 160 vleesvarkens met een gemiddeld gewicht van 67 kg gebruikt. Er werden 3 inhoudelijk dezelfde voeders verstrekt maar met een maalfijnheid van 400, 600 of 1300µm gebruikt. De magen van de varkens werden gescoord op afzetting van keratose (erosie) en op het voorkomen van maagzweren. De keratinisatie scores vergrootten wanneer de maalfijnheid verkleinde van 1300 naar 600µm en 400µm. Het voorkomen van maagzweren was alleen significant verschillend wanneer de maalfijnheid 400µm was (Tabel 35). 72

79 Tabel 35: effect van de partikelgrootte op het voorkomen maagkeratinisatie en maagzweren (Mavromichalis et al., 2000) Maalfijnheid (µm) Maag keratinisatie Aantal observaties Normaal Mild Gemiddeld Ernstig Maagzweren Aantal observaties Normaal Erosie Maagzweer Ernstige maagzweer Een gelijkaardige studie uitgevoerd door Wondra et al. (1995) kwam ook tot gelijkaardige conclusies. Een reductie van de maalfijnheid leidde tot een verhoging van het voorkomen en de ernstigheid van maagzweren. De voedervorm en maalfijnheid leidde tot een verhoging van de keratinisatie. Bij 1 varken van de 80 op het meeldieet kwam een maagzweer voor terwijl op het korreldieet waren dit 7 van de 80 varkens, doch niet significant verschillend. Wanneer de maalfijnheid verlaagd werd van 1000 naar 400µm steeg de prevalentie van maagzweren van 2 naar 11. Het voorkomen van maagzweren en/of de ernstigheid van keratinisatie wordt beïnvloed door de voedervorm en maalfijnheid Maagzweren in relatie tot groeisnelheid Verschillende onderzoekers hebben de relatie onderzocht tussen groeisnelheid en maagletsels bij het slachten. Meestal stelde men geen relatie vast tussen deze 2 factoren, behalve als de letsels ernstig waren en chronisch (Friendship, 2003). Varkens met een slokdarmvernauwing of bloedarmoede kunnen trager groeien, maar komt evengoed voor bij varkens met een hoge groei. 73

80 3 Materiaal & Methoden 3.1 Ligging proefbedrijf Het bedrijf is gelegen te Aalter, Lotenhulle in een gebied met een hoge varkensdensiteit. Het bedrijf telt 150 zeugen en bijhorende batterijen. De biggen worden afgemest op het eigen vleesvarkensbedrijf dat ook gelegen is in Lotenhulle, gescheiden van het zeugenbedrijf. Met het tweede bedrijf is men volledig gesloten. Het bedrijf hanteert een 3 wekensysteem. De zeugen worden aangekocht en zijn van het type Toppigs 20. Verder is er nog een akkerbouw tak van 17ha. Figuur 31: luchtfoto proefbedrijf 74

81 3.2 Proefopzet Dieren De biggen die op het bedrijf worden geproduceerd zijn afkomstig van een Toppigs 20 zeug waarbij een kruising werd gemaakt met een piétrain beer. In het experiment gebruiken we een groep van 270 biggen die ongeveer 24 dagen oud zijn bij spenen. In de proef zijn er 3 behandelingen getest nl. meel, korrel en kruimel met 3 herhalingen Voorbehandeling biggen Twee dagen na de geboorte worden de staarten gecoupeerd en krijgen de biggen een injectie met ijzer (1cc). Het gebruikte product is Uniferon 200mg/ml. Ook wordt op dit tijdstip gecastreerd. Op de leeftijd van 24 dagen worden de biggen gespeend, na het spenen krijgen de biggen volgende behandelingen: - Vaccinatie tegen mycoplasma hyopneumoniea met 2cc Suvaxyn M. hyo - Ontworming, er wordt een mengeling gemaakt van 50cc Levimasole kela 100mg/ml en 10cc Stresnil (azoperenum 40mg/ml). Van dit mengsel wordt 0,5cc ingespoten - Sanitel oornummer In de kraamstal wordt bijgevoederd vanaf dag 2 tot dag 10 met een kunstmelkvervanger. In deze kunstmelkvervanger is bloedplasma aanwezig. Vanaf dag 10 wordt de kunstmelk vervangen door een prestarter Zoom Plasma Strucs. Deze prestarter bevat ook bloedplasma (INVE België) Selectie van de biggen In proef 1 is er gespeend op 7 juli 2014 met biggen die geboren zijn op 12 en 13 juni 2014 en ongeveer 24 dagen oud. 180 biggen werden gewogen. De weegschaal is tot op 0,1 kg nauwkeurig. De biggen werden geselecteerd tussen de 5 en 9 kg en werden voorzien van een oornummer. De gewichten van elke big werden genoteerd en verdeeld over de hokken zodat er een homogeen opzetgewicht was. De zeugen en bargen zijn gescheiden gehouden. Biggen van eerste worpszeugen werden niet meegenomen in de proef. De proef bevat de 3 behandelingen met 2 herhalingen (Figuur 32). De overige hokken werden opgevuld met biggen die niet zijn meegenomen in de proef (rest). 75

82 4 Korrel (15) 5 Kruimel (15) 12 Meel (15) 13 Kruimel (15) 3 Korrel (15) 6 Kruimel (15) 11 Meel (15) 14 Kruimel (15) 2 Rest (...) 7 Meel (15) 10 Korrel (15) 15 Rest (...) 1 Rest (...) 8 Meel (15) 9 Korrel (15) 16 Rest (...) Voederbak Deur Ventilator Figuur 32: schema proefopzet proef 1 In proef 2 werd maar 1 compartiment gebruikt. 90 biggen werden gespeend op 17 oktober. In deze proef zijn ook de 3 behandelingen getest. 4 Kruimel (15) 5 Korrel (15) 3 Kruimel (15) 6 Korrel (15) 2 Meel (15) 7 Rest (...) 1 Meel (15) 8 Rest (...) Figuur 33: schema proefopzet proef 2 76

83 3.2.2 Hoksituatie Er wordt gewerkt met 2 afdelingen waar telkens 8 hokken aanwezig zijn. 12 hokken zijn gebruikt voor de proef. De overige hokken werden opgevuld met restbiggen die niet zijn opgenomen in de proef. De afmeting van 1 afdeling is 15m lang en 4m breed en 1 hok meet 3,75m bij 1,5m. In totaal heeft men een oppervlakte van 5,63 m² per hok. Volgens het koninklijk besluit van 15 mei 2003 mag er een wettelijke hokbezetting toegepast worden van 18,8 biggen per hok. In de proef werden 15 biggen per hok geplaatst, wat ruim voldoet aan de wettelijke hokbezetting. In de afdeling is er plafondventilatie aanwezig met op het einde van de afdeling een ventilator. Tabel 36: minimumnormen vereiste oppervlakte biggen ( bron: koninklijk besluit 15 mei 2003) Gemiddeld diergewicht Vereiste oppervlakte Tot 10 kg 0,15 m²/dier 10 tot 20 kg 0,2 m²/dier 20 tot 30 kg 0,30 m²/dier De voederbak die werd gebruikt is een combi voederbak. Water en voeder zijn samen aanwezig maar in een aparte trog. Het licht werd de 1 ste week s nachts ingeschakeld zodat de biggen de voederbak goed zouden vinden, overdag is er natuurlijke belichting via een venster op het einde van de afdeling. Proef 2 is identiek aan proef 1 maar met 1 compartiment en 6 hokken Voederschema De groep van 180 biggen krijgt de eerste 14 dagen speenstarter in meel, kruimel of korrelvorm. In dit dieet is preventief zinkoxide aanwezig (2000ppm). Zink in hoge dosissen bevordert de darmgezondheid en heeft een antibacteriële werking. Op deze manier wordt er bespaard op antimicrobiële middelen in het kader van resistentieproblematiek. De eerste 2 dagen wordt gezorgd voor een geleidelijke overgang. Een mengeling van Zoom Plasma en speenstarter werd gemaakt. In totaal wordt 0,5kg/dier Zoom Plasma na het spenen gegeven in mengeling met speenstarter. Het voeder was gedoseerd in zakgoed van 25kg, op die manier kon de voederopname gemakkelijk worden bijgehouden. Na 14 dagen wordt een startervoeder verstrekt. De samenstelling van de 2 diëten kan men terugvinden in Bijlage 3. Na 46 dagen, wanneer de biggen een leeftijd bereiken van 70 dagen, loopt de proef af. De biggen worden op een commercieel voeder overgeschakeld wat 77

84 normaal gebruikt wordt op het landbouwbedrijf. Het meel werd geproduceerd waarbij de grondstoffen apart gemalen worden met een hamermolen (340 pk, capaciteit ton/uur) met een toerental van 3000 tr/min en een zeef van 4mm (Figuur 35). Als de grondstoffen gemalen zijn worden deze gemengeld. De korrel werd geperst met een stoompers (temperatuur bij persen had een range van 50 tot 55 C), Figuur 34. Er wordt een matrijs gebruikt van 4mm. Na het pelleteren worden de pellets gekoeld en gezeefd. Om de kruimels te produceren werden na afkoeling de korrels verkruimeld. De koude korrels worden tussen 2 rollen gebracht die tegen elkaar indraaien. Figuur 34: afbeelding pers Figuur 35: afbeelding hamermolen (Voeders Algoet) Wegingen Proef 1 Om een goed overzicht te hebben op de groei werd bij de voederomschakeling op 14 dagen een tussenweging gedaan. Op dag 45 werd de eindweging uitgevoerd. De voederopname werd gedurende de gehele proef bijgehouden. Het totale voederverbruik werd gemeten bij elke weging, dus op 14 en 45 dagen na spenen. 78

85 Proef 2 In proef 2 werden 3 wegingen uitgevoerd, op dag 7, 14 en op dag 45 de eindweging. Er werd een tussenweging gedaan op 7 dagen om na te gaan of de biggen sneller starten op meel, korrel of kruimel na spenen. Het voederverbruik werd ook gemeten telkens een tussenweging plaatsvond. Biggen en restvoeders werden gewogen met een bascule nauwkeurig tot op 0.1 kg. 3.3 Mestscore In proef 1 en 2 werd gedurende 2 weken om de 2 dagen een score gegeven aan de mest. Een cijfer van 1-5 werd toegekend op basis van het visuele uitzicht van de mest. Plattere mest kreeg de laagste score, vaste mest de hoogste. Een overzicht van de resultaten is te vinden in Bijlage Staalnames Stalen van het voeder werden verzameld om het vochtgehalte te bepalen. Er werd een staal genomen bij de verschillende stappen van het productieproces: - Persmeel - Persmeel na conditioneren - Warme korrel vlak na persen - Afgekoelde korrels - Kruimels Een overzicht van de vochtgehaltes is bijgevoegd in Bijlage Medicatie Preventief werd 2000ppm zink toegevoegd aan het voeder. Dit gebeurde via het product Zincoveto. Zincoveto bevat zinkoxide, deze bestaat voor 80% uit zink. Voor het gemedicineerde voormengsel Zincoveto dient er 2,3kg/ton te worden toegevoegd om tot een dosering te komen van ± 2000ppm Zn (± 1850 ppm Zn uit het gemedicineerd voormengsel en ±100 ppm zink in het voeder). Indien er problemen waren werden de biggen behandeld met een passende medicatie. Een medicatieoverzicht is terug te vinden in Bijlage 4. 79

86 3.6 Bepaling slijtvastheid en hardheid Slijtvastheid De slijtvastheid werd bepaald aan de hand van een Holmentester (Figuur 36). 100g gezeefde pellets worden afgewogen en in een bakje gebracht met een zeefopening gelijk aan 4mm. Het bakje met de pellets wordt in de Holmentester gebracht die de pellets pneumatisch rondstuurt gedurende 1 minuut. Na 1 minuut wordt de inhoud terug gewogen. Het gewicht van de pellets na de test is gelijk aan de slijtvastheid of PDI. Deze waarde werd bepaald voor de speenstarter en starter, telkens van de warme en koude korrel. Figuur 36: holmentester Hardheid De hardheid van een pellet werd bepaald aan de hand van een Kahl-hardheid tester (Figuur 37). Dit is een apparaat waarin de pellet wordt ingebracht en er een mechanische druk wordt uitgeoefend. De hoeveelheid mechanische kracht die kan worden uitgeoefend tot dat de pellet breekt is een maat voor de hardheid van de pellet. Deze waarde is uitgedrukt in kahl. Deze bepaling werd uitgevoerd voor de speenstarter en starter telkens voor de warme en koude korrel. Elk staal werd 12 keer getest, waarbij de hoogste en de laagste geschrapt werd. Van de 10 overgebleven waardes werd het gemiddelde en standaarddeviatie berekend. 80

87 Figuur 37: kahl-hardheid tester 3.7 Data analyse Voor de verwerking van de resultaten werd het programma Statistica gebruikt. Er wordt gewerkt op 5% significantie-niveau. Om het gemiddelde gewicht, groei, en voederopname van de verschillende behandelingen te kunnen vergelijken, werd eerst de normaliteit en variantie getest. Voor de parameters die voldeden aan de eis van normaliteit en variantie, kon een One-way ANOVA uitgevoerd worden. Aan de hand van post hoc testen nl Tukey, kan bepaald worden voor welke behandelingen de resultaten significant verschillend zijn. Naast de One-way ANOVA werd ook de Factorial ANOVA gebruikt om de invloed van opzetgewicht en behandeling op de resultaten na te gaan. Dit werd ook gebruikt om invloed van geslacht en behandeling op de resultaten na te gaan. 81

88 4 Resultaten en bespreking 4.1 Uitgevallen biggen In Tabel 37 zijn de gegevens samengevat van de biggen die uit de proef werden genomen. De voornaamste reden wanneer biggen uit de proef niet werden meegerekend is bij sterfte of als ze een groeiachterstand kenden. De voederopname werd gecorrigeerd voor de biggen die zijn uitgevallen. Hiervoor werd de totale voederopname gecorrigeerd met de voederopname van de biggen die uit proef genomen werden. De voederopname van de biggen die uit proef genomen werden werd berekend op basis van de gewichtstoename en de voederconversie. Big 445 had een startgewicht van 5,6 kg. Na 14 dagen was het gewicht 6,3 en op dag 45 11,3 kg. Deze heeft dus een duidelijke groeiachterstand en werd daarom niet meegerekend in de resultaten. Om dit te doen moet de voederopname gecorrigeerd worden. Er wordt een gemiddelde voederconversie van 1,5 gebruikt. Als we de voederconversie vermenigvuldigen met de gewichtstoename van 0,7 kg is er een voederopname geweest van 1,05 kg. In de periode van dag wordt de voederconversie vermenigvuldigd met een gewichtstoename van 5kg, wat resulteert in een voederopname van 7,50 kg. Samengeteld was er een voederopname van 8,55 kg. Dit werd verminderd van de voederopname bij het hok waar de big aanwezig was. Tabel 37: uitgevallen biggen Big Startgewicht (kg) Hok 111 6,6 3, korrel 61 7,8 6, kruimel 66 Sterfte 25/7 (7,0 kg) 14, kruimel 58 7,7 12, meel 455 6,5 3, kruimel 445 5,6 5, korrel Door het geringe aantal biggen die uitgevallen zijn kunnen geen conclusies worden getrokken naar de sterfte die voorkomt per behandeling. 82

89 4.2 Mestscore In Tabel 38 worden de resultaten weergegeven per behandeling en per week. Tabel 38: Mestscore volgens behandeling en week Score dag 1-7 Score dag 8-11 Score d1-11 Korrel 3,11 ± 0,86 4,08 ± 0,88 3,35 ± 0,66 a a a Kruimel 3,83 ± 0,17 4,25 ± 0,00 4,00 ± 0,10 a a a Meel 3,28 ± 0,10 3,92 ± 0,92 3,53 ± 0,15 a a a a: cijfers met dezelfde letter in een kolom duiden op geen significant verschil (P <0,05) Voor de 3 behandelingen is de score tijdens de eerste week lager dan in de 2e week. Dit verschil is het grootste voor korrel, gevolgd door meel en kruimel. Deze resultaten zijn normaal want in de eerste week na spenen is er altijd een speen dip (Pluske et al., 2007). Dit kan leiden tot plattere mest. Tussen de verschillende behandelingen werd geen significant verschil vastgesteld. De gemiddelde score van d1-11 is voor de behandeling met korrel het laagste. Een mogelijke verklaring voor de lagere mestscore bij korrel kan zijn door de verhoogde wateropname wat aangetoond is door Ange et al. (2000). Hier werd een verhoogde wateropname vastgesteld van 32% ten opzichte van meelvoedering. Ook toonde Laitat et al. (2000) aan dat biggen een voorkeur hebben voor korrels. Er was een hogere opnamesnelheid bij korrel in vergelijking met meel. Dit zou kunnen verklaren waarom er in de eerste week een lagere mestscore was bij korrel. Door veel voeder ineens op te nemen kan dit nefast zijn voor de vertering en resulteren in plattere mest. In onderzoek uitgevoerd door Gaudré (2014) werd de mestscore opgevolgd bij biggen die een korrelvoeder of een meelvoeder kregen. Elk voeder is ook uitgetest in een verschillende hygiëne conditie. In dit onderzoek is er geen significant verschil vastgesteld in mestscore tussen korrel en meel voedering. 83

90 4.3 Resultaten voeder Tabel 39: overzicht resultaten vochtgehalte Speenstarter Vochtgehalte (%) Persmeel 10,7 Met stoom 12,1 Warme korrel 11,5 Koude korrel 10,4 Kruimel 10,4 Starter Persmeel 11,2 Met stoom 12,4 Warme korrel 11,7 Koude korrel 11,2 Kruimel 11,2 Eerst werd het vochtgehalte bepaald (Tabel 39). Het speenstartermeel dat gevoederd werd en ook gebruikt werd om te persen had een gemiddeld vochtgehalte van 10,7%. Het starterpersmeel had een gemiddelde vochtigheid van 11,2%. Als men stoom toevoegde aan het persmeel leidde dit tot een gemiddelde toename van 1,3% vocht. Gemiddeld bij de twee voeders is het vochtgehalte van koele korrel en kruimel 10,8%. De koude korrel heeft een gemiddelde slijtvastheid van 94.56% (Tabel 40). De resultaten bekomen voor slijtvastheid zijn bepaald met een Holmen pellet tester. Volgens Eeckhout, 2013 is er een goede slijtvastheid wanneer er een een afslijting van < 3%, matige afslijting > 3% en een slechte afslijting > 5%. Deze richtcijfers zijn van toepassing bij een Pfost pellet tester. De cijfers bekomen in deze proef zijn van een Holmen pellet tester. Dit is een agressievere behandeling. Er worden lagere waardes bekomen voor de slijtvastheid dan bij de pfost methode. Tabel 40: resultaten slijtvastheid en hardheid Slijtvastheid (%) Hardheid (Kahl) Speenstarter Koude korrel 94,76 8,6 ± 2,55 Starter Koude korrel 94,37 8,9 ± 1,74 De voeders in deze proef zijn gebaseerd op tarwe en gerst. Een hogere pellet kwaliteit (slijtvastheid) werd ook bekomen door Briggs et al. (1999) en Abdollahi et al. (2013) wanneer een tarwe gebaseerd voeder ten opzichte van een maïs gebaseerd werd vergeleken. Ook het hoge eiwitgehalte in de voeders van deze proef hebben een positieve invloed op de pellet kwaliteit (Buchanan en Moritz, 2009). 84

91 4.4 Resultaten In onderstaande tabel wordt een algemeen overzicht van de resultaten weergegeven. Tabel 41: algemeen overzicht resultaten Periode 1: dag 1-14 Meel Korrel Kruimel Gem. opzetgewicht (kg) 6,99 ± 0,91 7,00± 0,89 6,99 ± 0,90 Gem. gewicht na 14 dagen (kg) 9,00 ± 1,20 9,11 ± 1,30 8,98 ± 1,34 Groei (g/big/dag) 143 ± ± ± 58 a a a Voederopname per big per dag (gr) 244 ± ± ± 35 a a a Voederconversie 1,70 1,47 1,62 Periode 2: dag Gem. gewicht na 14 dagen (kg) 9,00 ± 1,20 9,11 ± 1,30 8,98 ± 1,34 Gem. gewicht na 45 dagen (kg) 24,51 ± 3,33 24,60 ± 3,72 24,61 ± 3,81 Groei (g/big/dag) 500 ± ± ± 95 a a a Voederopname per big per dag (gr) 783 ± ± ± 71 a a a Voederconversie 1,57 1,50 1,40 Periode: dag 1-45 Gem. opzetgewicht (kg) 6,99 ± 0,91 7,00± 0,89 6,99 ± 0,90 Gem. gewicht na 45 dagen (kg) 24,51 ± 3,33 24,60 ± 3,72 24,61 ± 3,81 Groei (g/big/dag) 389 ± ± ± 73 a a a Voederopname per big per dag (gr) 616 ± ± ± 60 a a a Voederconversie 1,58 1,49 1,43 a: cijfers met dezelfde letter binnen een rij duiden op geen significant verschil (P <0,05) 85

92 Cijfers relatief Bespreking Voor de bespreking van de resultaten wordt er gewerkt met 2 grote perioden: dag 1-14 en dag Deze 2 perioden zijn opgedeeld op basis van de overschakeling van speenstarter naar startervoeder Periode dag 1-14 In de eerste 2 weken na spenen is de voederopname bij korrel en kruimel respectievelijk 9,9 en 5,6 % lager dan de controlegroep meel. Dit verschil is niet significant. Opmerkelijk bij korrel wordt een hogere dagelijkse gewichtstoename gerealiseerd van 5% (niet significant). Verder was er geen verschil in dagelijkse gewichtstoename tussen de behandelingen. Als gevolg van de hogere dagelijkse gewichtstoename en de lagere voederopname is de voederconversie voor de korrelbehandeling 14% lager dan voor de meelbehandeling. Ook bij kruimel is de voederconversie 5% lager in vergelijking met meel. Dag % 100% Meel Korrel 90% Kruimel 80% Groei Voederopname Voederconversie Figuur 38: resultaten dag 1-14 De lagere voederconversie door een lagere dagelijkse voederopname de eerste 2 weken na spenen wordt bevestigd in de literatuur. De 5% hogere dageijkse gewichtstoename in de eerste 2 weken na spenen bij korrel kan worden bevestigd in het overzicht van de resultaten beschreven in de literatuur. In het literatuuroverzicht is er een gemiddelde toename in dagelijkse gewichtstoename bij korrelvoedering van 16,7%. In de huidige proef zien we ook een hogere dagelijkse gewichtstoename de eerste 14 dagen, doch niet zo uitgesproken als in de literatuur. In de 86

93 literatuur worden hiervoor verschillende verklaringen aangehaald. Onderzoeken uitgevoerd door Healy et al. (1994), Mavromichalis et al. (2000) tonen aan dat een gereduceerde partikelgrootte een verbetering geeft in dagelijkse groei. De verkleining van de partikelgrootte door het pelleteren is bevestigd door Wolf et al., De verhoging van de de dagelijkse gewichtstoename door gelificatie van zetmeel kan hier niet bevestigd worden. Kruimels waarbij het gehalte aan gegelificeerd zetmeel gelijk is als bij de korrels leveren niet dezelfde groeiverbetering op. Ook in de literatuur kan er geen bevestiging gegeven worden dat de groeiprestaties verbeteren door een verhoogd gehalte aan gegelificeerd zetmeel omdat dit meestal beperkt blijft (Kotara et al., 2001). Johnston et al. (1999) onderzocht of het gehalte aan gegelificeerd zetmeel in voeders een invloed had op de resultaten van gespeende biggen. Een hoger gehalte aan gegelificeerd zetmeel werd bekomen door lange tijdsconditionering. Dit leidde tot een hogere slijtvastheid, lagere voederopname en een lagere voederconversie. Echter kon geen verbetering worden vastgesteld naar dagelijkse gewichtstoename. Een lagere voedervermorsing kan een verklaring zijn voor de hogere dagelijkse gewichtstoename bij de korrelbehandeling de eerste twee weken na spenen. Als er meer voeder effectief wordt opgenomen kan dit in een betere dagelijkse groei resulteren. 87

94 Cijfers relatief Periode dag Vanaf dag krijgen de biggen een startervoeder in meelvorm, korrelvorm of kruimelvorm. Het verschil in dagelijkse gewichtstoename tussen de behandelingen is in deze periode kleiner dan in de eerste periode. Opnieuw is er een lagere voederopname bij korrel en kruimel, respectievelijk 5% en 10% minder. Er werden geen significante verschillen gevonden. Een logisch gevolg van de lagere voederopnames is dat de voederconversie met 4% afneemt bij korrel en met 11% afneemt bij kruimel. Deze resultaten voor korrel en meel worden ook bevestigd in de literatuur. Gemiddeld werd in de literatuur een verlaging van 6% in voederopname gevonden door het gebruik van korrel in plaats van meel. De verlaging van de voederopname bij korrel met 5% komt dus goed overeen met de beschikbare literatuurgegevens. Dag % 100% Meel Korrel 90% Kruimel 80% Groei Voederopname Voederconversie Figuur 39: overzicht resultaten dag Het verschil in dagelijkse gewichtstoename tussen de behandelingen is beperkter in vergelijking met de eerste periode van dag Ook in de overzichtsgegevens van de literatuur is het verschil in dagelijkse gewichtstoename tussen korrel en meel beperkter in deze periode. In de eerste twee weken na spenen is er een verschil in groei van 16,7%. Vanaf 14d na spenen tot einde van de proef is het verschil in groei 4,4%. 88

95 Cijfers relatief Periode dag 1-45 Over de totale proefperiode van dag 1-45 worden de resultaten van dag verder bevestigd. De voederopname bij korrel en kruimel neemt respectievelijk 5 en 9% af (niet significant). De voederconversie daalt bij korrel met 6% en bij kruimel met 10%. Dag % 100% Meel Korrel 90% Kruimel 80% Groei Voederopname Voederconversie Figuur 40: overzicht resultaten dag 1-45 De resultaten in deze proef komen vrij goed overeen met de bevindingen in het literatuuroverzicht. De trend van een lagere voederconversie is ook in deze proef aanwezig. Ook hier moet dus een verklaring zijn voor de lagere voederconversie. De lagere voederopname kan het gevolg zijn van minder vermorsing bij pellets en kruimels. Dit wordt aangetoond bij Medel et al. (2003). Een belangrijke factor hierbij is de afstelling van de voederbak (Duttlinger et al., 2008). In de proef werd dit ook duidelijk ervaren. Er is een groot verschil in afstelling van de voederbakken tussen de verschillende behandelingen. Voederbakken met korrel en kruimel hebben een veel betere doorstroming en moeten dus nauwer afgeregeld worden dan voederbakken met meel. Een lagere voederopname bij de korrelbehandeling kan mogelijks worden verklaard dat door pelleteren de deeltjes verkleinen (Wolf et al., 2010). Een lagere voederopname bij biggen in de periode van d14-35 na spenen gevoederd met voeder met een kleinere maalfijnheid werd aangetoond door Healy et al. (1994). De lagere voederconversie van kruimel ten opzichte van korrel is opvallend, respectievelijk 1,43 en 1,49. Door Pluske et al., 2007 wordt beschreven dat pellets van een grotere diameter (3,2mm) en kruimels betere resultaten geven naar voederconversie en dagelijkse groei. Dit kan worden bevestigd door de resultaten. 89

96 Het verschil in dagelijkse gewichtstoename van d1-45 is niet significant. De stellingen die in de literatuur beschreven zijn die een betere groei geven door verbetering van de verteerbaarheid door gelificatie, verkleining van de partikelgrootte of door verbetering van de eiwitverteerbaarheid kunnen in deze proef niet worden bevestigd. 90

97 4.4.2 Invloed van het opzetgewicht Evolutie van het gewicht per gewichtsklasse Elke behandeling telt 90 biggen. De gewichten van deze 90 biggen worden gerangschikt van klein naar groot om het onderscheid te kunnen maken tussen lichte, middelzware en zware biggen. In alle behandelingen zijn de eerste 30 biggen de lichte biggen, de volgende 30 de middelzware en de laatste 30 de zware biggen. Op deze manier wordt nagegaan of naast de invloed van de voedervorm er een invloed is van het startgewicht op de resultaten van de biggen. In Tabel 42 worden de gewichten met de standaarddeviatie per categorie op de verschillende tijdstippen weergegeven voor de drie behandelingen samen. Tabel 42: invloed opzetgewicht op de resultaten Licht Middelzwaar Zwaar Gem. gewicht op dag 1 (kg) 6,03 ± 0,26 6,93 ± ,03 ± 0.48 a b c Gem. gewicht op dag 14 (kg) 7,93 ± 0,56 8,92 ± 0,82 10,27 ± 0.91 a b c Gem. gewicht op dag 45 (kg) 22,11 ± 1,90 24,44 ± 3,09 27,18 ± 3,17 a b c Groei d1-14 (g) 134 ± ± ± 53 a a b Groei d14-45 (g) 459 ± ± ± 90 a b c Groei d1-45 (g) 358 ± ± ± 68 a b c a, b, c: cijfers met dezelfde letter binnen een rij duiden op geen significant verschil (P <0,05) Bij de middelzware biggen is er een verschil in gewicht van bijna 1kg in begin van de proefperiode ten opzichte van de lichte biggen, wat resulteert op het einde in een verschil van 2,33 kg. Zware biggen hebben in het begin een voordeel van 2kg, op het einde resulteert dit in een voordeel van 5kg (Figuur 41). De gewichten zijn significant verschillend voor de lichte, middelzware en zware biggen. In de eerste 14 dagen na spenen is de groei voor de middelzware en zware biggen respectievelijk 6% en 19% hoger in vergelijking met de lichte biggen (Figuur 42). In de periode d1-45 geven middelzware biggen een 9% hogere groei en zware biggen een 19% hogere groei. De groeiresultaten van dag en dag 1-45 zijn significant verschillend voor lichte, middelzware en zware biggen. De groeiresultaten van d1-14 tussen lichte en middelzware biggen is niet significant verschillend. Bij het instellen van de rangorde na het spenen in de nieuwe omgeving zullen biggen die zwaarder zijn een voordeel hebben op de lichtere biggen. Dit uit zich in de technische 91

98 (g/dag) kg resultaten. De positieve verschillen door het zwaardere speengewicht in de periode na spenen werd ook aangetoond in de literatuur (Bruininx et al., 2001). Verschil in gewicht per gewichtsklasse 29,00 24,00 19,00 14,00 Licht Middelzwaar Zwaar 9,00 4,00 Gem. gewicht op dag 1 Gem. gewicht op dag 14 Gem. gewicht op dag 45 Figuur 41: verschil in gewicht per gewichtklasse 600 Verschil in dagelijkse groei per gewichtsklasse Licht Middelzwaar Zwaar Groei d1-14 Groei d14-45 Groei d1-45 Figuur 42: verschil in dagelijkse groei per gewichtsklasse 92

99 Effect van de voedervorm voor de verschillende gewichtsklassen Tabel 43 geeft het gewicht en de groei weer van de biggen van de verschillende gewichtsklassen per behandeling. Tabel 43: invloed van het opzetgewicht per behandeling Licht Meel Korrel Kruimel Gem. gewicht dag 1 (kg) 6,03 ± 0,34 6,032 ± 0,34 6,04 ± 0,34 Gem. gewicht dag 14 (kg) 8,04 ± 0,70 7,86 ± 0,73 7,91 ± 0,82 Gem. gewicht dag 45 (kg) 22,68 ± 2,42 22,24 ± 2,71 21,40 ± 2,48 Groei d1-14 (g) 143 ± ± ± 56 a a a Groei d14-45 (g) 475 ± ± ± 66 a a a Groei d1-45 (g) 372 ± ± ± 53 a a a Middelzwaar Meel Korrel Kruimel Gem. gewicht dag 1 (kg) 6,92 ± 0,29 6,91 ± 0,29 6,96 ± 0,28 Gem. gewicht dag 14 (kg) 8,75 ± 0,75 9,18 ± 0,80 8,83 ± 0,90 Gem. gewicht dag 45 (kg) 23,58 ± 2,90 24,56 ± 2,95 25,19 ± 3,40 Groei d1-14 (g) 131 ± ± ± 61 a a a Groei d14-45 (g) 478 ± ± ± 96 a a a Groei d1-45 (g) 370 ± ± ± 74 a a a Zwaar Meel Korrel Kruimel Gem. gewicht dag 1 (kg) 8,04 ± 0,50 8,01 ± 0,46 8,04 ± 0,46 Gem. gewicht dag 14 (kg) 10,26 ± 0,86 10,24 ± 1,07 10,34 ± 0,80 Gem. gewicht dag 45 (kg) 27,27 ± 2,84 26,81 ± 3,94 27,46 ± 2,74 Groei d1-14 (g) 159 ± ± ± 53 a a a Groei d14-45 (g) 549 ± ± ± 83 a a a Groei d1-45 (g) 427 ± ± ± 59 a a a a: cijfers met dezelfde letter binnen een rij duiden op geen significant verschil (P <0,05) 93

100 Voor de meel-behandeling is de dagelijkse groei in de eerste 14 dagen na spenen hoger bij zware biggen (21,3 % en 11,1% beter ten opzichte van respectievelijk middelzware en lichte biggen). Deze trend zet zich door in de totale periode waar de zware biggen een 15,4 en 14,7% hogere groei hebben dan respectievelijk de middelzware en lichte biggen. Voor de korrelbehandeling is de groei het hoogst bij de middelzware biggen in de eerste 14 dagen na spenen (162g/dag in vergelijking met 158g/dag voor zware biggen en 131g/dag voor lichte biggen). In de totale periode hebben de zware biggen opnieuw de hoogste dagelijkse groei. 6,6 en 15,7 % hogere groei bij zware biggen dan bij respectievelijk middelzware en lichte biggen. Bij kruimelvoedering is dezelfde trend aanwezig als bij meel en korrelvoedering. In de eerste 14 dagen is de dagelijkse groei 22,3 en 27,1% hoger bij zware biggen dan bij respectievelijk middelzware en lichte biggen. Over de totale periode is de dagelijkse groei 6,6 en 26,6% hoger voor zware biggen dan bij respectievelijk middelzware en lichte biggen. Voor de 3 gewichtsklassen worden er geen significante verschillen gevonden tussen de verschillende behandelingen. Bij de lichte biggen is de dagelijkse groei van d1-14 het grootste voor de biggen die meelvoeder krijgen. Tussen korrel en kruimel zijn de verschillen beperkt in deze periode. Mogelijk zorgen de grootte van de korrel (diameter 4mm) en de relatief hoge hardheid ervoor dat de lichte biggen deze minder aangenaam vinden en minder gemakkelijk opnemen. Daar lichte, middelzware en zware biggen niet werden apart gehuisvest zijn de gegevens van voederopname per gewichtsklassen niet beschikbaar. Ook over de totale periode is de groei voor de meel-behandeling hoger dan voor korrel en kruimel. Wel is het verschil in groei in deze periode tussen meel en korrel kleiner dan tussen meel en kruimel. Voor de middelzware biggen is de groei van d1-14 voor de korrelbehandeling hoger dan voor de meel- en kruimelbehandeling. Voor deze laatste 2 behandelingen is het verschil in groei in deze periode beperkt. Van dag en van dag 1-45 hebben de middelzware biggen van de kruimelbehandeling de hoogste groei en de biggen van de meelbehandeling de laagste groei. Opmerkelijk is dat voor de kruimelbehandeling zowel de lichte als de middelzware biggen minder goed starten (lagere groei d1-14). In de literatuur zijn er geen verklaringen gevonden die deze vaststelling kunnen bevestigen. Voor de zware biggen zijn de verschillen in groei voor de verschillende behandelingen en voor de verschillende perioden beperkt. 94

101 4.4.3 Geslachtsinvloeden Bij de opzet van proef telde elk hok en elk compartiment evenveel zeugjes als beren. Voor elke behandeling waren er dus 15 zeugen en 15 bargen die gelijk verdeeld waren over twee hokken. Om na te gaan of er een verschil is in groei tussen zeugen en bargen tijdens de eerste 45 dagen na spenen, werden de zeugen en bargen van de 3 behandelingen samengenomen. Het gewicht en de groei van 90 zeugen werd vergeleken met dat van de 90 bargen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gewichten en groei van bargen en zeugen. De verschillen in gewicht en groei zijn beperkt en niet significant verschillend. Tabel 44: resultaten verschil bargen en zeugen Barg Zeug Gemiddeld gewicht dag 1 (kg) 7,03 ± 0,88 6,95 ± 0,89 a a Gemiddeld gewicht dag 14 (kg) 9,04 ± 1,20 9,02 ± 1,32 a a Gemiddeld gewicht dag 45 (kg) 24,71 ± 3,78 24,45 ± 3,47 a a Groei dag 1-14 (g) 142 ± ± 49 a a Groei dag (g) 506 ± ± 86 a a Groei dag 1-45 (g) 392 ± ± 67 a a a: cijfers met dezelfde letter binnen een rij duiden op geen significant verschil (P <0,05) In de eerste 2 weken na spenen is er een hogere dagelijkse gewichtstoename bij zeugen. Er werden geen significante verschillen gevonden. Na 2 weken valt deze verbetering weg. Deze trend wordt ook bevestigd in de literatuur (Bruininx et al., 2001). Een oorzaak van verschillen in resultaten bij een verschillend geslacht wordt gezocht in de eerdere ervaringen van biggen, bijvoorbeeld castratie bij beren. Deze negatieve ervaring kan een invloed hebben bij het speenproces wanneer de biggen meestal opnieuw worden behandeld. (Bruininx et al., 2001). Algemeen kunnen we stellen dat het geslacht geen invloed heeft op de resultaten na spenen. 95

102 4.5 Economische resultaten Kostprijs pelleteren Om de kostprijs van het pelleteren te bepalen worden volgende kosten in rekening gebracht: aankoop van de pers + deel gebouw (silocomplex, wormvijzen, elevatoren, transportbanden,..), gasverbruik van de pers, elektriciteitsverbruik van de pers en onderhoud en herstelling (bv vervanging matrijs). Tabel 45: overzicht kosten pelleteren PERS (gebouw+uitrusting) Aankoopsom ( ) Simulatiedatum 1/01/2015 Aankoopdatum 1/01/2006 Afschrijvingsduur 15 Inflatie 0,1% Restwaarde 20% Intrest vreemd vermogen 3% Geleend bedrag ( ) Leningsduur 15 Onderhoud en herstellingen 1,00% ELEKTRICITEIT Verbruik maand (Kwh) Prijs/Mwh ( ) 132,70 Kost ( ) 6004,41 GAS (stoom) Verbruik (MWh) 50 Prijs/MWh ( ) 30 Kost ( ) 1500 PRODUCTIE Jaarlijkse productie (ton) Maandelijkse productie (ton) 2083,3 De jaarlijkse afschrijvingskost wordt berekend door de vervangingswaarde te verminderen met de restwaarde en te delen door de afschrijvingsduur die gekozen is. De vervangingswaarde is de waarde bekomen door de aankoopsom te vermenigvuldigen met de jaarlijkse inflatie. De vervangingswaarde wordt bekomen door de restwaarde bij verkoop (20%) te vermenigvuldigen met de huidige vervangingswaarde. De intrestkost wordt bekomen door het schuldsaldo te vermenigvuldigen met de intrestvoet. De totale vaste en variabele kosten van het pelleteren worden opgeteld en er wordt een waarde bekomen voor de kostprijs van het pelleteren per jaar. Door de maandelijkse kostprijs te delen door de maandelijkse productie in ton (Tabel 45) bekomt men een kostprijs per ton pellets van 6 euro. De prijs per ton kruimels wordt als gelijk verondersteld gezien de relatief minimale kost van de verkruimelrol (Tabel 46). 96

103 Tabel 46: berekening kostprijs pellets/ton Vaste kosten Jaarlijkse afschrijving ( ) 40325,37 ouderdom 9,01 vervangingswaarde ( ) ,64 restwaarde ( ) ,13 Intrest totaal ( ) 8991,78 Intrest vreemd vermogen( ) 8991,78 schuldsaldo( ) ,03 gedane aflossing( ) ,97 jaarlijkse aflossing( ) 50000,00 Variabele kosten Onderhoud en herstellingen ( ) 7561,01 Elektriciteit( ) 72052,92 Gas( ) 18000,00 totale kosten( ) ,07 totale kosten/maand( ) 12244,26 TOTALE KOST/TON ( ) Voerwinst/biggenplaats/jaar In Tabel 47 wordt de voerwinst/biggenplaats/ jaar uitgerekend. Om de waarde van toename per big te berekenen wordt gewerkt met de gemiddelde gewichtsaanzet gedurende de proef. De voerkost/big wordt berekend door de vermelde prijzen voor prestarter, speenstarter en starter te vermenigvuldigen met de gemiddelde opname van het voeder. Door de waardetoename/big te verminderen met de voerkost/big wordt de voerwinst/big uitgerekend. In de voerwinst/biggenplaats/jaar is het aantal rondes/jaar meegenomen. De toeslag van 6 euro is een realistische kost van het pelleteren voor de voederfirma. Enkel de belangrijkste kosten werden meegenomen in de berekening. Met deze toeslag komen we op een extra voerwinst/biggenplaats/jaar van 2.8 en 6.6 euro respectievelijk bij korrel en kruimel. 97

104 Tabel 47: voerwinst/biggenplaats/jaar (INVE België) meel korrel kruimel gewicht dag 1 7,00 7,00 6,99 kg gewicht dag 14 9,01 9,12 8,98 kg gewicht dag 45 24,51 24,60 24,61 kg duur groei 389,3 391,0 391,4 g/dag vc 1,567 1,494 1,413 ZOOM plasma strucs 0,5 0,5 0,5 kg/big speenstarter 3,42 3,11 3,23 kg/big starter 24,0 23,2 21,7 kg/big prijs ZOOM plasma strucs 970,00 970,00 970,00 /ton prijs speenstarter 520,65 526,65 526,65 /ton prijs starter 375,50 381,50 381,50 /ton duur batterijperiode dagen kg gewichtsaanzet 17,52 17,59 17,62 kg rondes per jaar 7,02 7,02 7,02 waarde toename big 17,52 17,59 17,62 kg voerk ost prestarter 0,49 0,49 0,49 /big voerk ost speenstarter 1,78 1,64 1,70 /big voerk ost starter 9,03 8,84 8,26 /big Voerkost/big 11,29 10,96 10,45 Voerwinst/big 6,23 6,63 7,16 voerwinst/biggenplaats/jaar 43,7 46,5 50,3 extra voerwinst/biggenplaats/jaar Toeslag 6 2,8 6,6 98

105 5 Besluit In de literatuur wordt teruggevonden dat het gebruik van korrel ten opzichte van meel aanleiding geeft tot een betere voederconversie. Hiervoor worden verschillende verklaringen gegeven oa minder vermorsing, kleinere partikelgrootte, verbetering van verteerbaarheid van eiwitten en zetmeel. In de proef werd nagegaan welk effect de voedervorm heeft op de technische resultaten van gespeende biggen. Meel, korrel en kruimel werden met elkaar vergeleken. In de eerste 2 weken na spenen is de voederopname bij korrel en kruimel respectievelijk 9% en 5% lager dan voor de controlegroep meel. Bij de korrelbehandeling is ondanks de 9% lagere voederopname, de groei 5% hoger. Als gevolg hiervan is de voederconversie 14% lager bij korrel. Ook bij kruimel is de voederconversie 5% lager dan bij meel. De resultaten van de mestscores tonen aan dat korrelvoedering kan zorgen voor plattere mest. Dit zeker in de periode kort na spenen. Ook van dag is de voederopname bij korrel en kruimel respectievelijk 5% en 10% lager. Door de lagere voederopname is ook de voederconversie voor korrel 4% en voor kruimel 11% lager dan voor meel. Over de totale proefperiode is bij een vergelijkbare groei de voederopname voor korrel en kruimel respectievelijk 5 en 9% lager. Hierdoor is de voederconversie voor de korrel- en kruimelbehandeling respectievelijk 6% en 10% lager dan voor meel. Uit de economische resultaten kan afgeleid worden dat met de toeslag van 6 euro er een voordeel is van 2,8 euro bij korrel en 6,6 euro bij kruimel. Een verschil in begingewicht van bijna 1kg tussen de lichtste en middelzware biggen geeft op het einde een verschil van 2 kg. Middelzware biggen geven in de eerste 2 weken na spenen gemiddeld een 9% hogere groei en biggen die ingedeeld worden als zware biggen geven gemiddeld 15,6% hogere groei. Er worden geen verschil in groei gevonden tussen de bargen en de zeugen in deze proef. 99

106 6 Bibliografie Duttlinger, A. W.,Tokach, M. D., De Rouchey,J. M.,Goodband, R. D. (2008). "Effects of Feeder Adjustment on Growth Performance of Growing and Finishing Pigs." (Swine day 2008). Abdollahi, M. R., Ravindran, V., Svihus, B. (2013). "Pelleting of broiler diets: An overview with emphasis on pellet quality and nutritional value." Animal Feed Science and Technology 179(1-4): Abdollahi, M. R., Ravindran, V., Wester, T. J., Ravindran, G., Thomas, D. V. (2011). "Influence of feed form and conditioning temperature on performance, apparent metabolisable energy and ileal digestibility of starch and nitrogen in broiler starters fed wheat-based diet." Animal Feed Science and Technology 168(1-2): Amerah, A. M., Gilbert, C., Simmins, P.H., Ravindran, V., (2011). "Influence of feed processing on the efficacy of exogenous enzymes in broiler diets." Poultry Science 67: Ange, K. D., Eisemann, J. H., Argenzio, R. H., Almond, G. W., Blikslager, A. T. (2000). "Effects of feed physical form and buffering solutes on water disappearance and proximal stomach ph in swine." J Anim Sci 78: Bikker, P., Van Dijk, A. J., Dirkzwager, A., Fledderus, J., Ubbink-Blanksmab, M., Beynen, A. C. (2004). "The influence of diet composition and an anti-microbial growth promoter on the growth response of weaned piglets to spray dried animal plasma." Livestock Production Science 86: Bohlmann, T. (2013). "Operating parameters for pelleting." IFF. Böschen, V. (2013). "steam conditioning, generation and properties." IFF. Briggs, J. L., Maier, D. E., Watkins, B. A., Behnke, K. C. (1999). "Effect of ingredients and processing parameters on pellet quality." Poultry Science 78: Bruininx, M., Van Der Peet- Schwering, J., Schrama, W. (2001). "individually measured feed intake characteristics and growth performance of group housed weanling pigs: effect of sex, initial body weght, and body weight distribution within groups." J Anim Sci 79: 301. Buchanan, N. P., Moritz, J. S. (2009). "Main effects and interactions of varying formulation protein, fiber, and moisture on feed manufacture and pellet quality." The Journal of Applied Poultry Research 18(2): Canibe, N. (2005). "Feed physical form and formic acid addition to the feed affect the gastrointestinal ecology and growth performance of growing pigs." J Anim Sci 83(6):

107 Cerrate, S., Wang, Z., Coto, C., Yan, F., Waldroup, P.W (2011). "Effect of pellet diameter in broiler starter diets on subsequent performance." Poultry Science. Chae, B. J., Han K. (1997). "Processing effects of feed in swine - a review " Feed processing in swine: Cutlip, S. E., Hott, J. M., Buchanan, N. P., Rack, A. L., Latshaw, J. D., Moritz, J. S. (2008). "The Effect of Steam-Conditioning Practices on Pellet Quality and Growing Broiler Nutritional Value." The Journal of Applied Poultry Research 17(2): De Jong, J. A. (2013). "The effects of wheat middlings, particle size, complete diet grinding, and diet form on nursery and finishing pig growth performance." South Dakota State University. Delgado-Andrade, C., Rufian-Henares, J. A., Nieto, R., Aguilera, J. F., Navarro, M. P., Seiquer, I. (2010). "Does the pelleting process affect the nutritive value of a pre-starter diet for suckling piglets? Ex vivo studies on mineral absorption." J Sci Food Agric 90(5): Di Paola, S., Romina, D., Asis, R., Mario, A. J. (2003). "Evaluation of the Degree of Starch Gelatinization by a New Enzymatic Method." Starch - Stärke 55(9): Dong, G. Z., Pluske, J. R. (2007). "The Low Feed Intake in Newly-weaned Pigs: Problems and Possible Solutions." J Anim Sci 20: Edge, H. L., Dalby, J. A., Rowlinson, P., Varley, M. A. (2005). "The effect of pellet diameter on the performance of young pigs." Livestock Production Science 97(2-3): Eeckhout (2013). "Cursus mengvoedertechnologie." Eeckhout, M., De Paepe, J. (1993). "Total phosphorus, phytate-phosphorus and phytase activity in plant feedstuffs." Animal Feed Science and Technology 47: Fastinger, N. D., Mahan, D. C. (2003). "Effect of soybean meal particle size on amino acid andenergy digestibility in grower-finisher swine." J Anim Sci 81: Fremaut, D. (2013). Varkensvoeding, University press. Friendship, M. (2003). "Gasstric ulcers: an under recognized cause of martality and morbidity." Advances in pork production 14: 159. Gaudré, D., Saulnier, J. (2014). "Comparison of the dietary presentation as meal or pellets during the post-weaning period." Journee de la recherche porcine 46. Grosse Liesner, V., Taube, V., Leonhard-Marek, S., Beineke, A., Kamphues, J. (2009). "Integrity of gastric mucosa in reared piglets--effects of physical form of diets (meal/pellets), 101

108 pre-processing grinding (coarse/fine) and addition of lignocellulose (0/2.5%)." J Anim Physiol Anim Nutr (Berl) 93(3): Hancock, J. D., Behnke, K. C., Wondra, K. J., Traylor, S. L., Mavrmichalis, L. (1997). "feed processing and diet modifications affect growth performance and economics of swine production." J Anim Sci. Healy, B. D., Hancock, J. D., Kennedy, G. A., Bramel-Cox, P. J., Behnke K.C., Hines R. H. (1994). "Optimum particle size of corn and hard and soft sorghum for nursery pigs." J Anim Sci 72: Hedemann, M. S., Mikkelsen, M. L., Naughton P. J., Jensen B. B. (2005). "Effect of feed particle size and feed processing on morphological characteristics in the small and large intestine of pigs and on adhesion of Salmonella enterica serovar Typhimurium DT12 in the ileum in vitro." J Anim Sci 83: Inborr, J., Bedford, M. R. (1994). "Stability of feed enzymes to steam pelleting during feed processing." Animal Feed Science and Technology 46: Johnston, S. L., Hines, R. H., Hancock, J. D., Behnke, K. C., Traylor, S. L., Chae, B. J., Han, K. (1999). "Effects of expander conditioning of complex nursery diets on growth performance of weanling pigs." J Anim Sci vol 12. Jongbloed, A. W., Kemme, P. A. (1990). "Effect of pelleting mixed feeds on phytase activity and the apparent absorbability of phosphorus and calcium in pigs." Animal Feed Science and Technology 28: L Anson, K. (2012). "The influence of particle size and processing method for wheat-based diets, offered in dry or liquid form, on growth performance and diet digestibility in male weaner pigs." Animal Production Science 52: Kotara, D. (2001). "The effect of gelatinization degree and source of starch on the ileal and faecal digestibility of nutrients and growth performance of early-weaned piglets." J Anim Sci 10: Lahaye, L., Riou, Y., Sève, B. (2007). "The effect of grinding and pelleting of wheat and maize on amino acids true ileal digestibility and endogenous losses in growing pigs." Livestock Science 109(1-3): Laitat, M., Vandenheede, M., Désiron, A., Canart, B., Nicks, B. (2000). "Granulés ou farine en post-sevrage : Le choix des porcelets." Journées Rech. Porcine en France 32: Laitat, M., Vandenheede, M., Désiron, A., Canart, B., Nicks, B. (2004). "Influence of diet form (pellets or meal) on the optimal number of weaned pigs per feeding space." Journal of Swine Health and Production 12( ). 102

109 Loar, R. E., Moritz, J. S., Donaldson, J. R., Corzo, A. (2010). "Effects of feeding distillers dried grains with solubles to broilers from 0 to 28 days posthatch on broiler performance, feed manufacturing efficiency, and selected intestinal characteristics." Poult Sci 89(10): Löwe, R. (2005). "Judging pellet stability as part of pellet quality." Research Institute of Feed Technology of IFF Braunschweig - Thune, Germany. Lundblad, K. K., Issa, S., Hancock, J. D., Behnke, K. C., McKinney, L. J., Alavi, S., Prestløkken, E., Fledderus, J., Sørensen, M. (2011). "Effects of steam conditioning at low and high temperature, expander conditioning and extruder processing prior to pelleting on growth performance and nutrient digestibility in nursery pigs and broiler chickens." Animal Feed Science and Technology 169(3-4): Makkink, A., Verstegen, W. A. (1994). "Effect of dietary protein source on feed intake, growth, pancreatic enzyme activities and jejunal morphology in newly-weaned piglets " British journal of nutrition 72: Mavromichalis, I., Hancock, J. D., Senne, B. W. (2000). "Enzyme supplementation and particle size of wheat in diets for nursery and finishing pigs." J Anim Sci 78: Medel, P., GarcõÂa, M., LaÂzaro, R., De Blas, C., Mateos, G. G. (2000). "Particle size and heat treatment of barley in diets for early-weaned piglets." J Anim Sci 84: Medel, P., Latorre, M. A., De Blas, C., Lázaro, R., Mateos, G. G. (2003). "Heat processing of cereals in mash or pellet diets for young pigs." Animal Feed Science and Technology 113(1-4): Miladinovic, D., Svihus, B., (2010). "To the better physical pellet quality through the pellet press settings." Norwegian University of Life Sciences. Millet, S., Kumar, S., De Boever, J., Ducatelle, R., De Brabander, D. (2012). "Effect of feed processing on growth performance and gastric mucosa integrity in pigs from weaning until slaughter." Animal Feed Science and Technology 175(3-4): Moritz, J. S., Cramer, K. R., Wilson, K. J., Beyer, R. S. (2003). "Feed Manufacture and Feeding of Rations with Graded Levels of Added Moisture Formulated to Different Energy Densities." Poultry Science 12: Mößeler, A., Köttendorf, S., Große Liesner, V., Kamphues, J. (2010). "Impact of diets' physical form (particle size; meal/pelleted) on the stomach content (dry matter content, ph, chloride concentration) of pigs." Livestock Science 134(1-3): Neumann (2014). "IFF Practical Course Pelleting of compound feed." 103

110 Ohh, S. H., Han, K. N., Chae, B. J., Han, K., Acda, S. P. (2002). "Effects of Feed Processing Methods on Growth Performance and Ileal Digestibility of Amino Acids in Young Pigs." J Anim Sci 15: Parker, R., Ring, S. G. (2001). "Aspects of the Physical Chemistry of Starch." Journal of Cereal Science 34(1): Pfost, H. (1973). "Gelatinization during pelleting." Feedstuffs 45(23): Plattner, B. (2002). "Conditioning is essential for effective feed production." Poultry Science 10: 7-9. Schothorstfeedresearch (2013). "Invloed van fysische eigenschappen biggenvoer op voederopname en groei biggen." SFR. Selle, P. H., Ravindran, V. (2007). "Microbial phytase in poultry nutrition." Animal Feed Science and Technology 135(1-2): Shipe, K. J., Evans, A.M., Lilly, K.G.S., Shires, L.K., Swiger, B.N., Moritz (2011). "Effects of feed manufacture techniques that vary feed exposure to pellet die heat and pressure on pellet quality and subsequent broiler lysine utilization." Poultry Science 90. Spring, P., Newmann, K. E., Wenk, C., Messikommer, R., Vukic Vranjes, M. (1996). "Effect of Pelleting Temperature on the Activity of Different Enzymes." Poultry Science 75: Steidinger, M. U., Goodband, R. D., Tokach, M. D., Dritz, S. S., Nelssen, J. L., McKinney L. J. (2000). "Effects of pelleting and pellet conditioning temperatures on weanling pig performance." J Anim Sci 78: Svihus, B. (2014). "Starch digestion capacity of poultry." Poultry Science 93(9): Svihus, B., Kløvstad, K. H., Perez, V., Zimonja, O., Sahlström, S., Schüller, R. B.,Jeksrud, W. K., Prestløkken, E. (2004). "Physical and nutritional effects of pelleting of broiler chicken diets made from wheat ground to different coarsenesses by the use of roller mill and hammer mill." Animal Feed Science and Technology 117(3-4): Svihus, B., Uhlen, A. K., Harstad, O. M. (2005). "Effect of starch granule structure, associated components and processing on nutritive value of cereal starch: A review." Animal Feed Science and Technology 122(3-4): Thomas, M., Van Vliet, T., Van Der Poel, A. R. B. (1997). "Physical quality of pelleted animal feed 3. Contribution of feedstuff components." Animal Feed Science and Technology 70: Traylor, S. L. (1996). "Effects of particle size on growth performance and ursery pigs." J Anim Sci 72: 214 (abstr). 104

111 Vilarino, M., Skiba, F., Callu, P. (2011). "Sorghum fine grinding improves ileal digestibility of amino acids in growing pigs." Journées Recherche Porcine 43. Wolf, P., Rust, P., Kamphues, J. (2010). "How to assess particle size distribution in diets for pigs?" Livestock Science 133(1-3): Wondra, K. J., Hancock, J. D., Behnke, K. C., Hines R. H., Stark, R. C. (1995). "Effects of particle size and pelleting on growth performance, nutrient digestibility, and stomach morphology in finishing pigs." J Anim Sci 73: Yanez, J. L., Landero, J. L., Owusu-Asiedu, A., Cervantes, M., Zijlstra, R. T. (2013). "Growth performance, diet nutrient digestibility, and bone mineralization in weaned pigs fed pelleted diets containing thermostable phytase." J Anim Sci 91(2): Ziggers, D. (2004). "Cooling hot pellets critical to quality feed production." Feed Technol. 8: Zimonja, O., Hetland, H., Lazarevic, N., Edvardsen, D.H., Svihus, B. (2008). "Effects of fibre content in pelleted wheat and oat diets on technical pellet quality and nutritional value for broiler chickens." Poultry Science 88: Zimonja, O., Stevnebø, A., Svihus, B. (2007). "Nutritional value of diets for broiler chickens as affected by fat source, amylose level and diet processing." J Anim Sci 87: Zimonja, O., Svihus, B. (2009). "Effects of processing of wheat or oats starch on physical pellet quality and nutritional value for broilers." Animal Feed Science and Technology 149(3-4):

112 7 Bijlagen Bijlage 1: bijlage 1 van verordening (EG) Nr. 767/2009 van het Europees parlement en de raad 106

113 Bijlage 2: Overzicht mestscores Mestscore( /5) PROEF 1 10/jul 12/jul 14/jul 16/jul 18/jul Gemiddeld Hok 3, korrel ,4 hok 4, korrel ,8 hok 5, kruimel hok 6, kruimel ,2 Hok 7, meel ,6 Hok 8, meel ,4 Hok 9, korrel Hok 10, korrel ,2 Hok 11, meel ,6 Hok 12, meel ,2 Hok 13, kruimel ,2 Hok 14, kruimel ,6 Mestscore( /5) PROEF 2 20/okt 22/okt 24/okt 26/okt 28/okt Gemiddeld Hok 9, meel ,6 Hok10, meel ,8 Hok 11, kruimel ,2 Hok 12, kruimel ,8 Hok 13, korrel ,6 Hok 14, korrel ,6 Hok 15, kruimel ,4 Hok 16, kruimel Mestscore proef 1 10/jul 12/jul 14/jul 16/jul 18/jul meel 3,33 3,33 3,00 3,33 4,00 korrel 3,50 4,25 3,00 4,00 4,50 kruimel 3,25 4,25 4,00 4,00 4,50 proef 2 20/okt 22/okt 24/okt 26/okt 29/okt meel 3 3,5 3,5 4 4,5 korrel 1, ,5 kruimel 3, ,

114 Bijlage 3: Ingrediënten en samenstelling voeders Speenstarter Starter Ingrediënten waarde (%) waarde (%) Gerst 27,00 27,00 Tarwe 18,30 19,20 Sojabonen getoast 10,00 12,00 Mais 5,00 12,50 Maisvlokken 5,00 0,00 gerstevlokken 5,00 0,00 Tarwefeed 0,00 5,00 Soja arg 49 4,50 7,00 Koekjesmeel 2,00 3,00 Bietepulp 1,00 1,50 Speenkern 20,00 0,00 Babykern 0,00 11,00 Olie 1,35 0,80 Suikersiroop 0,85 1,00 Samenstelling NE (Kcal) 2374, ,00 RE 17,30 17,50 RV 5,75 5,50 RC 3,60 3,80 Lysine 1,26 1,22 Dv lysine 1,09 1,05 Lactose 3,50 1,50 Calcium 0,75 0,72 Fosfor 0,53 0,49 Natrium 0,20 0,20 Bijlage 4: overzicht medicatie PROEF 1 nummer big Product Oorzaak 27 0,5 cc naxcell \ 73 0,5 cc naxcell \ 61 0,5 cc naxcell streptokokken 99 0,5 cc naxcell \ 66 0,5 cc naxcell \ 74 0,5 cc naxcell ontsteking poot 58 1 cc baytrill slingerziekte 144 0,5 cc naxcell streptokokken 60 0,5 cc naxcell ontsteking poot PROEF 2 Nummer big Product Oorzaak 478 0,5 cc naxcell pootprobleem 490 1cc floxadil mager 479 0,5 cc naxcell pootprobleem 513 1cc duphamoxontsteking oor 455 0,5 cc naxcell streptococcen cc neopen roetbig 108

115 Bijlage 5: Overzicht resultaten literatuur 109

116 Bijlage 6: vochtgehaltes % gravimetrisch van voeders 110

Nieuwsbrief Demoproject

Nieuwsbrief Demoproject Nieuwsbrief 3 December 2016 Nieuwsbrief Demoproject Reductie van het voederverbruik als sleutel tot rendabel varkens produceren Beste lezer, In het kader van het demoproject reductie van het voederverbruik

Nadere informatie

PELLETEREN GOED VOOR DIERPRESTATIES, MAAR MINDER GOED VOOR FIJN STOF?

PELLETEREN GOED VOOR DIERPRESTATIES, MAAR MINDER GOED VOOR FIJN STOF? Tekst: Sarah De Smet en Esther Beeckman (Varkensloket), Sam Millet (ILVO) PELLETEREN GOED VOOR DIERPRESTATIES, MAAR MINDER GOED VOOR FIJN STOF? Voeder ik het best meel of korrels aan mijn varkens? Een

Nadere informatie

Eiwitbehoeftes van zwarte soldatenvlieg larven

Eiwitbehoeftes van zwarte soldatenvlieg larven Eiwitbehoeftes van zwarte soldatenvlieg larven Larven van de zwarte soldatenvlieg zijn in staat om heel wat verschillende reststromen om te zetten tot nutritionele biomassa. In het kader van de projecten

Nadere informatie

Optimale biggen voeding Hoe verteerd een big en hoe kan ik hem daarbij helpen?

Optimale biggen voeding Hoe verteerd een big en hoe kan ik hem daarbij helpen? Optimale biggen voeding Hoe verteerd een big en hoe kan ik hem daarbij helpen? Albert Timmerman Hoe kunnen we door middel van voer onze biggen helpen opnemen en verteren en daarmee de weerstand en resultaten

Nadere informatie

Effect van voedervorm en REgehalte op prestaties, vlees- en strooiselkwaliteit bij vleeskuikens

Effect van voedervorm en REgehalte op prestaties, vlees- en strooiselkwaliteit bij vleeskuikens Effect van voedervorm en REgehalte op prestaties, vlees- en strooiselkwaliteit bij vleeskuikens Evelyne Delezie, Madri Brink, Özer Bagci, Peter Demeyer, Eva Brusselman, Iris Van Dosselaer, Kris De Baere,

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting 106 Samenvatting Samenvatting Actieve sportpaarden krijgen vaak vetrijke rantsoenen met vetgehalten tot 130 g/kg droge stof. De toevoeging van vet verhoogt de energiedichtheid van voeders.

Nadere informatie

Reductie van voederverbruik als sleutel tot rendabel varkens produceren. 28/11/2016 Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw

Reductie van voederverbruik als sleutel tot rendabel varkens produceren. 28/11/2016 Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw Reductie van voederverbruik als sleutel tot rendabel varkens produceren 28/11/2016 Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw Agenda 1. Doelstelling 2. Bedrijfsbezoeken 3. Demoproef afstelling van voederbakken

Nadere informatie

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland Beste lezer, In het kader van het ADLO Demonstratieproject Optimalisatie van het houden van intacte beren en immunocastraten bezorgen we u graag een vijfde nummer van onze nieuwsbrief ivm de invloed van

Nadere informatie

Minimum bepaalbaarheidsgrens

Minimum bepaalbaarheidsgrens Stofnaam Type methode Te onderzoeken in Minimum bepaalbaarheidsgrens Vocht Gravimetrisch Mengvoeders uitgezonderd mineralenmengsels; diervoedergrondstoffen en enkelvoudige diervoeders uitgezonderd minerale

Nadere informatie

Voeding voor en na spenen , Carola van der Peet-Schwering

Voeding voor en na spenen , Carola van der Peet-Schwering Voeding voor en na spenen 10-04-2017, Carola van der Peet-Schwering Inhoud Geboortegewicht Biestopname Belang van voeropname rond spenen Hoe voeropname na spenen stimuleren Conclusies Body gain, g/d Invloed

Nadere informatie

SAMENVATTING Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3.1 Hoofdstuk 3.2 Hoofdstuk 3.2 Hoofdstuk 3.3

SAMENVATTING Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3.1 Hoofdstuk 3.2 Hoofdstuk 3.2 Hoofdstuk 3.3 SAMENVATTING Gesproeidroogd bloedplasma, spray-dried animal plasma (SDAP), is een bijproduct van slachterijen. Het plasma dat verkregen is van geslachte varkens of runderen wordt gesproeidroogd en kan

Nadere informatie

Naar de kern Data als grondstof Technologie als nutriënt Take home points. Adam Grossmann & Nick Risinger

Naar de kern Data als grondstof Technologie als nutriënt Take home points. Adam Grossmann & Nick Risinger Adam Grossmann & Nick Risinger ,! Naar De Kern van de mengvoer technologie. Menno Thomas, Zetadec, Agro Business Park 44, Wageningen. www.zetadec.com Naar De Kern, Molenaarsdag 2012 , 1 Naar de kern Uitdagingen

Nadere informatie

FACULTEIT TOEGEPASTE BIO-INGENIEURSWETENSCHAPPEN

FACULTEIT TOEGEPASTE BIO-INGENIEURSWETENSCHAPPEN FCULTEIT TOEGEPSTE BIO-INGENIEURSWETENSCHPPEN cademiejaar 2012-2013 Precisievoeding van vleesvarkens: Meerfasenvoeding op basis van zelfgeteelde eiwitbronnen Masterproef voorgedragen door Katrijn Ingels

Nadere informatie

Optimale voeding. Hoe verteerdeenbig en hoe kanikhem daarbij helpen. Albert Timmerman

Optimale voeding. Hoe verteerdeenbig en hoe kanikhem daarbij helpen. Albert Timmerman Optimale biggen voeding Hoe verteerdeenbig en hoe kanikhem daarbij helpen Albert Timmerman Wat zien we in praktijk? Veel gezondheidsproblemen (Verterings-)diarree Streptococcen Plotse sterfte Oornecrose

Nadere informatie

Proefverslag 349. Inleiding. VOEDERPROEF PSC-31 Doel van de proef. (voederproef PSC-31 en verteringsproef LPD-31; PV-349; Y1992) oktober 1992

Proefverslag 349. Inleiding. VOEDERPROEF PSC-31 Doel van de proef. (voederproef PSC-31 en verteringsproef LPD-31; PV-349; Y1992) oktober 1992 Proefverslag 349 HET EXPANDEREN EN/OF PELLETEREN VAN SLACHTKUIKENVOEDERS EN HET VERWERKEN VAN EEN TECHNOLOGISCH BEHANDELD RAAPZAAD/ PAARDEBONENMENGSEL IN SLACHTKUIKENVOEDERS (voederproef PSC-31 en verteringsproef

Nadere informatie

Rapport: Fruitmix (mango/avocado) als voeder voor BSF larven. Thomas Spranghers VIVES

Rapport: Fruitmix (mango/avocado) als voeder voor BSF larven. Thomas Spranghers VIVES Rapport: Fruitmix (mango/avocado) als voeder voor BSF larven Thomas Spranghers VIVES Op vraag van een afvalverwerkend bedrijf werd een fruitmix onderzocht in het Insectlab. Over de samenstelling van deze

Nadere informatie

BAM - Bemonsterings- en analysemethodes voor veevoeder in het kader van het mestdecreet Veevoeder Droge stof gehalte

BAM - Bemonsterings- en analysemethodes voor veevoeder in het kader van het mestdecreet Veevoeder Droge stof gehalte - Bemonsterings- en analysemethodes voor veevoeder in het kader van het mestdecreet Veevoeder Droge stof gehalte VERSIE 3.1 juni 2010 Pagina 1 van 6 BAM/deel 2/03 1 DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED Het voorschrift

Nadere informatie

HET EFFECT VAN SEMI-AD LIBITUM TROGVOEDERING EN AD LIBITUM BRIJBAKVOEDERING MET SLACHTVARKENSVOEDER EW 1,10 OF EW 1,03

HET EFFECT VAN SEMI-AD LIBITUM TROGVOEDERING EN AD LIBITUM BRIJBAKVOEDERING MET SLACHTVARKENSVOEDER EW 1,10 OF EW 1,03 Proefverslag 322 HET EFFECT VAN SEMI-AD LIBITUM TROGVOEDERING EN AD LIBITUM BRIJBAKVOEDERING MET SLACHTVARKENSVOEDER EW 1,10 OF EW 1,03 (proef VMC-31; PV-322; Y1992) auteur: ir. C.H.M. Smits februari 1992

Nadere informatie

Stimulans. Innovatieve vleesvarkensvoeders. Samen naar een optimaal rendement.

Stimulans. Innovatieve vleesvarkensvoeders. Samen naar een optimaal rendement. Stimulans Innovatieve vleesvarkensvoeders Samen naar een optimaal rendement www.cavdenham.nl Inhoudsopgave Stimulans-lijn in een notendop 3 Stimulans vleesvarkensvoerlijnen 4 Innovatie 6 Ervaring in de

Nadere informatie

10 Materie en warmte. Onderwerpen. 3.2 Temperatuur en warmte.

10 Materie en warmte. Onderwerpen. 3.2 Temperatuur en warmte. 1 Materie en warmte Onderwerpen - Temperatuur en warmte. - Verschillende temperatuurschalen - Berekening hoeveelheid warmte t.o.v. bepaalde temperatuur. - Thermische geleidbaarheid van een stof. - Warmteweerstand

Nadere informatie

BAM - Bemonsterings- en analysemethodes voor bodem in het kader van het mestdecreet Bodem Bepaling van snel vrijkomende organische stikstof

BAM - Bemonsterings- en analysemethodes voor bodem in het kader van het mestdecreet Bodem Bepaling van snel vrijkomende organische stikstof - Bemonsterings- en analysemethodes voor bodem in het kader van het mestdecreet Bodem Bepaling van snel vrijkomende organische stikstof VERSIE 3.0 juni 2010 Pagina 1 van 5 BAM/deel 1/12 1 PRINCIPE Het

Nadere informatie

Het Varkensloket - enkele praktijkvragen toegelicht

Het Varkensloket - enkele praktijkvragen toegelicht Het Varkensloket - enkele praktijkvragen toegelicht Sarah De Smet Coördinator Varkensloket Veepeiler studienamiddagen 2016 Visie - missie Vlaamse varkenshouders ondersteunen door informatie toegankelijker

Nadere informatie

Nieuw licht op het ontsluiten van granen

Nieuw licht op het ontsluiten van granen Nieuw licht op het ontsluiten van granen De basis voor goed biggenvoer ligt in een combinatie van hoogwaardige grondstoffen van constante kwaliteit. De behoefte aan een gedegen basis is alleen maar groter

Nadere informatie

Proefverslag 432 DAMAGE TO THE STOMACH WALL IN FATTENING PIGS. Maagwandbeschadigingen bij vleesvarkens

Proefverslag 432 DAMAGE TO THE STOMACH WALL IN FATTENING PIGS. Maagwandbeschadigingen bij vleesvarkens Proefverslag 432 Maagwandbeschadigingen bij vleesvarkens Proef I: Proef II: Effect van deeltjesgrootte op de technische resultaten en op de maagwandscore bij vleesvarkens (VMA-34; PV-432). Effect van deeltjesgrootte

Nadere informatie

Veevoeder Vochtgehalte

Veevoeder Vochtgehalte Bemonsterings- en analysemethodes voor mest, bodem en veevoeder in het kader van het mestdecreet Veevoeder Versie juni 2014 BAM/deel 2/03 Inhoud INHOUD 1 Doel en toepassingsgebied 3 2 Principe 3 3 Materiaal

Nadere informatie

Gezonde biggen voor gezond vlees. Coppens Symposium Januari 2012

Gezonde biggen voor gezond vlees. Coppens Symposium Januari 2012 Gezonde biggen voor gezond vlees Coppens Symposium Januari 2012 Agenda Introductie Invloed van de big op gezond vlees Licht geboren biggen Maatregelen in de stal Introductie Even voorstellen Trouw Nutrition

Nadere informatie

Hoe kunnen we de kwaliteit van onze houtchips verbeteren?

Hoe kunnen we de kwaliteit van onze houtchips verbeteren? Hoe kunnen we de kwaliteit van onze houtchips verbeteren? 1. Het chippen van het hout: Zorg dat het hout kan voordrogen, leg het hout enkele maanden op een stapel op een plek waar de wind er goed bij

Nadere informatie

Groei, voederconversie en afvalreductie van BSF larven gekweekt op SWILL

Groei, voederconversie en afvalreductie van BSF larven gekweekt op SWILL Groei, voederconversie en afvalreductie van BSF larven gekweekt op SWILL Proef BSF swill November-December 217 Radius Thomas More Verslag: Lotte Frooninckx Uitvoering: Lotte Frooninckx, Ann Wuyts Contactpersoon:

Nadere informatie

Vrije aminozuren als alternatief voor eiwitten in de veevoeding. Studiedag Alternatieve Eiwitbronnen 9 oktober Frana

Vrije aminozuren als alternatief voor eiwitten in de veevoeding. Studiedag Alternatieve Eiwitbronnen 9 oktober Frana Vrije aminozuren als alternatief voor eiwitten in de veevoeding ir. Ludo Segers 1 Frana Federatie van fabrikanten en vertegenwoordigers van toevoegingen voor dierlijke voeding Frana werkt nauw samen -

Nadere informatie

Non Diffuse Point Based Global Illumination

Non Diffuse Point Based Global Illumination Non Diffuse Point Based Global Illumination Karsten Daemen Thesis voorgedragen tot het behalen van de graad van Master of Science in de ingenieurswetenschappen: computerwetenschappen Promotor: Prof. dr.

Nadere informatie

Varkensacademie. Vrijdag 27 november 2015. Roeselare, België

Varkensacademie. Vrijdag 27 november 2015. Roeselare, België Varkensacademie Vrijdag 27 november 2015 Roeselare, België Voeder, kritieke succesfactor in rendement Maarten Ceyssens - Dierenarts nutritionist Voeder, kritieke succesfactor in rendement 1. Even voorstellen

Nadere informatie

Gezondheid en gefermenteerde voeders

Gezondheid en gefermenteerde voeders Gezondheid en gefermenteerde voeders OPNV Ede, 12 juni 2012 Ronald Scholten (Nutreco R&D) 1 Introductie 1993 1999 Proefstation Varkenshouderij Rosmalen project brijvoer en bijproducten 1997 2001 PhD Fermentation

Nadere informatie

DE JUISTE BEER OP HET JUISTE VOEDER?

DE JUISTE BEER OP HET JUISTE VOEDER? Tekst: Sander Palmans (KU Leuven), Steven Janssens (KU Leuven) Jef Van Meensel en Sam Millet (ILVO) DE JUISTE BEER OP HET JUISTE VOEDER? Hoe representatief is de fokwaardeschatting van eindberen voor praktijkbedrijven?

Nadere informatie

Tit. Haagsteeg 6, 6708 PM Wageningen Tel.: (Publikatie uits]uitend met toestemming van de directeur RAPPORT NO Mw. H.

Tit. Haagsteeg 6, 6708 PM Wageningen Tel.: (Publikatie uits]uitend met toestemming van de directeur RAPPORT NO Mw. H. Tit S P R E N G E R I N S T I T U U T Haagsteeg 6, 6708 PM Wageningen Tel.: 08370-19013 (Publikatie uits]uitend met toestemming van de directeur RAPPORT NO. 2297 Mw. H. Sonneveld DE INVLOED VAN EEN WISSELENDE

Nadere informatie

Passagesnelheid (Kp) van deeltjes Gehalten aan verteerbare organische stof (VOS) van geplette tarwe, geplette gerst en tarwevlokken

Passagesnelheid (Kp) van deeltjes Gehalten aan verteerbare organische stof (VOS) van geplette tarwe, geplette gerst en tarwevlokken Voorstel in situ pensafbraakkarakteristieken voor de gemalen voedermiddelen gerst, tarwe, mais, triticale en rogge en voor geplette gerst, geplette tarwe, tarwevlokken en gemalen ontsloten mais, Inleiding

Nadere informatie

De mengvoedersector. Facts and Figures

De mengvoedersector. Facts and Figures De mengvoedersector Facts and Figures 06/07/2016 Inhoud MENGVOEDERINDUSTRIE IN CIJFERS... 2 SAMENSTELLING MENGVOEDER... 3 PRODUCTIEPROCES... 4 ONMISBARE SCHAKEL... 5 1 Mengvoederindustrie in cijfers De

Nadere informatie

Onderzoek en dienstverlening voor de veevoedersector dr.ir. Mia Eeckhout Labo voor graan- en diervoedertechnologie. Exchange 25 oktober 2016

Onderzoek en dienstverlening voor de veevoedersector dr.ir. Mia Eeckhout Labo voor graan- en diervoedertechnologie. Exchange 25 oktober 2016 VOER VOOR ONDERZOEK Onderzoek en dienstverlening voor de veevoedersector dr.ir. Mia Eeckhout Labo voor graan- en diervoedertechnologie Exchange 25 oktober 2016 Goal : Safe and high quality animal products

Nadere informatie

Farming. Techniek voor de mengvoederproductie

Farming. Techniek voor de mengvoederproductie Farming Techniek voor de mengvoederproductie BDW Feedmill Systems GmbH & Co. KG welkom Hartelijk welkom BDW Feedmill Systems GmbH & Co. KG is een gemeenschappelijke onderneming van de wereldwijd succesvolle

Nadere informatie

Dorset Droogsysteem. biomassa en pluimveemest

Dorset Droogsysteem. biomassa en pluimveemest Dorset Droogsysteem voor biomassa en pluimveemest n Drogen van Biomassa Biogasdigistaat Houtsnippers Zuiveringsslib Pluimveemest Veevoeders n Compact en flexibel n Korrelfabriek n Hygiënisatie n Wegen

Nadere informatie

Afdeling Diergeneesmiddelen RAPPORT Pr.nr

Afdeling Diergeneesmiddelen RAPPORT Pr.nr Afdeling Diergeneesmiddelen 19860708 RAPPORT 86.69 Pr.nr. 404.0600 Onderwerp: Onderzoek naar de invloed van het produktieproces op het gehalte van carbadox in varkensvoeders. Effect van de conditioneertemperatuur

Nadere informatie

Niet-technische samenvatting 2015132-2. 1 Algemene gegevens. 2 Categorie van het project

Niet-technische samenvatting 2015132-2. 1 Algemene gegevens. 2 Categorie van het project Niet-technische samenvatting 2015132-2 1 Algemene gegevens 1.1 Titel van het project Het ontwikkelen van voeders en voersupplementen die de gezondheid van varkens ondersteunen. 1.2 Looptijd van het project

Nadere informatie

Stikstofretentie en -excretie door varkens; verschillen tussen beren en borgen

Stikstofretentie en -excretie door varkens; verschillen tussen beren en borgen Stikstofretentie en -excretie door varkens; verschillen tussen beren en borgen Commissie Deskundigen Meststoffenwet. Notitie opgesteld door Dr. P. Bikker, Livestock Research, Wageningen University Goedgekeurd

Nadere informatie

Soycomil Soja-eiwitconcentraat

Soycomil Soja-eiwitconcentraat Soycomil Soja-eiwitconcentraat Algemeen Er zijn verschillende soja-eiwitconcentraten op de markt met onderling verschillende gehaltes aan eiwit en ruwe celstof. Soycomil is een hoogwaardige soja-eiwitconcentraat

Nadere informatie

Effect van voer tijdens de biggenopfok op mesterijresultaten

Effect van voer tijdens de biggenopfok op mesterijresultaten Effect van voer tijdens de biggenopfok op mesterijresultaten Introductie Er wordt veel over gespeculeerd, maar het is tot op heden niet goed bekend wat het effect van voeding in de biggenopfok is op de

Nadere informatie

Redden van biggen via COUVEUSE systeem

Redden van biggen via COUVEUSE systeem Redden van biggen via COUVEUSE systeem Dr. Ir. D. FREMAUT Hogeschool Gent 1 Noodzaak Wat met overtallige biggen? Toegenomen toomgrootte toegenomen sterfte Sterfte : tijdens de geboorte Sterfte na de geboorte

Nadere informatie

Meting zonnepaneel. Voorbeeld berekening diodefactor: ( ) Als voorbeeld wordt deze formule uitgewerkt bij een spanning van 7 V en 0,76 A:

Meting zonnepaneel. Voorbeeld berekening diodefactor: ( ) Als voorbeeld wordt deze formule uitgewerkt bij een spanning van 7 V en 0,76 A: Meting zonnepaneel Om de beste overbrengingsverhouding te berekenen, moet de diodefactor van het zonnepaneel gekend zijn. Deze wordt bepaald door het zonnepaneel te schakelen aan een weerstand. Een multimeter

Nadere informatie

In deze circulaire zal aandacht worden besteed aan maatregelen om deze ongewenste situaties te voorkomen of te beperken.

In deze circulaire zal aandacht worden besteed aan maatregelen om deze ongewenste situaties te voorkomen of te beperken. SCH-1996-20 DE INTERNE OF VOERGEBONDEN WARMTE VAN VARKENSVOEDERS Inleiding Van de energie die met het voer aan varkens wordt verstrekt komt een aanzienlijk deel vrij als warmte. Dit is de interne of voergebonden

Nadere informatie

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland Beste lezer, In het kader van het ADLO Demonstratieproject Optimalisatie van het houden van intacte beren en immunocastraten bezorgen we u graag een vierde nummer van onze nieuwsbrief ivm het belang van

Nadere informatie

Automatische opvolging van individuele vleesvarkens

Automatische opvolging van individuele vleesvarkens Automatische opvolging van individuele vleesvarkens Jarissa Maselyne Bron figuur: esf2013.com 12 oktober 2011 Studiedag Welzijn van melkkoeien en varkens in Vlaanderen Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek

Nadere informatie

Opneembaar fosforbehoefte van leghennen

Opneembaar fosforbehoefte van leghennen Opneembaar fosforbehoefte van leghennen Laura Star Marinus van Krimpen Inhoud Achtergrond Opzet van de proef Resultaten Discussie Conclusie Aanbevelingen 2004-2014 Schothorst Feed Research. All rights

Nadere informatie

Een vergelijking van vismelen door opname in biggenvoeders op basis van geselecteerde kwaliteitscriteria

Een vergelijking van vismelen door opname in biggenvoeders op basis van geselecteerde kwaliteitscriteria Proefverslag 527 Een vergelijking van vismelen door opname in biggenvoeders op basis van geselecteerde kwaliteitscriteria (proef VOC38; projectcode VO955; PV527; Y1999) auteurs: dr. A. Veldman ir. G.J.

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting 119 120 Samenvatting Dit proefschrift beschrijft onderzoek naar de voorziening met essentiële vetzuren van gespeende biggen. Gewervelde dieren hebben in de voeding de essentiële vetzuren linolzuur

Nadere informatie

Figuur 1. Schematische voorstelling van een triacylglycerol (voorbeeld).

Figuur 1. Schematische voorstelling van een triacylglycerol (voorbeeld). FoodGate STW nr. 30 (2009/10/15) Symmetrie of asymmetrie in de vetten? De structuuropbouw en mechanische sterkte van vetrijke levensmiddelen wordt in belangrijke mate bepaald door de vetzuursamenstelling

Nadere informatie

We gaan vooruit! Voeding en bigkwaliteit. Kennissessie biggenopfok maandag 7 december Albert Timmerman

We gaan vooruit! Voeding en bigkwaliteit. Kennissessie biggenopfok maandag 7 december Albert Timmerman We gaan vooruit! Voeding en bigkwaliteit Kennissessie biggenopfok maandag 7 december Albert Timmerman In 10 stappen naar kwaliteitsbiggen Stap 1 Eerste brandstof Biestopname: big moet 24 uur na geboorte

Nadere informatie

Tot 10 euro extra per vleesvarken dankzij een goede eindbeer! Sander Palmans, Steven Janssens, Sam Millet, Jef Van Meensel

Tot 10 euro extra per vleesvarken dankzij een goede eindbeer! Sander Palmans, Steven Janssens, Sam Millet, Jef Van Meensel Tot 10 euro extra per vleesvarken dankzij een goede eindbeer! Sander Palmans, Steven Janssens, Sam Millet, Jef Van Meensel Hoe belangrijk is de keuze van de eindbeer voor de uiteindelijke bedrijfsresultaten?

Nadere informatie

oefenopgaven wb oktober 2003

oefenopgaven wb oktober 2003 oefenopgaven wb1224 2 oktober 2003 Opgave 1 Stoom met een druk van 38 bar en een temperatuur van 470 C wordt geëxpandeerd in een stoom-turbine tot een druk van 0,05 bar. De warmteuitwisseling van de turbine

Nadere informatie

KENGETALLEN IN DE VLEESVARKENSHOUDERIJ

KENGETALLEN IN DE VLEESVARKENSHOUDERIJ KENGETAL: WAT? KENGETALLEN IN DE VLEESVARKENSHOUDERIJ http://www.betekenis-definitie.nl/kengetal Een kengetal is een getal dat inzicht geeft in de situatie en/of de ontwikkeling van een beleids-of productieproces.

Nadere informatie

METING TANITA INNERSCAN. NAAM:. LEEFTIJD:. LENGTE cm:. GESLACHT: M / V. Gewicht. Vetpercentage. Watergehalte % Spiermassa.

METING TANITA INNERSCAN. NAAM:. LEEFTIJD:. LENGTE cm:. GESLACHT: M / V. Gewicht. Vetpercentage. Watergehalte % Spiermassa. METING TANITA INNERSCAN NAAM:. LEEFTIJD:. LENGTE cm:. GESLACHT: M / V DATUM DATUM DATUM DATUM Gewicht Vetpercentage Watergehalte % Spiermassa Lichaamsbouwtype Basismetabolisme Metabolische leeftijd Botmassa

Nadere informatie

Module Voedermiddelen varkens

Module Voedermiddelen varkens Module Voedermiddelen varkens De CO 2 -voetafdruk van dit drukwerk is berekend met ClimateCalc en gecompenseerd bij: treesforall.nl www.climatecalc.eu Cert. no. CC-000057/NL Colofon Auteur Afke Zandvliet

Nadere informatie

BIGGENOPFOK: valkuilen omzeilen door voeder en management. Tijl Vanmeenen 0499/

BIGGENOPFOK: valkuilen omzeilen door voeder en management. Tijl Vanmeenen 0499/ BIGGENOPFOK: valkuilen omzeilen door voeder en management Tijl Vanmeenen t.vanmeenen@invebelgie.be 0499/64 96 23 Wat zijn onze drijfveren? Verbeteren van het rendement door Opfokken en afleveren van kwaliteitsbiggen:

Nadere informatie

Versie 03 Datum van toepassing 2014-04-28

Versie 03 Datum van toepassing 2014-04-28 Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen Bestuur Laboratoria I-MET-FLVVT-055 I-MET-FLVVT-055 BEPALING VAN RUW VET IN DIERENVOEDERS Versie 03 Datum van toepassing 2014-04-28 Opgesteld

Nadere informatie

Voeding van zeugen voor vitale biggen mogelijkheden en beperkingen

Voeding van zeugen voor vitale biggen mogelijkheden en beperkingen Inleiding Achtergrond, ontwikkeling biggenproductie Voeding van zeugen voor vitale biggen mogelijkheden en beperkingen SFR themadag 24 januari 8 aul Bikker en Godelieve Kranendonk Invloed voeding (energievoorziening)

Nadere informatie

TKS heeft in samenwerking Kuhn een solide en betrouwbare oplossing voor stationair mengen ontwikkeld. De is speciaal ontworpen voor het best mogelijke

TKS heeft in samenwerking Kuhn een solide en betrouwbare oplossing voor stationair mengen ontwikkeld. De is speciaal ontworpen voor het best mogelijke voor alle omstandigheden www.tks-as.no TKS heeft in samenwerking Kuhn een solide en betrouwbare oplossing voor stationair mengen ontwikkeld. De is speciaal ontworpen voor het best mogelijke mengresultaat

Nadere informatie

2 De installatie. 2.1 Inleiding. 2.2 De grondstoffen ontvangst.

2 De installatie. 2.1 Inleiding. 2.2 De grondstoffen ontvangst. 2 De installatie. 2.1 Inleiding Om op het bedrijf het voeder zelf te maken heeft men in feite dezelfde zaken nodig als in een voederfabriek en dit zijn volgende zaken: een plaats om de grondstoffen te

Nadere informatie

Zuiver Voer. voor de biologische veehouderij

Zuiver Voer. voor de biologische veehouderij Zuiver Voer voor de biologische veehouderij Gezonde dieren, optimale prestaties Optimale prestaties behalen en tegelijkertijd het welzijn van uw dieren managen. Dat is uw uitdaging. Iedere dag weer. Darmgezondheid

Nadere informatie

Fokwaardenschatting bij varkens: principes en actualisatie. 7 november 2012, Steven Janssens & Lien Vandebroeck

Fokwaardenschatting bij varkens: principes en actualisatie. 7 november 2012, Steven Janssens & Lien Vandebroeck Fokwaardenschatting bij varkens: principes en actualisatie 7 november 2012, Steven Janssens & Lien Vandebroeck Overzicht van de presentatie Principe van fokwaardeschatting Voorbeeld Selectie Mesterij Index

Nadere informatie

TKS Kuhn FeedMixer. FeedMixer voor alle omstandigheden.

TKS Kuhn FeedMixer. FeedMixer voor alle omstandigheden. FeedMixer voor alle omstandigheden www.tks-as.no TKS heeft in samenwerking met Kuhn een solide en betrouwbare oplossing voor stationair mengen ontwikkeld. De is speciaal ontworpen voor het best mogelijke

Nadere informatie

Soja en sesam zijn te vervangen door regionale eiwitrijke grondstoffen in 100% biologisch leghennenvoer

Soja en sesam zijn te vervangen door regionale eiwitrijke grondstoffen in 100% biologisch leghennenvoer Soja en sesam zijn te vervangen door regionale eiwitrijke grondstoffen in 100% biologisch leghennenvoer Berry Reuvekamp en Thea Fiks - van Niekerk Thea en Berry zijn onderzoekers bij Wageningen Livestock

Nadere informatie

EEN GOEDE VOORBEREIDING OP HET SPENEN VERDIEND ZICH DUBBEL EN DWARS TERUG

EEN GOEDE VOORBEREIDING OP HET SPENEN VERDIEND ZICH DUBBEL EN DWARS TERUG EEN GOEDE VOORBEREIDING OP HET SPENEN VERDIEND ZICH DUBBEL EN DWARS TERUG Bert Pappot / Herman Janssen technisch specialisten varkenshouderij Voorstellen Trouw Nutrition Benelux Animal Health Young Animal

Nadere informatie

biggen Marinus van Krimpen

biggen Marinus van Krimpen Voeding en gezondheid van biologisch biggen Marinus van Krimpen Inhoud: Knelpunten als gevolg van EU-regelgeving Resultaten biggenproeven: 1. met CCM 2. met erwten 3. met Pre-starter Conclusies en tips

Nadere informatie

De invloed van Bergafat F 100 op melkproductie en samenstelling in tankmelk van melkkoeien in mid-lactatie op een siësta beweidingssysteem

De invloed van Bergafat F 100 op melkproductie en samenstelling in tankmelk van melkkoeien in mid-lactatie op een siësta beweidingssysteem De invloed van Bergafat F 100 op melkproductie en samenstelling in tankmelk van melkkoeien in mid-lactatie op een siësta beweidingssysteem Proefverslag nr. 649 oktober 2004 auteur: dr. ir. W.M. van Straalen

Nadere informatie

Belang van diergezondheid en bioveiligheid in de intensieve varkenshouderij Prof. dr. D. Maes

Belang van diergezondheid en bioveiligheid in de intensieve varkenshouderij Prof. dr. D. Maes Belang van diergezondheid en bioveiligheid in de intensieve varkenshouderij Prof. dr. D. Maes Afdeling bedrijfsdiergeneeskunde varken Faculteit Diergeneeskunde UGent Brugge, 29 november 2013 1 Belang van

Nadere informatie

Malen Omvangsreductie

Malen Omvangsreductie Custom Powders heeft de reputatie Europa s Center of Excellence te zijn op het gebied van maaldiensten. We beschikken over meer dan 25 jaar ervaring met een breed scala aan producten op een zeer breed

Nadere informatie

Standaardprocedure. A-V1 Optimalisatie van het ventilatiesysteem

Standaardprocedure. A-V1 Optimalisatie van het ventilatiesysteem Standaardprocedure A-V1 Optimalisatie van het ventilatiesysteem Deel 1: Dimensionering en instellingen (in te vullen per afdeling) Stap 1: Ventileer niet te weinig en niet te veel! Bepaal met behulp van

Nadere informatie

Eindexamen natuurkunde 1 havo 2000-II

Eindexamen natuurkunde 1 havo 2000-II Eindexamen natuurkunde havo 2000-II 4 Antwoordmodel Opgave Slijtage bovenleiding uitkomst: m =,87 0 6 kg Het afgesleten volume is: V = (98,8 78,7) 0-6 5200 0 3 2 = 2,090 0 2 m 3. Hieruit volgt dat m =

Nadere informatie

Demoproject Optimalisatie van het houden van intacte beren en immunocastraten

Demoproject Optimalisatie van het houden van intacte beren en immunocastraten Demoproject Optimalisatie van het houden van intacte beren en immunocastraten Degezelle Isabelle Vragen Wat is nu het juiste alternatief voor chirurgische castratie? Zijn er meer problemen in de stal?

Nadere informatie

toelatingsexamen-geneeskunde.be

toelatingsexamen-geneeskunde.be Fysica juli 2009 Laatste update: 31/07/2009. Vragen gebaseerd op het ingangsexamen juli 2009. Vraag 1 Een landingsbaan is 500 lang. Een vliegtuig heeft de volledige lengte van de startbaan nodig om op

Nadere informatie

PVL - Actueel. Sander Palmans. 31/01/2017 Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw

PVL - Actueel. Sander Palmans. 31/01/2017 Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw PVL - Actueel Sander Palmans 31/01/2017 Proef- en Vormingscentrum voor de Landbouw Hittestress bij vleesvarkens Warme periodes veroorzaken groeivertraging Lagere aflevergewichten Biggen later opzetten

Nadere informatie

Onderzoeksverslag: Reductie van ammonia bij pluimvee, opfokbiggen en melkvee door negatieve luchtionisatie.

Onderzoeksverslag: Reductie van ammonia bij pluimvee, opfokbiggen en melkvee door negatieve luchtionisatie. Onderzoeksverslag: Reductie van ammonia bij pluimvee, opfokbiggen en melkvee door negatieve luchtionisatie. & Slim 2, dr. ir. Laura M Rabet HAS Kennistransfer en Bedrijfsopleidingen s Hertogenbosch, Lotte

Nadere informatie

Opzetten van proeven op je bedrijf: een proevertje. Sarah De Smet en Joachim Kerckhove

Opzetten van proeven op je bedrijf: een proevertje. Sarah De Smet en Joachim Kerckhove Opzetten van proeven op je bedrijf: een proevertje Sarah De Smet en Joachim Kerckhove Trefdag VarkensAcademie - 24/11/2017 ??? Voeder A Voeder B Wat kan je verwachten? Waar rekening mee houden bij proefopzet

Nadere informatie

SPECTROFOTOMETRISCHE BEPALING VAN HET ORGANISCH KOOLSTOFGEHALTE IN BODEM

SPECTROFOTOMETRISCHE BEPALING VAN HET ORGANISCH KOOLSTOFGEHALTE IN BODEM SPECTROFOTOMETRISCHE BEPALING VAN HET ORGANISCH KOOLSTOFGEHALTE IN BODEM 1 DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED Deze methode beschrijft de spectrofotometrische bepaling van het organisch koolstofgehalte in bodem

Nadere informatie

Bepaling van het thermisch rendement van een warmteterugwinapparaat

Bepaling van het thermisch rendement van een warmteterugwinapparaat 1 Bepaling van het thermisch rendement van een warmteterugwinapparaat Inhoudstafel INHOUDSTAFEL... 1 INLEIDING... 2 1. TOEPASSINGSGEBIED... 3 2. ACHTERGROND... 3 3. HET DEBIET IN EEN PROJECT IS GROTER

Nadere informatie

Vlottende, niet-vlottende verontreinigingen en glas op sorteer- en brekerzeefzand

Vlottende, niet-vlottende verontreinigingen en glas op sorteer- en brekerzeefzand Compendium voor monsterneming en analyse in uitvoering van het Materialendecreet en het Bodemsaneringsdecreet Vlottende, niet-vlottende verontreinigingen en glas op sorteer- en brekerzeefzand Versie oktober

Nadere informatie

NIVEAU 3 STOOMTECHNIEK AFVALVERBRANDING BE

NIVEAU 3 STOOMTECHNIEK AFVALVERBRANDING BE NIVEAU 3 STOOMTECHNIEK AFVALVERBRANDING BE TIJD 2 UUR TOEGESTANE HULPMIDDELEN, REKENMACHINE, STOOMTABEL EN H-S DIAGRAM 1. Noem de drie fasen waarin water kan verkeren. 2. Wat wordt verstaan onder verzadigde

Nadere informatie

Ventielventilatie. Beschrijving

Ventielventilatie. Beschrijving Ventielventilatie Beschrijving Ventielventilatie is enigszins te vergelijken met klepventilatie maar het biedt t.o.v. klepventilatie enkele voordelen: de inkomende lucht wordt door de turbulentie beter

Nadere informatie

Het effect van speenkorrel en babybiggenkorrel (vanaf -t 2 weken na spenen) op de opfok- en mestresultaten

Het effect van speenkorrel en babybiggenkorrel (vanaf -t 2 weken na spenen) op de opfok- en mestresultaten ing. J.G. Plagge Het effect van speenkorrel en babybiggenkorrel (vanaf -t 2 weken na spenen) op de opfok- en mestresultaten The effect of the feed mkture around weaning on the performance during the rearing

Nadere informatie

Aanvulling hoofdstuk 1 uitwerkingen

Aanvulling hoofdstuk 1 uitwerkingen Natuur-scheikunde Aanvulling hoofdstuk 1 uitwerkingen Temperatuur in C en K Metriek stelsel voorvoegsels lengtematen, oppervlaktematen, inhoudsmaten en massa Eenheden van tijd 2 Havo- VWO H. Aelmans SG

Nadere informatie

J De centrale draait (met de gegevens) gedurende één jaar. Het gemiddelde vermogen van de centrale kan dan berekend worden:

J De centrale draait (met de gegevens) gedurende één jaar. Het gemiddelde vermogen van de centrale kan dan berekend worden: Uitwerking examen Natuurkunde1 HAVO 00 (1 e tijdvak) Opgave 1 Itaipu 1. De verbruikte elektrische energie kan worden omgerekend in oules: 17 = 9,3 kwh( = 9,3 3, ) = 3,3 De centrale draait (met de gegevens)

Nadere informatie

Praktijkproef Baby Big XL

Praktijkproef Baby Big XL Praktijkproef Baby Big Om een duidelijker beeld te krijgen van de prestaties van biggen, gevoerd met Baby Big en de gebruikelijke kleine korrel, zijn 12 verschillende praktijkproeven opgezet op 11 bedrijven.

Nadere informatie

Laag RE-rantsoen bij hoogproductief melkvee: kunnen aminozuren helpen?

Laag RE-rantsoen bij hoogproductief melkvee: kunnen aminozuren helpen? Laag RE-rantsoen bij hoogproductief melkvee: kunnen aminozuren helpen? Leen Vandaele Studiedag Methaan & Ammoniak - 11/12/2018 -2% RE Recent onderzoek Vleesvee en Jongvee => sterke reductie in ammoniakemissie

Nadere informatie

p V T Een ruimte van 24 ºC heeft een dauwpuntstemperatuur van 19 ºC. Bereken de absolute vochtigheid.

p V T Een ruimte van 24 ºC heeft een dauwpuntstemperatuur van 19 ºC. Bereken de absolute vochtigheid. 8. Luchtvochtigheid relatieve vochtigheid p e 100 % p absolute vochtigheid = dichtheid van waterdamp dauwpuntstemperatuur T d = de temperatuur waarbij de heersende waterdampdruk de maximale dampdruk is.

Nadere informatie

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa Physical factors as predictors of psychological and physical recovery of anorexia nervosa Liesbeth Libbers

Nadere informatie

2.2 De Weende-analyse bij veevoeding

2.2 De Weende-analyse bij veevoeding 2.2 De Weende-analyse bij veevoeding Scheikunde voor VE31-VE41, 2018-2019 Auteur: E. Held; bewerkt door H. Hermans : Hoofdstuk 2 De Weende-analyse (presentatie) 1 Bij het oprispen boeren komt methaan (CH4)

Nadere informatie

Tentamen Warmte-overdracht

Tentamen Warmte-overdracht Tentamen Warmte-overdracht vakcode: 4B680 datum: 7 april 2014 tijd: 9.00-12.00 uur LET OP Er zijn in totaal 4 opgaven waarvan de eerste opgave bestaat uit losse vragen. Alle opgaven tellen even zwaar mee.

Nadere informatie

DROGEN. Het energiezuinig drogen van hygroscopische thermoplasten; geen gebakken lucht!

DROGEN. Het energiezuinig drogen van hygroscopische thermoplasten; geen gebakken lucht! Lezing op 24 september 2008 tijdens de Kunststoffenbeurs in Veldhoven Het energiezuinig drogen van hygroscopische thermoplasten; geen gebakken lucht! Spreker: Jurgen Koolhaas Waarom kunststoffen drogen?

Nadere informatie

Metalen spaander briquetteermachine

Metalen spaander briquetteermachine De metalen spaander briquetteermachine verwerkt korte, losse spaanders van het bewerken van non-ferro of ferro-metalen en gietijzer tot cilindrische briketten. Drukt metalen chips in vaste briketten om

Nadere informatie

ColoRex Geleidend installeren

ColoRex Geleidend installeren ColoRex Geleidend installeren Productomschrijving ColoRex is een onder hoge druk geperste homogene vinyltegel met een hoog bindmiddelgehalte van weekgemaakte polyvinylchloride met stabilisatoren, waaraan

Nadere informatie

Resultaten & Voedings Supplement. vleeskuiken. cobb-vantress.com

Resultaten & Voedings Supplement. vleeskuiken. cobb-vantress.com Vleeskuiken Resultaten & Voedings Supplement vleeskuiken cobb-vantress.com Introductie Deze uitgave bevat zowel de technische als de slachterij doelstellingen voor uw Cobb5 vleeskuikens samen met de nutritionele

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting Het tablet is om vele redenen een populaire toedieningsvorm van geneesmiddelen. Het gebruikersgemak en het gemak waarmee ze grootschalig kunnen worden geproduceerd zijn slechts twee van de

Nadere informatie

ALU PRO. Zone 2 Verwijdering van fijner vuil en vocht. Deze zone wordt binnen geplaatst. Zone 2 Alu Pro matten zijn voorzien van:

ALU PRO. Zone 2 Verwijdering van fijner vuil en vocht. Deze zone wordt binnen geplaatst. Zone 2 Alu Pro matten zijn voorzien van: Het verwijderen van vuil en vocht geeft niet alleen een grote besparing om schoonmaakkosten, nog belangrijker is dat uw entree en de rest van uw gebouw schoon zijn. Een schone uitstraling zorgt voor een

Nadere informatie