De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België"

Transcriptie

1 De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België Een historische analyse Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad Master in de criminologische wetenschappen door ( ) Charlotte Van Hyfte Academiejaar Promotor: Prof. Tom Vander Beken Commissarissen: Sharon Van Audenhove Vincent Eechaudt

2 II

3 De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België Een historische analyse Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad Master in de criminologische wetenschappen door ( ) Charlotte Van Hyfte Academiejaar Promotor: Prof. Tom Vander Beken Commissarissen: Sharon Van Audenhove Vincent Eechaudt III

4 Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen Ondergetekende, Van Hyfte Charlotte ( ) geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, de toelating om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: 13/05/2013 Handtekening: IV

5 TREFWOORDEN Voorwaardelijke invrijheidstelling Wetgeving België Strafrechtelijk beleid Historische analyse Toepassing V

6 VERKORTE BENAMING VAN WETTEN Wet Lejeune: Wet van 31 mei 1888 waarbij voorwaardelijke invrijheidstelling en voorwaardelijke veroordeling in het strafrecht worden ingevoerd, BS 3 juni Wet van 5 maart 1998: Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen bij de wet van 1 juli 1964, BS 2 april Wet Externe Rechtspositie: Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni Wet Martin: Wet van 13 maart 2013 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 19 maart VI

7 LIJST VAN GEBRUIKTE FIGUREN Figuur 1: Totstandkoming wet Lejeune Figuur 2: Dit is een overzicht van de aard van de feiten waarvoor de voorwaardelijk in vrijheid gestelden veroordeeld waren. Figuur 3: Toepassing voorwaardelijke invrijheidstelling van Figuur 4: Aantal voorwaardelijke invrijheidstellingen van Figuur 5: Aantal voorwaardelijke invrijheidstellingen van , volgens uitgezeten strafduur Figuur 6: Afschrijvingen van veroordeelden tot gevangenisstraffen van meer dan drie maanden tijdens de jaren 1899 en 1900 Figuur 7: Evolutie van het aantal opsluitingen vanuit vrijheid en de dagpopulatie op 1 maart (indexcijfers, ) Figuur 8: Aantal invrijheidstellingen van correctioneel veroordeelden tussen 1980 en 1997 Figuur 9: Gemiddelde overschrijdingstermijn van de VI-toelaatbaarheidsdrempel ( ) Figuur 10: Toekenningsgraad van de voorwaardelijke invrijheidstelling per commissie op 1 december 1999 Figuur 11: Vergelijking contra-indicaties uit de wet van 5 maart 1998 en de wet van 17 mei 2006 Figuur 12: Wijze van invrijheidstelling van 2006 tot en met 2010 Figuur 13: Regime op het ogenblik van de voorwaardelijke invrijheidstelling Figuur 14: Wettelijke toestand bij de voorwaardelijke invrijheidstelling Figuur15: Wettelijke toestand bij invrijheidstelling in 2012 VII

8 VOORWOORD In het kader van het behalen van het diploma Master in de criminologische wetenschappen, werd deze masterproef geschreven. Gedurende de studiejaren is mijn interesse voor de reïntegratie van delinquenten steeds gegroeid. Het was dan ook zeer boeiend om onderzoek te mogen voeren naar belangrijk topic uit het reïntegratiebeleid: de voorwaardelijk invrijheidstelling. Het is een zeer actueel onderwerp met bovendien een zeer rijke en interessante geschiedenis. Hierbij gebruik ik graag de gelegenheid om enkele mensen te bedanken zonder wie deze masterproef nooit tot stand was kunnen komen. Speciale dank aan mijn promotor Professor Dr. Tom Vander Beken, die een grote hulp was bij het afbakenen van dit onderzoek, bij het focussen op de criminologische meerwaarde en vooral bij het aanhouden van de juiste richting, namelijk het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Ook een woordje van dank aan de commissarissen Sharon Van Audenhove en Vincent Eechaudt voor het nalezen van dit werk. Verder richt ik mijn dankwoord aan mijn ouders voor het creëren van een aangename en rustige omgeving waar ik kon werken, voor de steun en voor het nalezen. Tot slot ook een welgemeende dankjewel aan mijn vriendinnen die me steeds hebben gemotiveerd en gesteund waar nodig. VIII

9 INHOUDSOPGAVE TREFWOORDEN... V VERKORTE BENAMING VAN WETTEN... VI LIJST VAN GEBRUIKTE FIGUREN... VII VOORWOORD... VIII INLEIDING... 5 Algemene Inleiding... 6 Probleemstelling en methodologie... 8 DEEL I: LEJEUNES TIJDPERK Hoofdstuk 1: Ten tijde van Jules Lejeune Inleiding Vóór Lejeunes ministerschap Strafrechtelijk beleid Adolphe Prins Té zware straffen Op zoek naar een oplossing Lejeunes leven en carrière Voorlopers Minister van Justitie Lejeune kandidaat? Moeilijke start Cellulair regime Visie en beleid Besluit Hoofdstuk 2: Wet Lejeune Inleiding

10 2.2. Ontstaan Ratio legis Analyse Toepassing Besluit DEEL II : NÁ JULES LEJEUNES TIJDPERK Hoofdstuk 3: Wet van 5 maart Inleiding Context Analyse Toepassing Besluit Hoofdstuk 4: Wet Externe Rechtspositie Inleiding Context Strafrechtelijk beleid Pogingen tot hervorming Analyse Algemeen Drie jaar of minder Meer dan drie jaar Opvolging en controle Toepassing Besluit Hoofdstuk 5: Wet Martin (?) Inleiding Context Analyse

11 5.4. Toepassing Besluit CONCLUSIE EN DISCUSSIE BIBLIOGRAFIE

12 De straftoemeting is een antwoord op het verleden en stelt vergelding, normbevestiging en maatschappijbescherming als strafdoelen voorop. In het kader van de strafuitvoering neemt de vergeldingsbehoefte af en verschuift het accent naar beperking van schadelijke gevolgen van de straf, herstel, reïntegratie van de delinquent. Op het ogenblik van de veroordeling kan men moeilijk zoniet onmogelijk voorspellingen doen over een persoon en zijn situatie bij zijn eventueel latere vervroegde invrijheidstelling. Over invrijheidstelling moet beslist worden in het licht van de evolutie van de persoon tijdens de strafuitvoering en rekening houdende met het voorliggende reclasseringsplan. (Minister van Justitie Stefaan De Clerck) 1 1 Parl.St.Kamer , ,166; 4

13 INLEIDING 5

14 Algemene Inleiding In 1888 kwam toenmalig minister van Justitie Jules Lejeune op de proppen met een wetsvoorstel dat een grotere impact heeft gehad op de Belgische wetgeving dan hij zelf ooit had durven dromen. Hij stelde voor om een modaliteit te voorzien waardoor gedetineerden, mits een aantal opgelegde voorwaarden, de gevangenis voortijdig en onder controle konden verlaten. De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling is sindsdien officieel ingeburgerd in het Belgisch strafrecht en heeft ruim 100 jaar standgehouden. Zelfs nu nog wordt Lejeunes naam terug vermeld bij de zaak Michelle Martin. Eén van de grootste vijanden van België dreigde volgens de wet in aanmerking te komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Ondanks de publieke verontwaardiging en de heisa in de media, kwam Martin vrij onder voorwaarden. De vrijlating onder voorwaarden komt dus opnieuw onder vuur te liggen. Het feit dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zo vaak ter discussie ligt, is in principe een goede zaak. Beslissingen die hieromtrent genomen worden, kunnen namelijk grootschalige gevolgen met zich meebrengen. Steeds moet gezocht worden naar een gezond evenwicht tussen de veiligheid van de maatschappij en een rechtvaardige en humane behandeling van veroordeelden. Hoewel de media soms de indruk geeft dat de bevolking over het algemeen een argwanende en negatieve houding aanneemt ten opzichte van de voorwaardelijke invrijheidstelling, blijkt de voorwaardelijke invrijheidstelling in de meeste gevallen de betere optie te zijn. Deze modaliteit draagt zowel bij tot een humanere behandeling van de gedetineerden als tot de veiligheid van de maatschappij. Een humanere behandeling van gedetineerden, omdat een gevangenisstraf op zich een zeer zware straf is en een grote impact heeft op het leven van de gedetineerde. Men wordt beroofd van zijn of haar vrijheid en weet niet hoelang deze gevangenschap zal duren. Bovendien wordt men uit het sociale milieu gehaald waardoor breuklijnen worden geïnstalleerd tussen de gedetineerde en zijn of haar familie, de eventuele job, vrienden, Kortom, men komt onderaan de sociale ladder te staan en krijgt na de vrijlating de moeilijke opdracht om terug een leven op te bouwen. Een voorwaardelijke invrijheidstelling zorgt ervoor dat deze gevangenisstraf ingekort wordt en dat de gedetineerde begeleid wordt bij zijn of haar terugkeer naar de samenleving. Een voorwaardelijke invrijheidstelling komt ook de veiligheid van de maatschappij ten goede. De veroordeelde komt namelijk niet zomaar vrij. Hij of zij wordt onderworpen aan strikte voorwaarden, wordt begeleid en wordt bovendien gedurende een bepaalde proefperiode op regelmatige tijdstippen gecontroleerd. Deze geleidelijke overgang naar een volledige vrijheid biedt volgens wetenschappelijk onderzoek een betere bescherming tegen recidive. 6

15 Volgens Frank Verbruggen, professor aan de Katholieke Universiteit van Leuven, heeft empirisch onderzoek ook aangetoond dat hoe meer mensen afweten van de kerngedachten en de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling, hoe positiever ze hier tegenover staan. In deze masterproef wordt de evolutie onderzocht die de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België heeft ondergaan sinds Daarnaast zal gezocht worden naar verklaringen die deze evolutie hebben beïnvloed. Het is dus de bedoeling een overzicht te creëren van 125 jaar toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en verklaringen te zoeken voor deze veranderingen. Deze historische analyse doelt ook op een beter begrip van de huidige hervormingsplannen en hopelijk ook van de toekomstige ontwikkelingen op het vlak van de voorwaardelijke invrijheidstelling. 7

16 Probleemstelling en methodologie De probleemstelling werd in de algemene inleiding reeds aangekaart. Aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling op het punt staat om alweer hervormd te worden, is onderzoek naar de toepassing van deze modaliteit noodzakelijk om een globaal overzicht en inzicht te verkrijgen over de huidige toepassing, maar ook over de toepassing ervan in het verleden. Het heden kan immers niet volledig begrepen worden, zonder het verleden in rekening te brengen. Aan de hand van een historische analyse van de evoluties waaraan de voorwaardelijke invrijheidstelling onderhevig is geweest, kan geleerd worden uit vroegere foutieve of goede beslissingen en kan de impact van nieuwe beslissingen mogelijks beter ingeschat worden. Dit alles kadert in het externe oogmerk om aan de hand van de geschiedenis ook beter te kunnen anticiperen op mogelijke valkuilen bij het voeren van het toekomstige beleid betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling. Zeker de huidige invloed van de kritische publieke opinie met de media als vuurlont, creëert een dringende vraag naar een focus op het strafrechtelijk beleid op zich en niet op wat in de kranten staat. Uit deze probleemstelling kan een doelstelling en een vraagstelling worden afgeleid. De doelstelling van deze masterproef is om een overzicht te geven van de evolutie die de wet Lejeune heeft meegemaakt en telkens te onderzoeken welke verklaringen hiervoor gevonden kunnen worden. Hierbij zal de focus liggen op diverse wendingen die direct of indirect hun invloed hebben gehad op de ontwikkeling of wijziging van de wetgeving. Daarnaast zal aandacht zijn voor de strafrechtelijke visies en opvattingen over het penitentiair beleid. Ook zullen factoren meespelen die de maatschappij in de cruciale tijden kenmerkten en een invloed hebben gehad op de veranderende wetgeving. De tijdsgeest en heersende morele denkrichtingen kunnen hier vervolgens een rol spelen. Doordat in feite het strafrechtelijk beleid onder de loep wordt genomen, zal ook aandacht zijn voor politieke omstandigheden. Tot slot zal de media en haar invloed op de evoluties in het invrijheidstellingsbeleid onderzocht worden. De vraagstelling die meteen ook de onderzoeksvraag omvat, luidt als volgt: Welke verklaringen kunnen gevonden worden voor evoluties in regels en toepassing van de Belgische voorwaardelijke invrijheidstelling? Om op deze vraag een antwoord te kunnen formuleren, zal een bureauonderzoek of literatuurstudie worden gevoerd. Zo wordt beroep gedaan op een brede waaier aan literatuur. Ook wetten, 8

17 wetsvoorstellen, Koninklijke Besluiten, oriëntatienota s, Ministeriële Omzendbrieven en Parlementaire stukken (uit de Kamer en uit de Senaat) worden geraadpleegd. Daarnaast wordt ook een grondig literatuuronderzoek gevoerd aan de hand van boeken en bijdragen in wetenschappelijke tijdschriften. Verder zal ook op zoek gegaan worden naar statistisch cijfermateriaal. Deze literatuurstudie zal een tijdsspanne van 125 jaar omvatten. Er zal namelijk onderzoek gevoerd worden naar de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling sinds het ontstaan in 1888, tot de huidige toepassing in Om die reden kan deze scriptie ook een historische scriptie genoemd worden. Verder de recente evolutie gevolgd worden aan de hand van bronnen uit de actualiteit. Gezien de ruime verzameling aan bronnenmateriaal en de tijdsspanne van 125 jaar, kan hier ook gesproken worden van een case study. Er zal namelijk gefocust worden op één modaliteit van het Belgisch strafrechtelijk beleid: de voorwaardelijke invrijheidstelling. De masterproef wordt bewust ingedeeld in 2 onderdelen: tijdens Lejeunes tijdperk en na Lejeunes tijdperk. Jules Lejeune heeft dan ook voor een breuklijn gezorgd in het strafrechtelijk beleid. Dankzij hem ontstond de legendarische wet Lejeune die ruim 100 jaar zal standhouden. Gedurende deze 100 jaar kan gesproken worden van een politieke laksheid en een laisser-faire beleid van de regering. Met de uitbarsting van de zaak Dutroux komt het strafrechtelijk beleid terug tot leven. Er wordt opnieuw nagedacht en gediscussieerd over het toenmalig beleid en de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. In 1998 wordt de wet Lejeune voor het eerst hervormd. Vanaf dan staat het strafrechtelijk beleid, en zeker de voorwaardelijke invrijheidstelling bijna niet meer stil. Deze masterproef wordt verder opgedeeld in verschillende hoofdstukken die telkens verschillende relevante periodes voorstellen. Er zal gestart worden aan de vooravond van het ontstaan van de wet Lejeune. Geleidelijk aan zal verder gegaan worden in de geschiedenis. Per periode zal de toenmalige context aangehaald worden en de specifieke wetgeving die daaruit voortvloeide besproken worden om telkens over te gaan tot de effecten van deze wetgeving op de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze historische analyse zal uiteindelijk uitmonden in een uiteenzetting van de huidige toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België waarbij, als kers op de taart, de zeer recente hervorming zal besproken worden. Er werd ervoor gekozen om de wetgeving niet in bijlage toe te voegen, maar de relevante onderdelen in het corpus van dit werk zelf op te nemen. Enerzijds heeft dit voor een grote omvang van de masterproef gezorgd. Dit zou een beperking kunnen vormen. Anderzijds is het verhaal op deze manier makkelijker te volgen. Daarnaast zijn vele citaten absoluut noodzakelijk gebleken om bepaalde zaken te verduidelijken en nuanceringen te illustreren. 9

18 DEEL I: LEJEUNES TIJDPERK 10

19 Hoofdstuk 1: Ten tijde van Jules Lejeune 1.1. Inleiding Een masterproef betreffende de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling zonder een hoofdstuk dat volledig gewijd wordt aan Jules Lejeune, is als een bakker zonder brood. Niet alleen hebben we de toepassing van de modaliteit voorwaardelijke invrijheidstelling aan hem te danken, ook zijn visie op het justitieel, penitentiair en strafrechtelijk beleid van België is absoluut vermeldenswaardig. In dit hoofdstuk wordt een schets gegeven van de maatschappelijke context waarin de wet van 31 mei 1888 waarbij voorwaardelijke invrijheidstelling en voorwaardelijke veroordeling in het strafrecht worden ingevoerd, beter gekend als de Wet Lejeune is ontstaan Vóór Lejeunes ministerschap Strafrechtelijk beleid De heersende manier van denken over strafrecht heeft een grote invloed op de toepassing ervan. Hieruit put de maatschappij namelijk het recht om in te grijpen in het leven van de burgers en verantwoordt men waarom en hoe men bepaalde misdrijven bestraft. 2 Om deze reden is het nodig allereerst stil te staan bij de toenmalige tijdsgeest en visies op het strafrechtelijk beleid. Gedurende de eerste helft van de 19 de eeuw wordt het strafrechtsdenken voornamelijk gedomineerd door het klassieke strafrecht. 3 De mens werd beschouwd als een vrij persoon die over voldoende verantwoordelijkheid beschikt om het onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad en dus zijn of haar gedragingen in te schatten. 4 Elke (mis)daad die men stelt is dus volledig uit vrije wil. Dit 2 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 16. ; F. TULKENS, Un chapitre de l histoire des reformateurs Adolphe Prins et la défence sociale in F., TULKENS, Généalogie de la defense sociale en Belgique ( ), Bruxelles, E. Story-Scientia, 1988, 44.; B. DE RUYVER, Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving, in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS, M. COOLS, T. DECORTE, B. DE RUYVER, P. HEBBRECHT, P. PONSAERS, S. SNACKEN, P. TRAEST, T. VANDER BEKEN EN G. VERMEULEN (eds.), Update in de criminologie: Het strafrechtssysteem in de Laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht: , Brussel, VUBpress, 1996, 178.; S. CHRISTIAENSEN, Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE, EN J. VANACKER, (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, B. DE RUYVER, Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS, M. COOLS, T. DECORTE, B. DE RUYVER, P. HEBBRECHT, P. PONSAERS, S. SNACKEN, P. TRAEST, T. VANDER BEKEN EN G. VERMEULEN (eds.), Update in de 11

20 rationele mensbeeld en penitentiair regime komt rond de helft van de 19 de eeuw onder vuur te staan. 5 Langzaam maar zeker, nemen de positivisten en de bezielers van het sociaal verweer de bovenhand. Positivisten zien de schuldnotie niet langer als maatstaf voor de straftoemeting maar menen dat men de mate van gevaarlijkheid als criterium moet hanteren om te bepalen hoe en vooral hoe zwaar men moet straffen. 6 Onder invloed van de opkomende menswetenschappen wordt een misdrijf beschouwd als het resultaat van allerhande samenlopende factoren en socioeconomische omstandigheden. 7 De mens wordt gedetermineerd tot delinquentie en kan er met andere woorden niet schuldig voor verklaard worden. 8 Hoofddoel van dit gedachtegoed is de bescherming van de maatschappij. Bijgevolg wordt de mate van gevaarlijkheid voor de maatschappij als grondslag gezien voor de straftoemeting. Dit heeft uiteraard ingrijpende gevolgen op het strafrechtelijk beleid. Harde nutteloze straffen worden vervangen door meer humane maatregelen. De hierbij horende - vaak drastische - preventieve maatregelen door de staat worden volledig gerechtvaardigd door het gedachtegoed van het sociaal verweer. 9 Toenemende humanisering gaat namelijk vaak gepaard met een verfijnde en meer beïnvloedende staatscontrole en macht over de bevolking. 10 Deze verregaande maatregelen worden door Brice De Ruyver, criminoloog en professor strafrecht aan de Universiteit van Gent, sprekend verwoord als uitzaaiingen van sociale controle. 11 Dat zijn ze ook, en hierop zal later heel wat kritiek gegeven worden Adolphe Prins Een sterk aanhanger van het sociaal verweerdoctrine was Adolphe Prins, een progressief-liberale hoogleraar strafrecht aan de Vrije Universiteit van Brussel. 12 Ook hij zocht naar methoden om de criminologie: Het strafrechtssysteem in de Laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, 155. ; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 18.; K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: Een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBPress, 2000, K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: Een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBPress, 2000, E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, S. CHRISTIAENSEN, Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE, EN J. VANACKER, (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen, Kluwer, 1988, C. FIJNAUT, Gestalten uit het verleden: 32 voorgangers in de strafrechtswetenschap de strafrechtspleging en de criminologie, Leuven, Kluwer, 1993,

21 bedreigende lagere klassen te beheersen. 13 Op dat moment heerste er daarenboven een economische landbouwcrisis die uitmondde in sociale onlusten. 14 Dit gegeven zorgde uiteraard voor een extra boost om op zoek te gaan naar methoden om de arbeidersklasse verregaand te handhaven. Volgens Adolphe Prins was er nood aan geïndividualiseerde behandelingen van criminelen om hen terug op het rechte pad te brengen. 15 Prins werd vooral bekend om zijn beroemd tweesporenstelsel waarbij normale personen bestraft worden volgens het klassiek strafrecht en personen met een verminderde toerekeningsvatbaarheid geen straf, maar een behandeling nodig hebben tot ze genezen en ongevaarlijk voor de maatschappij zijn Té zware straffen In diezelfde periode kwam ook kritiek op de té zware en vaste straffen uit het Franse strafwetboek van Deze vaste straffen verhinderden de mogelijkheid om rekening te houden met de persoonlijkheid van de dader en de omstandigheden waaronder de misdrijven hebben plaats gevonden. Aangezien de uitgesproken straffen vaak te zwaarwichtig waren in verhouding met de feiten, werd hiervoor naar oplossingen gezocht. Aan de hand van de wet van 4 oktober 1867 betreffende de verzachtende omstandigheden, wordt het mogelijk om vaste straffen aan te passen en rechters in eer en geweten te laten oordelen over de straf die elke dader verdient naargelang zijn of haar gevaarlijkheid. 18 Enkele jaren later werd ook de wet van 4 maart 1870 à la réduction des peines subies sous le régime de la séparation in het leven geroepen. Dankzij deze wet kon men op basis van de uitgezeten tijd in 13 J. DEFERME, Uit de ketens van de vrijheid: het debat over de sociale politiek in België, Leuven, Universitaire Pers, 2007, 84.; C. FIJNAUT, Gestalten uit het verleden: 32 voorgangers in de strafrechtswetenschap de strafrechtspleging en de criminologie, Leuven, Kluwer, 1993, J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 5. ; X. ROUSSEAUX EN D. WEBER, Les politiques pénales en Belgique in D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, B. DE RUYVER, Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving, in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS, M. COOLS, T. DECORTE, B. DE RUYVER, P. HEBBRECHT, P. PONSAERS, S. SNACKEN, P. TRAEST, T. VANDER BEKEN EN G. VERMEULEN (EDS.), Update in de criminologie: Het strafrechtssysteem in de Laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, 156.; X. ROUSSEAUX EN D. WEBER, les politiques pénales en belgique IN D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, 78.; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, C. FIJNAUT, Gestalten uit het verleden: 32 voorgangers in de strafrechtswetenschap de strafrechtspleging en de criminologie, Leuven, Kluwer, 1993, 113.; B. DE RUYVER, Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving, in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS, M. COOLS, T. DECORTE, B. DE RUYVER, P. HEBBRECHT, P. PONSAERS, S. SNACKEN, P. TRAEST, T. VANDER BEKEN EN G. VERMEULEN (EDS.), Update in de criminologie: Het strafrechtssysteem in de Laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBpress, 2000, Wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, BS 5 oktober 1867.; K.BEYENS, Straffen als sociale praktijk: een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBpress, 2000, 26; C. FIJNAUT, Gestalten uit het verleden: 32 voorgangers in de strafrechtswetenschap de strafrechtspleging en de criminologie, Leuven, Kluwer, 1993,

22 cellulair regime, vroeger vrijkomen. 19 Deze strafvermindering werd automatisch toegekend, ongeacht de gedetineerde verbeterd, recidivist, of geestesgestoord was Op zoek naar een oplossing Naast de dringende behoefte aan een methode om de arbeidersklasse te beheersen, vormen bovenstaande wetten het begin van de evolutie naar een individualiserend strafrecht. Individualiserend strafrecht impliceert aandacht voor de persoonlijkheid van de dader en voor maatschappelijke factoren die het plegen van een misdrijf mogelijks beïnvloeden. 21 Zo werd de mogelijkheid gecreëerd tot differentiatie in de penitentiaire behandeling van veroordeelden. 22 Later in de geschiedenis zal deze evolutie zich verder zetten en zullen hier nog talrijke wetten uit voortvloeien. Het is in deze politieke sfeer dat Jules Lejeune opgroeit en carrière maakt. Het is ook in dit denkkader dat de voorwaardelijke invrijheidstelling ontwikkeld werd. Meer nog, de wet van 31 mei 1888 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, kan gezien worden als de eerste officiële toepassing van la doctrine de défense sociale. 23 Het bijbehorende individualiserend strafrecht 24 brengt uiteraard ruimte voor subjectiviteit en willekeur met zich mee. De straftoemeting wordt namelijk afhankelijk gesteld van de persoonlijkheid van de dader én van de persoonlijkheid van de rechter Lejeunes leven en carrière Jules Lejeune groeit op in een welgestelde katholieke familie en studeert rechten aan de Université Libre de Bruxelles. Hij behaalt een doctoraat in de rechtsgeleerdheid en in de politieke en 19 T. PETERS, Edouard Ducpetiaux in F. TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique ( ), Bruxelles, E-story-Scientia, 1988, Wet van 4 maart 1870 à la réduction des peines subies sous le régime de la séparation, BS 10 mei B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Atwerpen, Kluwer, 1988, K. VELLE, Het institutioneel kader: het ministerie van Justitie, in D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, 19.; K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: een penologisch onderzoek naar straftoemeting, 2000, Brussel, VUBpress, p C. VANESTE, L execution des peines. L usage de la prison en Belgique de 1830 à nos jours, IN D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, 113.; B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen, Kluwer, 1988, 75.; S. CRISTIAENSEN, De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune, Panopticon 1997, J. GOETHALS & M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBpress, 2000,

23 administratieve wetenschappen en werd hoogleraar. Zo geeft hij onder andere les aan de bovenvernoemde Adolphe Prins. Daarnaast start hij ook een carrière als advocaat waarin hij al snel heel succesvol is. 26 Ook bij de befaamde zaak Peltzer is Lejeune als advocaat betrokken. Om een lang verhaal met intriges, liefde en jaloezie kort te maken 27 : Lejeune verdedigt Léon Peltzer, een bourgeoisie uit hoge kringen. Hij blijkt uiteindelijk medeplichtig te zijn aan de moord op Guillaume Bernays, de liefdesrivaal van Léons broer: Armand Peltzer. 28 De broers Armand en Léon Peltzer krijgen beiden levenslang. Waarom Léon Peltzer zich betrokken verklaarde bij de moord is niet duidelijk. Mogelijks was dit een daad uit broederliefde. 29 Ondanks het feit dat Lejeune Peltzer bleef steunen en meermaals ging bezoeken in de gevangenis, slaagt hij er niet in Peltzer vrij te krijgen. 30 Toen Lejeune later minister van Justitie werd, beschikte hij in principe over voldoende mogelijkheden om deze invrijheidstelling te realiseren. Ministers van Justitie waren sinds 1832 immers bevoegd voor beslissingen met betrekking tot vrijheidsberovende straffen. 31 Merkwaardig genoeg, blijkt ook deze titel niet te volstaan om Peltzer uit de gevangenis te krijgen. Er wordt gesuggereerd - onder andere door gerechtsverslaggever Louis De Lentdecker - dat deze zaak voor Lejeune de aanleiding was om de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling zo snel mogelijk gestemd te krijgen door het parlement. 32 Maar het feit dat Peltzer ook na de invoering van deze wet opgesloten bleef, spreekt dit tegen Voorlopers Vóór de wet Lejeune in werking trad, bestonden er reeds enkele gelijkaardige modaliteiten of voorlopers van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Hoewel het merendeel van de gevangenisbevolking vrijkwam bij strafeinde 33, kon men toen ook gebruik maken van genade, 26 S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, S. CRISTIAENSEN, De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune, Panopticon 1997, Ibid., S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Ibid., X. ROUSSEAUX EN D. WEBER, Les politiques pénales en Belgique, in D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, De Standaard, verkregen op 26 februari E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf, onderzoek naar de ontwikkeling van en de samenhang tussen penitentiaire regelgeving (inzake het regime van gedetineerden) en penologische visies of andere normeringsrationaliteiten, Leuven, proefschrift, september 2007,

24 voorwaardelijke genade, strafvermindering en voorlopige invrijheidstelling. 34 Deze strafuitvoeringsmodaliteiten worden hieronder kort toegelicht. Genade of gratie was een recht dat enkel de Koning toebehoorde. Met dit recht verkreeg hij de mogelijkheid om uitgesproken straffen kwijt te schelden of te reduceren. 35 Dit bleek voornamelijk van toepassing voor daders van lichte feiten, zieke gedetineerden of situaties van overmacht. 36 In deze gevallen wordt gesproken van individuele genade. Daarnaast bestond er ook een collectieve genade waarbij deze gunst werd toegekend aan groepen personen. Collectieve genade werd bijvoorbeeld toegekend naar aanleiding van feestdagen of bijzondere gelegenheden voor de Koning. Genade werd verder ook gebruikt om de vaste straffen die door de rechter werden opgelegd en als te zwaar beschouwd werden, te verminderen. In dat opzicht kan genade ook gezien worden als een voorloper van de verzachtende omstandigheden. Koning Leopold II hechtte veel belang aan zijn Koninklijke bevoegdheid, waardoor Jules Lejeune dit niet als beleidsinstrument kon gebruiken. 37 Zo wordt gesuggereerd dat dit ook de reden was waarom Lejeune Peltzer niet vrij heeft gekregen. De Koning zou zich verzet hebben. 38 Lejeune was dan ook niet langer tevreden met de toepassing van genade. Op 15 mei 1888 lichtte hij voor de Kamer zijn opvatting toe betreffende het verschil tussen gratie en zijn systeem van voorwaardelijke invrijheidstelling. Bij een voorwaardelijke invrijheidstelling zou men eigenlijk verbonden blijven aan de gevangenis zoals men in de gevangenis zou zitten. Men zou op elk moment deze vrijlating kunnen intrekken en de betrokkene terug naar de gevangenis kunnen sturen. 39 Bij gratie is deze handeling onmogelijk aangezien men onherroepelijk in vrijheid gesteld wordt. 40 Sinds 1831 bestond er ook wel de mogelijkheid tot het toekennen van een voorwaardelijke genade. 41 Hierbij kon men pas genade verkrijgen mits goed gedrag tijdens de detentieperiode én na het uitzitten van één derde van de opgelegde straf. Deze voorwaarde was voor Lejeune echter niet voldoende. Na de vrijlating was er immers geen controle meer voorzien S. SNACKEN, De korte gevangenisstraf: een onderzoek naar toepassing en effectiviteit, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1986, ; K. BEYENS, S. SNACKEN en C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, H. MATHIEU EN Y. NASSAUX, Het recht van genade, Brussel, Ministerie van Justitie, 1955, S. SNACKEN, De korte gevangenisstraf: een onderzoek naar toepassing en effectiviteit, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1986, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Ibid., L. DUPONT, Jules Lejeune et défense social, in F. TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique ( ), Bruxelles, E-story-Scientia, 1988, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, Ibid., 4. 16

25 Vervolgens kon een gevangenisstraf in deze periode reeds ingekort worden aan de hand van de wet van 4 maart 1870 betreffende de strafvermindering. 43 Deze wet werd reeds hierboven besproken en houdt dus in dat gedetineerden automatisch strafvermindering krijgen nadat ze een bepaalde tijd hebben uitgezeten in het cellulair regime. Ook hieraan werden geen verdere voorwaarden gekoppeld. Hoewel de voorwaardelijke veroordeling pas sinds de Wet Lejeune een wettelijke regeling kreeg, werd deze modaliteit hiervoor reeds toegepast. 44 In tegenstelling tot bovenvernoemde modaliteiten, is voorwaardelijke veroordeling reeds van toepassing op personen die nog niet van hun vrijheid werden beroofd. Het betreft een veroordeling waarbij het parket bepaalt dat een straf niet wordt uitgevoerd zolang de veroordeelde zich gedurende een bepaalde proeftijd aan de vooropgestelde voorwaarden houdt Minister van Justitie Lejeune kandidaat? Van oktober 1884 tot en met maart 1894 is de katholieke regering Beernaert aan de macht in België. In 1887 komen er een groot aantal herschikkingen in de regering. 46 Zo doet onder andere minister van Justitie Joseph Devolder een stapje opzij en maakt plaats voor Jules Lejeune. 47 Maar waarom was Lejeune zo n goede kandidaat? Allereerst werd gezocht naar een neutraal persoon. Toenmalige Koning Leopold II wou graag een liberale regering. Maar de Belgische eerste minister Auguste Beernaert, belast met de vorming van de regering, pleitte voor een katholieke regering. Men was dus op zoek naar een diplomatisch persoon die paste in een pacificatiepolitiek. Hoewel Lejeune in principe liberaal is, kreeg hij een zeer katholieke en gelovige opvoeding. Bijgevolg beschikte hij over veel goede relaties in beide kampen, wat van Lejeune meteen een geschikte kandidaat maakte. Beernaert ziet hierin een kans om de weg te openen naar een politiek centrum, een centrumpartij met katholieken én liberalen. 43 Wet van 4 maart 1870 à la réduction des peines subies sous le régime de la séparation, BS 10 mei S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Y. VAN DEN BERGE, Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, ; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, S. CRISTIAENSEN, De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune, Panopticon 1997, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004,

26 Koning Leopold II had enkele andere redenen. Zo had Lejeune tijdens zijn trouwe diensten als raadsman meermaals zijn capaciteiten bewezen. Lejeunes neef, Adrien Goffinet, bekleedde destijds een invloedrijke functie aan het Koninklijk hof en bracht hen op deze manier met elkaar in contact. 48 Hieruit ontstond een vriendschappelijke verhouding tussen Lejeune en de Koning. Vooral wat de koloniale expansie betreft hadden zij veel overeenkomstige ideeën. Vervolgens behartigt Lejeune aanvankelijk de belangen van de hogere gegoede burgerij. Dit kan zeker meegespeeld hebben bij de beslissing om Lejeune als minister van Justitie te benoemen Moeilijke start Ondanks Lejeune s goede banden met de Koning, politici en burgerij, werd zijn benoeming door de bevolking met gemengde gevoelens onthaald. Zijn ministeriële periode start dan ook in zeer woelige tijden. Net op dat moment heerst er namelijk publieke verontwaardiging over de hevige reacties van de staat op de rellen van maart De arbeidersklasse kwam in opstand tegen de regering wegens hun (gebrek aan) sociaal beleid. 49 Daarnaast streed het volk voor het verkrijgen van een algemeen stemrecht. 50 Er werden massaal mensen gearresteerd en zeer zwaar bestraft. Hierover verder meer Cellulair regime In diezelfde periode staat ook het cellulair regime van Edouard Ducpétiaux, jurist, journalist en hervormer van het Belgisch penitentiair beleid 51, ter discussie. Zijn regime houdt een zeer gedisciplineerde dagplanning in, die de gedetineerden volledig afzonderlijk en in stilte moeten doorstaan. 52 Men zit elk apart op cel, en als men daarbuiten komt, dient men de hoofdkap te dragen. Dit om zoveel mogelijk contact met anderen te vermijden. Gedetineerden zouden elkaar toch maar besmetten met criminele gedachten en gedragingen. Dit zou teveel ordeverstoringen in de gevangenissen veroorzaken. Er wordt ook voorzien in individueel onderricht dat zeer religieus getint 48 S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen, Kluwer, 1988, D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, , Brussel, VUBpress, 1996, T. PETERS, Edouard Ducpetiaux , in F., TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique ( ), Bruxelles, E-story-Scientia, 1988, B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen, Kluwer, 1988,

27 was. Dit gevreesde regime zou afschrikkend werken voor potentiële daders en zouden veroordeelden tot morele inkeer brengen. 53 Met de opkomst van het sociaal verweer en de populariteit van de positivisten komt dit cellulair regime onder druk te staan. Vooral Adolphe Prins vuurde kritiek op Ducpétiaux cellulair systeem. Volgens hem verhinderde dit systeem ongetwijfeld de maatschappelijke integratie van gedetineerden. 54 De oorzaak van delinquentie werd immers niet langer gezocht bij de persoon zelf, maar bij de sociale omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot het plegen van misdrijven. Deze personen moeten dus een behandeling krijgen en begeleid worden in hun functioneren in de maatschappij. Dit kan niet verkregen worden aan de hand van een zinloze straf. Zowel korte als lange gevangenisstraffen worden in vraag gesteld. Prins stelde een gefaseerd systeem voor. Elke gedetineerde zou starten met een cellulair regime. Zij die het verdienen mogen dan overschakelen naar een gemeenschapsregime waarbij men overdag mag werken. Na een grondige selectie kan men dan terecht komen in de derde fase of de fase van de voorwaardelijke invrijheidstelling. 55 Aan pro- en contra argumenten inzake het cellulair regime is in deze periode dus geen gebrek. Als minister van Justitie, wordt Lejeune uiteraard geacht zich doorheen deze discussie een weg te banen en zijn visie hierover kenbaar te maken. Dit blijkt geen makkelijke opdracht te zijn. Voor- en tegenstanders staven hun overtuigingen telkens met statistieken. Merkwaardig is dat beide kampen voldoende wetenschappelijke cijfergegevens weten te verzamelen om hun tegenstrijdige visies te ondersteunen Visie en beleid Voorstander van een loutere toepassing van het cellulair regime was Lejeune niet. 57 Op economisch vlak bleek dit niet haalbaar. Er ontstond immers al snel een plaatstekort in de gevangenissen B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, Antwerpen, Kluwer, 1988, S. CHRISTIAENSEN, Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid, in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE en J. VANACKER, (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, C. FIJNAUT, Gestalten uit het verleden: 32 voorgangers in de strafrechtswetenschap de strafrechtspleging en de criminologie, Leuven, Kluwer, 1993, E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 156.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, S. CHRISTIAENSEN, Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN J. VANACKER (eds.), Handboek Forensisch welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, 246.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004,

28 Daarnaast betekent de opvang van delinquenten in de gevangenis een zware financiële last voor de maatschappij. 59 Vervolgens was Lejeune ook gevoelig aan situaties die niet strookten met de principes van humaniteit. Meermaals was hij getuige van mensonterende situaties in het gevangeniswezen, maar ook in het arbeidersmilieu. Lejeune was ervan overtuigd dat een korte gevangenisstraf soms meer kwaad dan goed deed. 60 Delinquenten worden weggerukt uit hun leefmilieu en krijgen een negatieve stempel waardoor de terugkeer naar de maatschappij bijna gedoemd is om te mislukken. Tevens wordt ook de sociale omgeving van de delinquenten getroffen door deze stempel. 61 Lejeune was van mening dat de cellen louter toegepast mochten worden voor personen die het echt nodig hadden en dus als sociaal gevaarlijk bestempeld werden. 62 Achteraf is ook gebleken dat een langdurige opsluiting in een kleine cel voor een mens (die van nature uit een sociaal wezen is) inhumaan is. 63 Specifieke categorieën zoals geestesgestoorden, minderjarigen en landlopers, hoorden al helemaal niet in de gevangenis thuis. Zijn visie werd dus zowel door economische factoren als door zijn gevoeligheid voor humanisering beïnvloed. Lejeunes penitentiair beleid steunt eigenlijk grotendeels op twee belangrijke pijlers. Zoals Adolphe Prins een onderscheid maakt tussen personen die toerekeningsvatbaar zijn en personen die niet toerekeningsvatbaar zijn 64, maakt Lejeune een onderscheid tussen kort- en langgestraften. 65 Dit onderscheid is ongetwijfeld hét stokpaardje van Lejeunes wet en illustreert duidelijk zijn houding ten opzichte van recidivisten. 66 Kortgestraften verdienden als het ware nog een tweede kans en 58 E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, S. DE RIDDER EN V. SCHEIRS, Maatregelen tegen de overbevolking in de gevangenissen: een audit door het rekenhof. Fatik, 133, 2012, 28-31; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, T. DAEMS, Gapen bij de gapende kloof. Strafbeleid, gevangeniswezen en de weergekeerde stilte rond de legitimiteitscrisis van de vrijheidsstraf. In T. DAEMS, P. PLETINCX, L. ROBERT, V. SCHEIRS, A. VAN DE WIEL, K. VERPOEST, (eds.), Achter de tralies in België, Gent, Academia Press, 2009, 27; S. CHRISTIAENSEN, Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN J. VANACKER, (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, Casier judiciaire et rehabilitation, Collection de travaux publiés pas la faculté de roit et des sciences économiques de l université de neuchatel série juridique, Suisse, Neuchalet, 15, 1982, 22. ; K. SOOTHILL, The prisoner s release: A study of the employment of ex-prisoners, London, Allen and Unwin, 1974, ; S. SNACKEN EN D. VAN ZYL SMIT, The effects of impisonment in M. HERZOG-EVANS (ed.), Transnational Criminology Manual (Volume 3), Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2010, D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, , Brussel, VUBpress, 1996, 116.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, S. SNACKEN EN D. VAN ZYL SMIT, The effects of impisonment in M. HERZOG-EVANS (ed.), Transnational Criminology Manual (Volume 3), Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2010, F. TULKENS, Un chapitre de l histoire des reformateurs Adolphe Prins et la défence sociale in F. TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique ( ), Bruxelles, E. Story-Scientia, 1988, E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009,

29 werden bestraft met een voorwaardelijke veroordeling. De voorwaardelijke veroordeling werd als geschikt geacht voor primaire daders die lichte feiten hebben gepleegd. 67 Deze veroordeelden zouden dan niet worden blootgesteld aan de nefaste effecten van detentie, maar zouden toch enigszins onder controle van Justitie blijven aan de hand van de hen opgelegde voorwaarden. Langgestraften of recidivisten daarentegen werden wel als gevaarlijk voor de maatschappij beschouwd en dienden zolang als mogelijk onder controle gehouden worden. Voor hen werd de voorwaardelijke invrijheidstelling toegepast. Deze modaliteit zou zorgen voor individualisatie bij de straftoemeting én voor een geleidelijke overgang naar de vrijheid. Hierbij stelde hij voor om niet louter aan strafvermindering te doen, maar enkele voorwaarden aan de vrijstelling van de gedetineerde te koppelen. Dit impliceert ook dat de voorwaardelijk in vrijheid gestelden elk moment herroepen kunnen worden, indien ze strafrechtelijk gedrag vertonen. 68 Op die manier wordt vermeden dat onverbeterlijke delinquenten na een tijdje zomaar de vrijheid worden ingestuurd. 69 Bovendien konden enkel langgestraften die zich voorbeeldig gedroegen in de gevangenis en een realistisch plan hadden voor een geslaagde reïntegratie, hiervoor in aanmerking komen. 70 Dit illustreert duidelijk het gunstkarakter van dit wetsontwerp. Deze zware bestraffing van recidivisten diende te fungeren als afschrikking voor potentiële daders en zouden ook de kortgestraften moeten intimideren. 71 Het stokpaardje van Lejeune kan echter niet zonder de oprichting van het patronagecomité gezien worden. Met patronage wordt de controle op het naleven van de voorwaarden en de begeleiding en bijsturing bij de reintegratie van de gedetineerden bedoeld. 72 Al snel beseft hij immers dat het welslagen van de aanpak en behandeling van criminelen - en dus ook de toepassing van zijn wet - staat of valt met de begeleiding en controle ná de strafuitvoering. 73 Het is juist op dat moment dat veroordeelde personen de meeste ondersteuning nodig hebben. Indien het naleven van de 66 E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, K. BEYENS, S. SNACKEN EN C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, 83.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, ; S. CHRISTIAENSEN, Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid, in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN J. VANACKER, (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009,

30 voorwaarden niet wordt gecontroleerd, vervalt men namelijk terug in het voormalige systeem van strafvermindering. Passend in het sociaal verweertijdperk had Lejeune ook veel aandacht voor preventieve en bevoogdende maatregelen. 74 Zo zocht hij naar een oplossing voor landlopers. Hieruit ontstond dan de wet van 27 november 1891 inzake de bestrijding van de landloperij. 75 Ook minderjarigen beschouwde Lejeune als één van zijn prioriteiten. Hij liet cijfers verzamelen en ondernam heel wat zaken om de opsluiting van minderjarigen te verhinderen. In 1889 stelde Lejeune een wetsontwerp op betreffende kinderbescherming. 76 Maar van een wet was nog lang geen sprake. Daarom diende Lejeune dergelijke opsluitingen te beperken aan de hand van wettelijke achterpoortjes. Zo voorzag hij in de wet op de landloperij van 1891 een extra artikel. Dit artikel bepaalde dat kinderen onder de 16 jaar voortaan geen gevangenisstraf of geldboetes konden krijgen. 77 Zo tekende hij de eerste ideeën uit omtrent de kinderbescherming die later ook werden gebruikt in de wet betreffende de kinderbescherming van In 1890 diende Lejeune een wetsontwerp in om een regeling te treffen inzake geïnterneerden. Hij vond dat deze categorie niet in de gevangenis hoorde, maar in een ander complex dat speciaal voor dergelijke patiënten werd opgericht. Deze topic bleek niet zo hoog op de politieke agenda te staan waardoor er weinig gehoor aan deze ideeën werd gegeven. Het is pas in 1930 dat het eerste penitentiair systeem voor gevaarlijke abnormalen werd opgericht. 79 In 1891 introduceerde hij de forensische psychiatrie in de gevangenissen. Hiermee was Lejeune eigenlijk de eerste persoon die stappen ondernam tot het ontwikkelen van een wetgeving betreffende veroordeelde krankzinnigen of mentaal gestoorden S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Wet van 27 november 1891 tot beteugeling van de landloperij en bedelarij, BS 3 december 1891.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, S. CHRISTIAENSEN, Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid, in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN J. VANACKER, (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, Artikel 25 uit de Wet van 27 november 1891 tot beteugeling van de landloperij en bedelarij, BS 3 december 1891.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Wet van 15 mei 1912 op de kinderbescherming, BS 27 mei S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Ibid.,

31 Uit zijn beleidsvoering als minister van Justitie blijkt vooral dat Lejeune een zeer bekwame en humane man was en beschouwd kan worden als een sterk en gepassioneerd beleidsfiguur. 81 Ten eerste beschikte hij over enkele progressieve inzichten inzake strafrecht die nog steeds hun invloed uitoefenen op het Belgisch penitentiair systeem. 82 Ten tweede wist hij ook zeer goed hoe hij zijn vernieuwende visie diende aan te brengen in een wereld waarin de grootste machthebbers steunden op traditioneel en klassiek gedachtegoed. Hij was enorm gedreven om Justitie te optimaliseren en hanteerde hierbij de nodige voorzichtigheid en diplomatie om zijn visie uitgevoerd te krijgen Besluit Uit dit hoofdstuk wordt onthouden in welke tijdsgeest Jules Lejeune minister van Justitie werd en welke van deze omstandigheden aanleiding gegeven hebben tot het creëren van de Wet Lejeune. De strafrechtelijke context en de heersende visies op het penitentiair beleid worden duidelijk gekenmerkt door de opkomst van het sociaal verweer. Positivisten zoals Adolphe Prins maakten van de bescherming van de maatschappij een prioriteit. De schuldnotie uit het klassiek strafrecht maakte geleidelijk aan plaats voor de notie gevaarlijkheid van de delinquent. Daarnaast werd steeds meer getwijfeld aan de soms té zware bestraffing in België. Er was immers een systeem voorzien van vaste straffen waar geen mogelijkheid bestond om rekening te houden met verzachtende omstandigheden. Men behielp zich met methodes zoals gratie of genade van de Koning, strafvermindering of voorlopige invrijheidstelling. Deze voorlopers van de voorwaardelijke invrijheidstelling beschikten echter niet over een coherente en duidelijke regelgeving. Bovendien verloor de staat alle grip op de veroordeelden nadat zij in vrijheid werden gesteld. Wat de politieke context betreft, kan vermeld worden dat de katholieke regering Beernaert aan zet was en op een merkwaardige manier een nieuwe minister van Justitie koos. Men heeft namelijk heel veel moeite gedaan om Jules Lejeune in te schakelen om hem deze positie uiteindelijk te laten bekleden. Hoewel Lejeune goede relaties onderhield met een veelheid aan partijen (liberalen, katholieken, burgerij), bleek hij ook een uitstekend beleidsfiguur te zijn met een duidelijke vernieuwende visie en het talent om deze visie aan te brengen en om te zetten in de praktijk. 81 De Standaard, verkregen op donderdag 26 juni D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, , Brussel, VUBpress, 1996, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004,

32 Lejeunes visie en beleid wordt voornamelijk gekenmerkt door het onderscheid tussen kort- en langgestraften. Aan kortgestraften werd een tweede kans gegeven aan de hand van een voorwaardelijke veroordeling. Langgestraften werden daarentegen strenger bestraft. Zij werden wél naar de gevangenis gestuurd en nadien vrijgelaten onder voorwaarden om de controle op deze gevaarlijke personen voor de maatschappij zo lang mogelijk te bewaren. Daarnaast kan Lejeune gezien worden als de grootvader van de huidige psychosociale dienst van de gevangenissen. Hij introduceerde namelijk de patronagecomités, die instonden voor de begeleiding en controle van de personen die vrij waren onder voorwaarden. Tot slot kan de maatschappelijke context van toen in het licht gezien worden van de grote sociale onrust bij de bevolking wegens de rellen van maart 1886, opstanden van de arbeidersklasse, de opkomst van een nieuwe denkrichting met Prins als koploper en het ontstaan van het individualiserend strafrecht. Het is ook dankzij deze randvoorwaarden dat België klaar was voor de invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling. 24

33 Hoofdstuk 2: Wet Lejeune 2.1. Inleiding Nu een algemeen kader inzake de tijdsgeest en het leven en werken van Jules Lejeune geschetst is, wordt het tijd om over te gaan tot het echte werk. Dit algemeen kader was echter noodzakelijk om wat hieronder volgt beter te kunnen begrijpen en deze ontwikkelingen te kunnen plaatsen in de ruimere maatschappelijke en politieke context. Ook de figuur Jules Lejeune diende geschetst te worden om zijn verwezenlijkingen te kunnen verstaan en een ruimer inzicht te verkrijgen. In dit hoofdstuk worden allereerst de speculaties omtrent de directe aanleiding tot het ontstaan van de Wet Lejeune op een rijtje gezet. Verder wordt de eerste wet die handelt over de voorwaardelijke invrijheidstelling toegevoegd en geanalyseerd. Daarna worden gegevens verzameld om enig zicht te krijgen op de werkelijke toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling Ontstaan Wetgeving, regelgeving en evoluties in het strafrechtelijk beleid komen meestal niet onverwacht en zijn steeds het resultaat van allerlei sociale, politieke, economische, factoren die op dat moment meespelen. 84 Vooral crisismomenten blijken zeer bepalend te zijn voor beleidsveranderingen. 85 Zo is ook de wet Lejeune een kind van zijn tijd. 86 Hoewel België met haar toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling een laatbloeier was, werd deze modaliteit op een merkwaardig snelle manier gerealiseerd. 87 Een eerste vraag die hier meteen gesteld kan worden is hoe deze wet zo snel tot stand is kunnen komen? Hieronder volgt een overzicht van de procedure die doorlopen werd om deze wet te ontwikkelen: 84 B. DE RUYVER, Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS, M. COOLS, T. DECORTE, B. DE RUYVER, P. HEBBRECHT, P. PONSAERS, S. SNACKEN, P. TRAEST, T. VANDER BEKEN EN G. VERMEULEN (eds.), Update in de criminologie: Het strafrechtssysteem in de Laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, 160; S. CRISTIAENSEN, De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune, Panopticon 1997, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 5.; S. CRISTIAENSEN, De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune, Panopticon 1997,

34 20 maart 1888 Lejeune kondigt het eerste deel van zijn wetsontwerp aan: de voorlopige invrijheidstelling. 23 maart 1888 Lejeune kondigt het tweede deel van zijn wetsontwerp aan: voorwaardelijke veroordeling en invrijheistelling. 23 maart 1888 De voorstellen worden ingediend in de Kamer. Er wordt geen commissie van deskundigen samengesteld. 9 mei 1888 De politieke gesprekken rond de wet worden gestart. 16 mei 1888 De Kamer neemt het ontwerp met grote meerderheid aan. 31 mei 1888 De wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt afgekondigd. 3 juni 1888 De wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. 13 juni 1888 De wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling treedt in werking. Figuur 1: Totstandkoming wet Lejeune 88 Uit figuur 1 blijkt dat deze wet opvallend snel en vlot tot stand kwam. De eerste voorstellen worden ingediend in maart en in juni treedt de wet reeds in werking! Gedurende deze periode moedigt Lejeune zijn collega s meermaals aan om geen tijd te verliezen. 89 Hij wou waarschijnlijk dat deze wet nog gestemd werd voor het einde van de legislatuur. Ook het feit dat er geen commissie van deskundigen wordt samengesteld, wat normaliter wel het geval was, wijst op haast. Zeer snel daarna verklaart de Kamer zich met grote meerderheid akkoord met de wet. Opvallend is hier dat zelfs enkele leden van de oppositie zich schaarden achter het ontwerp. 90 Ten tweede kan men zich afvragen welke verklaringen kunnen gevonden worden voor deze opvallend snelle procedure. Allereerst had Lejeune de steun van Adolphe Prins die zelfs enkele beleidsconcepten klaar had bij het aantreden van Lejeune als minister van Justitie. 91 Het tweetal had een zeer sterke visie op het penitentiair beleid en wist deze visie ook te promoten. Hun ideeën pasten zeer goed in het opkomende sociaal verweer. 88 S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, ; S. CRISTIAENSEN, De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune, Panopticon 1997, 510.; D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, , Brussel, VUBpress, 1996, S. CRISTIAENSEN, De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune, Panopticon 1997, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, S. CRISTIAENSEN, De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune, Panopticon 1997,

35 Het feit dat België een laatbloeier was met haar invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling, impliceert dat er verschillende buitenlandse voorbeelden en ervaringen voorhanden waren waarop België zich grotendeels kon baseren. Dit zou een tweede geldige verklaring zijn voor een vlotte implementatie van de wet. 92 De derde en meest belangrijke verklaring kan gezocht worden in de crisissituatie die zich toevallig in deze periode voordeed en hieronder wordt verduidelijkt. In maart 1886 en in volle economische crisis, waren er stakingen en massale vernielingen in de Luikse mijnen, geleid door enkele anarchistische volksleiders. 93 Deze stakingen werden door de arbeidersklasse georganiseerd in het licht van de strijd tegen de proletarisering, tegen de sociale en politieke onrechtvaardigheden en voor het verkrijgen van een algemeen stemrecht. 94 De rellen bereikten hun hoogtepunt toen de vermoderniseerde glasfabriek van Eugène Baudoux en diens kasteel in brand werden gestoken. 95 Deze modernisering bracht namelijk de belangen van de opgeleide glasblazers en hun ambachtelijk vakmanschap in gevaar. 96 De regering reageerde hierop zeer hard en repressief met verschillende doden tot gevolg. 97 Twee leiders van het glasblazerssyndicaat, Oscar Falleur en Xavier Schmidt, beiden zeer bekend bij de glasarbeiders, bleken uiteindelijk verantwoordelijk te zijn voor de vernieling van de glasfabriek en het kasteel van de eigenaar. 98 Falleur en Schmidt kwamen voor het Hof van Assisen en werden veroordeeld tot maar liefst 20 jaar dwangarbeid 99 en werden door de staat - maar vooral door Koning Leopold II - beschouwd als staatsvijanden. Deze extreem zware straf was volgens de publieke opinie niet in proportie met de feiten. De regering kwam aldus onder druk te staan om de glasarbeiders vrij te laten of toch minstens iets te ondernemen. Sommigen opperden om aan elke betrokkene bij de rellen van maart 1886 gratie te verlenen. 100 De Koning en toenmalig minister van Justitie Devolder waren van mening dat gratie wel verleend kon worden aan de arbeiders, maar dat het nog te vroeg 92 E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 431.; S. CRISTIAENSEN, De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune, Panopticon 1997, B. DE RUYVER, De transformatie van het Belgisch strafrecht tegen de achtergrond van de politieke en sociaal-economische ontwikkelingen in het laatste kwart van de negentiende eeuw, in D. HEIRBAUT en D. LAMBRECHT, Van oud en nieuw recht. Handelingen van het Belgisch Nederlands Rechtshistorisch congres, Antwerpen, Kluwer, 1998, G. DENECKERE, Straatagitatie, een versluierde geschiedenis. Het oproer in 1886 anders bekeken, Belgisch tijdschrift voor de nieuwste geschiedenis, 1989, S. CRISTIAENSEN, De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune, Panopticon 1997, G. DENECKERE, Straatagitatie, een versluierde geschiedenis. Het oproer in 1886 anders bekeken, Belgisch tijdschrift voor de nieuwste geschiedenis, 1989, De Standaard, verkregen op donderdag 14 maart G. DENECKERE, Straatagitatie, een versluierde geschiedenis. Het oproer in 1886 anders bekeken, Belgisch tijdschrift voor de nieuwste geschiedenis, 1989, D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, 76;. S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004,

36 was om een gepaste straf toe te kennen aan de leiders die de bevolking hebben aangezet tot rellen en hierdoor de rust verstoord hebben. 101 Ondanks de pogingen van Beernaert en Devolder om Falleur en Schmidt een strafvermindering te geven, hield Leopold II voet bij stuk. Hij zou er alles aan doen om de grootste vijand van openbare orde in de cel te houden. Op het moment dat Lejeune minister werd, was de heisa naar aanleiding van de grote onlusten uit maart 1886 nog steeds volop aanwezig en stond de regering meer dan ooit onder druk. Uiteraard waren alle ogen op de ondernemingen van de kersverse minister gericht. De regering zat duidelijk gekneld tussen de sociale onlusten van de woedende arbeidersklasse en de ongerustheid van de Koning voor een mogelijk gevaar bij de vrijlating van staatsvijanden Falleur en Schmidt. Gezien de toenemende onrust bij het volk werd Lejeune bang voor een escalatie en voor de maatschappelijke gevolgen indien één van de twee volkshelden zou sterven in de gevangenis. 102 Hoewel Lejeune in principe zelf bevoegd was om hierover beslissingen te nemen maar het gezag van de Koning niet wou ondermijnen, ondernam hij verschillende voorzichtige pogingen om de Koning te overtuigen toch enkele toegevingen te doen. 103 Zo bleek dat vooral de gezondheidstoestand van Schmidt zorgwekkend was. 104 Dit bleek uit het verslag van de gevangenisarts en uit de eigen vaststellingen van Lejeune tijdens zijn gevangenisbezoeken. Ook Falleur zou om gezondheidsredenen de gevangenis moeten verlaten. Dit is echter nogal onwaarschijnlijk, aangezien Falleur zelf in de krant verklaarde één keer ziek geweest te zijn en dan naar de ziekenafdeling werd gebracht. 105 Een ander tijdschrift beweert dat Falleur één keer naar de ziekenafdeling mocht, bij wijze van gunstmaatregel. 106 Waarschijnlijk hoopte Lejeune de Koning op deze manier toch te overhalen om de veroordeelden vrij te laten. Op 3 maart 1888 ondernam Lejeune nog een laatste poging om Leopold II te overtuigen. 107 Wanneer ook deze poging tevergeefs bleek te zijn, besloot hij zelf actie te ondernemen. Hiermee zou het ontstaan van de voorwaardelijke invrijheidstelling een feit geweest zijn. Na 26 maanden detentie kreeg Oscar Falleur op 10 juni 1888 als eerste een voorwaardelijke invrijheidstelling toegekend. 108 Op 12 juni werd de bestuurscommissie van de gevangenis bijeengeroepen om advies te geven. Een wet wordt pas bindend vanaf de 10 e dag na de verschijningsdatum in het Belgisch Staatsblad. 101 S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, S. CRISTIAENSEN, De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune, Panopticon 1997, De Standaard, verkregen op donderdag 26 juni 2003.; S. CRISTIAENSEN, De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune, Panopticon 1997, S. CRISTIAENSEN, De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune, Panopticon 1997, Ibid., Ibid., De Standaard, verkregen op donderdag 26 juni 2003.; S. CRISTIAENSEN, De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune, Panopticon 1997, S.CRISTIAENSEN, De zaak Falleur & Co: de opmerkelijke aanleiding tot de wet Lejeune, Panopticon 1997,

37 Opvallend is dat Falleur en Schmidt dan ook exact 10 dagen na de publicatie voorwaardelijk vrijkwamen. 109 Deze onlusten hebben dus ongetwijfeld voor een mijlpaal in de sociale politiek van de overheid gezorgd. 110 Ze kwamen voor Lejeune misschien wel op het juiste moment om als hefboom te gebruiken om deze wet op de politieke agenda te plaatsen en zo snel mogelijk uitvoerbaar te maken Ratio legis De wet van 31 mei 1888 waarbij voorwaardelijke invrijheidstelling en voorwaardelijke veroordeling in het strafrecht worden ingevoerd 112, kan gezien worden als één van de eerste toepassingen van het sociaal verweer zoals Adolphe Prins dit heeft beschreven. 113 Hoewel hierbij steeds van de wet Lejeune gesproken wordt, mag ook zeker de bijdrage van Ducpétiaux niet onderschat worden. 114 Hij stelde reeds in 1857 dat controle na detentie een noodzakelijke aanvulling was van het cellulair systeem. 115 Toch werd de externe rechtspositie voor gedetineerden pas wettelijk geregeld sinds en dankzij de wet Lejeune. 116 Tot dan toe was er noch sprake van een externe rechtspositie, noch van een interne rechtspositie. Dit gebrek aan wettelijke regeling leidde meermaals tot wantoestanden in de gevangenis. 117 Met de invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd het mogelijk om gevangenisstraffen van lange duur in te korten voor gedetineerden die blijk gaven van een morele verbetering. 109 S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, 1988, Antwerpen, Kluwer, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Wet van 31 mei 1888 waarbij voorwaardelijke invrijheidstelling en voorwaardelijke veroordeling in het strafrecht worden ingevoerd, BS 3juni 1888.; Verder verkort weegegeven als de wet Lejeune. 113 F. TULKENS, Un chapitre de l histoire des reformateurs Adolphe Prins et la défence sociale in F. TULKENS, Généalogie de la defense sociale en Belgique ( ),Bruxelles, E-Story-Scientia, 1988, 32. ; J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, T. PETERS, Edouard Ducpetiaux in F. TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique ( ), Bruxelles, E-story-Scientia, 1988, 44.; S. CHRISTIAENSEN, Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN J. VANACKER (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, ; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, C. FIJNAUT, Gestalten uit het verleden: 32 voorgangers in de strafrechtswetenschap de strafrechtspleging en de criminologie, Leuven, Kluwer, 1993, 44.; J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, S. SNACKEN EN D. VAN ZYL SMIT, The effects of impisonment in M. HERZOG-EVANS (ed.), Transnational Criminology Manual (Volume 3), Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2010,

38 Oorspronkelijk werd deze modaliteit ontwikkeld naar aanleiding van hoge recidivecijfers. 118 Er bleek nood te zijn aan een efficiënte methode om criminelen te verbeteren. 119 Onvoorwaardelijke vrijheid werd aldus vervangen door een vervroegde vrijheid mits voldoening aan enkele individueel opgelegde voorwaarden. Bij niet naleving van één van deze voorwaarden, kon men steeds herroepen worden. 120 Op die manier blijft men ook na de vrijlating onder de controle van het gerecht. 121 In deze optiek kan de wet dus eerder gezien worden als een middel om la classe dangereuse te handhaven dan als een poging om de strafuitvoering te verbeteren of te humaniseren. 122 Aan de hand van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan de staat de gevaarlijke arbeidersklasse beter en langer controleren, en indien nodig, interveniëren. Het laisser-faire beleid van de overheid evolueerde in deze periode duidelijk naar een interventionistisch en bevoogdend beleid. 123 Terwijl de nachtwakersstaat van vroeger zich louter toespitste op het toepassen van de wetgeving met een minimale tussenkomst van de overheid, intervenieert de overheid nu preventief in problematische situaties en worden de mogelijkheden tot tussenkomst aanzienlijk uitgebreid. 124 Deze ratio legis komt ook sterk tot uiting in het volgende citaat van Jules Lejeune: Quand je dis à un condamné : je te libère conditionnellement, c est comme si je lui disais : sors de ta cellule et passé au préau ; mais tu restes sous ma main ; je ne pardonne pas ; j exécute la peine! La libération conditionnelle n est qu un mode d exécution de la peine hors de la prison E. MAES EN C. TANGE, De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling: enkele empirische gegevens over de toepassing van VI tegen het licht van een steeds toenemende gevangenispopulatie en de roep om een strange(re) strafuitvoering, Fatik 2012, 2.; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 431.; J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, K. BEYENS, S. SNACKEN EN C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBpress, 2000, 254.; C. FIJNAUT, Gestalten uit het verleden: 32 voorgangers in de strafrechtswetenschap de strafrechtspleging en de criminologie, Leuven, Kluwer, 1993, 112.; J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 5.; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 646.; L. DUPONT, Jules Lejeune et défense social, in F., TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique ( ), Bruxelles, E-story-Scientia, 1988, M. BOUVERNE-DE BIE EN R. ROOSE, Het begrip sociale reïntegratie, in M. BOUVERNE-DE BIE EN J. GOETHALS (eds.), Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, ; B. DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, 1988, Antwerpen, Kluwer, B. DE RUYVER, Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving, in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS, M. COOLS, T. DECORTE, B. DE RUYVER, P. HEBBRECHT, P. PONSAERS, S. SNACKEN, P. TRAEST, T. VANDER BEKEN EN G. VERMEULEN (eds.), Update in de criminologie: Het strafrechtssysteem in de Laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, Minister van Justitie Jules Lejeune, in de Kamer van Volksvertegenwoordigers 1888, Pas. 1888,

39 Hoewel de voorwaardelijke invrijheidstelling op het eerste zicht een gunst lijkt, kan deze modaliteit in principe als een nieuwe vorm van strafuitvoering beschouwd worden. Deze kan zelfs gezien worden als een verregaande vorm van repressie. De overheid creëert hier namelijk een recht om personen op talrijke vlakken te controleren. Lejeune gaf hierbij duidelijk het belang aan van de patronage of de begeleiding van de vrijgesproken delinquenten. Effectieve bestrijding van criminaliteit kan volgens Lejeune niet zonder begeleiding en sturing worden gezien. De patronage was in dat opzicht eigenlijk ook een gecamoufleerde vorm van repressie. 126 Dit gedachtegoed wordt gestaafd aan de hand van volgend citaat: Cette liaison entre libération conditionnelle et patronage est le point le plus important, parce que la libération conditionnelle crée une nouvelle situation de dépendance dont le patronage peut faire usage pour influencer le comportement de libéré. A ce moment, le libéré a quelque chose à perdre et les membres du comité de patronage, spécialement le patron tuteur, joue un rôle important en ce qui concerne la surveillance du comportement de libéré. 127 Enerzijds werd de controle door patronagecomités gezien als een nieuwe vorm van afhankelijkheid. 128 Anderzijds is een delinquent doorgaans niet in staat zijn of haar reclassering op zelfstandige wijze voor te bereiden en te regelen. Hiervoor heeft elke delinquent hulp nodig. Dit gaf Lejeune ook aan als verklaring voor de slechte werking van de voorwaardelijke invrijheidstelling in Frankrijk. Men investeerde té weinig in patronagewerk. 129 Men was destijds zelfs van oordeel dat het beter was om niet verbeterde delinquenten toch vervroegd vrij te laten onder voorwaarden, zodat deze persoon ook in de maatschappij nog onder controle kon gehouden worden, dan hen vrij te laten bij strafeinde zonder enige controle nadien Analyse Na een uiteenzetting over de idee achter deze wet, wordt het tijd om de wettelijke regeling ervan onder de loep te nemen. De wet van 31 mei 1888 waarbij voorwaardelijke invrijheidstelling en 126 L., DUPONT, Jules Lejeune et défense social, in F., TULKENS, Généalogie de la défense sociale en Belgique ( ), Bruxelles, E-story-Scientia, 1988, 84. ; J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, R. DE GRAEF, J. DEWIT EN T. PETERS, Les mesures post-pénitentiaires de contrôle social et le patronage, in F. TULKENS Généalogie de la defense sociale en Belgique ( ), 1988, Bruxelles, E. Story-Scientia, 1988, E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Ibid.,

40 voorwaardelijke veroordeling in het strafrecht worden ingevoerd, beter gekend als de wet Lejeune, werd op 3 juni 1888 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Gezien deze wet van vóór de digitalisering van het Belgisch Staatsblad dateert en bijgevolg niet volledig online beschikbaar is, wordt ervoor geopteerd dit koningstuk van het strafrecht in deze masterproef over te nemen om te bespreken. Art. 1. De veroordeelden hebbende eene of verscheidene hoofdstraffen of bijkomende straffen te ondergaan, welke berooving van vrijheid medebrengen, mogen voorwaardelijk invrijheid worden gesteld wanneer zij een derde dier straf hebben afgelegd, mits de duur der reeds voltrokken gevangenzitting de drie maanden te boven ga. Bij wettelijke hervalling, moet de duur der reeds afgedane gevangenzitting de zes maanden overschrijden en overeenkomen met de twee derden der straffen. De veroordeelden tot eeuwige gevangenis mogen voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, wanneer de duur der gevangenzitting reeds door hen onderstaan de tien jaar, of bij wettelijke hervalling, de veertien jaar overtreft. 131 Vooraleer men in aanmerking komt voor een mogelijke voorwaardelijke invrijheidstelling, dient men enerzijds te voldoen aan de objectieve tijdsvoorwaarden en anderzijds aan twee subjectieve voorwaarden. 132 Dit eerste wetsartikel slaat op de objectieve tijdsvoorwaarden en bepaalt de tijdsduur die veroordeelden moeten uitzitten in de gevangenis om voor een voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking te kunnen komen. Veroordeelden moeten dus één derde van hun straffen uitzitten vooraleer ze in aanmerking kunnen komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling, mits een minimale detentietijd van 3 maanden. 133 In geval van wettelijke herhaling dient elke gedetineerde twee derde van de straf te hebben uitgezeten met een minimumdrempel van 6 maanden. 134 Dit illustreert Lejeunes houding ten opzichte van recidivisten. Bij levenslange straffen kan men ten vroegste na 10 jaar vrijkomen en ingeval men bij levenslang ook van wettelijke herhaling spreekt, bedraagt het minimum 14 jaar. 135 Aan de tijdsdrempel van één derde voor primaire daders zijn heel wat discussies voorafgegaan. 136 Zo stelde Lejeune aanvankelijk een tijdsdrempel van twee derde voor. Of het nu Lejeunes doel was 131 Wet Lejeune, BS 3 juni D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, , Brussel, VUBpress, 1996, E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, K. BEYENS, S. SNACKEN EN C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, K. BEYENS, S. SNACKEN EN C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, 83.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, M. THONISSEN, Rapport fait à la chambre des représentants, au nom de la section centrale, Pass. 1888,

41 om een strengere aanpak te voorzien, of hij voorzichtig wou zijn met de toepassing van deze progressieve wet, is niet duidelijk. Alleszins legde hij zich uiteindelijk neer bij het verdict van de meerderheid: de tijdsdrempel van één derde. De subjectieve voorwaarden voldoende reclasseringsmogelijkheden en bewijs van verbetering werden niet opgenomen in deze wet. Waarschijnlijk werden deze voorwaarden als vanzelfsprekend beschouwd. Maar zolang deze niet wettelijk geregeld werden, konden dergelijke tegenindicaties geen geldige reden vormen voor het weigeren van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Op 1 augustus 1888 werd dan ook een Koninklijk Besluit uitgevaardigd dat deze voorwaarden meer in detail vaststelde. 137 Zo bepaalt het eerste artikel dat het bewijs van verbetering nagegaan wordt aan de hand van 4 indicatoren: het vroegere gedrag, de aard van de veroordeling, de zedelijke gestemdheid en de bestaansmiddelen waarover hij bij vrijlating zal beschikken. Deze laatste indicator slaat op de reclasseringsmogelijkheden. 138 Het bewijs van verbetering als voorwaarde is een duidelijke toepassing van het sociaal verweer. Hierbij kan meteen de vraag worden gesteld hoe gemeten of waargenomen kan worden of iemand al dan niet verbeterd is. Het antwoord hierop is simpel: het is onmogelijk om dit met precieze zekerheid te zeggen. Deze voorwaarde is dus zeer subjectief. 139 Op 17 januari 1921 verscheen er een tweede Koninklijk Besluit betreffende de middelen ter uitvoering van deze wet. 140 Aangezien het detentiegedrag een vertekend beeld zou kunnen geven van hoe deze persoon daadwerkelijk is, werd ook informatie ingewonnen bij het gemeentebestuur van de gemeente waar de gedetineerde vóór zijn detentie verbleef. 141 Deze informatie had betrekking op beroepsfuncties, financiële situatie, opvang na zijn detentie, eventuele dronkenschap, Deze procedure toont aan dat de staat zichzelf eigenlijk van het recht voorzag om zeer verregaand op te treden in de persoonlijke levenssfeer van delinquenten. Men diende alles te weten te komen en liet het lot van de delinquenten over aan het personeel van de gevangenis en de minister van Justitie. 137 Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus Artikel 1 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, , Brussel, VUBpress, 1996, 82; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Koninklijk Besluit 17 januari 1921 inhoudende de middelen ter uitvoering van de bepalingen der wet van 31 mei 1888 gewijzigd door de wetten van 3 augustus 1899, 1 mei 1913 en 19 augustus 1920 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling van de burgerlijke en militaire veroordeelden, BS 10 februari Artikel 4 uit het Koninklijk Besluit 17 januari 1921 inhoudende de middelen ter uitvoering van de bepalingen der wet van 31 mei 1888 gewijzigd door de wetten van 3 augustus 1899, 1 mei 1913 en 19 augustus 1920 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling van de burgerlijke en militaire veroordeelden, BS 10 februari S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004,

42 Wat de voldoende reclasseringsmogelijkheden betreft, blijkt vooral het hebben van een verblijfplaats een rol te spelen. 143 Art. 2. Wanneer de gevangenzitting volgens het afzonderingsstelsel werd gedaan, baten de door de wet bepaalde strafkortingen der veroordeelde voor de berekening der quotiteit, ten bedrage waarvan de straf afgelegd is; zij baten hem niet voor den tijd van drie of zes maanden gevangenzitting. 144 Dit artikel verwijst naar de wet van 4 maart 1870 betreffende de strafvermindering. 145 Met het afzonderingsstelsel wordt namelijk het cellulair regime bedoeld. Op 5 juli 1889 stelt Lejeune een wetsontwerp voor om de wet van 4 maart 1870 grondig te wijzigen en de strafvermindering af te schaffen. 146 Dit systeem zaaide immers verwarring en stond bovendien haaks op de ratio legis van het systeem van de voorwaardelijke invrijheidstelling en zou de weg vrij maken voor kortgestraften om zeer snel en zonder enige controle terug vrij te komen. Aan dit wetsvoorstel werd echter geen gevolg gegeven. Het zal uiteindelijk duren tot toenmalig minister van Justitie Carton de Wiart de wet van 1 mei 1913 stemt, vooraleer de strafvermindering wordt afgeschaft. 147 Art. 3. De invrijheidstelling kan altijd wederroepen worden wegens slecht gedrag of overtreding van de voorwaarden in de vergunning van loslating aangeduid. 148 Deze wet is er gekomen vanuit de bekommernis om de veiligheid van de maatschappij en de nood aan een strafrechtelijke individualisatie. 149 Ingeval men zich in zijn proefperiode schuldig maakt aan ongeoorloofd gedrag, kan men herroepen worden. 150 Onder ongeoorloofd gedrag worden 2 zaken verstaan: slecht gedrag en overtreding van de voorwaarden. De overtreding van de voorwaarden kan gecontroleerd worden aan de hand van het zakboekje dat elke voorwaardelijk in vrijheid 143 Artikel 10 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus 1888.; Artikel 9 en artikel 10 uit het Koninklijk Besluit 17 januari 1921 inhoudende de middelen ter uitvoering van de bepalingen der wet van 31 mei 1888 gewijzigd door de wetten van 3 augustus 1899, 1 mei 1913 en 19 augustus 1920 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling van de burgerlijke en militaire veroordeelden, BS 10 februari Wet Lejeune, BS 3 juni Wet van 4 maart 1870 à la réduction des peines subies sous le régime de la séparation, BS 10 mei Wetsontwerp betreffende de toepassing van het cellulair regime. Memorie van toelichting, Doc. Parl., Kamer 5 juli 1889, nr Wet van 1 mei 1913 tot intrekking van de wet van 4 maart 1870 betreffende de vermindering der straffen onder het stelsel der afzondering ondergaan, BS 4 mei 1913.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 214.; L. DUPONT, Strafrecht als roeping: liber amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire pers, 2005, 495.; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, Wet Lejeune, BS 3 juni S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 23 34

43 gestelde bij zich moet dragen. 151 Slecht gedrag is echter iets vager omschreven en bijgevolg moeilijk te meten. Hierop kwam ook reactie van de nochtans radicale liberaal: Jules Bara, minister van Justitie van Hij vond dat dit artikel teveel ruimte liet voor willekeur. Lejeune ging niet in op deze kritiek. 153 Uiteraard wordt een nieuwe veroordeling voor een wanbedrijf of misdaad als slecht gedrag beschouwd. 154 Art. 4. De definitieve vrijlating is den veroordeelden verkregen indien de wederroeping is geschied vóór het verstrijken van eenen termijn gelijk komende met het dubbel van den tijd van gevangenzitting die hij nog af te leggen had op den dag dat de invrijheidstelling ten zijnen gunste werd bevolen. Evenwel, indien later, bij een ten zijnen laste uitgesproken vonnis of arrest werd vastgesteld, dat de veroordeelde vóór het einde van dien termijn eene misdaad of een wanbedrijf had gepleegd, zal de invrijheidstelling worden beschouwd als wederroepen te zijn op den dag waarop die misdaad of dit wanbedrijf bevonden zou worden, gepleegd te zijn. 155 Hieruit blijkt dat de proeftijd gelijk is aan het dubbele van de nog uit te zitten detentietijd op de dag dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegekend. Op 2 juli 1962 werd deze regeling gewijzigd. De proeftijd werd vanaf dan gewoonweg de resterende detentietijd vanaf de dag dat deze modaliteit wordt toegekend. 156 Dat de voorwaardelijke invrijheidstelling niet gezien mocht worden als een recht blijkt duidelijk uit de volgende zin: op den dag dat de invrijheidstelling ten zijnen gunste werd bevolen. Integendeel, de voorwaardelijke invrijheidstelling diende een gunst te zijn voor diegenen die het verdienden. Lejeune veronderstelde dat de Minister van Justitie het meest geschikt was deze beslissing te nemen. 157 De minister kon verder niet louter het advies van de penitentiaire administratie volgen, maar diende zijn persoonlijke visie te laten gelden. Hij diende het dossier 151 Artikel 10 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Ibid., Wet Lejeune, BS 3 juni J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 23.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 3. 35

44 volledig te kennen en een persoonlijke beslissing te nemen. 158 Op 15 mei 1888 benadrukte Lejeune dit gunstkarakter nogmaals in de Kamer van Volksvertegenwoordigers aan de hand van de volgende woorden: dat dank zij de voorwaardelijke invrijheidstelling, de invrijheidgestelde, buiten de gevangenis mij toebehoort zoals in de gevangenis. Ik houd hem in het oog, en indien, volgens mijn goeddunken, de invrijheidstelling moet ingetrokken worden, dan trek Ik die in Ik geef hem het bevel om terug te keren naar de gevangenis. 159 Hoewel de Koning en de rechters hierbij over het hoofd gezien werden, stuurde de minister een brief naar Leopold II waarin deze beslissing verantwoord werd. Hij beloofde hierin de dossiers telkens voor te leggen aan de Koning zodat deze daar toch enig zicht op bewaarde. De invloed van de Koning bleef dus tot een bepaalde hoogte bestaan. Art. 5. De invrijheidstelling wordt bevolen door den Minister van Justitie, na advies van het parket dat de vervolging heeft uitgeoefend en van den procureur generaal des rechtsgebieds, alsmede van den bestuurder en der bestuurcommissie van het boetgesticht. Zij wordt wederroepen door den Minister van Justitie, na advies van den procureur des Konings bij de rechtbank in het gebied waarvan de veroordeelde zich bevindt en van de plaatselijke overheden. Het weder in de gevangenis plaatsen geschiedt, krachtens het besluit van wederroeping, ter voltrekking van den termijn van gevangenzitting die de uitvoering der straf nog vorderde op den dag der vrijlating. 160 Het 1 ste lid van dit artikel behandelt de adviezen die de minister nodig heeft om te kunnen beslissen over het al of niet toekennen van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Er is dus een advies nodig van het parket, van de procureur generaal en van de bestuurscommissie of (later) het personeelscollege van de gevangenis. Het parket diende een verslag over te maken aan de gevangenisdirecteur betreffende de gerechtelijke antecedenten en een waardeering zijner zedelijkheid en aldus inzicht te verwerven in het sociaal milieu van de veroordeelde. 161 Voor de voorbereidingen van de dossiers en het voorstellen van kandidaten, achtte Lejeune de bestuurscommissies dus het meest op zijn plaats. Hun advies werd gebaseerd op de observaties van het personeel van de gevangenis. Zij kregen de opdracht om op regelmatige basis aantekeningen te maken over het gedrag en de opvattingen van 158 S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, K. BEYENS, Straffen als sociale praktijk: Een penologisch onderzoek naar straftoemeting, Brussel, VUBPress, 2000, 255.; Tussenkomst van Lejeune in de Kamer op 15 mei 1888, Pasinomie, 1988: 245, geciteerd in, Dupont en Peters (1988:181). 160 Wet Lejeune, BS 3 juni Artikel 2 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden - vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus

45 de gedetineerden. 162 De omzendbrief van 13 maart 1889 regelt alle taken en bevoegdheden van het personeel van de gevangenis. 163 Het 2 de lid bepaalt dat ook de beslissing tot herroeping één van de bevoegdheden van de minister van Justitie is. Welke termijn men na een herroeping nog moet uitzitten, wordt volgens het 3 de lid van dit artikel gelijkgesteld aan de termijn die de gedetineerde op het moment van de voorwaardelijke vrijlating nog diende uit te zitten. Art. 6. De voorlopige aanhouding van eenen voorwaardelijk vrijgestelde kan worden bevolen door den procureur des Konings bij de rechtbank in het gebied waarvan die vrijgestelde zich zal bevinden, op last van onverwijld daarvan kennis te geven aan de minister van Justitie, die, indien daartoe grond is, de wederroeping uitspreekt. In dit geval klimt de wederroeping terug tot den dag der aanhouding. 164 Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om een persoon die voorwaardelijk in vrijheid gesteld werd, aan te houden in geval van twijfel over diens gedrag. Zo kan men bijvoorbeeld twijfelen aan de naleving van de opgelegde voorwaarden. Ook in het geval de betrokkene in verdacht wordt van één of meerdere misdrijven, kan onduidelijkheid bestaan over het al dan niet bevelen van een herroeping. In dat geval kan de procureur des Konings een voorlopige aanhouding bevelen en de Minister van Justitie vatten. Art. 7. De verjaring der straffen loopt niet tijdens de veroordeelde op vrije voeten is krachtens een niet ingetrokken bevel van vrijlating. Zij kan niet ingeroepen worden in het geval voorzien in het 2 de lid van het 4 de artikel der tegenwoordige wet. 165 Dit artikel behoeft weinig verdere toelichting. Het komt er op neer dat de verjaring van de straf begint te lopen vanaf de dag waarop het misdrijf werd gepleegd 166, maar niet loopt tijdens de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling. Art. 8. Een koninklijk besluit zal bepalen den vorm der vergunning van invrijheidstelling, de voorwaarden aan welke deze mag onderworpen worden en de wijze van bewaking der voorwaardelijk in vrijheid gestelden Artikel 3 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus 1888.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, 289.; 163 S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Wet Lejeune, BS 3 juni Wet Lejeune, BS 3 juni C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, Wet Lejeune, BS 3 juni

46 Kort na het ontstaan van de wet, zorgde Lejeune meteen voor een administratieve procedure om de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de praktijk zo vlot en snel mogelijk te laten verlopen. Dit goot hij in een besluit en publiceerde het op 1 augustus Deze procedure werd zeer lang toegepast, namelijk tot aan het ontstaan van de wet van 5 maart Over de voorwaarden die de vrijgestelde zal moeten naleven wordt verwezen naar een Ministerieel Besluit. Daarnaast is de meest belangrijke voorwaarde in principe het stellen van goed gedrag. Bij slecht gedrag wordt men namelijk meteen herroepen. Verder kunnen ook speciale voorwaarden opgelegd worden op maat van de veroordeelde. 170 Er kan hem bijvoorbeeld een vaste verblijfplaats worden toegewezen. De meest opgelegde voorwaarden waren een verbod om op een bepaalde plaats te verschijnen of zich bij cabarets te begeven en zich schuldig te maken aan dronkenschap. 171 Belangrijk is ook dat de gedetineerde zich akkoord met zijn voorwaarden diende te verklaren om voorwaardelijk in vrijheid gesteld te kunnen worden. 172 Elke gedetineerde die voorwaardelijk in vrijheid gesteld werd, diende op deze plechtigheid aanwezig te zijn en kreeg daar een VI 173 -pas op de griffie. 174 Het VI-pas bevatte, naast de wettekst en het Koninklijk Besluit van 1 augustus 1888, een beschrijving van de invrijheidgestelde (later een foto), de burgerlijke staat, reden voor veroordeling, duur van de opsluiting en de datum van de definitieve invrijheidstelling. Dit pasje diende als middel om de bewaking uit te oefenen. In die tijd was men echter niet verplicht een identiteitskaart bij zich te dragen. Bij een invrijheidstelling moesten de procureur des Konings en de burgemeester van de woonplaats van de veroordeelde op de hoogte worden gebracht, zodat ook zij een oogje in het zeil konden houden. Ook de patronagecomités oefenden op regelmatige basis controle uit. 175 Art. 9. De gerechtshoven en rechtbanken, bij het veroordeelen tot eene of verscheidene straffen, mogen, wanneer de gevangenzitting, te ondergaan, hetzij als hoofdstraf, hetzij als bijkomende straf, hetzij ten gevolge van samengevoegde hoofdstraffen en van bijkomende straffen, geene zes maanden overtreft en dat de veroordeelde nog geene vroegere veroordeling wegens misdaad of wanbedrijf heeft beloopen, bij met 168 Surpra noot S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Artikel 7 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus Rapport sur l exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, nr. 196, de lid artikel 8 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus VI is een afkorting van Voorwaardelijke Invrijheidstelling 174 Artikel 8 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004,

47 beweegreden en gestaafde beslissing, mogen bevelen, dat de uitvoering van het vonnis of van het arrest zal opgeschorst worden gedurende een tijdsbestek waarvan zij den duur bepalen te rekenen van de dagteekening van het vonnis of van het arrest, maar die niet over de vijf jaar mag gaan. De veroordeling zal als niet bestaande geacht worden, indien de veroordeelde gedurende dit tijdsbestek geene nieuwe veroordeling wegens misdaad of wanbedrijf beloopt. In het tegenovergestelde geval, zullen de straffen waarvoor de opschorting werd verleend en die, welke het voorwerp der nieuwe veroordeling uitmaken, samengehoopt worden. 176 Dit artikel regelt in feite het volledige tweede deel van de wet Lejeune: de voorwaardelijke veroordeling. Art. 10. Jaarlijks zal aan de Koning rekening worden gedaan van de uitvoering dezer wet. 177 Het laatste artikel bepaalt dat jaarlijks een verslag moet ingediend worden aan de Kamer inzake de toepassing van deze wet. Op deze manier wordt een overzicht bewaard van de exacte toepassing van deze wet en kan deze makkelijker geëvalueerd worden. De toepassing van de wet Lejeune wordt hieronder meer in detail besproken Toepassing Het ontwerpen en stemmen van een wet is één ding. Het uitvoeren en ook investeren in middelen daartoe is een andere zaak. Hoewel in het eerste deel regelmatig op de toepassing gefocust wordt, zal hieronder nog iets dieper in gegaan worden op de specifieke toepassing van deze wet. Tevens dient hierbij de opmerking te worden gemaakt dat de cijferverzameling en het bijhouden van statistieken in deze periode (tot 1996) nog niet zodanig op punt stond zoals dat nu het geval is. Dankzij bovenstaand artikel 10 uit de wet van 31 mei 1888, is hierover wel wat cijfermateriaal voorhanden. Daarnaast hechtte Lejeune er veel belang aan dat dit wel degelijk gebeurde. 178 Dit, blijkt uit artikel 8 van het Koninklijk Besluit van 1 augustus Zo stelde hij meteen dat de morele boekhouding op punt diende te worden gesteld. Hiertoe werd het gebruik van het VI-zakboekje ontwikkeld om de registratie en controle te vergemakkelijken. 180 Daarnaast wou Lejeune de 176 Wet Lejeune, BS 3 juni Wet Lejeune, BS 3 juni S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, K.B. Wet Lejeune 1888, BS 8 augustus 1888.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004,

48 personeelsconferenties in de gevangenissen opwaarderen en zeer plechtig laten verlopen. Dit waarschijnlijk om de gevangenen af te schrikken en hen aan te manen hun voorwaarden zeker na te leven. 181 Dus zowel dankzij artikel 10 als dankzij de niet te onderschatten invloed van Lejeune, die waakte over de toepassing van dit artikel, zijn er cijfergegevens voorhanden omtrent de specifieke toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het allereerste rapport aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers bevat exact cijfermateriaal omtrent de toepassing van de eerste 19 operationele maanden van de wet Lejeune. 182 Hierbij start Lejeune met een waarschuwing voor een aarzelende start. Hij is er zich van bewust dat uiterste voorzichtigheid noodzakelijk is bij zo n wet en zeker in het begin. Zo dient een vrijlating van seksuele delinquenten bijvoorbeeld zeer zorgvuldig overwogen worden aan de hand van strenge criteria. 183 In de praktijk blijkt zelfs dat dergelijke delinquenten zo goed als nooit voorwaardelijk vrijgelaten werden. In onderstaand overzicht van de motifs de la condamnation wordt slechts 1 persoon vrij gelaten die veroordeeld werd voor een delict van seksuele aard attentat à la pudeur of aanranding van de eerbaarheid : 181 S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Rapport sur l exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, nr. 196, 1.;Art. 10 uit De wet van 31 mei 1888 betreffende de voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 3 juni S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004,

49 Figuur 2: Dit is een overzicht van de aard van de feiten waarvoor de voorwaardelijk in vrijheid gestelden veroordeeld waren. 184 Vervolgens wijst Lejeune nogmaals op de bedoeling van deze wet. Het is geen loutere verzachting van de strafuitvoering maar een middel om de recidive te voorkomen. 185 Om een zicht te krijgen op de uitvoering van de wet Lejeune van juni 1888 tot en met december 1889, wordt het eerste rapport van deze toepassing verder onder de loep genomen. 186 Na de inwerkingtreding van de wet werden door de bevoegde autoriteiten 289 voorstellen tot voorwaardelijke invrijheidstelling geformuleerd. Deze autoriteiten zijn dus de bestuurscommissies van de gevangenis. 187 Daarvan kregen 118 personen een voorwaardelijke invrijheidstelling toegekend en werden 158 voorstellen geweigerd. De 15 overige personen werden definitief vrijgelaten door middel van gratie. De modaliteit gratie of genade bleef na 1888 dus wel bestaan. De voorwaardelijke genade werd echter niet meer toegepast aangezien de voorwaardelijke invrijheidstelling een meer uitgebreide toepassing daarvan was. 188 Een eerste conclusie is het feit dat het aantal toekenningen vrij beperkt bleef: namelijk 40,8%. Meer dan de helft van de verzoeken werd dus geweigerd. Welke verklaringen kunnen hiervoor gevonden worden? Allereerst wordt een kijkje genomen naar de gronden waarop de voorstellen werden afgewezen. Zo werd ongeveer 61% afgewezen wegens de aard van de feiten, 20% wegens het stellen van slecht gedrag tijdens detentie of het zijn van een recidivist en 7% wegens onvoldoende bewijs van morele verbetering. Andere redenen die minst van toepassing waren zijn de volgende: de wet was niet 184 Rapport sur l exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, nr. 196, 4-5.; Art. 10 uit De wet van 31 mei 1888 betreffende de voorwaardelijke veroordeling en voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 3 juni Rapport sur l exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, nr. 196, 2.; E. MAES EN C. TANGE, De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling: enkele empirische gegevens over de toepassing van VI tegen het licht van een steeds toenemende gevangenispopulatie en de roep om een strange(re) strafuitvoering, Fatik 2012, Rapport sur l exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, nr. 196, Artikel 5 uit de wet Lejeune, BS 3 juni E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009,

50 toepasbaar, de straf verviel of de datum van definitieve invrijheidstelling was te dichtbij. Het stellen van slecht gedrag en het bewijs van verbeterbaarheid, zijn beiden zeer subjectieve criteria die uitstekend passen in het sociaal verweerdoctrine van deze periode. Bovendien was de eindbeslissing volledig afhankelijk van de minister van Justitie. Op dat moment was dat Jules Lejeune, die gekend was om zijn grote afkeer ten opzichte van recidivisten. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor deze 20% die werd afgewezen. Daarnaast hechtte Lejeune veel belang aan de bescherming van de maatschappij. Morele verbetering was voor hem dus een belangrijke factor. Daarnaast bereikten er nog eens 208 verzoeken het departement Justitie waarvan er slechts 54 (of 25,9%) een positief antwoord kregen. 189 Verder kregen er 2 van de 208 een gratie. Dan blijven er nog 152 personen over die een negatief antwoord kregen. In 83 gevallen daarvan, was de wet niet toepasbaar en werden deze zaken zonder gevolg gelaten. De andere 69 personen werden afgewezen. De voornaamste redenen waren opnieuw respectievelijk- de aard van de feiten, onvoldoende bewijs van morele verbetering of het stellen van slecht gedrag tijdens detentie of het zijn van een recidivist. 190 Wanneer bovenstaande gegevens samengevat worden, ontstaan de volgende algemene resultaten over de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling van juni 1888 tot en met december 1889: In totaal werden 497 verzoeken tot voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend. Daarvan werden er 172 personen (of 34.6%) effectief voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Dertien daarvan waren veroordeeld naar aanleiding van de rellen in mei Hoewel velen de zaak Falleur en Schmidt als enige oorzaak zien van het ontstaan van de wet Lejeune, dient deze oorzaak ook gezien te worden als een samenloop van verschillende omstandigheden. Deze zaak heeft een uitstekend duwtje in de rug betekend voor de snelle realisatie van deze wet. Maar daarnaast moeten ook de tijdsgeest, de vaak onmenselijke situaties in gevangenschap, de opkomst van het sociaal verweer, de druk om niet onder te doen voor buitenlandse modellen én last but not least Lejeunes progressieve inzichten inzake het penitentiair beleid, in rekening gebracht worden. Lejeune sprak bij de eerste cijfers dus over een aarzelend begin. 192 Er werden inderdaad relatief weinig VI s toegekend. Dit illustreert de voorzichtigheid die Lejeune noodzakelijk achtte in het begin van zijn eerste rapport Rapport sur l exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, nr. 196, Ibid., Ibid., S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004,

51 Aan de andere kant, kan besloten worden dat er maar 3 personen herroepen werden. 194 Hoewel er geen volledige zekerheid bestaat over het verdere verloop van het gedrag van de invrijheid gestelden, wijst het feit dat slechts 3 personen herroepen werden, mijns inziens toch op een positief effect. Er zijn namelijk 169 personen die zich gedurende 19 maanden aan hun opgelegde voorwaarden houden, geen ongeoorloofd gedrag stellen en zich weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. In dat opzicht kan deze wet als succesvol gezien worden. Het blijkt wel degelijk de recidiveverminderend te werken. In welke mate men controleerde blijft vaag. De kans bestaat dat deze controle niet zo strikt werd uitgevoerd, wat mogelijks een vertekend beeld zou kunnen veroorzaken. Bovenstaande conclusies worden wel nog eens geïllustreerd in de volgende tabel: Figuur 3: Toepassing voorwaardelijke invrijheidstelling van Uit deze tabel blijkt verder ook de latere toepassing van de wet Lejeune. In 1890 dienen slechts 232 aantal personen een verzoek tot het verkrijgen van VI in. 196 Dit is de helft minder dan het jaar ervoor. Toch start de minister zijn tweede rapport met de volgende woorden: Les résultats acquis sont très satisfaisants. 197 Dit optimisme slaat vooral op het feit dat tot dan toe slechts 8 personen herroepen werden. 198 Op 46% van de verzoeken werd een positief antwoord gegeven. Dus hoewel er minder voorstellen 193 Rapport sur l exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, nr. 196, Ibid., S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Ibid., Rapport sur l exécution du ibération et condamnation conditionnelle pendant l année 1890, de la loi de 31 mai 1888, Parl. St., Kamer, , nr. 205, Rapport sur l exécution du ibération et condamnation conditionnelle pendant l année 1890, de la loi de 31 mai 1888, Parl. St., Kamer, , nr. 205, 1.; S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004,

52 werden ingediend, werd er toch 11% meer positief geantwoord dan het jaar voordien. Op dat vlak kan van een lichte stijging gesproken worden. Deze stijgende trend zet zich voort tot en met het jaar Daarna zien we jaarlijks een daling van 7%, 21%, 18%, ten opzichte van de toekenningen in het jaar ervoor. Wat hiervoor een verklaring zou kunnen zijn, is het feit dat de ambtstermijn van Jules Lejeune als minister in dat jaar tot een einde kwam. In 1894 wordt Victor Beeregem benoemd als minister van Justitie. 199 Zoals Lejeune gedreven en gepassioneerd was om zijn wet te laten slagen in de praktijk, doen hem niet veel opvolgers na. Anderzijds werden in deze periode steeds meer voorstellen en verzoeken ingediend. 200 Beeregem had toen de directies van de gevangenis gevraagd om bij de selecties - voor het kandidaat stellen voor een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling - minder strenge criteria te hanteren voor seksuele delinquenten. 201 Daarnaast was de wet reeds enkele jaren in werking wat de toepassing ervan waarschijnlijk vergemakkelijkte. De voormalige positieve resultaten vormden een draagvlak voor een iets minder streng selectieproces. In 1899 werd de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling terug gereduceerd. In dat jaar kwam namelijk Jules Van den Heuvel aan de beurt om de ministerrol op zich te nemen. 202 Deze minister stond destijds bekend om zijn nogal conservatieve opvattingen en zijn afkeer van alles wat vernieuwing betekende. 203 Er werd hem ook verweten dat hij de voorwaardelijke invrijheidstelling niet naar behoren zou toepassen en zich zou kanten tegen de progressieve ideeën van Lejeune. 204 Een volgende conclusie betreft het feit dat er zich van 1888 tot 1998 een evolutie heeft voorgedaan van een tamelijk strenge toepassing, naar een steeds mildere houding ten opzichte van de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Sinds de wet van 31 mei 1888 maakte men oorspronkelijk gebruik van een systeem, gebaseerd op een positieve selectie. 205 De gevangenisdirecteur diende namelijk kandidaten voor te stellen aan de minister die volgens het gevangenispersoneel en de bestuurscommissies voldeden aan de subjectieve voorwaarden. Zo dienden ze op moreel vlak verbetering te tonen en voldoende reclasseringsmogelijkheden te hebben. Deze reclasseringsmogelijkheden werden reeds in het Koninklijk Besluit van 1888 herleid naar het hebben 199 D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, Zie figuur 2, kolom S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Ibid., Ibid., Ibid., Ibid.,

53 van een vaste verblijfplaats. 206 Wanneer men over deze zaken kon beschikken, werd men op basis daarvan en op basis van de tijdsvoorwaarden meestal geselecteerd. Pas na 81 jaar, bracht minister van Justitie Alfons Vranckx daar verandering in. 207 Hij stelde dat de gevangenisdirecteurs voortaan elke gedetineerde die aan de tijdsvoorwaarden voldeed als kandidaat dienden voor te stellen aan de minister. 208 De subjectieve voorwaarden werden sindsdien dus volledig afhankelijk gesteld van het oordeel van de minister van Justitie. In 1981 besliste minister Philippe Moureaux een systeem van negatieve selectie in te voeren. 209 De directeur kreeg met andere woorden de opdracht om een voorstel in te dienen van zodra er géén tegenaanwijzingen voor de toelating van een voorwaardelijke invrijheidstelling aanwezig waren. 210 Deze versoepeling heeft ongetwijfeld voor een stijging van het voorstellen tot een voorwaardelijke invrijheidstelling en bijgevolg ook voor een stijging van het aantal toekenningen van de voorwaardelijke invrijheidstelling gezorgd. Zo blijkt uit de volgende figuur dat deze in 15 jaar van 572 naar 1127 aantal toepassingen is geëvolueerd. Figuur 4: Aantal voorwaardelijke invrijheidstellingen van Artikel 7 uit het Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Ministeriële Omzendbrief. 19 december 1969 betreffende de voorlopige invrijheidstelling, de beperkte hechtenis, de voorwaardelijke invrijheidstelling e.a., Bull. Strafinr., 1970, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Ministeriële Omzendbrief van 20 mei 1981 betreffende de voorlopige invrijheidstelling en voorwaardelijke invrijheidstelling, Bull. Strafinr. 1981,

54 Deze positieve resultaten dienen echter genuanceerd te worden. Wanneer we kijken naar de uitgezeten strafduur van bovenstaande cijfers, blijkt namelijk dat het grootste deel pas vrijkomt na 2/3 de van de straf te hebben uitgezeten. De minderheid kwam vrij na 1/3 va de straf, zoals Lejeune in zijn wet voorschreef. Bij deze wordt de mythe van invrijheidstelling op VI-datum al een eerste keer doorprikt. 212 Figuur 5: Aantal voorwaardelijke invrijheidstellingen van , volgens uitgezeten strafduur. 213 In vergelijking met de voorwaardelijke invrijheidstelling werd de voorlopige invrijheidstelling de eerste jaren zeer weinig, eerder uitzonderlijk zelfs, toegepast. 214 Dit blijkt ook uit de volgende figuur: 211 K. BEYENS, S. SNACKEN EN C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, E. MAES EN C. TANGE, De mythe van invrijheidstelling op VI-datum nogmaals doorprikt. Enkele facts en figures over de voorwaardelijke invrijheidstelling in België., Panopticon 2012, K. BEYENS, S. SNACKEN en C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009,

55 Figuur 6: Afschrijvingen van veroordeelden tot gevangenisstraffen van meer dan drie maanden tijdens de jaren 1899 en Vóór de operationalisering van de wet Lejeune, kon de voorlopige invrijheidstelling enkel door het parket bevolen worden. Nu behoort ook deze modaliteit tot de bevoegdheid van de minister van Justitie. 216 In 1964 kreeg deze modaliteit een eigen wet, namelijk de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie. 217 Een voorwaardelijke veroordeling werd ook enkel toegepast voor de eerste veroordeling. 218 Recidivisten konden hier dus in geen geval voor in aanmerking komen. Dit zorgt op zich al voor een verminderde toepassing. Daarnaast werden ook veroordeelden met een gevangenisstraf onder de 3 maanden niet in deze figuur opgenomen. Gezien de voorwaardelijke veroordeling vooral bedoeld was voor kortgestraften, kan bovenstaande tabel een vertekend beeld geven. Uit de volgende cijfergegevens blijkt bovendien dat de voorwaardelijke invrijheidstelling na verloop van tijd toch meer en meer werd toegepast: 215 E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, Ibid., Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 juli D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, , Brussel, VUBpress, 1996,

56 tot einde 1896 vonden er voorwaardelijke vrijlatingen plaats (49 mislukkingen), en op correctionele en contraventionele veroordelingen maar liefst voorwaardelijke veroordelingen ( mislukkingen). 219 Bovenstaande passage toont enerzijds aan dat de voorwaardelijke veroordeling eigenlijk meer werd toegepast dan de voorwaardelijke invrijheidstelling. Bovendien kan hieruit afgeleid worden dat 3.4% van de voorwaardelijke invrijheidstellingen en 3.7% van de voorwaardelijke veroordelingen herroepen werden. Op dat vlak kan dus weinig verschil worden opgemerkt tussen beide modaliteiten. Aangezien de procedure van de voorwaardelijke invrijheidstelling een minimum uitgezeten strafduur vereist en enkele maanden in beslag neemt wegens het vereiste advies van verschillende instanties, kan zij moeilijker toegepast worden op kortgestraften. Daarom werd vanaf 1972 de voorlopige invrijheidstelling (met oog op gratie) in het leven geroepen ten gunste van kortgestraften. 220 Gedurende de 20 ste eeuw, wordt een beperkte toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling vastgesteld. Zo stelde minister van Justitie Stefaan De Clerck bijvoorbeeld vast dat in het jaar 1995 slechts 13.3% van de afschrijvingen onder de noemer voorwaardelijke invrijheidstelling kon geplaatst worden. 221 Ten gevolge van de stijgende overbevolking, werden steeds meer mogelijkheden gecreëerd om de voorlopige invrijheidstelling toe te passen. 222 In datzelfde jaar kreeg namelijk maar liefst 80% van de veroordeelden een voorlopige invrijheidstelling (met het oog op genade) toegekend. 223 Deze noodmaatregel werd meestal automatisch toegepast en kan een verklaring bieden voor een beperktere toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. 224 Ook de voorwaardelijke veroordeling werd steeds meer ingeschakeld om de gevangenissen te ontlasten. 219 D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, , Brussel, VUBpress, 1996, K. BEYENS, S. SNACKEN EN C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in GOETHALS, J., & BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, ; Parl. St., Kamer, , 1070/8, Ibid., Parl. St., Kamer, , 1070/8, K. BEYENS, S. SNACKEN EN C. ELIAERTS, Barstende muren: Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer, 1993, 89, 90.; E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in J. GOETHALS, EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000,

57 2.6. Besluit De Wet Lejeune is zeer snel tot stand gekomen. In dit hoofdstuk werd op zoek gegaan naar verklaringen voor deze snelle realisatie. Zo lagen de plannen voor de wet al grotendeels klaar dankzij Prins beleidsconcepten. Ook waren reeds talrijke buitenlandse voorbeelden voorhanden. Maar een derde verklaring kan ook gezien worden als de directe aanleiding tot het ontstaan van de wetgeving. In die periode deed zich echter een crisissituatie voor. De rellen die in maart 1886 ontstaan zijn naar aanleiding van de economische crisis en de sociale en politieke onrechtvaardigheden, resulteerden in een zeer gewelddadige reactie van de overheid. Er werden talrijke arbeiders opgesloten en zwaar bestraft. Falleur en Schmidt - twee van de glasarbeiders die gezien werden als leiders van de rellen kregen 20 jaar dwangarbeid als straf en veroorzaakten een grote publieke verontwaardiging. Ze ontpopten zich tot symbolische vertegenwoordigers van de opstanden. Er werd aldus wanhopig gezocht naar een oplossing voor de onrust bij de bevolking en de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling vormde hierop een uitstekend antwoord. Deze wet kwam voor Lejeune als geroepen om zijn beleidsplannen waar te maken en deze wettelijk te regelen. Bovendien was de ratio legis achter deze wet een methode om de arbeidersklassen te handhaven en te controleren. Deze Wet Lejeune introduceerde aldus de voorwaardelijke invrijheidstelling in België. Aan deze vrijlating werden zowel tijdsvoorwaarden - de legendarische 1/3 de van de straf - gekoppeld als de subjectieve voorwaarden bewijs van morele verbetering en voldoende reclasseringsmogelijkheden. De beslissingsbevoegdheid voor het al dan niet toekennen van de modaliteit werd bij de minister van Justitie gelegd. Deze werd geadviseerd door de penitentiaire administratie. Dat de minister hiermee willekeurig over het lot van de veroordeelden kon beslissen werd als een gunst beschouwd en werd meermaals bekritiseerd. Verder werd elke veroordeelde die voorwaardelijk vrij gelaten werd onderworpen aan een proefperiode en aan voorwaarden die op maat werden opgelegd. Wanneer men tijdens deze proefperiode niet herroepen werd, was men definitief vrij. Dankzij deze wet kwam er voor het eerst een vervaging van de grens tussen gevangenis en maatschappij en werd deze overgang zeer geleidelijk georganiseerd. Hierdoor zijn ook de eerste vormen van extramurale strafuitvoering ontstaan. Op dat vlak heeft Lejeune ongetwijfeld voor een vernieuwing gezorgd. Deze vernieuwing dient wel in het licht gezien worden van de eeuwenoude poging van de staat om de lagere sociale klasse te kunnen beheersen, handhaven en controleren. Dankzij het laatste artikel in de wet, werd men verplicht statistische gegevens bij te houden en hierover jaarlijks verslag uit te brengen aan de Kamer. De eerste toepassingen van de voorwaardelijke invrijheidstelling waren voorzichtig en beperkt. Meer dan de helft van de aanvragen 49

58 werd geweigerd. Lejeune achtte deze voorzichtigheid noodzakelijk en was tevreden met het lage aantal herroepingen. Bovendien werd aan seksuele delinquenten bijna nooit een voorwaardelijke invrijheidstelling toegekend. Ook blijkt al snel dat men later vrijkomt dan na het uitzitten van 1/3 de van de straf. Nadien wordt er een lichte stijging van de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling vastgesteld, die terug een beetje afneemt wanneer Lejeune als minister van Justitie wordt vervangen. De voorlopige invrijheidstelling wordt rond het jaar 1900 niet zo veel toegepast. Deze toepassing kent hierna echter een voortdurende groei en krijgt in 1964 ook een aparte wet. Ook dit zorgt voor een stijging van de toepassing. Daarnaast wordt de voorlopige invrijheidstelling steeds meer gehanteerd om de overbevolking in de gevangenissen tegen te gaan. Gedurende de volgende 100 jaar blijft de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in vergelijking met de vaak gebruikte voorlopige invrijheidstelling en de vrijlating bij strafeinde - relatief beperkt. 50

59 DEEL II : NÁ JULES LEJEUNES TIJDPERK 51

60 Hoofdstuk 3: Wet van 5 maart Inleiding Hoewel de wet Lejeune ruim 100 jaar heeft standgehouden, wordt het stilaan tijd om de wet aan te passen en af te stemmen op de veranderende maatschappij. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de context waarin een nieuwe wet voor de voorwaardelijke invrijheidstelling tot stand is kunnen komen en bij de factoren die hierbij een rol gespeeld hebben. Daarnaast zal de wet van 5 maart 1998 onder de loep genomen worden om tot slot de effecten van deze nieuwe wet op de toepassing te bekijken Context In de loop van de jaren 90 komt het Belgisch strafrechtelijk beleid na een lange tijd eindelijk terug in beweging. 225 Deze beweging wordt veroorzaakt door een samenloop van omstandigheden en zal uiteindelijk uitmonden in een nieuwe wet voor de modaliteit voorwaardelijke invrijheidstelling. Allereerst dient vermeld te worden dat er al snel heel wat kritiek was geformuleerd op de werking en toepassing van de wet Lejeune. 226 In 1976 organiseerde een groep gedetineerden uit de Leuvense gevangenis een protest waarbij betere detentieomstandigheden én een meer transparante procedure inzake voorwaardelijke invrijheidstelling werden geëist. 227 Hierop reageerde de regering met enkele maatregelen die de gedetineerden voortaan beter zouden informeren en afwijzingen duidelijker zouden expliciteren. 228 Verder werd Lejeune verweten een bevoogdende strategie te hanteren met zijn wet. Het systeem zou volledig ontwikkeld zijn om de bevolking te handhaven en op lange termijn te kunnen controleren. Daarnaast zou het recht op een voorwaardelijke of volledige vrijlating teveel afhankelijk zijn van enkele machtsfiguren zoals de minister van Justitie en de Koning. Deze machthebbers hadden een zeer ruime discretionaire beslissingsbevoegdheid. Zo had de Koning volledige beslissingsbevoegdheid over de gratie, en de minister van Justitie over de beslissingen inzake de 225 D. WEBER, Homo criminalis: Belgische parlementsleden over misdaad en strafrecht, , Brussel, VUBpress, 1996, 179.; S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, C. ELIAERTs, De herziening van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: op weg naar een strafuitvoeringsrecht?, Panopticon 1980, F. VERBRUGGEN, De oude Lejeune: oorsprong, achtergrond en ratio legis van de nieuwe regelgeving, in Y. VAN DEN BERGE, Dossiers Nieuwe Wetgeving: strafuitvoering, Brugge, Vandenbroele, 2007, 7.; C. ELIAERTS, De herziening van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: op weg naar een strafuitvoeringsrecht?, Panopticon 1980, 184.; G. SMAERS, Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?, Panopticon 1997, A. NEYS EN T. PETERS, De geschiedenis van het gevangeniswezen, in A. NEYS, T. PETERS, F. PIETERS EN J. VANACKER, Tralies in de weg. Het Belgisch gevangeniswezen: historiek, balans en perspectieven, Leuven, Universitaire Pers, 1994,

61 toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit laatste gebeurde weliswaar na advies van het parket, de procureur generaal, de bestuurscommissie van de gevangenis en de gevangenisdirecteur. 229 Toch was de minister niet verplicht deze adviezen te volgen en had hij de eindverantwoordelijkheid voor deze beslissing zonder dat hij daarvoor een verantwoording diende af te leggen. 230 Van controle op deze beslissingen was geen sprake. Deze procedure hield in principe een schending in van de scheiding der machten en bracht ongetwijfeld rechtsonzekerheid en een gebrek aan rechtswaarborgen met zich mee. De toepassing van deze wet werd steeds meer in het licht van een politiek spelletje gezien. Kortom, de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling was eerder een gunst dan een recht. 231 Oorspronkelijk is de wet Lejeune in het leven geroepen uit angst voor ernstige en gevaarlijke criminelen. Men wou de maatschappij beschermen door gevaarlijke personen op te sluiten tot ze genezen waren en hen hierna te blijven controleren. 232 Aan de hand van zeer preventieve maatregelen en een verregaande inmenging van de staat, primeerde de veiligheid van de maatschappij steeds meer boven het welzijn van de bevolking. Dit gedachtegoed kreeg een flinke deuk na de tweede wereldoorlog. Als reactie op de gruweldaden die tijdens de oorlog hebben plaatsgevonden, kwam steeds meer aandacht voor humanisme in het strafrecht. 233 In de nasleep van deze gebeurtenissen heerste een ongeziene politieke consensus en werden onder andere de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) opgericht. 234 Hieraan dienen voortaan alle wetten getoetst worden. België maakte van deze economische bloei gebruik om zich te ontwikkelen tot een welvaartstaat met talrijke sociale vangnetten. 235 Bovenvernoemde evoluties kaderden in de opkomst van het nieuw sociaal verweer. 236 Dit gedachtegoed wordt gekenmerkt door een grotere invloed van wetenschappelijk onderzoek én een groot optimisme. De nadruk kwam volledig te liggen op resocialisatie en reïntegratie in de 229 R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?, De orde van de dag 1998, Ibid., G. SMAERS, Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?, Panopticon 1997, F. TULKENS, Un chapitre de l histoire des reformateurs Adolphe Prins et la défence sociale in F. TULKENS, Généalogie de la defense sociale en Belgique ( ),Bruxelles, E. Story-Scientia, 1988, B. DE RUYVER, Het strafrechtelijk beleid in een postmoderne samenleving, in T. BALTHAZAR, J. CHRISTIAENS, M. COOLS, T. DECORTE, B. DE RUYVER, P. HEBBRECHT, P. PONSAERS, S. SNACKEN, P. TRAEST, T. VANDER BEKEN EN G. VERMEULEN (eds.), Update in de criminologie: Het strafrechtssysteem in de Laatmoderniteit, Mechelen, Kluwer, 2004, p. 158.; S. CHRISTIAENSEN, Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN J. VANACKER (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, B., DE RUYVER, De strafrechtelijke politiek gevoerd onder de socialistische Ministers van Justitie E. Vandervelde, P. Vermeylen en A. Vranckx, 1988, Antwerpen, Kluwer, p B. DE RUYVER, Cursus strafrechtelijk beleid, Gent, Academia press, 2011, M. ANCEL, La défense sociale nouvelle: un mouvement de politique criminelle humaniste, Paris, Cujas, 1954, ; C., VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009,

62 samenleving. 237 De wetenschappelijke invloed veroorzaakt een beoordeling van gevaarlijkheid op basis van klinische onderzoeken, antropologische laboratoria, en observatie- en behandelingseenheden. 238 Er wordt in deze periode dus opvallend veel beroep gedaan op sociale diensten. 239 Verder wordt ook gewerkt aan een humanere invulling van het detentieregime. Zo wordt het cellulair regime sterk versoepeld. 240 Hierbij doen de psychosociale diensten hun opmars. Prins onderscheid tussen bestraffing en behandeling wordt vervangen door een sterk geloof in de verbeterbaarheid van álle veroordeelden en strafrechtelijke interventies worden afgestemd op resocialisatie. 241 Dit optimisme zal in de jaren 1970 omkeren in een soort pessimisme. 242 Het geloof in de maakbaarheid van de maatschappij en in de succesvolle reïntegratie van delinquenten wordt steeds meer in vraag gesteld. 243 Zeer kenmerkend voor deze periode is ook de aanwezigheid van de media. 244 Op vlak van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft dit bijzondere implicaties aangezien individuele mislukkingen van de toepassing ervan breed uitgesmeerd worden in de media. Dit zorgt voor een grotere publieke én politieke aandacht voor deze problematiek. 245 De media heeft immers een zeer grote invloed op de beeldvorming van Justitie, wat vaak voor vertekende beelden zorgt. Aan de andere kant is het ook niet slecht dat deze vierde macht een soort van controle over Justitie heeft. 246 Zo schrijven de media over een stijgende criminaliteit, 247 overbevolkte gevangenissen 248, omslachtige en weinig transparante procedure, gebrek aan motivering bij beslissingen en een laattijdige toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling G. SMAERS, Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?, Panopticon 1997, S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002,257.; S. CHRISTIAENSEN, Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN J. VANACKER (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 258.; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen- Apeldoorn, Maklu, 2009, G. SMAERS, Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?, Panopticon 1997, S. CHRISTIAENSEN, Historische ontwikkelingen in de strafrechtsbedeling beschouwd vanuit het perspectief van humanisering en menselijke waardigheid in M. BOUVERNE-DE BIE, K. KLOECK, W. MEYVIS, R. ROOSE EN J. VANACKER (eds.), Handboek Forensisch Welzijnswerk, Gent, Academia Press, 2002, S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, B. DE RUYVER, Cursus strafrechtelijk beleid, Gent, Academia press, 2011, Ibid., E. MAES, Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, Panopticon 2001, S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, C. ELIAERTS (red.), Kritische reflecties omtrent de zaak Dutroux: ouders, Justitie, nieuwe burger, media, Brussel, VUBpress, 1997, S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, Ibid., C. ELIAERTS, De herziening van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: op weg naar een strafuitvoeringsrecht?, Panopticon 1980,

63 De gevangenisbevolking wordt steeds groter en brengt steeds meer problemen teweeg. 250 Zo wordt het zeer moeilijk om te voldoen aan de principes van de mensenrechten en om de strafuitvoering op een correcte manier te laten verlopen. Op al deze problemen probeerde toenmalig minister van Justitie Stefaan De Clerck een antwoord te formuleren in zijn oriëntatienota Straf - en gevangenisbeleid. 251 Hierbij wordt onder andere gepleit voor een reductionistisch beleid met meer alternatieve straffen. Dit zou de gedetineerde beter helpen zich te resocialiseren én zou kunnen bijdragen aan de overbevolkingsproblematiek. In 1998 worden de verdwenen meisjes Julie Lejeune en Mélissa Russo vermoord teruggevonden. Zij werden door - de voorwaardelijk in vrijheid gestelde - Marc Dutroux ontvoerd, misbruikt, opgesloten in een kelder en uiteindelijk vermoord. De zaak Dutroux valt in als een bom. Hij werd reeds in 1989 veroordeeld voor de verkrachting van 3 minderjarigen, opsluiting van 5 jonge meisjes, geweldpleging en diefstal. 252 In 1992 besliste toenmalig minister van Justitie Wathelet Dutroux voorwaardelijk vrij te laten ondanks negatieve adviezen van onder andere de bestuurscommissie. 253 De regering probeerde de gemoederen te bedaren aan de hand van de aanstelling van een parlementaire onderzoekscommissie. 254 Deze Commissie Dutroux kwam tot de vaststelling dat er zich 3 situaties hebben voorgedaan waarbij de gelegenheid zich voordeed om de voorwaardelijke invrijheidstelling van Dutroux in te trekken of te herroepen, maar dat dit tot 3 maal toe niet gebeurd was. 255 In hetzelfde jaar van zijn voorwaardelijke vrijstelling valt Dutroux een jong meisje lastig op een schaatsbaan. 256 De politie komt ter plaatse, doet een identiteitscontrole maar stelt geen procesverbaal op. In 1993 wordt een huiszoeking gedaan bij Dutroux, waaruit blijkt dat hij scanners had gestolen en deze had afgesteld op de frequentie van de politiediensten. 257 Ook dit werd zonder gevolg geklasseerd. In 1995 wordt Dutroux opnieuw aangehouden voor diefstal en willekeurige vrijheidsberoving. Hiervoor zal hij 3 maanden detentie uitzitten. Hoewel het klaar, duidelijk én bewezen was dat Dutroux zijn voorwaarden niet naleefde, bleef een herroeping uit. Ten gevolge van deze zaak waren alternatieve straffen die in de oriëntatienota werden bepleit, niet langer populair en 250 E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, 10, Ibid., Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en gerecht werd gevoerd in de zaak Dutroux-Nihoul en consorten, Parl. St. Kamer , nr. 713/6, F. VERBRUGGEN, De oude Lejeune: oorsprong, achtergrond en ratio legis van de nieuwe regelgeving, in Y. Van Den Berge, Dossiers Nieuwe Wetgeving: strafuitvoering, Brugge, Vandenbroele, 2007, Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en gerecht werd gevoerd in de zaak Dutroux-Nihoul en consorten, Parl. St. Kamer , nr. 713/6 255 W. WINCKELMANS, Het rapport de commissie-dutroux (met commentaar), Leuven, Van Halewyck, 1997, Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en gerecht werd gevoerd in de zaak Dutroux-Nihoul en consorten, Parl. St. Kamer , nr. 713/6, Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en gerecht werd gevoerd in de zaak Dutroux-Nihoul en consorten, Parl. St. Kamer , nr. 713/6,

64 bijgevolg niet meer prioritair. De focus komt bijgevolg volledig te liggen op strengere bestraffing. 258 De vaststellingen van de commissie duiden enerzijds op een onefficiënte werking van de strafuitvoering en vooral van de justitiële nazorg en controle. 259 Anderzijds wijzen dergelijke feiten hoogstwaarschijnlijk op bescherming en verdoezeling. 260 Dit citaat uit de parlementaire onderzoekscommissie illustreert de noodzaak aan een hervorming: Als men er niet in slaagt om de onderdelen van het resocialisatieproces op een geïntegreerde wijze te laten verlopen, gaat de essentie van een invrijheidstelling onder voorwaarden verloren. 261 Nochtans werd reeds vóór de zaak Dutroux nagedacht over het wijzigen van de regelgeving omtrent voorwaardelijke invrijheidstellingen. 262 Hierbij werd ook gesteld dat de voorwaardelijke invrijheidstelling niet los gezien kan worden van een gevangenisbeleid en haar beginselenwet in opmaak. Dit zou deel uitmaken van de basisbeginselenwet gevangeniswezen. 263 Maar de publieke verontwaardiging die Dutroux in België veroorzaakte was zo groot dat men niet langer kon wachten. Net zoals de rellen in maart 1886, vormt ook de zaak Dutroux van 1996 het stevige duwtje in de rug voor de politiekers en beleidsmakers om eindelijk werk te maken van de ideeën die tot dan toe slechts bij vage ontwerpen en voorstellen bleven. Wanneer de grootste vijand van het land in 1998 ook nog eens weet te ontsnappen, komen de onderhandelingen in een stroomversnelling. Hieruit vloeit het octopusakkoord voort. 264 Dit akkoord werd bereikt door 8 politieke partijen en bevat een overeenkomst om de voorwaardelijke invrijheidstelling te hervormen en hierbij de eerste stappen te zetten naar de oprichting van de strafuitvoerinsgrechtbanken. 265 Deze hervorming heeft de nieuwe wet van 5 maart 1998 als resultaat. Dit resultaat wordt hieronder toegelicht. 258 S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, D. HEIRBAUT, X. ROUSSEAUX EN K. VELLE (eds.), Politieke en sociale geschiedenis van Justitie in België van 1830 tot heden, Brugge, Die Keure, 2004, W. WINCKELMANS, Het rapport de commissie-dutroux (met commentaar), Leuven, Van Halewyck, 1997, 321, 328, Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door de politie en gerecht werd gevoerd in de zaak Dutroux-Nihoul en consorten, Parl. St. Kamer , nr. 713/6, R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?, De orde van de dag 1998, C. ELIAERTS, De herziening van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: op weg naar een strafuitvoeringsrecht?, Panopticon 1980, 185.; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen- Apeldoorn, Maklu, 2009, 13.; L. DUPONT(e.d.), Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen: Proeve van Voorontwerp van beginselenwet gevangeniswezen en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen, Leuven, Universitaire Pers, 1998, S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, S. Snacken en H. Tubex, Libération conditionnelle et opinion publique, in H.D. BOSLY, R. DE BECO, G. KELLENS, J. KINABLE, PH. LANDENNE, PH. MARY, P. REYNAERTS, S. SNACKEN EN H. TUBEX, La libération conditionnelle. Analyse des lois des 5 mars et 18 mars 1998, La Charte, Brussel, 1999,

65 3.3. Analyse Aangezien de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen bij de wet van 1 juli , de wet Lejeune na ongeveer 100 jaar voor het eerst heeft gewijzigd, is het noodzakelijk ook deze wet in deze masterproef te bespreken en de voornaamste veranderingen te onderstrepen. Aangezien deze nieuwe wet een pak uitgebreider is dan de wet van 1888, worden hieruit de meest relevante passages gekozen en besproken teneinde bij te dragen aan één van de doelstellingen van deze masterproef, namelijk het zoeken van verklarende factoren voor het evolueren van de regelgeving inzake voorwaardelijke invrijheidstellingen. Het tweede artikel van de wet bevat alle voorwaarden waaraan een gedetineerde moet voldoen om een toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling te kunnen verkrijgen. Het eerste lid kan als een volledige kopie beschouwd worden van het eerste artikel uit de wet van Aan de objectieve tijdsvoorwaarden is met andere woorden niets veranderd. Deze toelaatbaarheidsdrempel wordt als relatief laag beschouwd. 268 Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat België tamelijk lange straffen oplegt. 269 Nieuw is wel dat de subjectieve voorwaarden deze keer ook vermeld worden in de nieuwe wet. In de vorige editie werden ze vergeten en later geregeld aan de hand van enkele Koninklijke Besluiten. 270 Het tweede lid vraagt van elke veroordeelde een reclasseringsplan Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen bij de wet van 1 juli 1964, BS 2 april 1998.; Verder verkort weergegeven als de Wet van 5 maart Artikel 1 uit de Wet Lejeune, BS 3 juni E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, K. KLOECK EN F. PIETERS, De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: niet compleet nieuw, echt wel beter, De orde van de dag 1998, 20.; E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in GOETHALS, J., & BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, Koninklijk Besluit met de middelen ter uitvoering van de voorwaardelijke : voorwaarden vergunning der invrijheidstelling- wijze van bewaking, BS 1 augustus 1888.; Koninklijk Besluit 17 januari 1921 inhoudende de middelen ter uitvoering van de bepalingen der wet van 31 mei 1888 gewijzigd door de wetten van 3 augustus 1899, 1 mei 1913 en 19 augustus 1920 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling van de burgerlijke en militaire veroordeelden, BS 10 februari R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?, De orde van de dag 1998,

66 De veroordeelde moet een reclasseringsplan kunnen voorleggen waaruit zijn bereidheid en inspanning tot reïntegratie in de samenleving blijkt; voor het opstellen van het reclasseringsplan wordt de veroordeelde bijgestaan door de bevoegde diensten 272 De enige verduidelijking die hierbij gegeven wordt is dus dat dit plan blijk moet geven van bereidheid en inspanning tot reïntegratie in de samenleving. Opnieuw blijft deze omschrijving vaag, wat ruimte creëert voor persoonlijke interpretatie. Nochtans leefde reeds sinds de jaren 80 de idee om de voorwaardelijke invrijheidstelling van zijn gunstkarakter te verlossen en er een recht van te maken. 273 In december 1998 wordt een ministeriële omzendbrief opgesteld die de vereisten van het reclasseringsplan verder omschrijft. 274 Het derde lid van dit artikel geeft tot slot de tegenaanwijzingen aan. De gedetineerde dient aldus vrij te zijn van 5 verschillende factoren. 275 Er mogen geen contra-indicaties bestaan die een ernstig risico inhouden voor de maatschappij of die er redelijkerwijze aan in de weg staan dat de voorwaarden voor de sociale reïntegratie van de veroordeelde worden vervuld; deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op: a) de mogelijkheid tot reclassering van de veroordeelde; b) de persoonlijkheid van de veroordeelde; c) het gedrag van de veroordeelde tijdens de detentie; d) het risico op het plegen van nieuwe strafbare feiten; e) de houding van de veroordeelde tegenover de slachtoffers van de strafbare feiten waarvoor hij werd veroordeeld. 276 Hoewel ook de inhoud van deze factoren voor interpretatie vatbaar blijft, wordt hiermee het systeem van negatieve selectie bevestigd. 277 Dit systeem werd reeds in 1981 ingevoerd. 278 Hierdoor is het niet langer de gedetineerde zélf die bewijzen moet zoeken om zijn morele verbetering te staven, 272 Artikel 2 2 uit de wet van Wet van 5 maart 1998, BS 2 april E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, Ministeriële omzendbrief 23 december 1998 nr. 1693/XIX 23 december 1998, betreffende de overgang van de huidige naar de nieuwe regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling. 275 E. MAES, V. DUPIRE, F. TORO, De V.I. - commissies in actie: onderzoek naar de werking van de in het kader van de nieuwe V.I. - wetgeving (wetten van 5 en 18 maart 1998) opgerichte commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling: eindrapport augustus 2000, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, Collectie van onderzoeksrapporten & onderzoeksnota s nr. 6, Artikel 2 3 uit de wet van Wet van 5 maart 1998, BS 2 april E. MAES, Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, Panopticon 2001, Ministeriële Omzendbrief van 20 mei 1981 nr betreffende de voorlopige invrijheidstelling en voorwaardelijke invrijheidstelling, Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen 1981, 126.; G. SMAERS, Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?, Panopticon 1997,

67 maar de administratie die op zoek dient te gaan naar elementen die het tegendeel bewijzen en dus de kansen op een sociale reïntegratie dient in te schatten. 279 Ook werd voorgesteld om de mogelijkheid te creëren om als voorwaarde een verbod op te leggen om in de buurt van het slachtoffer te komen. 280 Hierbij zou een straal van een bepaald aantal kilometer opgelegd worden. Dit voorstel werd echter afgewimpeld. Aangezien de woning van de gedetineerde in sommige gevallen in de verboden straal gelegen is, zou dit de reïntegratie te zeer bemoeilijken. 281 Hoewel de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling hier iets meer aan banden wordt gelegd aan de hand van bijkomende regelgeving, kan nog steeds niet gesproken worden van een recht. Dit zou pas het geval zijn indien de voorwaardelijke invrijheidstelling automatisch zou worden toegepast wanneer aan de tijdsvoorwaarden is voldaan en er geen bijkomende subjectieve voorwaarden vereist zijn. 282 Een groot voordeel dat hieraan vast hangt is het feit dat de gedetineerde en zijn of haar omgeving exact weten op elke datum de gedetineerde voorwaardelijk vrij zal komen. 283 Maar in het licht van het sociaal verweer en het belang dat gehecht wordt aan de bescherming van de maatschappij wil men dit niet toepassen. Men hanteert ook nog steeds de woorden een voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden toegekend, wat ervoor zorgt dat redenen, zoals bijvoorbeeld vergelding en de publieke opinie, volstaan om een toekenning alsnog te weigeren. 284 Het derde artikel omschrijft de procedure die vooraf gaat aan de beslissing van het personeelscollege van de gevangenis of iemand al dan niet in aanmerking kan komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. 285 Nieuw is hier dat de veroordeelde telkens gehoord wordt vooraleer het personeelscollege een advies formuleert voor de minister van Justitie én de Commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. 286 Daarnaast dient in geval van een negatief advies meteen een nieuwe datum geprikt te worden door het personeelscollege en dient dit ter kennis gesteld te worden van de minister, de commissie en de veroordeelde. Na 3 negatieve adviezen wordt de commissie gevat. 287 Bij positief advies wordt de directeur van de gevangenis geacht een voorstel tot 279 E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in GOETHALS, J., & BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, Ibid., Parl. St., Kamer, , 825/3, E. MAES, Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, Panopticon 2001, Ibid., I. AERTSEN, K. BEYENS, S. DE VALCK EN F. PIETERS (eds.), De commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, Artikel 3 Wet van 5 maart 1998, BS 2 april Verder verkort weergegeven als de Commissie. 287 E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000,

68 voorwaardelijke invrijheidstelling op te stellen en daarbij het advies van het personeelscollege, een uittreksel van het strafregister, zijn gerechtelijke antecedenten en achtergrond toe te voegen. Wanneer het gaat om een seksueel delinquent is ook nog een advies vereist van een dienst, gespecialiseerd in de begeleiding van dergelijke delinquenten. Het parket behoudt haar adviserende rol en dient zich uit te spreken over de contra-indicaties. De minister van Justitie geeft op zijn beurt een advies, zendt dit naar de commissie en voegt er bovenstaande adviezen bij. Het onderzoekscollege start haar onderzoek 3 maanden voor de toelaatbaarheidsdatum. 288 De beslissingsbevoegdheid behoort dus niet langer tot de uitvoerende macht of tot de minister van Justitie, maar wordt bij een onafhankelijke Commissie en dus bij de rechterlijke macht gelegd. 289 Deze onafhankelijke commissies worden Commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling genoemd en worden aan de hand van een aparte wet geregeld. 290 Elke Commissie bestaat uit een multidisciplinair team met een rechter uit de rechtbank van eerste aanleg. Deze rechter is meteen ook de voorzitter van de Commissie en wordt bijgestaan door 2 assessoren. 291 Er dient één magistraatassessor aanwezig te zijn die gespecialiseerd is op vlak van strafuitvoering en één assessor die nuttige ervaring heeft op vlak van sociale reïntegratie. 292 De assessoren dienen minimum 5 jaar nuttige ervaring te hebben. 293 Op elke plaats waar een Hof van beroep aanwezig is, wordt een commissie geïnstalleerd. 294 Dit betekent dat België 5 Commissies heeft. 295 Elke Commissie is bevoegd voor alle gedetineerden die hun straf uitzitten in een inrichting die zich op hun bevoegdheidstermijn bevindt. De precieze bevoegdheidsverdeling wordt duidelijk opgelijst in het tweede artikel van de wet van 18 maart R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?, De orde van de dag 1998, 11.; E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, K. KLOECK EN F. PIETERS, De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: niet compleet nieuw, echt wel beter, De orde van de dag 1998, 21.; E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 30.; T. VANDER BEKEN, Introductiecursus: Zin en onzin van de gevangenisstraf, powerpoint Universiteit Gent, unpublished, 2008, Wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 2 april K. VAN CAUWENBERGHE, De rechter en de voorwaardelijke invrijheidstelling, De orde van de dag 1998, Artikel 3 uit de Wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 2 april Artikel 5 uit de Wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 2 april E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?, De orde van de dag 1998, Artikel 2 uit de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 2 april

69 De Commissie wordt verder gezien als een tussenfase. 297 Dit komt vooral omdat de hervorming zeer snel moest gebeuren. 298 Men zou dan ervaring opdoen en deze ervaringen meenemen naar de instelling van de multidisciplinaire strafuitvoeringsrechtbanken. De beslissingsbevoegdheid ligt niet langer bij de minister van Justitie maar zal voortaan de verantwoordelijkheid zijn van de rechterlijke macht, namelijk de rechters en de staande magistratuur. 299 Deze wet voldoet aldus meer aan de principes van een rechtsstaat. 300 Volgens het vierde artikel vindt de zitting plaats van zodra de bevoegde commissie het dossier heeft ontvangen en een plaats kan vinden in haar agenda. 301 Deze zitting gebeurt bovendien achter gesloten deuren. 302 Hoewel de Raad van State graag openbare zittingen had gezien, wordt hier geopperd dat dit de terugkeer naar de maatschappij zou bemoeilijken en veiligheidsrisico s zou veroorzaken. 303 De veroordeelde, het parket en de gevangenisdirecteur worden gehoord. Op diens verzoek en indien de Commissie van mening is dat het daartoe een legitiem en direct belang heeft, kan ook het slachtoffer gehoord worden. 304 Het feit dat het slachtoffer een plaats krijgt in het strafuitvoeringsproces is - naast de instelling van de commissies - een belangrijke vernieuwing. 305 Het slachtoffer is echter in geen geval een partij in het besluitvormingsproces. 306 Maar wanneer het in uitzonderlijke gevallen gehoord wordt, kan het mogelijks een invloed uitoefenen op de beslissing zonder dat de commissie gebonden is aan de mening van de slachtoffers. Ook kan de Commissie verzoeken andere personen te horen. De Commissie overlegt en neemt na maximum 15 dagen een gemotiveerde beslissing. 307 Er worden dus minimumtermijnen vastgelegd en dat is op zich al een goede zaak. Dit verhoogt namelijk de rechtszekerheid, de rechtsgelijkheid en de transparantie. Toch blijkt dat een niet-naleving van deze 297 E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in GOETHALS, J., & BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, Ibid., S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, Ibid., Wet van 5 maart 1998, BS 2 april J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE,Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, H. TUBEX, De positie van het slachtoffer in de nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling, De orde van de dag 1998, R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?, De orde van de dag 1998, H. TUBEX, De positie van het slachtoffer in de nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling, De orde van de dag 1998, Artikel 4 uit de wet van 5 maart 1998, BS 2 april

70 termijn geen gevolgen krijgt. Er wordt geen enkele sanctie voorzien. 308 Elke beslissing van de commissieleden dient gemotiveerd te zijn en gebeurt bij meerderheid van de stemmen. 309 Bij een negatief advies motiveert de Commissie waarom het wordt geweigerd en bepaalt ze wanneer het personeelscollege het onderzoek opnieuw moet aanvangen. 310 Ook hierbij worden tijdsdrempels opgelegd. Bij een beslissing tot toekenning van een voorwaardelijke invrijheidstelling, legt de Commissie standaard de voorwaarde het niet plegen van nieuwe strafbare feiten op. Daarnaast beveelt ze specifieke en individuele voorwaarden, op maat van de betrokken veroordeelde. Volgens het vijfde artikel mag ook de Commissie bepalen wanneer hun beslissing uitvoerbaar wordt. Vervolgens stelt het zesde artikel dat de directeur van de instelling van strafuitvoering bij een voorwaardelijke invrijheidstelling in een verlofpas dient te voorzien. Deze verlofpas moet om de 6 maanden geviseerd worden door de burgemeester van de gemeente waar de gedetineerde zijn verblijfplaats heeft. De controle op het naleven van de voorwaarden wordt besproken in artikel 7 en wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie. Deze controle wordt doorgaans uitbesteed aan het Justitiehuis. Hoewel het Justitiehuis in Kortrijk als eerste haar deuren opende in 1997 bleef het toch wachten tot 1999 vooraleer de Justitiehuizen een wettelijke regeling krijgen. 311 Deze huizen staan ook in voor de begeleiding van de veroordeelde. Om deze begeleiding te optimaliseren, wordt samengewerkt met diverse andere organisaties. Minimum 1 maand na de start van de begeleiding stelt de Justitieassistent van het Justitiehuis een eerste verslag op voor de commissie. Daarna wordt minimum om de 6 maanden gerapporteerd. Verder kan de Justitieassistent(e) ook telkens rapporteren indien hij of zij dit nodig acht. Hier wordt dus de moeilijke opdracht gegeven aan de Justitiehuizen om delinquenten te begeleiden én te controleren. 312 Men schippert voortdurend tussen het welzijn van de cliënt en het volgen van 308 E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?, De orde van de dag 1998, E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in GOETHALS, J., & BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, Koninklijk Besluit van 13 juni 1999 houdende organisatie van de dienst Justitiehuizen van het ministerie van Justitie, BS 29 juni P. REYNAERT, Que personne ne sorte. Les conditions d octroi de la libération conditionnelle, in H.D. BOSLY, R. DE BECO, G. KELLENS, J. KINABLE, PH. LANDENNE, PH. MARY, P. REYNAERTS, S. SNACKEN EN H. TUBEX, La libération conditionnelle. Analyse des lois des 5 mars et 18 mars 1998, La Charte, Brussel, 1999,

71 de wet en dus het beschermen van de maatschappij. 313 Deze begeleiding komt in de praktijk vaak neer op enkele periodieke formele gesprekken met de justitieassistent zonder dat echt zicht verkregen wordt op de realiteit. Immers, de delinquent kan zich tijdens zo n gesprek anders gedragen dan in het dagelijks leven. Vele zaken - zoals het verbod zich op een bepaalde plaats te begeven - zijn bovendien moeilijk te controleren. 314 In het geval één van de voorwaarden het volgen van een begeleiding of behandeling betreft, wordt de veroordeelde geacht een organisatie of begeleider voor te stellen die dan zal worden voorgelegd bij de commissie. 315 Wat precies onder deze begeleiding wordt verstaan, wordt in de volgende passage uit artikel 7 van de wet van 5 maart 1889 toegelicht: Het in het vierde lid bedoelde verslag handelt over de volgende punten: de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene op de voorgestelde raadplegingen, de ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de begeleiding of de behandeling door de betrokkene, de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn gerezen en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden. 316 De proeftijd werd reeds sinds 1962 gereduceerd tot de resterende straf die de gedetineerde nog dient uit te zitten. De wet van 5 maart 1998 voegt hier ook enkele minimumdrempels aan toe. Zo dient deze proeftijd minimum 2 jaar te bedragen. 317 Bij een gevangenisstraf van meer dan 5 jaar, staat de veroordeelde 5 à 10 jaar op proef en bij een levenslange straf bedraagt de proeftijd standaard 10 jaar. 318 Indien de veroordeelde tijdens deze proeftijd niet wordt herroepen, wordt hij definitief vrij verklaard. 319 Bij een herroeping wordt de veroordeelde opnieuw opgesloten in de gevangenis. Men dient in dat geval de tijd uit te zitten die hem of haar nog restte bij de beslissing tot een voorwaardelijke invrijheidstelling. 320 Een herroeping kan bevolen worden in verschillende situaties. 321 Zo is het niet naleven van de voorwaarden één van de belangrijkste gronden om een persoon te herroepen. Indien een veroordeelde in verdenking wordt gesteld van nieuwe strafbare feiten, dient hij of zij uiteraard ook 313 S. DE VALCK, De nieuwe wet op de VI: op weg naar een meer humane strafuitvoering? Enkele bedenkingen vanuit DSW, De orde van de dag 1998, Ibid., Artikel 7, 2 de lid uit de wet van 5 maart 1998, BS 2 april Artikel 7 uit de wet van 5 maart 1998, BS 2 april Artikel 8 uit de wet van 5 maart 1998, BS 2 april E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in GOETHALS, J., & BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, E. MAES, V. DUPIRE, F. TORO, De V.I. - commissies in actie: onderzoek naar de werking van de in het kader van de nieuwe V.I. - wetgeving (wetten van 5 en 18 maart 1998) opgerichte commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling: eindrapport augustus 2000, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, Collectie van onderzoeksrapporten & onderzoeksnota s nr. 6, Ibid., Artikel 10 uit de Wet van 5 maart 1998, BS 2 april

72 herroepen te worden. 322 Wanneer vervolgens - na het verlopen van de proeftijd alsnog ontdekt wordt dat de veroordeelde zich in deze proefperiode schuldig maakte aan een misdaad of wanbedrijf kan deze persoon ook nog herroepen worden. 323 Dit impliceert dat een verjaring hier niet van toepassing is. Men kan namelijk steeds herroepen worden, ongeacht men definitief werd vrijgesteld. Dit gegeven vormt een belangrijk verschil met de vorige wet, waar verjaring wel werd toegepast. 324 In het geval een persoon die zijn straf volledig heeft uitgezeten alsnog een gevaar vormt voor de fysieke integriteit van derden, kan de commissie deze persoon toch nog herroepen. Na deze voorlopige aanhouding krijgt de commissie 1 maand de tijd om een beslissing te nemen: herroeping, schorsing of herziening. Tien dagen vóór de zitting wordt de veroordeelde opgeroepen en 4 dagen vóór de zitting kan de veroordeelde (en raadsman) het dossier inkijken. Het parket, de veroordeelde en zijn raadsman worden gehoord. Na de zitting overlegt de commissie en na de debatten wordt een gemotiveerde beslissing genomen. Zelfs de betrokken burgemeester wordt van deze beslissing op de hoogte gebracht. 325 Herroeping was hiervoor ook al mogelijk. Schorsing en herziening zijn nieuw. Bij een schorsing wordt de veroordeelde ook opnieuw opgesloten met dat verschil dat men slechts de tijd moet uitzitten die de veroordeelde nog zou ondergaan in voorwaardelijke vrijheid. In geval een herroeping niet noodzakelijk is, kan ook een herziening besloten worden. Zo is het mogelijk de voorwaarden aan te passen, te verscherpen en bijkomende voorwaarden op te leggen. Tegen de beslissingen van de commissie om, overeenkomstig de bepalingen van deze wet en van de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, de voorwaardelijke invrijheidstelling al dan niet toe te kennen, te herroepen of te herzien, staat cassatieberoep open voor het openbaar ministerie en de veroordeelde. Tegen de beslissingen om, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, de voorwaardelijke invrijheidstelling al dan niet te schorsen, staat geen cassatieberoep open. 326 Dankzij dit artikel zijn beslissingen inzake voorwaardelijke invrijheidstellingen tegensprekelijk. Dit dwingt de commissies tot een bepaalde uniformiteit, wat niet slecht is gezien de vaak zeer 322 R. PERRIËNS, F. PIETERS & P. PIRON, De voorwaardelijke invrijheidstelling: much ado about nothing?, Panopticon, 2002, p Wetsontwerp tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, wetsvoorstel tot invoering van de vervroegde invrijheidstelling, Parl. St. Senaat , nr. 589/7, Artikel 7 en 2 de lid van artikel 4 uit de Lejeune, BS 3 juni Koninklijk Besluit 10 februari Artikel 13 uit de Wet van 5 maart 1998, BS 2 april

73 uiteenlopende werkwijzen en beslissingen. 327 Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegekend, kan beroep worden aangetekend. Het Hof van Cassatie heeft dan 30 dagen om zich uit te spreken over de zaak. 328 In tussentijd blijft de veroordeelde wel opgesloten. Zowel de veroordeelde als het openbaar ministerie kunnen ook beroep aantekenen indien de voorwaardelijke invrijheidstelling geweigerd wordt. 329 In dat geval worden geen tijdslimieten opgelegd. Artikel 16 slaat op het onderdeel de bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen bij de wet van 1 juli 1964 uit de wet van 5 maart Het gaat om de bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van seksuele stafbare feiten. Hiervoor wordt een terbeschikkingstelling van de regering voorzien. 330 Zo kunnen seksuele delinquenten na hun vrijlating nog gedurende maximum 10 jaar ter beschikking worden gesteld. Een periode van 20 jaar kan opgelegd worden in het geval dat de veroordeelde, die zijn of haar straf volledig heeft ondergaan of een straf achter de rug heeft die verjaard is, binnen de 5 jaar opnieuw veroordeeld wordt voor een straf van meer dan 1 jaar zonder uitstel. 331 Daarnaast wordt ook in het vierde lid van het 16 de artikel bepaald dat de minister van Justitie voortaan beroep moet doen op een dienst die gespecialiseerd is in seksuele delinquentie vooraleer een advies te formuleren met betrekking tot seksuele delinquenten. 332 Tot slot bepaalde de Koning dat deze wet in werking kon treden vanaf 1 maart Toepassing De toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling is geëvolueerd van een selectie op basis van positieve criteria naar een systeem van negatieve selectie. In 1981 werd het systeem van positieve selectie vervangen door een automatische opstart van de procedure door de gevangenisdirecteur van zodra er geen contra-indicaties voor een voorwaardelijke invrijheidstelling aanwezig waren. 327 E. MAES, Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, Panopticon 2001, Artikel 14 uit de Wet van 5 maart 1998, BS 2 april E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, Ibid., Ibid., E. MAES, Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren in GOETHALS, J., EN BOUVERNE-DE BIE, M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, Artikel 19 uit de Wet van 5 maart 1998, BS 2 april 1998.; Koninklijk Besluit van 10 februari 1999 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 23 februari

74 Indien er geen bewijzen tegen de gedetineerde konden gevonden worden, werd de gedetineerde geschikt bevonden om terug te keren naar de maatschappij. 334 Er is dus gedurende meer dan 100 jaar een stijgende tendens van versoepeling van de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling merkbaar. Aan deze evolutie kwam pas in 1998 een einde met de wet van 5 maart 1998 die terug een grotere selectiviteit en een strenger beleid voorschreef. 335 Om te beginnen heeft deze wet voor een duidelijkere omschrijving van de voorwaarden gezorgd. Zoals hierboven vermeld, werden in de vorige wet enkel de tijdsvoorwaarden opgenomen. De subjectieve voorwaarden werden later in regels gegoten aan de hand van enkele Koninklijke Besluiten. De wet van 5 maart 1998 zorgde voor een concretisering van deze subjectieve voorwaarden. Aan de hand van een dossierstudie van Eric Maes die hij verrichte op basis van bijgewoonde zittingen in Antwerpen, Brussel en Gent is een overzicht voorhanden over de meest opgelegde voorwaarden. 336 Zo blijkt dat in bijna alle gevallen maatschappelijke begeleiding van een justitieassistent wordt opgelegd. 337 Daarnaast worden ook zeer veel voorwaarden opgelegd die betrekking hebben op woonst/verblijf en tewerkstelling/opleiding. 338 Enkele voorbeelden van specifieke voorwaarden bij de categorie woonst/verblijf zijn: vestiging op een vast adres, opname in een opvangtehuis, niet veranderen van woonst en verbod op bepaalde plaatsen te vertoeven, 339 Verder wordt ook veel gebruik gemaakt van begeleiding/behandeling. Hierbij is vooral sprake van ambulante behandeling. 340 De gevaarlijkheid wordt nog steeds beoordeeld op basis van recidive. 341 Dit blijkt uit de strafverzwaring en dus harde aanpak voor recidivisten. Op dat vlak blijft men Lejeunes visie en houding ten opzichte van recidivisten in principe volgen. Zoals Lejeune reeds in 1888 waarschuwde voor de vrijlating van seksuele delinquenten 342, gaat ook in deze periode specifieke aandacht naar zedendelinquentie. Voor deze doelgroep wordt een hardere aanpak voorzien. Dit heeft natuurlijk te maken met de zaak Dutroux. De politieke reactie op deze 334 R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus beter?, De orde van de dag 1998, 7.; Ministeriële Omzendbrief van 20 mei 1981, 1390/XI, Bulletin van het bestuur Strafinrichtingen, 1981, S. CHRISTIAENSEN, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: Leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, Universitaire Pers, 2004, E. MAES, V. DUPIRE, F. TORO, De V.I. - commissies in actie: onderzoek naar de werking van de in het kader van de nieuwe V.I. - wetgeving (wetten van 5 en 18 maart 1998) opgerichte commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling: eindrapport augustus 2000, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, Collectie van onderzoeksrapporten & onderzoeksnota s nr. 6, Ibid., Ibid., Ibid., Ibid, S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, 259, Rapport sur l exécution de la loi instituant la condamnation conditionnelle et la libération conditionnelle. Juin 1888 à décembre 1889, Parl. St., Kamer, nr. 196, 1. 66

75 zaak bestond logischerwijze uit een strengere bestraffing van seksuele delinquenten. Vandaar dat de wet van 5 maart 1998 voor seksuele delinquenten enkele extra bepalingen of voorwaarden oplegt. Zo is er een bijkomend advies nodig om hem of haar te selecteren als kandidaat voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit bijkomend advies dient gegeven te worden door een dienst die gespecialiseerd is in seksuele delinquentie. 343 Verder is behandeling of begeleiding een verplichte voorwaarde bij delinquenten met een dergelijke problematiek. 344 Ook komt elke seksuele delinquent na zijn straf in aanmerking voor een terbeschikkingstelling van de regering. 345 Nochtans werd er reeds vóór Dutroux nagedacht over de aanpak van seksuele delinquenten. Dit gebeurt in de oriëntatienota van Stefaan de Clerck 346 en blijkt ook uit de nieuwe regelgeving uit 1995 die bepaalt dat de minister van Justitie extra advies moest vragen aan specialisten inzake seksuele problematiek vooraleer een beslissing te nemen over de voorwaardelijke invrijheidstelling van seksuele delinquenten. 347 De zaak Dutroux bracht deze problematiek echter in de media waardoor het ontwerpen van een nieuwe wet in een stroomversnelling kwam. De bedoeling om de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling te laten kaderen in een globaal strafuitvoeringsbeleid ging hierdoor ook voor een stuk verloren. 348 Deze strengere toepassing en de concretisering van de voorwaarden zorgen voor een vertragingseffect. 349 Ook de hogere eisen die gesteld worden aan de justitiële nazorg hebben een effect op deze vertraging. Seksuele delinquenten worden verplicht een speciale behandeling te ondergaan, en er is ook telkens een extra advies vereist. Dergelijke zaken maken de procedure ingewikkelder en zorgen voor meer en grotere wachttijden. Dit heeft uiteraard ook een nefast effect op de overbevolking van de gevangenissen. Zo blijkt uit de gerechtelijke statistieken dat de gevangenissen in de jaren 80 ongeveer 7 tot 8 % seksuele delinquenten bevatten en dat dit in het jaar 2000 al opliep tot 15%. 350 Deze problemen met betrekking tot de overbevolking van de gevangenissen worden nog eens geïllustreerd aan de hand van volgende figuur: 343 Artikel 3 uit de wet van 5 maart 1998, BS 2 april S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, 259, Artikel 16 uit de wet van 5 maart 1998, BS 2 april S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, C. ELIAERTS (red.), Kritische reflecties omtrent de zaak Dutroux: ouders, Justitie, nieuwe burger, media, Brussel, VUBpress, 1997, 32.; S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, G. SMAERS, Waarheen met de voorwaardelijke invrijheidstelling?, Panopticon 1997, S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002, Ibid.,

76 Figuur 7: Evolutie van het aantal opsluitingen vanuit vrijheid en de dagpopulatie op 1 maart (indexcijfers, ) 351 Uit deze figuur kan allereerst worden afgeleid dat, vanaf de nieuwe wet in werking trad, er van een stijging gesproken kan worden. Wanneer we de gemiddelde gevangenisduur bekijken, zien we in het jaar 2002 toch een lichte daling. Het zou kunnen dat de wet van 5 maart 1998 op dat ogenblik goed ingeburgerd was en het personeel vertrouwd raakte met de procedure. Toch kan de volgende 5 jaren opnieuw een stijgende duur opgemerkt worden. Daarnaast is het ook een feit dat zowel de gemiddelde gevangenisduur, als het aantal opsluitingen, als de populatie van de gevangenissen zeer hoog scoren. 352 Deze vertragingen kunnen ook veiligheidsproblemen veroorzaken aangezien gedetineerden gefrustreerd raken over de ingewikkelde en moeizame procedure of situaties veroorzaken waarbij de dossierkennis achterhaald is op het moment van de zitting. 353 Hoewel de wet voorschrijft dat men over het algemeen in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidstelling na het ondergaan van 1/3 de van de gevangenisstraf blijkt dit in de praktijk zeer zelden te lukken. Dit blijkt ook uit onderstaande figuur: 351 FOD Justitie, Justitie in cijfers 2007, Brussel, DG rechterlijke organisatie, 2007, 51.; E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, E. MAES, V. DUPIRE, F. TORO, De V.I. - commissies in actie: onderzoek naar de werking van de in het kader van de nieuwe V.I. - wetgeving (wetten van 5 en 18 maart 1998) opgerichte commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling: eindrapport augustus 2000, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, Collectie van onderzoeksrapporten & onderzoeksnota s nr. 6,

77 Figuur 8: Aantal invrijheidstellingen van correctioneel veroordeelden tussen 1980 en Hierop is duidelijk af te lezen dat de minderheid vrijkomt na 1/3 de van de straf te hebben uitgezeten. De meesten komen zelfs pas vrij na 2/3 den van hun gevangenisstraf te hebben ondergaan. Deze late vrijlatingen bereiken hun hoogtepunt rond het jaar Figuur 8 geeft de voorwaardelijke invrijheidstellingen weer van 1980 tot Deze toepassing dateert dus van vóór de inwerkingtreding van de wet van 5 maart Gezien de tijdsvoorwaarden dezelfde gebleven zijn, zou een voortzetting van deze tendens verwacht kunnen worden. Maar wanneer bovenstaande factoren in beschouwing worden genomen die een vertragingseffect hebben op de procedure, wordt een stijging verwacht van het aantal gedetineerden die later vrijkomen dan gepland. Deze verwachting wordt helaas ingelost aan de hand van volgende figuur: Figuur 9: Gemiddelde overschrijdingstermijn van de VI-toelaatbaarheidsdrempel ( ) S. SNACKEN, Strafrechtelijk beleid in beweging, Brussel, VUBpress, 2002,

78 Figuur 9 illustreert een stijging van het gemiddeld aantal maanden dat uitgezeten wordt bovenop de datum waarop men volgens de wet zou mogen vrijkomen. Vanaf het jaar 1999 krijgt deze stijging nog eens een bijkomende boost. Dit is niet toevallig na de datum van inwerkingtreding van de nieuwe wet van 5 maart Ten gevolge van deze intensieve en dus ook dure procedure werd in de praktijk ontzien om deze procedure op te starten voor kortgestraften, waardoor deze categorie automatisch voorlopig werd vrijgelaten. 356 In vergelijking met alle invrijheidstellingen blijft de voorwaardelijke invrijheidstelling dan ook beperkt tot een toepassing van 15% in Alle gedetineerden die een straf uitzitten van minder dan 3 jaar, worden na 1/3 de immers automatisch voorlopig vrijgesteld waarbij de gevangenisdirecteur meestal de eventuele voorwaarden bepaalt. 358 Dit is duidelijk een maatregel om de gevangenissen te ontvolken, aangezien dankzij de zaak Dutroux de toepassing van collectieve gratie met strafvermindering volledig verboden werd. 359 Wat de implementatie van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling betreft, dient opgemerkt te worden dat de 6 verschillende commissies in ons land er een verschillende toepassing op nahouden. 355 E. MAES EN C. TANGE, De mythe van invrijheidstelling op VI-datum nogmaals doorprikt: Enkele facts en figures over de voorwaardelijke invrijheidstelling in België, in L. PAUWELS (e.a.), Criminografische ontwikkelingen II: van (victim)-survey tot penitentiaire statistiek, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2012, F. VERBRUGGEN, De oude Lejeune: oorsprong, achtergrond en ratio legis van de nieuwe regelgeving, in Y. VAN DEN BERGE, Dossiers Nieuwe Wetgeving: strafuitvoering, Brugge, Vandenbroele, 2007, R. PERRIENS, F. PIETERS EN P. PIRON, De voorwaardelijke invrijheidstelling: much ado about nothing?, Panopticon 2003, Ibib., W. WINCKELMANS, Het rapport de commissie-dutroux (met commentaar), Leuven, Van Halewyck, 1997, 287.; PIETERS, F., Maar, wat als en mogelijker wijze, in AERTSEN, I., BEYENS, K., DAEMS, T. EN MAES, E. (eds.), Hoe punitief is België?, Antwerpen, Maklu, 2010,

79 Figuur 10: Toekenningsgraad van de voorwaardelijke invrijheidstelling per commissie op 1 december Uit figuur 10 kan afgeleid worden dat de Nederlandstalige commissies Antwerpen, Brussel en Gent meer voorwaardelijke invrijheidstellingen toekennen dan de Franstalige commissies. Gedurende de eerste 9 operationele maanden kreeg 76,6% van de Vlaamse gevangenispopulatie een positief advies terwijl de Waalse gedetineerden slechts in 53,3% van de gevallen goed nieuws kregen van de commissies. Verder duidt deze figuur ook op een verschillende aanpak onderling. Ook dit gegeven zorgt voor rechtsongelijkheid. Zo kan het namelijk zijn dat een persoon met dezelfde mogelijkheden en gebreken in de ene stad positief advies en in de andere stad een negatief advies zal krijgen. Natuurlijk zijn er altijd verschillen in populaties. Toch is een meer gestandaardiseerde werking aangewezen. Een volgende jammerlijke opmerking is dat heel wat gedetineerden zich de rompslomp van de trage procedure ontzien en zich bovendien heel bewust zijn van de mate van controle die er nog zal volgen na de vrijlating. Zo prefereren steeds meer gedetineerden om gewoon hun volledige gevangenisstraf uit te zitten en daarna écht vrij te zijn, dan nog jarenlang onder de controle van Justitie te blijven. 361 De werkelijke toepassing en de tevredenheid van deze toepassing kan nog altijd het meest getoetst worden aan de hand van personen die dit systeem ondergaan. Zo worden hieronder enkele citaten weergegeven van een anonieme gedetineerde die zijn mening geeft over het systeem van de voorwaardelijke invrijheidstelling: 360 E. MAES, V. DUPIRE, F. TORO, De V.I. - commissies in actie: onderzoek naar de werking van de in het kader van de nieuwe V.I. - wetgeving (wetten van 5 en 18 maart 1998) opgerichte commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling: eindrapport augustus 2000, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, Collectie van onderzoeksrapporten & onderzoeksnota s nr. 6, F. VERBRUGGEN, De oude Lejeune: oorsprong, achtergrond en ratio legis van de nieuwe regelgeving, in Y. VAN DEN BERGE, Dossiers Nieuwe Wetgeving: strafuitvoering, Brugge, Vandenbroele, 2007,

80 Maar het vinden van een job is buiten al geen eenvoudige opgave, wat zou het hierbinnen dan kunnen zijn Vadertje staat eist wel dat je werk zou hebben, mààr je mag geen staatsfunctie meer uitoefenen. Begrijpe wie kan! Een tweede groot knelpunt in dit verband is het feit dat de betrokkene geen enkele zekerheid heeft over de datum waarop hij vrijkomt en dus eventueel aan de slag kan gaan bij zijn nieuwe werkgever Een andere voorwaarde om vrij te komen is, sedert 1981 dat je een vaste verblijfplaats hebt. Hoe kan je in s hemelsnaam een huurcontract opstellen als je niet eens zeker bent wanneer je een woning kan betrekken?... blijft de schok die ze meemaken door in gevangenis te belanden heel groot. Er is je een datum voorgespiegeld en daar leef je naar toe met alle vezels van je lichaam komt er nu opeens bovenop dat deze datum geen zekerheid is. 362 Hieruit blijken duidelijk de nefaste consequenties van de onzekere datum van vrijlating. Het uitzitten van een celstraf is op zich al geen sinecure. Enerzijds weegt dit op psychologisch vlak zeer zwaar. 363 Bovendien is ongeweten hoelang deze gevangenisstraf exact zal duren. Deze onzekerheid kan op zich al beschouwd worden als een bijkomende kwelling. Anderzijds dient men een reclasseringsplan op te stellen waarbij een vaste verblijfplaats en een job noodzakelijke vereisten zijn. Beide voorwaarden zijn zeer moeilijk te vervullen zonder een datum van invrijheidstelling. 364 Dit alles zorgt ongetwijfeld voor frustraties. In het licht van de bescherming van de maatschappij is het jammer dat gedetineerden zich met deze frustraties terug in de samenleving begeven. Laurent Arnauts, advocaat aan de balie te Brussel, is zich ook bewust van deze gevolgen en stelt ook vast dat rechters gaan anticiperen op het feit dat de uitgesproken straf hoogstwaarschijnlijk toch niet of niet volledig zal worden uitgevoerd. 365 Hij doet hieromtrent een interessant voorstel. Hij vraagt zich namelijk af of het niet beter zou zijn mochten de rechters de kans krijgen om naast de effectieve gevangenisstraf ook het aantal jaren voorwaardelijke invrijheidstelling op te leggen. Op deze manier zou de rechter meteen slechts 1/3 de van de gevangenisstraf uitspreken en daar automatisch een proefperiode van bijvoorbeeld het dubbel van de duur van de gevangenisstraf bij opleggen. De voorwaarden zouden dan door de commissie worden bepaald. 366 Dit kan in principe de rechtszekerheid van alle partijen garanderen en de procedure efficiënter maken. Maar wordt hier dan niet teveel macht toegekend aan de rechter? Zoals de beslissingsbevoegdheid voor één veroordeelde verspreid is over 5 personen (rechter ten gronde, parketmagistraat en 3 leden van de commissie) zou dit aantal herleid worden tot 2 personen, namelijk enkel de rechter ten gronde en de parketmagistraat. Hierbij dient dus een afweging 362 X, Gevangen in een systeem?, De orde van de dag 1998, J. VANHERP, Mijn detentie en mijn reïntegratie: een lange weg, Fatik 2006, Ibid., L. ARNAUTS, Het slachtoffer in het strafproces: het grote misverstand, De orde van de dag 1998, Ibid., 57,58. 72

81 gemaakt worden tussen de rechtszekerheid van de veroordeelde enerzijds en de verdeling van de beslissingsbevoegdheden anderzijds Besluit Vrij kort na het ontstaan van de Wet Lejeune, ontstond hierop heel wat kritiek. Vooral het gunstensysteem werd niet positief onthaald. Gedurende haar eerste 100-jarig bestaan, is over de voorwaardelijke invrijheidstelling heel wat nagedacht en geschreven. Zo werd het systeem van positieve selectie vervangen door een systeem van negatieve selectie; werd gepleit voor meer rechtswaarborgen, een betere begeleiding van seksuele delinquenten, alternatieve straffen, een overheveling van de beslissingsbevoegdheid van de minister naar de rechterlijke macht, De zaak Dutroux barstte los in 1996 en veroorzaakte meerdere schokgolven (feiten, ontsnapping, aanpak Justitie). Tevens vormde deze zaak een illustratie van heel wat knelpunten bij de strafuitvoering en bij Justitie in het algemeen. Zoals de zaak Falleur en Schmidt voor een snelle realisatie van een nieuwe wet heeft gezorgd, lijkt de zaak Dutroux hier hetzelfde te doen. In 1998 werd de wet Lejeune voor het eerst vervangen door een nieuwe wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze nieuwe wet werd, gezien de maatschappelijke druk, zeer snel ingevoerd en werd daarom beschouwd als een tussenfase. Ondanks de snelle invoering hebben de wetten van 5 maart 1998 en 18 maart 1998 in elk geval voor een verbetering van de externe rechtspositie gezorgd. Eén van de belangrijkste innovaties is de instelling van de Commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. Niet langer de minister van Justitie, maar deze onafhankelijke commissies bestaande uit 1 rechter en 2 assessoren die geen rechters waren maar wel gespecialiseerd in penitentiaire zaken en sociale reïntegratie - kregen nu de verantwoordelijkheid toegeschreven om te beslissen over een al of niet toekenning van een voorwaardelijke invrijheidstelling, aan welke voorwaarden men gebonden wordt, en om beslissingen te nemen inzake herroeping. De tijdsvoorwaarden bleven onveranderd. De subjectieve voorwaarden zullen altijd subjectief blijven maar werden toch iets concreter omschreven. Om een passend antwoord te kunnen bieden op elke gedetineerde en zijn of haar specifieke situatie, blijft deze discretionaire ruimte echter wel aangewezen. Verder wordt voortaan een reclasseringsplan verwacht van de veroordeelde. Het personeelscollege en de gevangenisdirecteur beslissen of een veroordeelde in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Indien een positief advies wordt verleend, sturen zij het dossier door naar de Commissie. Na 3 negatieve adviezen wordt het dossier automatisch voorgelegd aan de Commissie. In principe ontvangt de Commissie een advies 73

82 van de gevangenisdirecteur (in samenwerking met het personeelscollege), van het Openbaar Ministerie (uitspraak over contra-indicaties) en van de minister van Justitie. Elk onderdeel van de procedure werd aan tijdslimieten gebonden. De adviezen én beslissingen dienen vervolgens steeds vergezeld te zijn van een motivering. Nieuw is ook dat de veroordeelde inzage krijgt in het dossier, de zittingen een tegensprekelijk karakter krijgen en cassatieberoep mogelijk is. Daarnaast werd naast de herroeping ook de mogelijkheid tot schorsing of herziening geïnstalleerd om te reageren op mislukkingen. De proefperiode werd gereduceerd tot het nog uit te zitten strafrestant op het moment van de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Verder kreeg ook het slachtoffer een plaats in het strafuitvoeringsproces. Op zijn of haar verzoek kan het slachtoffer gehoord worden door de commissie. Het slachtoffer kan zich uitspreken over de voorwaarden, niet over de aard van de straf of de al of niet toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Hoewel veel aandacht ging naar de controledrang van de maatschappij, blijkt deze controle in vele gevallen ook hoogst noodzakelijk. Sommige personen blijven nood hebben aan een sturende en begeleidende hand. Verschil met de vorige wet is dat deze justitiële nazorg nu ook wettelijk geregeld wordt. Hierbij worden de Justitiehuizen geïntroduceerd om deze begeleiding en controle uit te voeren. Ook de beoordelingsmarge is nog steeds voorwerp van kritiek. Verder kwam in de nasleep van de zaak Dutroux veel aandacht naar seksuele delinquenten. De zaak Dutroux heeft op dat vlak zeker haar sporen nagelaten. Er kwam een strengere toepassing van de vrijlating onder voorwaarden. Zo diende een gespecialiseerde dienst mee advies te geven en werd de zedendelinquent steeds verplicht tot het volgen van een dergelijke behandeling of begeleiding. Ook de invoering van het reclasseringsplan zorgde voor iets strengere vereisten voor de delinquenten om voorwaardelijk vrij te kunnen komen. De procedures werden gedetailleerder omschreven en dus ook uitgebreid. Deze uitbreiding bracht een vertragingseffect met zich mee. Het was bijgevolg eerder de minderheid die vrijkwam na 1/3 de van de gevangenisstraf te hebben uitgezeten. Dit kwam zowel de strafuitvoering in het algemeen, als de overbevolking in de gevangenissen als de moraal van de gedetineerden en hun mogelijkheden om zich voor de bereiden op hun vrijlating, niet ten goede. Deze vertraging van de procedures, strengere toepassing en onzekerheid over de datum van vrijlating leidden in de praktijk tot een stijging van het aantal delinquenten dat vrijkwam bij strafeinde. Tot slot hanteerden de 5 Belgische Commissies een opvallend verschillende besluitvorming. Dit veroorzaakte rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid. 74

83 Hoofdstuk 4: Wet Externe Rechtspositie 4.1. Inleiding De wet van 5 maart 1998 en vooral de oprichting van de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling vormden in principe een noodoplossing voor de publieke onrust en werd bijgevolg gezien als een tussenfase. Een tussenfase die de overgang naar een nieuwe wet en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken makkelijker zou maken. In dit hoofdstuk gaat alle aandacht naar deze nieuwe wetten. Om de lijn uit de vorige hoofdstukken door te trekken, wordt ook hier stilgestaan bij de context waarin de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten en de wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken zijn ontstaan. In het volgende onderdeel wordt de inhoud van de nieuwe wetgeving besproken. Op het einde van dit hoofdstuk zal tot slot stilgestaan worden bij de effecten die deze wetten teweeg brengen op de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling Context Strafrechtelijk beleid Van een eenduidige maatschappelijke visie op het strafrecht kan niet meer gesproken worden. Hiervoor zijn er verschillende verklaringen. Al sinds de jaren 70 werd de maakbaarheid van de maatschappij en de reïntegratie van de delinquenten in vraag gesteld. 367 In combinatie met de vertrouwensbreuk tussen de bevolking en Justitie zorgt dit voor een pessimisme in het strafrechtsdenken. Gedurende 100 jaar werden vanuit verschillende hoeken enorm veel inspanningen geleverd om het strafrechtelijk beleid te optimaliseren. Wanneer we de toepassingen bekijken 368, zou men bijna kunnen concluderen dat deze inspanningen tevergeefs zijn geweest. Zo is de criminaliteit nooit gedaald, integendeel: er kon gesproken worden van een voortdurende stijging. 369 Dit heeft uiteraard ook te maken met het feit dat men nu veel beter in staat is om statistieken bij te houden en criminele feiten op te sporen. 367 Supra noot Zie hiervoor 2.5. en J. CHRISTIAENS, Het stenen hemd: Aspecten van het 19 de eeuwse penitentiaire vraagstuk in België, Panopticon 2001,

84 Wanneer men meer criminele feiten kan registreren dan voordien, wekt dit mogelijks de verkeerde indruk dat er meer criminele feiten werden gepleegd. Maar de hypothese dat de criminaliteit zou gestegen zijn wordt, nog versterkt door het probleem van de overbevolking in de gevangenissen. 370 Deze problematiek wordt ook gezien als een symptoom van de stijgende criminaliteit en vooral als een symptoom van een falend strafrechtelijk beleid. Nochtans dient dat falend strafrechtelijk beleid genuanceerd te worden. Er zijn namelijk al veel acties ondernomen om het beleid te optimaliseren. Deze voorgaande inspanningen hebben zeker hun vruchten afgeworpen. In die zin kan deze overbevolking eerder gezien worden als een effect van de steeds strengere bestraffing en strengere toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Bovendien heeft België de laatste jaren heel wat schandalen meegemaakt inzake de strafuitvoering, zoals bijvoorbeeld de bende van Nijvel, het CCC en de zaak Dutroux als hoogtepunt. Deze rampen vormen allemaal een illustratie van de knelpunten van het strafrechtelijk beleid. Ook de voorwaardelijke invrijheidstelling is in deze periode voortdurend onderhevig aan kritiek en verandering. De media speelt hierin uiteraard een grote rol. De publieke opinie heeft daardoor een meer negatieve houding ten opzichte van voorwaardelijke invrijheidstelling dan deskundigen. 371 Toch blijkt de bevolking minder negatief te zijn dan de pers laat uitschijnen. 372 Dit al of niet schijnbare pessimisme vertaalt zich in een versnippering van de aloude heersende visies. Het is niet langer het sociaal verweer of het nieuw sociaal verweer dat het strafrechtsdenken beheerst. Reeds sinds de jaren 80 kan gesproken worden van een nieuw realisme. 373 Dit nieuw realisme is in principe een verzameling van theorieën die zich afzetten tegen het nieuw sociaal verweer. 374 Aan de ene kant zijn er voorstanders van de afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en - in extreme gevallen - zelfs van een afschaffing van het strafrecht. 375 Aan de andere kant zijn er pleiters voor een nog strengere toepassing van deze modaliteit 376 of van de terugkeer naar het klassiek strafrecht. Ook ontstaan er aanhangers van het due process model waarbij men uitgaat van de menselijke waardigheid en het belang van het geven van 370 F. VERBRUGGEN, De oude Lejeune: oorsprong, achtergrond en ratio legis van de nieuwe regelgeving, in Y. VAN DEN BERGE, Dossiers Nieuwe Wetgeving: strafuitvoering, Brugge, Vandenbroele, 2007, J. GOETHALS, De voorwaardelijke invrijheidstelling. De burger aan het woord, in B. SPRIET, D. VAN DAELE, F. VERBRUGGEN EN R. VERSTRAETEN (eds.), Strafrecht als roeping, Liber Amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers, 2005, F. VERBRUGGEN, Ceci n est pas une récidive: wettelijke herhaling en de tijdsvoorwaarde bij voorwaardelijke invrijheidstelling, Fatik 2006, 21.; J. GOETHALS, De voorwaardelijke invrijheidstelling. De burger aan het woord, in B. SPRIET, D. VAN DAELE, F. VERBRUGGEN EN R. VERSTRAETEN (eds.), Strafrecht als roeping, Liber Amicorum Lieven Dupont, Leuven, Universitaire Pers, 2005, C. ELIAERTS, Het nieuw realisme in het strafrecht en de criminele politiek, Panopticon, 1984, 1.; B. DE RUYVER, Cursus strafrechtelijk beleid, Gent, Academia press, 2011, B. DE RUYVER, Cursus strafrechtelijk beleid, Gent, Academia press, 2011, E. MAES, Komen criminelen te vroeg vrij? Over suggestieve vragen en de zoektocht naar genuanceerde antwoorden in verband met de tijdsvoorwaarden voor voorwaardelijke invrijheidstelling, Fatik 2008, Ibid., 8. 76

85 verantwoordelijkheid aan gedetineerden. 377 Verder is er ook een restorative justice model waarbij de nadruk ligt op herstel. 378 De meningen zijn dus verdeeld. Waar wél een consensus over bestaat, is het feit dat België nood heeft aan een hervorming van de voorwaardelijke invrijheidstelling, en liefst een globale en samenhangende hervorming van het strafrecht in het algemeen Pogingen tot hervorming De wet Lejeune hervormen is geen sinecure. Deze hervorming heeft namelijk een zeer grote impact op de strafuitvoering in het algemeen en zal een invloed uitoefenen op alle actoren van de strafrechtsketen. 379 Aangezien men de beslissingsbevoegdheid aan de rechterlijke macht wou toekennen in plaats van aan de politici, was ook een wijziging van de Grondwet noodzakelijk. 380 Daarnaast is reeds meermaals gebleken dat het makkelijker is om een ingrijpende wet te stemmen dan de daarvoor noodzakelijke middelen te voorzien. 381 Om deze redenen heeft de wetgevende macht voor een graduele invoering geopteerd. 382 De wet van 5 maart 1998 en de Commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling vormden het eerste deel van deze invoering. 383 In 1997 zette minister van Justitie Stefaan de Clerck een volgende stap door de opdracht te geven aan professor Lieven Dupont om onderzoek te voeren naar de interne en externe rechtspositie van gedetineerden. 384 De interne rechtspositie heeft betrekking op de organisatie van het detentieleven en de rechtswaarborgen van personen die in de gevangenis verblijven. Dit om dit detentieproces zo humaan mogelijk te laten verlopen. De externe rechtspositie betreft de extramurale aspecten van het detentieleven en regelt de relatie tussen het individu en de samenleving. 385 Naast een externe rechtspositie, diende de commissie zich dus ook over een interne rechtspositie te buigen. De Commissie Dupont was dus belast met het ontwikkelen van een voorontwerp van een beginselenwet 377 B. DE RUYVER, Cursus strafrechtelijk beleid, Gent, Academia press, 2011, Ibid., Y. VAN DEN BERGE, Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, p F. VERBRUGGEN, De oude Lejeune: oorsprong, achtergrond en ratio legis van de nieuwe regelgeving, in Y. VAN DEN BERGE, Dossiers Nieuwe Wetgeving: strafuitvoering, Brugge, Vandenbroele, 2007, J. VANACKER, De strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van veroordeelden: een (recht)bank vooruit?, Panopticon 2007, afl. 28, Y. VAN DEN BERGE, Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, p T. DAEMS, P. PLETINCX, L. ROBERT, V. SCHEIRS, A. VAN DE WIEL, K. VERPOEST,(eds.) Achter de tralies in België, Gent, Academia Press, 2009, 22.; K. VERPOEST, De wet op de externe rechtspositie van veroordeelden: België de traagste leerling van de klas?, 2009, E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, Y. VAN DEN BERGE, Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 17.; Y. VAN DEN BERGE, Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden, Bibliotheek Strafrecht Larcier, 2006,

86 gevangeniswezen en een tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties te ontwikkelen. 386 Haar voornaamste conclusie was dat een gevangenisstraf op zich al zeer zwaar is en bijgevolg als ultimum remedium gebruikt moet worden. 387 Bijgevolg is het niet nodig om na de detentieperiode nog meer straffen of maatregelen die als een straf aanvoelen (zoals bijvoorbeeld vasthangen aan controle, voorwaarden moeten naleven, zelfs begeleid worden) op te leggen. Integendeel, een gevangenisstraf richt sowieso een aanzienlijke schade aan. Het is net de bedoeling om deze schade tot een minimum te herleiden en achteraf deze schade die aangericht werd, zoveel mogelijk te herstellen. 388 Dit uitgangspunt vormde het vertrekpunt voor de ontwikkeling van de basiswet gevangeniswezen. 389 De basiswet behandelde echter voornamelijk de interne rechtspositie. De voorwaardelijke invrijheidstelling werd hierin niet verder uitgewerkt. Aldus werd besloten een aparte commissie op te richten die zich zou toespitsen op de externe rechtspositie. 390 Deze Commissie werd de Commissie Holsters genoemd en werd later nog verder onderverdeeld in een subcommissie Straftoemeting, de subcommissie Externe rechtspositie van gedetineerden en de subcommissie Strafuitvoeringsrechtbanken. 391 Toenmalig minister van Justitie Marc Verwilghen stelt op 9 mei 2003 het langverwachte eindrapport van de commissie Holsters voor. 392 Hieruit ontstond onder andere een eerste duidelijke definitie van de externe rechtspositie: De externe rechtspositie betreft de rechtspositie van veroordeelden met betrekking tot de extramurale aspecten van de detentie, zoals beslissingen betreffende de niet-uitvoering van de straf, de continuïteit van de uitvoering (penitentiair verlof, uitgangspermissie, weekendarrest), de duur van de effectief te ondergane vrijheidsbeneming (voorwaardelijke en voorlopige invrijheidstelling) en de buitengewone vormen van strafuitvoering (beperkte detentie en elektronisch toezicht) Voorstel van resolutie betreffende het eindverslag van de Commissie Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden en het voorstel basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, Parl.St. kamer, 19 februari 203, nr. 2317/ De Standaard, verkregen op zaterdag 4 mei E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf: 200 jaar Belgisch gevangeniswezen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS 1 februari J. VANACKER, De strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van veroordeelden: een (recht)bank vooruit?, Panopticon 2007, afl. 28, Koninklijk Besluit van 27 juni 2000 houdende de oprichting van een Commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie va gedetineerden en straftoemeting, BS 13 juli I. AERTSEN, K. BEYENS, S. DE VALCK EN F. PIETERS (eds.), De commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, Commissie Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, Conceptnota externe rechtspositie van veroordeelde gedetineerden en instelling van penitentiaire rechtbanken, Brussel, Ministerie van Justitie, 2000, 75p.; I. AERTSEN, K. BEYENS, S. DE VALCK EN F. PIETERS (eds.), De commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004,

87 Wat de voorwaardelijke invrijheidstelling betreft, is dit een greep uit de voornaamste conclusies van de subcommissie Externe rechtspositie van gedetineerden: 394 o Men is absoluut voorstander om de voorwaardelijke invrijheidstelling te behouden. Deze modaliteit geeft immers een betere bescherming tegen recidive. o Gezien de heisa in de media naar aanleiding van de zaak Dutroux, heeft men in de praktijk heel veel schrik om fouten te maken. Volgens de wet van 5 maart 1998 is één contraindicatie voldoende om een voorwaardelijke invrijheidstelling te weigeren. Deze 2 bevindingen leiden tot een zeer restrictieve toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. o Personen in staat van herhaling kunnen harder bestraft worden. 395 Daarnaast dienen recidivisten aan strengere voorwaarden te voldoen vooraleer ze in aanmerking komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit zorgt voor een dubbele hardere bestraffing waardoor het wettelijk onderscheid tussen primairen en recidivisten overbodig is. o De commissie schaart zich achter het behoud van de individuele besluitvorming, mits de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid worden versterkt. Deze rechtszekerheid en - gelijkheid zouden kunnen bekomen worden door elk dossier voor de strafuitvoeringsrechtbanken te laten komen. o De opvolging en controles van personen in hun proefperiode dienen uitgevoerd te worden door het Openbaar Ministerie van de strafuitvoeringsrechtbank gezien hun grote onpartijdigheid. o Verder onderzoek naar de voor- en nadelen van verschillende systemen blijft vervolgens noodzakelijk alsook de nood aan informatiecampagnes inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling zowel voor de bevolking als voor de professionals. Duidelijk werd dat zo goed als alle gedetineerden ooit de gevangenis verlaten. Verder kon recidive onmogelijk in alle gevallen voorkomen worden. Om deze redenen achtte de commissie dat in het belang van de maatschappij de detentietijd tot het noodzakelijke minimum diende te worden beperkt. 394 Commissie Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, Conceptnota externe rechtspositie van veroordeelde gedetineerden en instelling van penitentiaire rechtbanken, Brussel, Ministerie van Justitie, 2000, 75p.; I. AERTSEN, K. BEYENS, S. DE VALCK en F. PIETERS (eds.), De commissie Holsters buitenspel? De voorstellen van de commissie Strafuitvoeringsrechtbanken, externe rechtspositie van gedetineerde en straftoemeting, Brussel, Politeia, 2004, E. MAES, Komen criminelen te vroeg vrij? Over suggestieve vragen en de zoektocht naar genuanceerde antwoorden in verband met de tijdsvoorwaarden voor voorwaardelijke invrijheidstelling, Fatik 2008, 9. 79

88 In 2006 was de liberale regering Verhofstadt II aan zet, met Laurette Onkelinx als minister van Justitie. 396 Het is ook in deze regeerperiode dat men de tijd rijp achtte om - op basis van de bevindingen van de Commissie Holsters - de volgende grote stap te zetten. Deze stap bestond uit 2 onderdelen, of beter gezegd; 2 wetten: de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten 397 en de wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken Wat deze wetten precies inhouden wordt hieronder besproken Analyse Algemeen Personen die in de gevangenis belanden, kunnen in bepaalde gevallen hun vrijheidsstraf ondergaan op een andere manier dan detentie. Deze alternatieven zijn wettelijk geregeld en behoren tot de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf. De Wet Externe Rechtspositie omvat in totaal 7 strafuitvoeringsmodaliteiten. Dit gegeven vormt op zich al een verandering ten opzichte van de vorige wet. Deze voorzag immers enkel in een wettelijke regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rest werd geregeld aan de hand van verschillende ministeriële omzendbrieven. 400 De wet van 2006 zal er dus voor zorgen dat voortaan álle strafuitvoeringsmodaliteiten wettelijk zullen omschreven worden. 401 Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatregelen die door de minister van Justitie worden toegekend en de maatregelen waarvoor de strafuitvoeringsrechtbanken bevoegd zijn. Onder de eerste categorie vallen de uitgaansvergunning, het penitentiair verlof en de onderbreking van de strafuitvoering. 402 Deze maatregelen kunnen door de minister worden toegekend aangezien zij niet raken aan de aard en de duur van de opgelegde straffen. 403 De andere maatregelen houden wél wijzigingen in van de opgelegde straf. Om deze reden dienen dergelijke beslissingen opnieuw door 396 Regeerakkoord Verhofstadt II 397 Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006.; Verder verkort weergegeven als Wet Externe Rechtspositie. 398 Wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, BS 15 juni Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006.; Wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, BS 15 juni Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, F. VERBRUGGEN, De oude Lejeune: oorsprong, achtergrond en ratio legis van de nieuwe regelgeving, in Y. VAN DEN BERGE, Dossiers Nieuwe Wetgeving: strafuitvoering, Brugge, Vandenbroele, 2007, Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, Ibid.,

89 de handen te gaan van een rechterlijke macht: de strafuitvoeringsrechtbank. Deze nieuwe rechtbanken zijn sinds 1 februari 2007 in werking getreden 404 en zijn bevoegd voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering, beperkte detentie en elektronisch toezicht. Voor deze laatste 4 modaliteiten wordt echter nog een tweede onderscheid voorzien. Er wordt namelijk een voorlopige opsplitsing gemaakt tussen veroordeelden die een vrijheidsstraf kregen van 3 jaar of minder en veroordeelden die een vrijheidsstraf kregen van meer dan 3 jaar. 405 De data van inwerkingtreding zullen telkens aan de hand van een Koninklijk Besluit worden bepaald. 406 Tot noch toe zijn de strafuitvoeringsrechtbanken enkel bevoegd voor de toepassing van vrijheidsstraffen met een uitvoerbaar gedeelte van meer dan 3 jaar. 407 Hieronder wordt enkel het onderdeel van de voorwaardelijke invrijheidstelling besproken. Hierbij wordt gestart met artikel 24 waarin meteen - en voor het eerst - een officiële definitie wordt gegeven van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze luidt als volgt: De voorwaardelijke invrijheidstelling is een wijze van uitvoering van vrijheidsstraf waardoor de veroordeelde zijn straf ondergaat buiten de gevangenis, mits naleving van de voorwaarden die hem gedurende een bepaalde proeftijd worden opgelegd. 408 Voor de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bestaat een belangrijk onderscheid tussen straffen van 3 jaar of minder en straffen van meer dan 3 jaar. Dit onderscheid wordt hieronder van naderbij bekeken Drie jaar of minder Artikel 25 bepaalt dat personen die een straf hebben gekregen waarvan het uitvoerbaar gedeelte 3 jaar of minder bedraagt én voldoen aan de voorwaarden uit het eerste lid van artikel 28, in aanmerking komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Aangezien men in de praktijk quasi 404 Y, VAN DEN BERGE, Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, p Artikel 77 in de Belgische Grondwet (Titel III De Machten Hoofdstuk II de Federale wetgevende macht), Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, Y. VAN DEN BERGE, Een nieuwe regeling van de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken., Panopticon 2006, afl. 27, F. PIETERS, Vijf jaar strafuitvoeringsrechtbanken faute de grives, on mange des merles, Fatik, 2012, Artikel 24 uit de Wet Externe rechtspositie, BS 15 juni

90 automatisch wordt vrijgesteld, spreekt men hierbij van een voorlopige invrijheidsstelling. 409 Artikel 28 stelt dat de voorlopige invrijheidstelling inderdaad kan worden toegekend indien geen tegenaanwijzingen kunnen gevonden worden. Deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op: 1 het feit dat de veroordeelde niet de mogelijkheid heeft om in zijn behoeften te voorzien; 2 een manifest risico voor de fysieke integriteit van derden; 3 het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastig vallen; 4 de houding van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers van de misdrijven die tot zijn veroordeling hebben geleid. 410 Het is interessant om deze tegenaanwijzingen eens te vergelijken met de voorwaarden die in 1998 van de veroordeelden werden verwacht. Om dit te doen, worden beide vereisten eens op een rijtje gezet: Wet 5 maart 1998 Wet 17 mei 2006 Mogelijkheid tot reclassering Persoonlijkheid Veroordeelde heeft niet de mogelijkheid om in eigen behoeften te voorzien Veroordeelde vormt een risico voor derden Gedrag tijdens detentie Risico bestaat dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastig vallen Houding t.o.v. de slachtoffers Houding van de veroordeelde t.a.v. de slachtoffers Risico op het plegen van nieuwe feiten Figuur 11: Vergelijking contra-indicaties uit de wet van 5 maart 1998 en de wet van 17 mei 2006 Wat hier meteen opvalt is de formulering van de contra-indicaties. Zo worden deze in de wet van 2006 veel concreter omschreven. Zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid tot reclassering op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd, lijkt het kunnen voorzien in eigen behoeften veel duidelijker. Wanneer een mens een woonplaats en een inkomen heeft om zichzelf te voorzien van voeding en hygiëne, kan dit in principe reeds volstaan. Ook persoonlijkheid is zeer moeilijk te meten en kan ook zeer subjectief benaderd worden. Vormt een risico voor derden kan als een 409 Federale Overheidsdienst Justitie, onder_voorwaarden, verkregen op 10mei Artikel 28, 1 ste lid uit de Wet Externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.; Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007,

91 element beschouwd worden van een persoonlijkheid die problematisch zou kunnen zijn bij de vrijlating. Dit is iets meer afgebakend en iets makkelijker en objectiever te meten. Daarnaast is er in de wet van 2006 opmerkelijk veel aandacht voor het slachtoffer. Maar liefst 3 van de 4 contra-indicaties kunnen (in)direct gelinkt worden aan het slachtoffer. Dat er meer aandacht is voor het slachtoffer, is hiermee meteen bewezen. Tot slot werd de contra-indicatie gedrag tijdens detentie niet meer opgenomen in de nieuwe wet. Deze factor liet het gevaar bestaan dat het personeel van de gevangenis zich schuldig zou maken aan machtsmisbruik. 411 Daarnaast is het verkeerd voor een beslissing met betrekking tot strafuitvoering in dit geval met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling te focussen op en rekening te houden met het verleden. Het is de bedoeling om te focussen op de toekomst. Dit wordt beter verwoord in het volgende citaat van minister Stefaan De Clerck dat ook in het begin van deze masterproef werd aangehaald: De straftoemeting is een antwoord op het verleden en stelt vergelding, normbevestiging en maatschappijbescherming als strafdoelen voorop. In het kader van de strafuitvoering neemt de vergeldingsbehoefte af en verschuift het accent naar beperking van schadelijke gevolgen van de straf, herstel, reïntegratie van de delinquent. Op het ogenblik van de veroordeling kan men moeilijk zoniet onmogelijk voorspellingen doen over een persoon en zijn situatie bij zijn eventueel latere vervroegde invrijheidstelling. Over invrijheidstelling moet beslist worden in het licht van de evolutie van de persoon tijdens de strafuitvoering en rekening houdende met het voorliggende reclasseringsplan. (Minister van Justitie Stefaan de Clerck) 412 Hierbij kan opgemerkt worden dat er geen vraag is naar een reclasseringsplan. Bij straffen van meer dan 3 jaar, is dit wel vereist. Dit zou kunnen impliceren dat de wetgever minder problemen verwacht bij de resocialisatie van veroordeelden die een straf hebben gekregen van minder dan 3 jaar. 413 Aan de andere kant zou dit ook kunnen wijzen op het feit dat straffen van minder dan 3 jaar vaak niet uitgevoerd worden en men dus niet uit zijn of haar sociaal milieu wordt onttrokken. Bijgevolg blijven deze veroordeelden in hun woonst en wordt ook hun job niet onderbroken. Welke procedure veroordeelden moeten doorlopen om een voorwaardelijke invrijheidstelling te krijgen, wordt hieronder in een notendop toegelicht. 411 E. MAES, Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, Panopticon 2001, Parl.St.Kamer , ,166; K. VERPOEST EN T. VANDER BEKEN, Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, Nullem Crimen 2006,

92 Artikel 30 bepaalt dat de bevoegde gevangenisdirecteur een gemotiveerd advies moet geven aan de strafuitvoeringsrechtbank. 414 Indien de veroordeelde gedetineerd is, heeft de directeur slechts 2 maanden de tijd. 415 Hierbij wordt hij bijgestaan door het personeelscollege van de gevangenis. Hoe deze adviesverlening precies verloopt, wordt verder bepaald aan de hand van een Koninklijk Besluit. 416 Uit onderzoek naar de besluitvormingsprocessen blijkt echter dat het grootste werk wordt verricht door de Psychosociale Dienst (PSD) van de gevangenis. 417 Zij staan namelijk in voor de begeleiding bij het opstellen van een reclasseringsplan. Dit reclasseringsplan speelt een belangrijke rol en wordt eigenlijk als referentiepunt gebruikt om een positief of negatief advies te geven. De veroordeelde kan op eigen verzoek gehoord worden door het personeelscollege van de strafinrichting. 418 Om het advies te kunnen uitbrengen hoort de directeur - naast het personeelscollege - ook de veroordeelde zelf en stelt vervolgens zijn dossier samen. Dit dossier bevat een eventueel afschrift van de opsluitingsfiche, de vonnissen en arresten, de feiten waarvoor de betrokkene veroordeeld werd, een uittreksel uit het strafregister, de datum waarop de veroordeelde kan toegelaten worden tot de desbetreffende strafuitvoeringsmodaliteit, de memorie van de veroordeelde of van zijn raadsman, het verslag van de directeur dat opgesteld wordt overeenkomstig de door de Koning bepaalde regels, eventuele opmerkingen van het personeelscollege en een eventuele diagnostische expertise voor seksuele delinquenten. 419 Dit advies dient ten minste 2 maanden voor de toelaatbaarheidsdatum ingediend te zijn bij de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. 420 Nadat het Openbaar Ministerie een afschrift van het advies van de directeur ontvangen heeft, stelt ook het Openbaar Ministerie een advies op. 421 Dit gebeurt binnen 1 maand na ontvangst en wordt 414 Artikel 30 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 29 3 uit de Wet Externe rechtspositie, BS 15 juni Koninklijk Besluit van 29 januari 2007 tot bepaling van de inhoud van het verslag van de directeur en tot bepaling van de samenstelling en de werkwijze van het personeelscollege, BS 1 februari E. JACOBS, J. GOETHALS, H. VERTOMMEN EN G. VERVAEKE, Penitentiaire adviesverlening inzake voorwaardelijke invrijheidstelling, Fatik, 2006, Artikel 31 1 uit de Wet Externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.; Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 27.; Artikel 31 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Y. VAN DEN BERGE, Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, p Artikel 31 4 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007,

93 met reden omkleed, toegestuurd naar de strafuitvoeringsrechter en aan de hand van een afschrift ook meegedeeld aan de veroordeelde en de directeur. 422 De strafuitvoeringsrechter plant een zitting in, maximum 2 maand nadat hij alle adviezen heeft ontvangen. 423 Hij neemt de zaak in beraad en neemt binnen de 14 dagen een beslissing. 424 Indien deze beslissing negatief is, legt hij de uiterlijke datum vast waarop de directeur van de gevangenis een nieuw advies moet geven. 425 Volgens artikel 38 wordt de voorlopige invrijheidstelling toegekend indien kan vastgesteld worden dat aan alle bovenstaand besproken voorwaarden werd voldaan en dat hij of zij instemt met de voorwaarden die door de strafuitvoeringsrechter worden opgelegd bij de positieve beslissing. 426 Deze voorwaarden bevatten in elk geval de algemene voorwaarden: 1 geen strafbare feiten plegen; 2 behalve voor de beperkte detentie een vast adres hebben en, bij wijziging ervan, zijn nieuwe verblijfplaats onmiddellijk meedelen aan het Openbaar Ministerie en, in voorkomend geval, ook aan de Justitieassistent die met de begeleiding is belast; 3 gevolg geven aan de oproepingen van het Openbaar Ministerie en, in voorkomend geval, van de Justitieassistent die met de begeleiding is belast. 427 Daarnaast kan de strafuitvoeringsrechter ook bijkomende geïndividualiseerde voorwaarden opleggen. 428 Zo kan bij een seksuele problematiek geopteerd worden om een begeleiding of behandeling op te leggen bij een dienst die in deze problematiek gespecialiseerd is. 429 Bij deze voorwaarden kan de opmerking worden gemaakt dat deze in sommige gevallen moeilijk controleerbaar zijn. 430 De algemene voorwaarden kunnen tot op bepaalde hoogte goed worden nagetrokken. Bij de speciale geïndividualiseerde voorwaarden ligt dat in sommige gevallen iets 422 Artikel 33 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 34 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 38 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006.; Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, 28.; Artikel 45 van de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 38 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 39 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 40 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 41 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni E. MAES, Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, Panopticon 2001, 8. 85

94 moeilijker. Zo is het verbod om zich op een bepaalde plaats te begeven moeilijk te controleren. Dit werd in het vorig hoofdstuk ook reeds aangehaald. 431 De dossiers met straffen van drie jaar of minder, die momenteel nog door de minister van Justitie op advies van de penitentiaire administratie - worden behandeld, zullen in de toekomst onder de bevoegdheid van een alleenzetelend strafuitvoeringsrechter vallen. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat dit vanaf 2008 zou gebeuren. 432 Hierbij kan de vraag worden gesteld hoe dit in de praktijk precies zal verlopen. Aangezien de procedurevereisten duidelijk zijn uitgebreid, zal er nood zijn aan extra mankracht. Om hierop te anticiperen worden bijna geen initiatieven ondernomen waardoor het gevaar bestaat voor een gebrek aan tijd voor een grondige behandeling waarbij iedereen de tijd krijgt om zijn mening te geven, en eventuele bijkomende onderzoeken gevraagd kunnen worden. 433 De behandeling door één rechter dreigt neer te komen op een soort van bandwerk. 434 Zoals hierboven reeds vermeld, werd vóór de wet van 17 mei 2006 enkel de voorwaardelijke invrijheidstelling wettelijk geregeld. De rest van de externe rechtspositie gebeurde aan de hand van ministeriële omzendbrieven. Dit ongrondwettelijk systeem zal voorlopig ook van toepassing zijn voor straffen van minder dan 3 jaar Meer dan drie jaar Personen die veroordeeld werden voor een gevangenisstraf met een uitvoerbaar gedeelte van meer dan 3 jaar, doorlopen dezelfde procedure als personen met een straf van minder dan 3 jaar. Zo dienen zijn bijvoorbeeld ook te voldoen aan de voorwaarden die beschreven werden in artikel Het grote verschil is dat hun dossier niet behandeld wordt door een alleenzetelend strafuitvoeringsrechter maar door een multidisciplinaire strafuitvoeringsrechtbank. 437 Naast de Wet Externe Rechtspositie, werd ook de wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken ingevoerd. 438 Deze strafuitvoeringsrechtbanken vervangen de 431 Supra noot Infobrochure Strafuitvoeringsrechtbanken, J.VANACKER, De strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van veroordeelden: een (recht)bank vooruit?, Panopticon 2007, afl. 28, H. TUBEX, De werking van de voorwaardelijke invrijheidstelling aan de vooravond van een nieuwe regelgeving, Panopticon 2007, afl. 28, Y. VAN DEN BERGE, Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, p Supra noot 404.; Artikel 38 uit de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni V. SCHEIRS, Vijf jaar strafuitvoeringsrechtbanken: FATIK sprak met vier ervaringsdeskundigen, Fatik 2012, Wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, BS 15 juni

95 Commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het commissiemodel wordt dus ingeruild voor een rechtbankmodel. 439 De strafuitvoeringsrechtbank maakt dan ook deel uit van de rechtbanken van eerste aanleg en bestaat uit 3 rechters. 440 Er zal een strafuitvoeringsrechter zijn die ook de rol van voorzitter bekleedt, een assessor gespecialiseerd in sociale reïntegratie en een assessor gespecialiseerd in penitentiaire zaken. 441 De assessoren zijn echter geen beroepsmagistraten maar hebben minimum 5 jaar nuttige beroepservaring. 442 Om deel te kunnen uitmaken van een strafuitvoeringsrechtbank dient men te voldoen aan heel wat voorwaarden en dient men te slagen voor een examen dat opgesteld werd door de Hoge Raad voor de Justitie. 443 Men heeft er ook bewust voor gekozen om het Openbaar Ministerie bij deze strafuitvoering te betrekken, aangezien dit echt een partij is die onafhankelijk en eigenlijk tegen de veroordeelde staat. Zoals er 5 Commissies waren, zullen er ook 5 strafuitvoeringsrechtbanken zijn, namelijk in Gent, Antwerpen, Brussel (Nederlandstalige en Franstalige kamer), Bergen en Luik. Hierbij wordt gespeculeerd dat dit aantal niet in verhouding zal zijn met de verwachte caseload die ongetwijfeld in grote mate zal verhogen. 444 Deze strafuitvoeringsrechtbanken zijn vanaf 1 februari 2007 bevoegd voor de toekenning, opvolging, schorsing en herroeping van verschillende strafuitvoeringsmodaliteiten, waaronder de voorwaardelijke invrijheidstelling. 445 Het grote verschil tussen de Commissie en de strafuitvoeringsrechtbank is het feit dat de toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteiten nu tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht behoort. Daarmee heeft het gunstensysteem eindelijk tot op bepaalde hoogte plaats gemaakt voor een systeem dat gebaseerd is op rechten. 446 Elk dossier van veroordeelden tot straffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan 3 jaar bedraagt, wordt door de strafuitvoeringsrechtbank behandeld, ook al gaf de gevangenisdirecteur een 439 K. VERPOEST EN T. VANDER BEKEN, Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, Nullem Crimen 2006, C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, Y. VAN DEN BERGE, De invloed van de rechtspraak op de externe rechtspositie van veroordeelden, Fatik 2012, 25.; E. MAES, Voorwaardelijke invrijheidgestelden onder de vleugel van de strafuitvoeringsrechtbanken: onderzoek bij een populatie voorwaardelijke invrijheidgestelden na één jaar werking, Fatik, 2009, 12.; K. VERPOEST EN T. VANDER BEKEN, Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, Nullem Crimen 2006, C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, Artikel 16 en 17 uit de wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, BS 15 juni K. VERPOEST EN T. VANDER BEKEN, Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, Nullem Crimen 2006, 374, C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, E. MAES, Van gevangenisstraf naar vrijheidsstraf, onderzoek naar de ontwikkeling van en de samenhang tussen penitentiaire regelgeving (inzake het regime van gedetineerden) en penologische visies of andere normeringsrationaliteiten, Leuven, proefschrift, september 2007,

96 negatief advies. 447 De strafuitvoeringsrechtbank kent een voorwaardelijke invrijheidstelling toe indien de veroordeelde enerzijds voldoet aan de tijdsvoorwaarden en anderzijds vrijgesteld is van de tegenaanwijzingen. 448 De tijdsvoorwaarden uit de wet Lejeune worden hier voor het eerst aangepast en worden hieronder geciteerd: 2. De voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegekend aan elke veroordeelde tot één of meer vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar bedraagt en voor zover de veroordeelde: a) hetzij één derde van deze straffen heeft ondergaan; b) hetzij, indien in het vonnis of in het arrest van veroordeling is vastgesteld dat de veroordeelde zich in staat van herhaling bevond, twee derden van die straffen heeft ondergaan, zonder dat de duur van de reeds ondergane straffen meer dan veertien jaar bedraagt; c) hetzij, in geval van een veroordeling tot een levenslange vrijheidsstraf; tien jaar van deze straf heeft ondergaan, of, indien in het arrest van veroordeling dezelfde straf is uitgesproken en is vastgesteld dat de veroordeelde zich in staat van herhaling bevond, zestien jaar; en indien hij voldoet aan de in de artikelen 47, 1, en 48 bedoelde voorwaarden. 449 Wat veranderde ten opzichte van de vorige wetten, is dat personen die veroordeeld werden tot een levenslange gevangenisstraf en zich bovendien in staat van wettelijke herhaling bevinden, nu minimum 16 jaar moeten uitzitten in plaats van 14 jaar. Dit wijst op een strengere toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor levenslang gestraften. De minimumdrempels van 3 maanden of bij wettelijke herhaling van 6 maanden, worden hier achterwege gelaten. Naast de contra-indicaties uit artikel 28, dient voldaan te zijn aan de tegenaanwijzingen uit artikel 47 1 en aan de voorwaarde uit artikel 48. Ook dit is specifiek voor de veroordeelden met een vrijheidsstraf van meer dan 3 jaar en wordt hieronder ook geciteerd: 1. Met uitzondering van de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering, kunnen de door titel V bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten aan de veroordeelde worden toegekend voor zover er in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen bestaan. Deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op: 1 de afwezigheid van vooruitzichten op sociale reclassering van de veroordeelde; 2 het risico van het plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten; 447 E. MAES EN C. TANGE, De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling: enkele empirische gegevens over de toepassing van VI tegen het licht van een steeds toenemende gevangenispopulatie en de roep om een strange(re) strafuitvoering, Fatik 2012, Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, Artikel 25 2 uit de Wet Externe rechtspositie, BS 15 juni

97 3 het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastigvallen; 4 de houding van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers van de misdrijven die tot zijn veroordeling hebben geleid 450 Behalve voor de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering dient het dossier van de veroordeelde een sociaal reclasseringsplan te bevatten waaruit de perspectieven op reclassering van de veroordeelde blijken. 451 In vergelijking met de straffen beneden de 3 jaar, wordt hier de factor reclassering tot tweemaal toe bijgevoegd. Sommige auteurs zien het reclasseringsplan uit artikel 48 als een verbloemde aanmaning tot het opnieuw actief bewijzen van zijn of haar morele verbetering. 452 Nochtans was er vroeger sprake van een bewijs van morele verbetering en nu een reclasseringsplan waaruit perspectieven op reclassering van de veroordeelde blijken. Waarschijnlijk was deze formulering een poging om objectieve gegevens te gebruiken als maatstaf in plaats van morele gegevens. 453 Het plan moet ook niet meer voorgelegd worden aan de veroordeelde zelf. 454 Het initiatief wordt hier volledig bij de Psychosociale Dienst van de gevangenis gelegd of bij andere externe diensten die belast zijn met het begeleiden van de veroordeelde. 455 Zij krijgen de taak om ervoor te zorgen dat er een reclasseringsplan ontwikkeld wordt. Indien de strafuitvoeringsrechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling niet toekent, dient zij deze beslissing te motiveren en legt zij een nieuwe datum vast waarop de directeur opnieuw een advies mag indienen. 456 Dit dient maximum 6 maanden later te gebeuren. 457 In het geval de straf meer dan 5 jaar bedraagt, krijgt de strafuitvoeringsrechtbank een jaar de tijd Artikel 47 1 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006.; Y. VAN DEN BERGE, De invloed van de rechtspraak op de externe rechtspositie van veroordeelden, Fatik 2012, Artikel 48 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni E. MAES, Naar een nieuwe wettelijke regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België? Enkele beschouwingen over de voorwaardelijke invrijheidstelling en de mogelijke oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, Panopticon 2001, K. VERPOEST EN T. VANDER BEKEN, Rechters in uitvoering. Een eerste analyse van de wetten rond de externe rechtspositie van veroordeelden en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, Nullem Crimen 2006, Ibid., Ibid., Y. VAN DEN BERGE, De invloed van de rechtspraak op de externe rechtspositie van veroordeelden, Fatik 2012, ; Artikel 57 1 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 57 2 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 57 2 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni

98 Opvolging en controle Wat de opvolging en controle van de voorwaardelijke invrijheidstelling betreft, wordt deze taak nog steeds toegekend aan het Openbaar Ministerie. 459 Nieuw is wel dat de beslissingen en voorwaarden onmiddellijk doorgestuurd worden naar de nationale gegevensbank. 460 Op die manier kan de politie op elk ogenblik op de hoogte worden gesteld van deze gegevens en kan de politionele controle beter en vlotter verlopen. De controle van (bijzondere) voorwaarden gebeurt door de Justitiehuizen. 461 Opnieuw dient de Justitieassistent een verslag op te stellen binnen 1 maand en erna om de 6 maand of indien dit nodig blijkt te zijn. 462 Ook de inhoud van dit verslag wordt in deze nieuwe wet nader omschreven: Dit verslag bevat alle voor de strafuitvoeringsrechtbank of de strafuitvoeringsrechter relevante informatie met betrekking tot de veroordeelde waarover de Justitieassistent beschikt. Het verslag bevat ten minste een opsomming van alle aan de veroordeelde opgelegde voorwaarden alsook de mate waarin die in acht worden genomen 463 Aangezien het Openbaar Ministerie belast is met de opvolging en controle van de voorwaardelijke invrijheidstelling, dient ook zij de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank te vorderen om te beslissen over een eventuele herroeping, schorsing of herziening. 464 Dit kan gebeuren indien de volgende situaties zich voordoen: 1 wanneer bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing wordt vastgesteld dat de veroordeelde tijdens de proeftermijn een wanbedrijf of een misdaad heeft gepleegd; 2 wanneer de veroordeelde een ernstig gevaar vormt voor de fysieke of psychische integriteit van derden; 3 wanneer de opgelegde bijzondere voorwaarden niet worden nageleefd; 4 wanneer de veroordeelde geen gevolg geeft aan de oproepingen van de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank, van het openbaar ministerie of, in voorkomend geval, van de Justitieassistent. 5 wanneer de veroordeelde zijn adreswijziging niet doorgeeft aan het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de Justitieassistent die met de begeleiding is belast Artikel 61 1 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, Artikel 62 2 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni 2006.; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2009, Infobrochure Justitiehuis, Gent, 2011, 9.; Artikel 62 4 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 62 3 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, Artikel 64 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni

99 Bij een herroeping wordt de veroordeelde meteen opnieuw opgesloten. 466 Bij een schorsing wordt de veroordeelde ook opnieuw opgesloten en dient binnen de maand opnieuw voor de strafuitvoeringsrechter of strafuitvoeringsrechtbank te verschijnen. 467 Indien dit niet binnen de maand gebeurt, wordt de veroordeelde terug vrijgesteld onder dezelfde voorwaarden als voorheen. 468 Deze sanctie bestond nog niet in Op deze zitting zal dan beslist worden of de veroordeelde ofwel herroepen wordt ofwel een herziening van de voorwaarden krijgt. 469 Bij een herziening kunnen de voorwaarden verscherpt worden of kunnen bijkomende voorwaarden worden opgelegd. 470 De zitting met als doel te beslissen over een mogelijke herroeping, schorsing of herziening, gaat minimum 15 dagen na de vordering door. Zowel de veroordeelde als deze keer ook het slachtoffer worden opgeroepen per gerechtsbrief. 471 Dit gebeurt opnieuw achter gesloten deuren. 472 Tien dagen voordien wordt de veroordeelde opgeroepen per gerechtsbrief. De veroordeelde, zijn raadsman, het Openbaar Ministerie en de slachtoffer(s) worden gehoord. De zaak wordt in beraad genomen en binnen de 7 dagen neemt de rechter of rechtbank een beslissing. Bij een herroeping bepaalt men ook de duur van de nog te ondergane vrijheidsstraf. Wanneer tijdens de opgelegde proeftijd geen enkele herroeping heeft plaatsgevonden, wordt de veroordeelde als definitief vrij verklaard. 473 De proeftijd is steeds gelijk aan de duur van de vrijheidsstraf die de veroordeelde nog moest ondergaan op het moment van de beslissing tot voorwaardelijke invrijheidstelling. 474 Aan de minimale en maximale termijnen van de proeftijd werden geen wijzigingen aangebracht. 475 Indien de veroordeelde of het Openbaar Ministerie niet akkoord gaan met een beslissing van de strafuitvoeringsrechter of rechtbank met betrekking tot toekenningen, afwijzingen, herroepingen of herzieningen, kan men Cassatieberoep instellen Artikel 65 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 66 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 66 3 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Y. VAN DEN BERGE, Dossier Nieuwe Wetgeving: Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, Brugge, Vanden Broele, 2007, Artikel 67 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 68 1 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 68 1 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 71 1 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 71 2 uit de Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni Artikel 8 uit de wet van 5 maart 1998, BS 2 april Artikel 96 uit de, Wet Externe Rechtspositie, BS 15 juni

100 4.4. Toepassing Aangezien de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling steeds strenger lijkt te worden, zou het niet verwonderlijk zijn mocht de nieuwe wetgeving van 2006 een verminderd aantal toekenningen teweegbrengen. Hiervoor wordt een kijkje genomen naar de brochure Justitie in cijfers uit In deze brochure brengt Justitie jaarlijks verslag uit van de cijfergegevens die werden bijgehouden inzake het penitentiair beleid. Allereerst biedt de volgende figuur een antwoord op een al of niet verminderde toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Figuur 12: Wijze van invrijheidstelling van 2006 tot en met Bovenstaande hypothese dat de invoering van de nieuwe wetgeving voor een verminderde toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt aan de hand van figuur 12 niet ingelost. Terwijl er in % veroordeelden voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, blijkt dit in % te zijn. Er is zelfs sprake van een lichte stijging met 0.1%. In het jaar 2007 kan een stijging waargenomen worden van 0.7%. Dit is ook het jaar waarin de strafuitvoeringsrechtbanken in werking zijn getreden. Aangezien hier sprake is van lichte stijgingen en vanaf 2009 van lichte dalingen, kan over het algemeen geconcludeerd worden dat de invoering van de strafuitvoeringsrechtbanken geen 477 FOD Justitie, justitie in cijfers 2011, Brussel, DG rechterlijke organisatie, 2011,

101 verminderde toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstellingen hebben geleid. Zij is grotendeels stabiel gebleven. Verder kan nogmaals gewezen worden op het beperkte aantal personen dat vrijgesteld wordt aan de hand van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Een gemiddelde toepassing van 4.16% gedurende de eerste 5 debuutjaren van de nieuwe wetgeving is zeer beperkt, zeker in vergelijking met de voorwaardelijke invrijheidstelling. Zo wordt in het jaar 2010, 35.4% van de vrijlatingen verwezenlijkt door een voorlopige invrijheidstelling en slechts 3.9% aan de hand van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarmee kan de voorlopige invrijheidstelling als de belangrijkste wijze van vrijlating worden beschouwd. 478 Toch heeft de voorwaardelijke invrijheidstelling ook een groot effect op de gevangenispopulatie. Zo zouden er zonder de voorwaardelijke invrijheidstelling gemiddeld 2200 personen per dag extra in de gevangenis hebben gezeten. 479 Eén jaar na de inwerkingtreding van de strafuitvoeringsrechtbanken 480 werd door Erik Maes een onderzoek gevoerd bij meer dan 80% van alle personen die voorwaardelijk in vrijheid werden gesteld. 481 Hieruit kwamen onder andere de volgende twee vaststellingen naar voor. Zo blijkt duidelijk dat personen die reeds een andere strafuitvoeringsmodaliteit hebben verkregen, minder kans hebben om voorwaardelijk in vrijheid gesteld te worden (zie figuur 13). Daarnaast heeft men over het algemeen de meeste kans om voorwaardelijk vrij te komen indien men veroordeeld werd voor een straf van 3 tot 5 jaar (zie figuur 14). 478 E. MAES EN C. TANGE, De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling: enkele empirische gegevens over de toepassing van VI tegen het licht van een steeds toenemende gevangenispopulatie en de roep om een strange(re) strafuitvoering, Fatik 2012, De Gazet Van Antwerpen, verkregen op 20 april Deze traden in werking op 1 februari E. MAES, Voorwaardelijke invrijheidgestelden onder de vleugel van de strafuitvoeringsrechtbanken: onderzoek bij een populatie voorwaardelijke invrijheidgestelden na één jaar werking, Fatik, 2009,

102 Figuur 13: Regime op het ogenblik van de voorwaardelijke invrijheidstelling. 482 Figuur 14: Wettelijke toestand bij de voorwaardelijke invrijheidstelling. 483 Wat verder kan worden verwacht is dat de effecten van de wetgeving uit 1998 verder hun weg zullen banen in de strafrechtelijke praktijk. Immers, de mate van de toepassing bleef gelijk. Maar de nieuwe wetgeving voorziet opnieuw in extra procedures die het vertragingseffect alleen nog maar kunnen doen toenemen. De termijn die gedetineerden uitzitten bovenop de datum waarop men in principe zou moeten vrijkomen is sinds de jaren 90 sterk toegenomen. 484 Terwijl in het begin van de 90 gemiddeld 4 à 5 extra maanden detentie werden uitgezeten, bedraagt de overschrijdingstermijn in 482 E. MAES, Voorwaardelijke invrijheidgestelden onder de vleugel van de strafuitvoeringsrechtbanken: onderzoek bij een populatie voorwaardelijke invrijheidgestelden na één jaar werking, Fatik, 2009, Ibid., E. MAES EN C. TANGE, De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling: enkele empirische gegevens over de toepassing van VI tegen het licht van een steeds toenemende gevangenispopulatie en de roep om een strenge(re) strafuitvoering, Fatik 2012,

103 2007 gemiddeld 14.5 maanden. 485 Zoals dit in 1998 voor een enorm vertragingseffect en een stijgende overbevolking in de gevangenissen heeft gezorgd, gebeurt dit in 2006 dus ook. 486 Een verklaring voor deze stijgende overschrijdingstermijn kan ook gezocht worden in het feit dat de strafuitvoeringsrechtbanken ook bevoegd zijn voor andere strafuitvoeringsmodaliteiten en in sommige gevallen bijvoorbeeld beperkte detentie of elektronisch toezicht geschikter achten als tussenfase voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. 487 Net zoals bij de Commissies heerst er bij de strafuitvoeringsrechtbanken een gebrek aan uniformiteit wat de besluitvorming betreft. Zo toont de figuur 13 aan dat men in Antwerpen en Luik de meeste kansen heeft om voorwaardelijk vrij te komen indien men correctioneel veroordeeld werd voor een straf van 3 tot 5 jaar. In Bergen, Gent en Brussel maken veroordeelden met een gevangenisstraf van meer dan 5 jaar net iets meer kans om een voorwaardelijke invrijheidstelling te krijgen. Deze absurde conclusie wordt hieronder geïllustreerd: Figuur15: Wettelijke toestand bij invrijheidstelling in E. MAES, Voorwaardelijke invrijheidgestelden onder de vleugel van de strafuitvoeringsrechtbanken: onderzoek bij een populatie voorwaardelijke invrijheidgestelden na één jaar werking, Fatik, 2009, 20.; E. MAES EN C. TANGE, De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling: enkele empirische gegevens over de toepassing van VI tegen het licht van een steeds toenemende gevangenispopulatie en de roep om een strenge(re) strafuitvoering, Fatik 2012, K. VERPOEST, De wet op de externe rechtspositie van veroordeelden: België de traagste leerling van de klas?, 2009, De Standaard, verkregen op 12 april Studienamiddag Eric Maes, De mythe van invrijheidstelling op VI-datum nogmaals doorprikt, Brussel, 8 november

De wetgeving op de Voorwaardelijke Invrijheidstelling sinds Jules Lejeune.

De wetgeving op de Voorwaardelijke Invrijheidstelling sinds Jules Lejeune. ebook Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2011-12 De wetgeving op de Voorwaardelijke Invrijheidstelling sinds Jules Lejeune. Een case van veranderingen in het Belgische strafuitvoeringsbeleid

Nadere informatie

TUSSEN KLASSIEKE EN MODERNE CRIMINELE POLITIEK

TUSSEN KLASSIEKE EN MODERNE CRIMINELE POLITIEK TUSSEN KLASSIEKE EN MODERNE CRIMINELE POLITIEK LEVEN EN BELEID VAN JULES LEJEUNE Stef Christiaensen Universitaire Pers Leuven 2004 INHOUD Afkortingen 11 Voorwoord 13 Algemene inleiding 15 DEELI DE LEVENSSCHETS

Nadere informatie

Achter tralies in België

Achter tralies in België Achter tralies in België Tom Daems Peter Pletincx Luc Robert Veerle Scheirs Angela van de Wiel Karen Verpoest (eds.) Achter tralies in België Tom Daems Peter Pletincx Luc Robert Veerle Scheirs Angela van

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken Strafuitvoeringsrechtbanken Op 1 februari 2007 traden de strafuitvoeringsrechtbanken in werking. Heel wat beslissingen die vroeger door de minister van justitie genomen werden, zullen nu door een rechter

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 24 JUNI 2014 P.14.0929.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.0929.N F A H, veroordeelde tot een vrijheidsstraf, eiser, met als raadsman mr. Jürgen Millen, advocaat bij de balie te Tongeren. I.

Nadere informatie

De beperkte detentie als strafuitvoeringsmodaliteit: een evaluatie

De beperkte detentie als strafuitvoeringsmodaliteit: een evaluatie FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID De beperkte detentie als strafuitvoeringsmodaliteit: een evaluatie Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (01000365)

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken v.u.: Jos Vander Velpen, Gebroeders De Smetstraat 75, 9000 Gent foto s: Lieven Nollet Strafuitvoeringsrechtbanken Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent tijdstip eerste publicatie: februari 2007 - herwerking:

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken Strafuitvoeringsrechtbanken Op 1 februari 2007 traden de strafuitvoeringsrechtbanken in werking. Heel wat beslissingen die vroeger door de minister van justitie genomen werden, zullen nu door een rechter

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken Strafuitvoeringsrechtbanken v.u.: Jos Vander Velpen, Gebroeders De Smetstraat 75, 9000 Gent Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent foto s: Lieven Nollet tijdstip eerste publicatie: februari 2007 - herwerking:

Nadere informatie

DE VERVROEGDE INVRIJHEIDSTELLING IN BELGIË: EVOLUTIE EN VOORUITBLIK

DE VERVROEGDE INVRIJHEIDSTELLING IN BELGIË: EVOLUTIE EN VOORUITBLIK Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2010-11 DE VERVROEGDE INVRIJHEIDSTELLING IN BELGIË: EVOLUTIE EN VOORUITBLIK Masterproef van de opleiding Master in de rechten Ingediend door Verbeiren

Nadere informatie

Masterproef De externe rechtspositie van de gedetineerden doorgelicht

Masterproef De externe rechtspositie van de gedetineerden doorgelicht 2013 2014 FACULTEIT RECHTEN master in de rechten Masterproef De externe rechtspositie van de gedetineerden doorgelicht Promotor : Prof. dr. Bart SPRIET De transnationale Universiteit Limburg is een uniek

Nadere informatie

Werkstuk Levensbeschouwing Gevangeniswezen

Werkstuk Levensbeschouwing Gevangeniswezen Werkstuk Levensbeschouwing Gevangeniswezen Werkstuk door een scholier 1573 woorden 23 januari 2002 5,8 206 keer beoordeeld Vak Levensbeschouwing Inleiding Het gevangeniswezen. Hoe gaat het er in de gevangenissen

Nadere informatie

Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden)

Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden) Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden) 1. Hoeveel levenslanggestraften zijn er nu in NL? Op dit moment zijn er 33 mensen onherroepelijk veroordeeld tot levenslang. Dat betekent dat zij

Nadere informatie

Suggesties voor een volgende editie, zijn welkom bij de auteur op Alle constructieve opmerkingen worden in dank aanvaard.

Suggesties voor een volgende editie, zijn welkom bij de auteur op Alle constructieve opmerkingen worden in dank aanvaard. Voorwoord Dit leerboek vormt een goede basis voor het opleidingsonderdeel strafrecht binnen een professionele bacheloropleiding. We denken hierbij in het bijzonder aan de afstudeerrichting Rechtspraktijk

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 1 JULI 2014 P.14.0969.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.0969.N B., veroordeelde tot vrijheidsstraf, eiser, met als raadsman mr. Kris Luyckx, advocaat bij de balie te Antwerpen. I. RECHTSPLEGING

Nadere informatie

ADVIES. Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

ADVIES. Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling ADVIES Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling aan de Minister voor Rechtsbescherming naar aanleiding van het verzoek daartoe bij brief d.d.

Nadere informatie

DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK DE STRAFUITVOERINGSRECHTER DE MINISTER VAN JUSTITIE

DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK DE STRAFUITVOERINGSRECHTER DE MINISTER VAN JUSTITIE DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK DE STRAFUITVOERINGSRECHTER DE MINISTER VAN JUSTITIE V.U. Eric Beaucourt 9000 Gent stand januari 2018-1 I.DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK 1.Algemeen. De Belgische strafuitvoeringsrechtbanken

Nadere informatie

WALTER VAN STEENBRUGGE SCHULD EN BOETE. Graag zonder blinddoek

WALTER VAN STEENBRUGGE SCHULD EN BOETE. Graag zonder blinddoek WALTER VAN STEENBRUGGE SCHULD EN BOETE Graag zonder blinddoek D/2018/45/11 ISBN 978 94 014 4782 9 NUR 740 Vormgeving cover: Studio Lannoo Vormgeving binnenwerk: Studio Lannoo Zetwerk binnenwerk: Studio

Nadere informatie

Opgave 3 De burger als rechter

Opgave 3 De burger als rechter Opgave 3 De burger als rechter Bij deze opgave horen tekst 5 en de tabellen 2 en 3 uit het bronnenboekje. Inleiding Hoe behoren volgens het Nederlandse publiek veroordeelde plegers van misdrijven gestraft

Nadere informatie

Een analyse van vijf jaar werking van de strafuitvoeringsrechtbanken

Een analyse van vijf jaar werking van de strafuitvoeringsrechtbanken Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2014-15 Een analyse van vijf jaar werking van de strafuitvoeringsrechtbanken Masterproef van de opleiding Master in de rechten Ingediend door

Nadere informatie

Oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken (2004-03-31)

Oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken (2004-03-31) Persbericht van de Ministerraad Oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken (2004-03-31) Op voorstel van mevrouw Laurette Onkelinx, Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, keurde de Ministerraad

Nadere informatie

DE VERSCHILLENDE VORMEN VAN VERVROEGDE INVRIJHEIDSTELLING IN BELGIË EN DAARBUITEN

DE VERSCHILLENDE VORMEN VAN VERVROEGDE INVRIJHEIDSTELLING IN BELGIË EN DAARBUITEN Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2008-09 DE VERSCHILLENDE VORMEN VAN VERVROEGDE INVRIJHEIDSTELLING IN BELGIË EN DAARBUITEN Het koningstuk van de strafuitvoering Masterproef van

Nadere informatie

Elektronisch toezicht, een alternatief voor de vrijheidsstraf?

Elektronisch toezicht, een alternatief voor de vrijheidsstraf? FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Elektronisch toezicht, een alternatief voor de vrijheidsstraf? Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (00604109)

Nadere informatie

Inhoud. Ten geleide. Avant propos. Woord vooraf. Inhoudsopgave. Hoofdstuk 1: Achtergrond en oriëntatie

Inhoud. Ten geleide. Avant propos. Woord vooraf. Inhoudsopgave. Hoofdstuk 1: Achtergrond en oriëntatie Inhoud Inhoud Ten geleide Avant propos Woord vooraf Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Achtergrond en oriëntatie 1 Intitiele opdracht 1.1 haalbaarheidscriteria 1.2 Definitie van het begrip integrale veiligheidszorg

Nadere informatie

DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDS- STELLING VERSUS LEVENSLANG: EEN RECHTSVERGELIJKEND ONDERZOEK MET NEDERLAND

DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDS- STELLING VERSUS LEVENSLANG: EEN RECHTSVERGELIJKEND ONDERZOEK MET NEDERLAND DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDS- STELLING VERSUS LEVENSLANG: EEN RECHTSVERGELIJKEND ONDERZOEK MET NEDERLAND Aantal woorden: 42.961 Julie Bourguillioen Studentennummer: 01002370 Promotor: Prof. dr. Jelle

Nadere informatie

Langgestrafte veroordeelden in de SURB-wachtkamer voor VI

Langgestrafte veroordeelden in de SURB-wachtkamer voor VI Langgestrafte veroordeelden in de SURB-wachtkamer voor VI Eric MAES & Carrol TANGE Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie Databron en onderzochte populatie Module SUR SIDIS-Griffie (DGEPI)

Nadere informatie

samenstelling : federale en lokale parketten & parketten-generaal! het beleid wordt uitgestippeld door een college van procureurs-generaal

samenstelling : federale en lokale parketten & parketten-generaal! het beleid wordt uitgestippeld door een college van procureurs-generaal Leg uit : het openbaar ministerie ( parket ) = hoeder van de openbare orde! 1) opsporen en onderzoeken 2) vervolgen 3) uitvoering van de straf samenstelling : federale en lokale parketten & parketten-generaal!

Nadere informatie

Goede afspraken maken goede vrienden: het beroepsgeheim van de GGZ bij justitie-patiënten

Goede afspraken maken goede vrienden: het beroepsgeheim van de GGZ bij justitie-patiënten Goede afspraken maken goede vrienden: het beroepsgeheim van de GGZ bij justitie-patiënten 6 e Vlaamse GGZ-congres Macht en kracht. Zorgrelaties in verandering 18 en 19 september 2012, Antwerpen Freya Vander

Nadere informatie

Scenario s voor de gevangenis van de toekomst

Scenario s voor de gevangenis van de toekomst Scenario s voor de gevangenis van de toekomst Tom Vander Beken Studiedag Justitie 2020. Brussel, 3 maart 2016 t. +32 9 264 69 39 f. +32 9 264 69 71 tom.vanderbeken@ugent.be 1 Overzicht 2 1. Inleiding 2.

Nadere informatie

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT 7 NOVEMBER 2017

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT 7 NOVEMBER 2017 RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT 7 NOVEMBER 2017 In de zaak van het openbaar ministerie tegen: S. V. G., zonder gekend beroep, geboren te Gent op ( ), wonende te ( ) beklaagd van: A. Hetzij door daden,

Nadere informatie

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11 Titel II Straffen 1. Algemeen Artikel 1:11 1. De straffen zijn: a. de hoofdstraffen: 1. gevangenisstraf; 2. hechtenis; 3. taakstraf; 4. geldboete. b. de bijkomende straffen: 1. ontzetting van bepaalde

Nadere informatie

WETSVOORSTEL tot wijziging van de procedure van onmiddellijke verschijning in strafzaken (ingediend door de heer Bart Laeremans c.s.

WETSVOORSTEL tot wijziging van de procedure van onmiddellijke verschijning in strafzaken (ingediend door de heer Bart Laeremans c.s. WETSVOORSTEL tot wijziging van de procedure van onmiddellijke verschijning in strafzaken (ingediend door de heer Bart Laeremans c.s.) TOELICHTING De wet van 28 maart 2000 tot invoeging van een procedure

Nadere informatie

LEVEN MET VOORWAARDEN: EEN ONDERZOEK NAAR DE BELEVING VAN DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING

LEVEN MET VOORWAARDEN: EEN ONDERZOEK NAAR DE BELEVING VAN DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID LEVEN MET VOORWAARDEN: EEN ONDERZOEK NAAR DE BELEVING VAN DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische

Nadere informatie

Hoe punitief is België?

Hoe punitief is België? Hoe punitief is België? Editors: Ivo Aertsen Kristel Beyens Torn Daems Eric Maes Antwerpen / Apeldoorn Inhoud Voorwoord 9 Punitiviteitshypotheses in de criminologie. Slaan ze de nagel op de kop? 11 Tom

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 832 Vragen van het lid

Nadere informatie

https://www.rechtspraak.nl/sitecollectiondocuments/orientatiepunten-en-afspraken-lovs.pdf 2

https://www.rechtspraak.nl/sitecollectiondocuments/orientatiepunten-en-afspraken-lovs.pdf 2 34 846 Voorstel van wet van het lid Markuszower tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van minimumstraffen bij bepaalde gewelds- en zedendelicten (Wet hoge minimumstraffen)

Nadere informatie

Het strafrechtelijk beleid inzake de overbevolking in de Belgische gevangenissen: naar een afdoende oplossing of slechts een doekje voor het bloeden?

Het strafrechtelijk beleid inzake de overbevolking in de Belgische gevangenissen: naar een afdoende oplossing of slechts een doekje voor het bloeden? FACULTEIT RECHTSGELEERDHEIDD Het strafrechtelijk beleid inzake de overbevolking in de Belgische gevangenissen: naar een afdoende oplossing of slechts een doekje voor het bloeden? Masterproef neergelegd

Nadere informatie

Masterproef Noodzaak van het elektronisch toezicht als autonome straf?

Masterproef Noodzaak van het elektronisch toezicht als autonome straf? 2013 2014 FACULTEIT RECHTEN master in de rechten Masterproef Noodzaak van het elektronisch toezicht als autonome straf? Promotor : Prof. dr. Bart SPRIET De transnationale Universiteit Limburg is een uniek

Nadere informatie

Rolnummer 5762. Arrest nr. 185/2014 van 18 december 2014 A R R E S T

Rolnummer 5762. Arrest nr. 185/2014 van 18 december 2014 A R R E S T Rolnummer 5762 Arrest nr. 185/2014 van 18 december 2014 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag over artikel 56, tweede lid, van het Strafwetboek, in samenhang gelezen met artikel 25 van het Strafwetboek,

Nadere informatie

Het Imago van TBS in de Nederlandse samenleving. Resultaten van een representatief imago-onderzoek, Symposium 29 oktober 2015

Het Imago van TBS in de Nederlandse samenleving. Resultaten van een representatief imago-onderzoek, Symposium 29 oktober 2015 Het Imago van TBS in de Nederlandse samenleving Resultaten van een representatief imago-onderzoek, Symposium 29 oktober 2015 Een onderzoek naar het imago van (de beeldvorming rondom) TBS Waarom behoefte

Nadere informatie

Wederopsluiting na vrijlating uit de gevangenis

Wederopsluiting na vrijlating uit de gevangenis Wederopsluiting na vrijlating uit de gevangenis Luc ROBERT & Eric MAES (promotor) 16 februari 2012 Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie OVERZICHT Intro: recidive-onderzoek in België

Nadere informatie

De minimumstraf. Een verkennende studie naar het voorkomen van minimumstraffen in Frankrijk, België, Duitsland, Engeland en Wales.

De minimumstraf. Een verkennende studie naar het voorkomen van minimumstraffen in Frankrijk, België, Duitsland, Engeland en Wales. De minimumstraf Een verkennende studie naar het voorkomen van minimumstraffen in Frankrijk, België, Duitsland, Engeland en Wales. Prof. Dr. Anton M. van Kalmthout Prof. Mr. Peter J.P. Tak Voorwoord Het

Nadere informatie

Detentie in een open of halfopen gevangenis: een vergelijkende studie.

Detentie in een open of halfopen gevangenis: een vergelijkende studie. Vakgroep Criminologie, strafrecht & sociaal recht Detentie in een open of halfopen gevangenis: een vergelijkende studie. Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische

Nadere informatie

OP WEG NAAR EEN BEGINSELENWET GEVANGENISWEZEN

OP WEG NAAR EEN BEGINSELENWET GEVANGENISWEZEN OP WEG NAAR EEN BEGINSELENWET GEVANGENISWEZEN Prof. Dr. L. Dupont (ed.) Proeve van Voorontwerp van Beginselenwet Gevangeniswezen en Tenuitvoeirlegging van Vrijheidsstraffen door Prof: Dr. Lieven Dupont

Nadere informatie

een als misdrijf omschreven feit proces-verbaal procureur des Konings parket of van het Openbaar Ministerie

een als misdrijf omschreven feit proces-verbaal procureur des Konings parket of van het Openbaar Ministerie uitgave juni 2015 Minderjarigen kunnen volgens de Belgische wet geen misdrijven plegen. Wanneer je als jongere iets ernstigs mispeutert, iets wat illegaal is, pleeg je een als misdrijf omschreven feit

Nadere informatie

Gespecialiseerde opleiding voor toekomstige magistraten van de strafuitvoeringsrechtbanken

Gespecialiseerde opleiding voor toekomstige magistraten van de strafuitvoeringsrechtbanken Gespecialiseerde opleiding voor toekomstige magistraten van de strafuitvoeringsrechtbanken ref.: PEN-046 Doelgroep magistraten van de zetel en het parket die kandidaat zijn voor de functies van respectievelijk

Nadere informatie

De ontwikkeling van het Nederlandse gevangenisstelsel vanaf de 19 e eeuw.

De ontwikkeling van het Nederlandse gevangenisstelsel vanaf de 19 e eeuw. De ontwikkeling van het Nederlandse gevangenisstelsel vanaf de 19 e eeuw. Mei 2004 Simone van Esch ANR 304542 Universiteit van Tilburg Inhoud 1.0 Inleiding 2.0 Gevangenisstelsels in de 18 e eeuw. 2.1 Het

Nadere informatie

*** Een nieuwe regeling van de externe rechtspositie van veroordeelde gedetineerden en de. de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken.

*** Een nieuwe regeling van de externe rechtspositie van veroordeelde gedetineerden en de. de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken. A CTUALIA RABG 2006/13-14 Adoptie door personen van hetzelfde geslacht http://www.strada.be/staatsblad/link.php?blz=31128&jaar=2006&seq=1 In het Belgisch Staatsblad van 20 juni 2006 verscheen de wet van

Nadere informatie

Bibliotheek van het federaal Parlement De strafuitvoeringsrechtbanken dossier nr

Bibliotheek van het federaal Parlement De strafuitvoeringsrechtbanken dossier nr Deze electronische versie maakt het mogelijk alle documenten van de papieren versie te raadplegen, die in electronische vorm bestaan. Dit laatste is niet het geval voor bepaalde artikels van doctrine,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1336 Vragen van het lid

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

Nadere informatie

DE TOEKENNING VAN PENITENTIAIRE VERLOVEN EN/OF UITGAANSVERGUNNINGEN DOOR DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK: EEN TWEESPORENBELEID?

DE TOEKENNING VAN PENITENTIAIRE VERLOVEN EN/OF UITGAANSVERGUNNINGEN DOOR DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK: EEN TWEESPORENBELEID? Dorien De Turck Master in de Criminologische Wetenschappen Faculteit Recht en Criminologie Vakgroep Criminologie Academiejaar 2012-2013 DE TOEKENNING VAN PENITENTIAIRE VERLOVEN EN/OF UITGAANSVERGUNNINGEN

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017-2018 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en aanpassing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016-2017 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en aanpassing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

College van Procureursgeneraal. Collège des procureurs généraux

College van Procureursgeneraal. Collège des procureurs généraux Collège des procureurs généraux College van Procureursgeneraal Bruxelles, le 18 janvier 2018 Brussel, 18 januari 2018 CIRCULAIRE N 02/2018 DU COLLÈGE DES PROCUREURS GÉNÉRAUX PRÈS LES COURS D APPEL OMZENDBRIEF

Nadere informatie

Feiten en Achtergronden. Sanctietoepassing voor volwassenen. Terugdringen recidive door persoonsgerichte aanpak en nadruk op nazorg

Feiten en Achtergronden. Sanctietoepassing voor volwassenen. Terugdringen recidive door persoonsgerichte aanpak en nadruk op nazorg Sanctietoepassing voor volwassenen Terugdringen recidive door persoonsgerichte aanpak en nadruk op nazorg Oktober 2008 / F&A 8880 Ministerie van Justitie Directie Voorlichting Schedeldoekshaven 100 Postbus

Nadere informatie

TBS uit de gratie. K.P.M.A. Muis L. van der Geest

TBS uit de gratie. K.P.M.A. Muis L. van der Geest K.P.M.A. Muis L. van der Geest Samenvatting en conclusies in hoofdpunten In 2008 en 2009 is er sprake van een opvallende daling van het aantal tbs-opleggingen met bevel tot verpleging. Het is onwaarschijnlijk

Nadere informatie

GESCHIEDENIS SO3 TV

GESCHIEDENIS SO3 TV GESCHIEDENIS SO3 TV 2 2014-2015 Dit schoolexamen bestaat uit 42 vragen. Bij meerkeuze vragen antwoorden met hoofdletter schrijven. Geef niet meer antwoorden dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld

Nadere informatie

COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS

COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS ------ A.R. M 10-1-0766 B.R. 7516 Beslissing van 26 juli 2012 De eerste kamer van de Commissie,

Nadere informatie

25 MAART 2016 RESEARCHPLAN OPDRACHT 1. ALEXANDRA MEIJER INHOUD Research & Productie

25 MAART 2016 RESEARCHPLAN OPDRACHT 1. ALEXANDRA MEIJER INHOUD Research & Productie 25 MAART 2016 RESEARCHPLAN OPDRACHT 1 ALEXANDRA MEIJER INHOUD Research & Productie Wat is de maatschappelijke relevantie van je onderwerp? De levenslange gevangenisstraf is al omstreden sinds de invoering

Nadere informatie

34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016

34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016 34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016 Nr. 75 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 975 Voorstel van wet van het lid Van der Staaij tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 25-09-2007 Datum publicatie 28-09-2007 Zaaknummer 06/580261-07 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

Woord vooraf. en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (afgekort WERV), BS 15 juni 2006.

Woord vooraf. en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (afgekort WERV), BS 15 juni 2006. Op 1 februari 2007 werd het startschot gegeven voor wat een geheel vernieuwde strafuitvoering zou moeten worden. De multidisciplinaire strafuitvoeringsrechtbanken (SURBs) traden die dag in werking. 1 Ze

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE LIJST VAN AFKORTINGEN 21 INLEIDING Algemene inleiding Aanleiding Probleemstelling en onderzoeksvragen 31

INHOUDSOPGAVE LIJST VAN AFKORTINGEN 21 INLEIDING Algemene inleiding Aanleiding Probleemstelling en onderzoeksvragen 31 De rol van de rechter bij de waarheidsvinding in de correctionele procedure. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar Belgisch, Frans en Nederlands recht. Daniel DE WOLF WAV TO KNOWLfDGE \UGrfV r die keure

Nadere informatie

Uitsluitend voor academisch gebruik. Gelieve steeds te verwijzen naar de gepubliceerde versie.

Uitsluitend voor academisch gebruik. Gelieve steeds te verwijzen naar de gepubliceerde versie. Uitsluitend voor academisch gebruik. Gelieve steeds te verwijzen naar de gepubliceerde versie. De Ridder, S. & Breuls, L. (2017). De vervroegde invrijheidstelling van buitenlandse gedetineerden zonder

Nadere informatie

Verkorte inhoudsopgave

Verkorte inhoudsopgave Verkorte inhoudsopgave Gebruikte afkortingen 17 I Inleiding, onderzoeksvragen en onderzoeksmethoden 19 1 Inleiding 19 2 Meervoudige aansprakelijkstelling nader beschouwd 20 2.1 Een omschrijving van meervoudige

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

Nadere informatie

Eindexamen maatschappijleer vwo 2008-I

Eindexamen maatschappijleer vwo 2008-I Opgave 1 Tbs ter discussie 1 maximumscore 2 beveiliging van de samenleving Voorbeeld van juiste toelichting bij beveiliging van de samenleving: In de tekst staat dat er steeds minder mensen uitstromen

Nadere informatie

Bibliotheek Strafrecht Larcier... Hoofdstuk 1. Omschrijving van het onderwerp... 3

Bibliotheek Strafrecht Larcier... Hoofdstuk 1. Omschrijving van het onderwerp... 3 iii INHOUDSTAFEL Bibliotheek Strafrecht Larcier....................................... i ALGEMENE ORIËNTATIE Hoofdstuk 1. Omschrijving van het onderwerp........................ 3 Hoofdstuk 2. Actuele Belgische

Nadere informatie

De terbeschikkingstelling van de regering/strafuitvoeringsrechtbank: een historisch overzicht en een vergelijking in de ruimte

De terbeschikkingstelling van de regering/strafuitvoeringsrechtbank: een historisch overzicht en een vergelijking in de ruimte Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2013-2014 De terbeschikkingstelling van de regering/strafuitvoeringsrechtbank: een historisch overzicht en een vergelijking in de ruimte Masterproef

Nadere informatie

Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit

Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit SAMENVATTING De Wet BOB: Titels IVa en V in de praktijk Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit Mirjam Krommendijk Jan Terpstra Piet Hein van

Nadere informatie

Betreft: advies conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling Uw kenmerk:

Betreft: advies conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling Uw kenmerk: Ere-voorzitter Prof. mr. Pietervan Vollenhoven Postbus 93166 2509 AD Den Haag T 070 363 59 36 Ministerie van Justitie en Veiligheid T.a.v. de Minister voor Rechtsbescherming Zijne Excellentie de heer drs.

Nadere informatie

De belangrijkste nieuwigheden die deze hervorming met zich meebrengt zijn de volgende :

De belangrijkste nieuwigheden die deze hervorming met zich meebrengt zijn de volgende : I.T. 111 JURIDISCHE STATUUT VAN DE PERSOON Inhoud I.T. 111 JURIDISCHE STATUUT VAN DE PERSOON... 1 Inleiding... 1 Doel van de informatie... 2 Samenstelling... 2 Structuren... 2 Controles... 3 Opmerking

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 26 OKTOBER 2010 P.10.1029.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.10.1029.N I. II. B. R., beklaagde, gedetineerd, eiser. met als raadsman mr. Peter Verpoorten, advocaat bij de balie te Turnhout. III.

Nadere informatie

Aangenomen en overgenomen amendementen

Aangenomen en overgenomen amendementen Overzicht van stemmingen in de Tweede Kamer afdeling Inhoudelijke Ondersteuning aan De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie Betreffende wetsvoorstel: 34126 Wijziging van het Wetboek

Nadere informatie

maatschappijwetenschappen vwo 2016-I

maatschappijwetenschappen vwo 2016-I Opgave 3 De vrijlating van Volkert van der G. Bij deze opgave horen de teksten 4 en 5. Inleiding Volkert van der G., die in 2002 tot 18 jaar werd veroordeeld voor de moord op Pim Fortuyn, werd op 2 mei

Nadere informatie

HERSTELBEMIDDELING (slachtoffer- dader bemiddeling)

HERSTELBEMIDDELING (slachtoffer- dader bemiddeling) HERSTELBEMIDDELING (slachtoffer- dader bemiddeling) DIENST Gent - Oudenaarde EEDVERBONDKAAI 285 9000 GENT DIENST Dendermonde OLV KERKPLEIN 30 9200 Dendermonde OOST-VLAANDEREN Voor wie? Slachtoffer/ daders

Nadere informatie

Ontoerekeningsvatbaarheid

Ontoerekeningsvatbaarheid Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2011-12 Ontoerekeningsvatbaarheid Masterproef van de opleiding Master in de rechten Ingediend door Nele De Poortere Studentennummer: 00603689

Nadere informatie

Eindexamen maatschappijleer vwo I

Eindexamen maatschappijleer vwo I Vraag Antwoord Opgave 2 Strafrecht en volkswil Scores 14 maximumscore 2 Voorbeelden van juiste antwoorden zijn: kenmerk 1 Het zich afzetten tegen het politieke establishment / het gevestigde politieke

Nadere informatie

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT VAN 15 SEPTEMBER 2015

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT VAN 15 SEPTEMBER 2015 Not.nr. : GE45.FJ.4277/14-Sw4 RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT VAN 15 SEPTEMBER 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen: Stéphane Michel Christian W., zonder beroep, geboren te Boussu op (

Nadere informatie

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl)

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) Examen VWO Vragenboekje Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Maandag 19 mei 9.00 12.00 uur 20 03 Voor dit examen zijn

Nadere informatie

Betoog Nederlands Alternatieve straffen

Betoog Nederlands Alternatieve straffen Betoog Nederlands Alternatieve straffen Betoog door een scholier 1818 woorden 8 oktober 2001 7,6 329 keer beoordeeld Vak Nederlands 1. Onderwerp. Alternatieve straffen. 2. Stelling. Alternatieve straffen

Nadere informatie

EEN NIEUWE SPELER IN HET STRAFUITVOERINGSVELD

EEN NIEUWE SPELER IN HET STRAFUITVOERINGSVELD EEN NIEUWE SPELER IN HET STRAFUITVOERINGSVELD Onderzoek naar het nut van en de problemen bij de implementatie van de strafuitvoeringsrechtbank in het kader van de externe rechtspositie van gedetineerden

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 319 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF BEKNOPTE BIBLIOGRAFIE XVII LIJST VAN DE VOORNAAMSTE WETGEVING XIX

INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF BEKNOPTE BIBLIOGRAFIE XVII LIJST VAN DE VOORNAAMSTE WETGEVING XIX INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF BEKNOPTE BIBLIOGRAFIE LIJST VAN DE VOORNAAMSTE WETGEVING V XVII XIX I. INLEIDING TOT DE STUDIE VAN HET STRAFRECHT 1 A. BEGRIPSBEPALING 2 I. Bepaling van het strafrecht 2 II.

Nadere informatie

Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Vrije Universiteit

Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Vrije Universiteit Kort, maar niet krachtig * Janine Janssen Penologen zijn in de loop van de ontwikkeling van hun vakgebied allesbehalve kort van stof geweest daar waar het de korte vrijheidsstraf betreft. Ook in de eerste

Nadere informatie

Vertaling van het Franse origineel

Vertaling van het Franse origineel Nota van de Verenigde advies- en onderzoekscommissie van de Hoge Raad van Justitie met het oog op de hoorzitting voor de Commissie Justitie van de Kamer op 20 maart 2019 over het wetsvoorstel 3527/001

Nadere informatie

Advies van 10 maart 2014 met betrekking tot de wijziging van het koninklijk besluit van 22 november 1990

Advies van 10 maart 2014 met betrekking tot de wijziging van het koninklijk besluit van 22 november 1990 Advies van 10 maart 2014 met betrekking tot de wijziging van het koninklijk besluit van 22 november 1990 betreffende de diploma's van de kandidaat-accountants en de kandidaat-belastingconsulenten Ontwerp

Nadere informatie

penitentiair beambte

penitentiair beambte De Federale Overheidsdienst Justitie is op zoek naar integere, sterke persoonlijkheden die als een voorbeeldfunctie kunnen uitoefenen. Om je als potentiële kandidaat alvast een goed beeld te geven van

Nadere informatie

U bent gedagvaard. >voor de politierechtbank >voor de correctionele rechtbank. Wegwijs in justitie. In de hoofdrol bij justitie.

U bent gedagvaard. >voor de politierechtbank >voor de correctionele rechtbank. Wegwijs in justitie. In de hoofdrol bij justitie. Wegwijs in justitie In de hoofdrol bij justitie De instellingen Meer informatie Justitie in de praktijk Federale Overheidsdienst Justitie U bent gedagvaard >voor de politierechtbank >voor de correctionele

Nadere informatie

Overzicht inschrijvingsvereisten Criminologie 2015-2016 voor studenten die voor 15-16 in BA1 zijn gestart.

Overzicht inschrijvingsvereisten Criminologie 2015-2016 voor studenten die voor 15-16 in BA1 zijn gestart. Overzicht inschrijvingsvereisten Criminologie 2015-2016 voor studenten die voor 15-16 in BA1 zijn gestart. Bachelor of Science in de Criminologische Wetenschappen (180 studiepunten) 1ste bachelorjaar -

Nadere informatie

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik Gelet op artikel 128, 1, van de Grondwet; Gelet op de bijzondere

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 4 NOVEMBER 2014 P.13.1253.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.13.1253.N A B, burgerlijke partij, eiseres, met als raadsman mr. Stijn De Meulenaer, advocaat bij de balie te Gent, met kantoor te

Nadere informatie

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE HASSELT VAN 15 DECEMBER 2015

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE HASSELT VAN 15 DECEMBER 2015 RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE HASSELT VAN 15 DECEMBER 2015 INZAKE HET OPENBAAR MINISTERIE BURGERLIJKE PARTIJEN Vlaamse Vervoersmaatschappij ( ) openbare instelling onder de vorm van een NV, met ondernemingsnummer

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 13 DECEMBER 2016 P.16.1066.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.16.1066.N I A A, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Louis De Groote, advocaat bij de balie te Gent. II J-C P D, beklaagde, eiser,

Nadere informatie

Meer van hetzelfde: is dat wel een goed idee?

Meer van hetzelfde: is dat wel een goed idee? Meer van hetzelfde: is dat wel een goed idee? Forumtekst Discussion Kristel Beyens a Hans Claus b Liesbeth Naessens c d Panopticon, 35 (3), 213-218 2014 Maklu ISSN 0771-1409 mei 2014 a b c d Hoogleraar,

Nadere informatie

COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS

COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS ------ A.R. M 13-1-1049 Beslissing van 28 januari 2016 De eerste kamer van de Commissie, samengesteld

Nadere informatie

Bibliotheek Strafrecht Larcier... Voorwoord...

Bibliotheek Strafrecht Larcier... Voorwoord... vii INHOUDSTAFEL Bibliotheek Strafrecht Larcier....................................... Voorwoord..................................................... i iii Hoofdstuk 1. Inleiding historisch overzicht.........................

Nadere informatie