LEVEN MET VOORWAARDEN: EEN ONDERZOEK NAAR DE BELEVING VAN DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "LEVEN MET VOORWAARDEN: EEN ONDERZOEK NAAR DE BELEVING VAN DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING"

Transcriptie

1 FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID LEVEN MET VOORWAARDEN: EEN ONDERZOEK NAAR DE BELEVING VAN DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door ( ) (Deriemaeker Jinmei) Academiejaar Promotor : Commissaris : Vander Beken Tom Michaël Meysman

2 Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen Ondergetekende, [Naam en Voornaam + stamnummer].... geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past) om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum:.. Handtekening:

3 Woord vooraf Deze masterproef kwam tot stand ter voltooiing van de masteropleiding Criminologische Wetenschappen aan de Universiteit van Gent. Voor ik met mijn scriptie aanvang, wil ik graag een dankwoord uiten aan een aantal personen die me geholpen hebben bij het realiseren van mijn empirisch onderzoek en het tot stand komen van mijn masterproef. Van harte bedankt aan de advocaat, aalmoezenier, de medewerkers van de residentiële instelling voor zedendelinquentie en directie van de desbetreffende gevangenis, voor jullie bereidwilligheid om tijd voor me vrij te maken en mij verder te willen helpen. De realisatie van deze masterproef is in eerste instantie aan jullie te danken, aangezien jullie de spilfiguren waren die ervoor hebben gezorgd dat ik met mijn respondenten in contact kon treden. Ten tweede wil ik absoluut ook mijn respondenten zelf bedanken, voor hun deelname aan mijn onderzoek en hun openheid, wat toch niet altijd even vanzelfsprekend is. Jullie ervaringen en percepties waren enorm verruimend. Mede wil ik mijn promotoren bedanken. Bedankt Karen Verpoest, om mij bij te staan bij het zoeken naar een geschikt onderwerp en het opzetten van mijn masterproef en eigen onderzoek gedurende het eerste semester. Bedankt ook Tom Vander Beken, voor de praktische hulp bij mijn onderzoek en het schrijven van mijn masterproef. Het was erg fijn dat u steeds bereikbaar was en mij altijd snel en gepast van antwoord voorzag. Als laatste ook een dikke merci aan mijn ouders, familie, mede-studenten en vrienden, voor hun hulp, steun en blijvende interesse in de (vorderingen met betrekking tot mijn) masterproef en eigen onderzoek en aan zij die bereid waren enkelen delen van mijn scriptie na te lezen: het werd enorm geapprecieerd! I

4 Inhoudstafel WOORD VOORAF... I INHOUDSTAFEL... II TREFWOORDEN... VI LIJST MET AFKORTINGEN... VII AFGEKORTE BENAMINGEN VAN WETTEKSTEN... VIII INLEIDING... 1 DEEL I: THEORETISCH KADER... 7 HOOFDSTUK 1 - DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING IN BELGIË Het ontstaan van de voorwaardelijke invrijheidstelling: Wet Lejeune Wijzigingen binnen het wetgevend kader Van Wet Lejeune naar de Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling Wet Externe Rechtspositie Wet Martin De voorwaardelijke invrijheidstelling vandaag Begripsbepaling Visie en doelstellingen Modaliteiten die mogelijk V.I. vooraf gaan Het verloop van de procedure tot voorwaardelijke invrijheidstelling Toekenningsprocedure van de voorwaardelijke invrijheidstelling Tijdsvoorwaarden Afwezigheid van tegenindicaties Voorleggen van een reclasseringsplan Woonstreclassering Dagbesteding Begeleiding Weigering van de voorwaardelijke invrijheidstelling Voorwaarden Algemene voorwaarden Bijzondere voorwaarden Proeftermijn Opvolging en begeleiding Justitieassistent OM en politionele diensten Gespecialiseerde diensten of personen belast met begeleiding of behandeling Strafuitvoeringsrechtbank De herroeping, schorsing of herziening van de voorwaardelijke invrijheidstelling Herroeping Schorsing Herziening II

5 Definitieve invrijheidstelling HOOFDSTUK 2 - DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING IN CIJFERS Aantal & algemene tendensen De toelaatbaarheidsdatum en het tijdstip van toekenning: een wereld van verschil? V.I.-populatie: profiel Geslacht Leeftijd Aard en duur van de straf die de veroordeelde ondergaat Detentieregime op het moment van invrijheidstelling Effectief ondergane detentietijd en overschrijdingsduur van de V.I.-toelaatbaarheidsdatum Proeftijd en openstaand strafrestant Risico op recidive Redenen tot beëindiging V.I HOOFDSTUK 3 - KIJK VAN VERSCHILLENDE ACTOREN OP DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING Media Algemene bevolking Politici Justitie Slachtoffers Dienstverleners HOOFDSTUK 4 - BEVINDINGEN UIT VOORGAANDE BELEVINGSONDERZOEKEN Belevingsonderzoek met betrekking tot V.I Beleving van de V.I.-procedure Beleving van V.I. na invrijheidstelling Onderzoek met betrekking tot detentiebeleving BIJ WIJZE VAN UITGELEIDE: VOOR- EN NADELEN VAN DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING VOORDELEN NADELEN DEEL II: DE BELEVING VAN DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING IN VLAANDEREN: EEN EMPIRISCH ONDERZOEK METHODOLOGIE Onderzoeksstrategie en -instrument Wijze van steekproeftrekking Vastgelopen pistes Geslaagde pistes Beschrijving van de steekproef Ethische aspecten Data-analyse Beperkingen en evoluties ONDERZOEKSRESULTATEN V.I.-procedure Verkregen informatie tijdens detentie III

6 Beleving De beleving van V.I. na invrijheidstelling Algemeen Enkele voorwaarden onder de loep Geen contact met ex-gedetineerden Alcoholverbod Verbod om drankgelegenheden te bezoeken Regioverbod Verbod om zich op te houden bij scholen, kinderdagverblijven, parken, (speel-) pleinen, zwembaden, bibliotheken of andere plaatsen waar minderjarigen regelmatig vertoeven Niet in het bijzijn van minderjarigen vertoeven Drugsverbod Andere Ervaringen met opvolging en begeleiding Justitieassistent Overige begeleidingen Residentiële begeleidingen Ambulante begeleidingen Impact op het dagelijks leven Werk/opleiding Huisvesting Vrije tijd Impact op het welbevinden Impact op het sociaal welbevinden Sociale relaties Stigma Gevoel in de maatschappij Impact op het emotioneel welbevinden De gevangenisstraf en de voorwaardelijke invrijheidstelling vergeleken Ik kies voor V.I., of toch niet? Mening over en visie op V.I DISCUSSIE De V.I.-procedure Beleving van V.I. na invrijheidstelling Koppeling van de onderzoeksresultaten aan de pains of probation Koppeling van de onderzoeksresultaten aan overig onderzoek Enkele visies vergeleken CONCLUSIE & AANBEVELINGEN VOOR VERDER ONDERZOEK BIBLIOGRAFIE IV

7 BIJLAGEN... I BIJLAGE I: INFORMATIEBRIEF... II BIJLAGE II : INFORMED CONSENT... III BIJLAGE 3: VRAGENLIJST... IV V

8 Trefwoorden 1. Voorwaardelijke invrijheidstelling 2. V.I. 3. Voorwaarden 4. Beleving 5. Ervaringen 6. Percepties VI

9 Lijst met afkortingen BD beperkte detentie DDB Dienst Detentiebeheer ET elektronisch toezicht FOD Justitie federale overheidsdienst Justitie OM openbaar ministerie PSD psychosociale dienst PV penitentiair verlof SURB strafuitvoeringsrechtbank TBS terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank UV uitgaansvergunning V.I. voorwaardelijke invrijheidstelling VLV voorlopige invrijheidstelling VII

10 Afgekorte benamingen van wetteksten Wet Lejeune: Wet van 31 mei 1888 waarbij voorwaardelijke invrijheidstelling en voorwaardelijke veroordeling in het strafrecht worden ingevoerd, BS 3 juni Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling: Wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen bij de wet van 1 juli 1964, BS 2 april Wet Externe Rechtspositie (WERV): De wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni Wet Martin: Wet van 13 maart 2013 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 19 maart VIII

11 Inleiding Gedetineerden in België komen na 1/3de van hun straf zomaar vrij!. Veroordeelden worden niet hard genoeg gestraft!. Als we de publieke opinie erop naslaan zijn we de voorwaardelijke invrijheidstelling precies liever kwijt dan rijk. Vaak wordt V.I. nog gezien als het louter vroeger vrijkomen van gedetineerden. Maar kloppen deze assumpties wel? Is voorwaardelijk vrijkomen wel echt zo gemakkelijk? En is iemand onder V.I. wel echt zo vrij als wij soms denken? Als dit zo is, waarom kiezen gedetineerden er dan steeds vaker voor om hun straf volledig uit te zitten? De voorwaardelijke invrijheidstelling is al meer dan honderd jaar oud en tot nog toe is er bitter weinig geweten over hoe het voor veroordeelden is om te leven met voorwaarden. In België, maar ook in Europa en wereldwijd, is amper onderzoek verricht naar de subjectieve beleving van diegenen die V.I. toegewezen kregen (Durnescu, Enengl et al., 2013). Het is reeds lang bekend dat de gevangenisstraf een behoorlijke impact heeft op het leven van gedetineerden en hen op velerlei manieren schade berokkent. De vraag of dit ook het geval is bij andere strafuitvoeringsmodaliteiten werd amper gesteld. Het feit dat er naast de zogenaamde pains of imprisonment in de literatuur ook gesproken wordt van pains of probation, doet echter vermoeden dat ook het toezicht buiten de gevangenismuren een duidelijke weerslag heeft op het leven van de justitiabele. Dit onderzoek wil een antwoord bieden op de aanbevelingen die in verschillende publicaties werden gemaakt om studies op te zetten omtrent de beleving van strafuitvoeringsmodaliteiten omwille van de beperkte aandacht hiervoor. V.I. is hierbij trouwens geen uitzondering, ook studies met betrekking tot de beleving van andere modaliteiten waarbij de justitiabele onder toezicht staat, zoals elektronisch toezicht, probatie of de werkstraf, zijn behoorlijk gelimiteerd. Het doel van dit onderzoek is om een beeld te schetsen van de subjectieve beleving van de voorwaardelijke invrijheidstelling en de impact van deze modaliteit op de justitiabele, in vergelijking met de gevangenisstraf. Met beleving wordt de ervaring met en de perceptie over V.I. bedoeld. Dit zal worden nagestreefd door voorwaardelijk invrijheidgestelden te bevragen over hun percepties over en ervaringen met de modaliteit die zij ondergaan, door middel van diepte-interviews. 1

12 Het onderzoek wil eerst en vooral een aanzet geven om de leemte in de literatuur hieromtrent op te vullen en een bijdrage bieden aan de theoretische kennisvorming op dit domein. Bovendien tracht het onderzoek ook een bijdrage te leveren aan enkele externe doelen in de praktijk. Ten eerste is het naar mijn mening onmogelijk een correct beleid met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling te ontwikkelen zonder de impact na te gaan op diegenen waarop de modaliteit van toepassing is. Een goed beleid zou ook deels daarop moeten afgestemd worden. Zo kunnen de resultaten van dit onderzoek beleidsmakers, hulp- en dienstverleners duidelijkheid verschaffen over de positieve, maar ook over de negatieve aspecten van deze modaliteit. Door het weergeven van de eventuele moeilijkheden waarmee voorwaardelijk invrijheidgestelden doorheen de proeftijd geconfronteerd worden, kunnen zij een zicht krijgen op die aspecten van de voorwaardelijke invrijheidstelling die voor verbetering vatbaar zijn. Indien er duidelijke problemen zijn kan dit stof tot nadenken geven. Echter ook net de positieve facetten die de justitiabelen ondervinden kan voor medewerkers in de praktijk een bevestiging zijn van het reeds geïnvesteerde werk in de modaliteit. Bijgevolg kunnen zowel positieve als negatieve ervaringen aangrijpingspunten zijn voor het optimaliseren van het V.I.-systeem en hulpverleningsaspect en om het V.I.-beleid meer af te stemmen op de noden en behoeften van de voorwaardelijk invrijheidgestelden zelf. Dit zou de effectiviteit van de modaliteit ten goede kunnen komen. Het is in mijn ogen uitermate belangrijk om de effecten van V.I. op de verschillende levensdomeinen van de justitiabelen in acht te nemen. Het zijn namelijk zij die jarenlang onder voorwaarden leven. Daarom zou het vanzelfsprekend moeten zijn dat er met hun ervaringen en percepties rekening wordt gehouden. Een eerste stap hierin is henzelf aan het woord laten. Ten tweede stellen we vast dat er steeds meer langgestraften kiezen voor strafeinde en minder beroep doen op de mogelijkheid om via V.I. de gevangenis vroeger te verlaten (infra). Door zicht te krijgen op de negatieve aspecten van de modaliteit, aangehaald door voorwaardelijk invrijheidgestelden zelf, kunnen we misschien beter begrijpen waarom gedetineerden er bewust niet voor kiezen om voorwaardelijk in vrijheid gesteld te worden en liever hun volledige straf wensen uit te zitten. Belangrijk hierbij is dat het onderzoek niet de effectieve beweegredenen in kaart zal brengen van die gedetineerden die voor strafeinde kiezen, daar het niet zij zijn die het onderwerp van dit onderzoek uitmaken. 2

13 Als laatste kunnen de bevindingen in dit onderzoek ook aan het bredere publiek een duidelijker beeld geven van wat V.I. juist voor de justitiabele inhoudt. De keuze voor een nadere uitdieping van de ervaringen met specifiek, de voorwaardelijke invrijheidstelling, dient bekeken te worden in het licht van enkele tendensen die zich de laatste jaren voordoen. Hoewel er lange tijd een stijgende trend waargenomen kon worden in de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling, lijkt het aantal echter sinds enkele jaren terug te dalen (Snacken, 2014). Het aantal veroordeelden in de Belgische gevangenissen met een straf van meer dan drie en vijf jaar neemt echter aanhoudend toe vanaf het jaar 1994 (Snacken, 2014; Maes, 2010). Bovendien is er de laatste jaren een tendens waar te nemen in het aantal gedetineerden dat de gevangenis verlaat bij strafeinde. Een meerderheid hiervan bestaat uit langgestraften, m.a.w. veroordeelden tot een vrijheidsstraf van meer dan drie jaar (Snacken, 2014). Dit blijkt ook vaak om een eigen, bewuste keuze te gaan (Robert, 2009; Snacken, 2014). Deze laatste evolutie wordt algemeen als problematisch aanzien omdat er op deze manier geen enkele mogelijkheid meer is om de ex-gedetineerde op te volgen na vrijlating en hij of zij uit de ogen van justitie verdwijnt. De terugkeer naar de samenleving gebeurt bijgevolg abrupt. Kortom, de blijvende aandacht voor dit onderwerp, zowel maatschappelijk als beleidsmatig, de stijging van het aantal langgestraften (die het doelpubliek vormen van de voorwaardelijke invrijheidstelling) en de evolutie van het kiezen voor strafeinde, duidden op het belang om de impact van de voorwaardelijke invrijheidstelling van naderbij te bekijken. Het onderzoek bevat twee grote onderzoeksvragen. Als eerste wenst het onderzoek een antwoord te bieden op de vraag: Wat is de impact van de voorwaardelijke invrijheidstelling op het dagelijks leven en welbevinden van diegenen die deze modaliteit ondergaan? Deze onderzoeksvraag wordt onderverdeeld in twee deelvragen, namelijk: (1) Wat zijn de positieve aspecten van de voorwaardelijke invrijheidstelling volgens diegenen die deze modaliteit ondergaan? (2) Wat zijn de negatieve aspecten van de voorwaardelijke invrijheidstelling volgens diegenen die deze modaliteit ondergaan?. Een tweede belangrijke onderzoeksvraag richt zich op de vergelijking met de gevangenisstraf: Hoe wordt de strafzwaarte van V.I. ervaren in vergelijking met de gevangenisstraf? 3

14 De term dagelijks leven verwijst naar de verschillende levensdomeinen, zijnde vrije tijd, huisvesting, werk en opleiding. Het gaat om de mate waarin V.I. een impact heeft op datgene de justitiabele dagelijks onderneemt en ervaart. Met de term welbevinden wordt zowel gepeild naar het sociaal als emotioneel welbevinden. Met sociaal welbevinden ten eerste wordt de persoonlijke ervaring met het sociaal leven en de maatschappelijke integratie bedoeld. Het gaat om de mate van tevredenheid met de sociale contacten die men heeft en de mate waarin men zich aanvaard voelt binnen zijn sociale context (familie, maatschappij e.d.). Met het emotioneel welbevinden ten tweede wordt gepeild naar de mate waarin de voorwaardelijk invrijheidgestelde tevreden of gelukkig is met zichzelf en met zijn leven (Marcoen, 1987). Kortom, de impact van V.I. wordt nagegaan op de mate waarin men zich goed en tevreden voelt en hoe de eigen geestelijke gezondheid wordt ervaren (Den Bon et al., 2008; Marcoen, 1987). De onderzoeksstrategie bestaat uit een literatuurstudie, aangevuld met een empirisch onderzoek. Om de vraagstelling te beantwoorden wordt een kwalitatieve aanpak gehanteerd. Meer specifiek werd een fenomenologisch onderzoek opgezet, dat vertrekt vanuit een constructivistisch perspectief. Het onderzoek zal voornamelijk beschrijvend van aard zijn. De bedoeling is niet onmiddellijk om tot generaliseerbare kennis te komen, maar om de beleving van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de diepte en in al zijn facetten te bekijken. Als dataverzamelingsmethode werd gekozen voor het diepte-interview, gebruikmakend van een half-gestructureerde vragenlijst. De steekproef bestaat uit zeventien Vlaamse respondenten die momenteel of in het verleden voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld. De onderzoekseenheden werden geselecteerd aan de hand van een niet-gerichte selecte steekproef en de steekproef werd voornamelijk vindplaatsgericht opgebouwd. Er werd ook gebruik gemaakt van snowball sampling. Bijgevolg had niet elke voorwaardelijke invrijheidgestelde evenveel kans om opgenomen te worden in de steekproef. Er werd echter geen selectie gemaakt in het soort en aantal voorwaarden dat de voorwaardelijk invrijheidgestelde opgelegd had gekregen. Wat dat betreft, was wel elke respondent die ooit voorwaardelijk vrij was en die kon bereikt worden toelaatbaar voor het onderzoek. Tijdens het interview werden zowel de ervaringen met betrekking tot de V.I.-procedure tijdens detentie als de manier waarop men het ervoer om te leven met de voorwaarden die hen werden opgelegd na invrijheidstelling, bevraagd. De interviews werden opgenomen door middel van audiomateriaal en de geïnformeerde toestemming werd bekomen. 4

15 Onvermijdelijk wordt het onderzoek ook geconfronteerd met een aantal beperkingen. Ten eerste werd de onderzoekspopulatie afgebakend tot de justitiabelen zelf. Derden (familie, partner e.d.) werden hierbij niet bevraagd waardoor hun beleving en percepties niet in kaart werden gebracht. Hoewel dit in de meeste belevingsonderzoeken op dit terrein wel wordt gedaan, werd er om pragmatische redenen voor gekozen om enkel te kijken naar de impact van de voorwaardelijke invrijheidstelling op de veroordeelde zelf. Het onderzoek is bovendien niet representatief door het beperkt aantal respondenten en de wijze van steekproeftrekking. De steekproef bevat bovendien enkele bijzondere cases. Vier respondenten werden nog in vrijheid gesteld door de V.I.-commissie en niet door de SURB. Bovendien bestaat bijna de helft van de steekproef uit respondenten die vroeger voorwaardelijk zijn vrij geweest, maar momenteel opnieuw in detentie verblijven. Dit kan namelijk een verschil in beleving betekenen. Aangezien dit echter een beschrijvend onderzoek is, hoeft dit niet noodzakelijk een probleem te vormen. Het is echter wel belangrijk dat dit in het achterhoofd gehouden wordt bij het interpreteren van de resultaten. Als laatste was het niet altijd mogelijk om bij elke respondent op alle aspecten even diep in te gaan en evolueerden de interviews naarmate het onderzoek vorderde. In vergelijking met de beleving van V.I. na invrijheidstelling, werd de beleving van de V.I.-procedure minder diepgaand bevraagd. Deze scriptie bevat twee grote delen. Deel I bestaat uit een literatuurstudie, deel II focust op het uitgevoerde empirisch onderzoek. Het eerste deel vangt aan met een toelichting van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België, aangezien deze achtergrond noodzakelijk is bij het interpreteren van de resultaten. Hoe is de voorwaardelijke invrijheidstelling ontstaan? Welke doelen en visies lagen ten grondslag? Welke wijzigingen onderging de modaliteit doorheen de jaren en hoe ziet de voorwaardelijke invrijheidstelling er vandaag de dag uit? Hierbij wordt extra aandacht besteed aan procedure: aanvraag, toekenning, opvolging, herziening e.d. Hoofdstuk twee geeft enkele cijfergegevens en tendensen weer met betrekking tot V.I. en de V.I.-populatie. Hoewel de hoofdfocus van de scriptie ligt bij de ervaringen en percepties van de veroordeelden zelf, is het niet onbelangrijk om ook een blik te werpen op de visie van verschillende andere actoren met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling. In hoofdstuk drie wordt de kijk van media, algemene bevolking, politici, justitie, slachtoffers en dienstverleners in kaart gebracht, teneinde deze percepties van zowel veroordeelden als andere actoren naast elkaar te kunnen leggen. In het laatste hoofdstuk wordt eerst en vooral stilgestaan bij enkele bevindingen uit voorgaande belevingsonderzoeken met 5

16 betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling en andere modaliteiten waarbij toezicht centraal staat in het algemeen. Als tweede wordt aandacht besteed aan de detentiebeleving, aangezien de vergelijking van V.I. met de gevangenisstraf in dit onderzoek centraal staat. Deel I eindigt met de aangehaalde voor- en nadelen van V.I., zowel door de justitiabele als door verschillende actoren en experten. Deel II licht vervolgens de methodologie van het empirisch onderzoek en de onderzoeksresultaten toe. In het discussie-gedeelte tenslotte worden de onderzoeksresultaten vergeleken met de bevindingen uit de literatuur. Er wordt geëindigd met enkele algemene conclusies en enkele duidelijke aanbevelingen voor verder onderzoek. 6

17 DEEL I: THEORETISCH KADER HOOFDSTUK 1 - De voorwaardelijke invrijheidstelling in België Dit hoofdstuk heeft tot doel om een overzicht te geven van zowel de ontstaanswijze van V.I. en de verschillende evoluties die dit systeem doorheen meer dan honderd jaar heeft doorstaan als de wijze waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling vandaag de dag in België is ingebed. Om de beleving van V.I. ten volle te begrijpen is het namelijk van belang om te weten hoe een systeem van voorwaardelijke invrijheidstelling is ontstaan en welke ideeën ten grondslag lagen, wat V.I. juist inhoudt en hoe dergelijk systeem wordt toegepast. Centraal hierbij staan de visies en doelstellingen, de belangrijkste wetswijzingen en de V.I.-procedure van aanvraag en toekenning tot opvolging en beëindiging. De laatste jaren kreeg het slachtoffer meer rechten met betrekking tot de strafuitvoering. De aspecten van de procedure die focussen op het slachtoffer zullen echter niet worden besproken. De focus zal liggen op die facetten van de procedure die voor de veroordeelde van belang zijn. Met betrekking tot de wetswijzigingen wil ik de meeste aandacht vestigen op de veranderingen sinds Aangezien enkele respondenten in het empirisch onderzoek nog voorwaardelijk in vrijheid werden gesteld vóór de oprichting van de SURB, is het van belang om kennis te hebben van de verschillen tussen beide procedures, zodat de resultaten, verder in deze scriptie, zo goed als mogelijk kunnen worden geïnterpreteerd Het ontstaan van de voorwaardelijke invrijheidstelling: Wet Lejeune Het verhaal van de voorwaardelijke invrijheidstelling in België vangt aan met de wet van 31 mei (verder: Wet Lejeune), onder bewind van minister van Justitie Jules Lejeune. Er werd hiermee voor het eerst een systeem ontwikkeld dat instond voor een overgang tussen volledige vrijheidsberoving en onvoorwaardelijke vrijheid, waaraan toezicht in de samenleving gekoppeld was (Maes, 2000). De nieuwe wet stond de minister van Justitie toe om gedetineerden die zich tijdens hun detentieperiode goed hadden gedragen en bovendien 1 31 MEI 1888 Wet tot invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het strafstelsel, BS 2 april

18 vooruitzicht hadden op re-integratie, vervroegd uit de gevangenis vrij te laten. Dit laatste diende echter te worden aangetoond door de gedetineerde zelf. De voorwaardelijke invrijheidstelling was dus nog geen recht voor iedereen, maar slechts een gunst die aan sommigen werd gegeven. Veroordeelden konden vrijkomen na het ondergaan van één derde van hun gevangenisstraf (met een minimum van drie maanden), en bij wettelijke herhaling, na twee derden (met een minimum van zes maanden). Zij werden bovendien na vrijlating onderworpen aan algemene en specifieke voorwaarden (Van Den Berge, 2007). Hoewel men toen al geconfronteerd werd met een capaciteitsgebrek in de Belgische gevangenissen, als gevolg van een enorme toename van het aantal veroordelingen en de toenemende toepassing van de gevangenisstraf als middel van bestraffing, werd de V.I. niet in eerste instantie ingevoerd om de omvang van de gevangenisbevolking terug te dringen (Daems & Van Cauwenberghe, 2008; Maes & Tange, 2012b). De bedoeling van Lejeune met deze wet was voornamelijk goed detentiegedrag stimuleren en een effectieve controle na invrijheidstelling bewerkstelligen. Die (dwingende) controle na invrijheidstelling werd nodig geacht om de re-integratie in de samenleving te bevorderen en om de recidive in te perken (er werden namelijk hoge recidivecijfers vastgesteld de eerste jaren na invrijheidstelling) (Maes, 2000; Maes & Tange, 2012b). Met een stelsel van voorwaardelijke invrijheidstelling wou men hieraan tegemoet komen (Maes, 2000). Het idee voor een dergelijk systeem kwam echter niet zomaar uit de lucht vallen. Reeds in 1831 bestond er een vorm van conditionele invrijheidstelling, de zogenaamde voorwaardelijke genade. Het groot verschil met het systeem die Lejeune invoerde, was dat de veroordeelde niet onder toezicht stond na vrijlating. Het werd eerder gezien als een vorm van beloning voor voorbeeldig gedrag in de gevangenis. De debatten omtrent V.I. zijn bovendien terug te voeren tot 1857, waarbij Édouard Ducpétiaux het belang van een vorm van voorwaardelijke invrijheidstelling verdedigde, als complement van het regime van de cellulaire afzondering dat toen in die tijd heerste. De belangrijkste invloed kwam echter van Adolphe Prins (Maes, 2000). Lejeune werd namelijk geïnspireerd door de opvattingen van Prins over langdurige straffen, meer bepaald dat bij de bestraffing rekening dient gehouden te worden met de persoonlijke en sociale reclasseringsmogelijkheden van de gedetineerde. Enkel dan kan een straf nuttig zijn (Christiaensen, 1997; Janssens & Verpoest, ). Lejeune deelde het idee dat de samenleving niet gebaat is met een nutteloze vrijheidsberoving en dat de gevangenis mensen niet beter, maar slechter maakt (Van Den Berge, 2007; Janssens & 8

19 Verpoest, ). V.I. werd dan ook in het leven geroepen met het oog op de individualisering van de strafuitvoering om aldus de strafuitvoering meer aan te passen aan de persoon van de veroordeelde (Maes, 2000; Van Den Berge, 2007). Lejeune is erin geslaagd om de wet in sneltempo na zijn aantreden als minister te realiseren (Daems, 2014). Dit was het gevolg van enkele gebeurtenissen die hiervoor als katalysator fungeerden. Bij sociale acties in maart 1886 werden namelijk strenge straffen uitgesproken ten aanzien van arbeiders die hierbij betrokken waren. Twee populaire figuren die tot twintig jaar dwangarbeid waren veroordeeld veroorzaakten heel wat commotie in de arbeiderswereld en Lejeune voelde een grote druk om strafvermindering toe te kennen. Hij maakte zich bovendien zorgen om de gezondheidstoestand van één van deze veroordeelden. Koning Leopold II weigerde daarbovenop een verdere gratieverlening toe te kennen. Voorgaande gebeurtenissen waren bijgevolg de onmiddellijke aanleiding om het wetgevingsproces in gang te zetten (Christiaensen, 1997; Daems, 2014). De wet was bijzonder progressief omdat ze doordrongen was van nieuwe penale en penitentiaire inzichten en opties om de straffen te individualiseren (Janssens & Verpoest, ). Ons land was met de invoering van een V.I.-systeem echter een laatbloeier. Heel wat andere Westerse landen hadden toen reeds een dergelijk wettelijk systeem ingevoerd (Daems, 2014) Wijzigingen binnen het wetgevend kader Van Wet Lejeune naar de Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling De wet van 31 mei 1888 heeft lang standgehouden, zolang zelfs dat mensen vandaag de dag nog steeds spreken over de Wet Lejeune wanneer ze het over de voorwaardelijke invrijheidstelling hebben. De zogenaamde Wet Lejeune is ondertussen echter al meer dan 17 jaar afgeschaft. De wet werd de eerste keer vervangen door de wetten van 5 2 en 18 maart , mede ingegeven door de schokgolf die is ontstaan naar aanleiding van de zaak Dutroux. De wet van 2 5 MAART Wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, BS 2 april MAART Wet tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 2 april

20 18 maart 1998 voerde de multidisciplinaire commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling in, die vanaf dan de beslissingen aangaande de V.I. zouden nemen. Hiervoor was deze taak toegeschreven aan de minister van Justitie. De commissies werden voorgezeten door een magistraat, waardoor er opnieuw een rol weggelegd was voor de rechterlijke macht bij de invrijheidstelling (Kloeck & Pieters, 1998; Janssens & Verpoest, ). De wet van 5 maart 1998 (Verder: Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling) hield een aantal wijzigingen met betrekking tot het V.I.-stelsel in (Van Den Berge, 2006; Maes, 2000). Ten eerste was het toekennen van een V.I. niet langer gebaseerd op een selectie o.b.v. positieve criteria (m.n. goed detentiegedrag en de aanwezigheid van voldoende reclasseringsmogelijkheden) maar o.b.v. een systeem van negatieve selectie. In tegenstelling tot de Wet Lejeune die enkel tijdsvoorwaarden voorzag, had vanaf de gevangenisdirecteur (vanaf 1998 het personeelscollege van de gevangenis) de taak om een aanvraag tot V.I. in te dienen bij de commissie zodra er geen tegenaanwijzingen aanwezig waren. Hierdoor moest de veroordeelde niet meer zelf zijn morele verbetering bewijzen, maar was het de gevangenisdirecteur die de kansen op re-integratie diende in te schatten en te bekijken of de veroordeelde in aanmerking kwam voor een voorwaardelijke invrijheidstelling (Maes, 2000). De subjectieve toelaatbaarheidsvoorwaarden werden eerder al (vaag) vastgelegd in enkele Koninklijke besluiten, maar werden pas met de wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling geconcretiseerd en ruim verwoord. Het gedrag van de veroordeelde tijdens detentie werd nog steeds in acht genomen bij de toekenning (Janssens & Verpoest, ). Ten tweede werden voor het eerst de slachtoffers bij de procedure tot V.I. betrokken, doordat zij tijdens de zitting van de commissie konden gehoord worden met betrekking tot de op te leggen voorwaarden die in hun belang zijn (Van Den Berge, 2006). Ten derde werd ook de controle na invrijheidstelling verscherpt, voornamelijk voor zedendelinquenten (Van Den Berge, 2006). Bovendien diende een behandeling of begeleiding als verplichte voorwaarde te worden opgelegd bij delinquenten met dergelijke problematiek (Snacken, 2002). 4 Ministeriële Omzendbrief van 20 mei 1981 betreffende de voorlopige invrijheidstelling en voorwaardelijke invrijheidstelling, Bull. Strafinr. 1981,

21 Ten laatste werden ook volgende aspecten neergeschreven in de wet: een aanpassing van de termijnen, initiatiefmogelijkheid voor de gedetineerde, inzage van het dossier, de vereiste van éénparigheid in bepaalde gevallen, de mogelijkheid tot cassatieberoep, de maximumduur van de proeftijd, de frequentie van rapportage over het verloop van de opgelegde begeleiding, de mogelijkheid tot wijziging van de opgelegde voorwaarden en de mogelijkheid tot schorsing en herziening van de V.I. (Maes, 2000). V.I. bleef echter een gunst. De Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling stelde dat Veroordeelden tot één of meer vrijheidsbenemende straffen kunnen voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, op de wijze en onder de voorwaarden bepaald in deze wet (art. 2, lid 1 Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling). De commissies waren in principe niet verplicht om een V.I. toe te kennen, ook al waren alle wettelijke contra-indicaties afwezig 5. Indien zij andere contra-indicaties vaststelden die niet expliciet in de wet waren opgenomen (zoals bijvoorbeeld de ernst van de feiten of de schok die een vervroegde invrijheidstelling zou teweegbrengen in de samenleving) mochten zij een V.I. weigeren (Van Den Berge & Verbruggen, 2014) Wet Externe Rechtspositie Een volgende wetswijziging vond plaats in 2006, met de Wet Externe Rechtspositie 6. Hiermee werden de strafuitvoeringsrechtbanken in het leven geroepen. In de SURB zetelt een rechter, die de functie van voorzitter bekleed, en twee assessoren (zogenaamde lekenrechters) in strafuitvoeringszaken. Hiervan is één gespecialiseerd in penitentiaire zaken en de andere in sociale re-integratie (art. 78 Ger. W.). Bijgevolg werden de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling afgeschaft en waren de strafuitvoeringsrechtbanken vanaf dan bevoegd beslissingen te nemen (toekenning, opvolging, schorsing en herroeping) inzake V.I. 7 en andere beslissingen die de aard of de duur van de vrijheidsstraf wijzigen (VLV 8, ET, BD, TBS 9 ). Althans wat betreft de vrijheidsstraffen van meer dan drie jaar. Vrijheidsstraffen waarbij het uitvoerbaar gedeelte de drie jaar niet overschrijdt (voorlopige invrijheidstelling), 5 Cass. 5 april 2000, Arr. Cass. 2000, nr MEI 2006 Wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006 & 17 MEI 2006 Wet houdende de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, BS 15 juni Toekenning, opvolging, schorsing en herroeping. 8 Met uitzondering van de voorlopige invrijheidstelling om medische redenen, die nog steeds door de uitvoerende macht wordt toegekend. 9 Artikel 8 van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (II), BS 7 augustus Deze regeling m.b.t. TBS trad pas in werking op 1 januari

22 vallen echter nog steeds onder de bevoegdheid van de minister van Justitie, daar de WERV voor deze veroordeelden nog steeds niet in werking is getreden (Van Den Berge, 2007; Maes, 2008; Van Den Berge & Verbruggen, 2014). Ook blijft de minister van Justitie bevoegd voor beslissingen inzake UV, PV en de onderbreking van de strafuitvoering, aangezien deze de aard en de duur van de opgelegde straffen niet wijzigen. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan de SURB deze modaliteiten toekennen (Van Den Berge & Verbruggen, 2014). Met de invoering van de SURB diende de V.I.-procedure verplicht te worden opgestart door de gevangenisdirecteur. De SURB kreeg zo kennis van elk dossier dat zich in de wettelijke tijdsvoorwaarden bevond, ongeacht het advies van de gevangenisdirectie. Hiermee kwam een einde aan de zogenaamde filterfunctie van de personeelscolleges van de gevangenissen. Met de Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling oordeelde het personeelscollege namelijk of de veroordeelde aan de voorwaarden voor een V.I. voldeed. Hierdoor bogen de Commissies Voorwaardelijke Invrijheidstelling zich slechts over een selectie van de dossiers (Maes, 2010). Bovendien evolueerde V.I. van een gunst naar een recht. Hoewel de aanwezigheid van de kansen op re-integratie en de afwezigheid van contra-indicaties natuurlijk afhankelijk blijft van een inschatting van de SURB, móet de modaliteit worden toegekend wanneer wordt vastgesteld dat de veroordeelde aan alle wettelijke voorwaarden voldoet. Bij een weigering van de modaliteit moet het vonnis voldoende worden gemotiveerd (Van Den Berge & Verbruggen, 2014). De WERV hield nog enkele andere wijzigingen in: zo werden de tijdsvoorwaarden voor het eerst sinds de Wet Lejeune verstrengd voor langgestraften (art. 25, 2 WERV) en werd de positie van het slachtoffer versterkt, doordat zij vanaf nu werden betrokken in het gehele verloop van de strafuitvoering. Zij kunnen bij de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit namelijk vragen om hierover vooraf te worden geïnformeerd en/of gehoord (art. 2, 6 WERV). 12

23 Wet Martin De meest recente wetswijziging geschiedde in 2013 met de wet van 17 maart (Verder: Wet Martin), die tot stand kwam naar aanleiding van de verontwaardigde reacties over de vrijlating van Michelle Martin aan één derde van haar straf hoewel zij reeds een eerdere veroordeling had opgelopen. De zogenaamde Wet Martin hield voornamelijk een verstrenging van de tijdsvoorwaarden in voor langgestraften. De toelaatbaarheidsdrempels werden opgetrokken van tien tot vijftien jaar voor veroordeelden tot een vrijheidsstraf van dertig jaar of levenslang. Bovendien werd voor deze categorie de recidiveregeling herzien: men dient ten minste 19 jaar van de straf uit te zitten indien men eerder werd veroordeeld tot een correctionele gevangenisstraf van drie jaar of meer en 23 jaar indien men eerder werd veroordeeld tot een criminele straf. Zij die tot dertig jaar of langer werden veroordeeld zullen vanaf nu de maximumproeftijd van tien jaar dienen te ondergaan. Bovendien wordt de procedure tot een V.I. niet meer automatisch opgestart door de gevangenisdirecteur wanneer men zich in de tijdsvoorwaarde bevindt, maar dient de veroordeelde vanaf nu zelf een verzoek hiertoe in te dienen. Ten derde worden ook twee correctionele rechters toegevoegd bij de driekoppige SURB, die met eenparigheid van stemmen dienen te oordelen over de toekenning van V.I. voor veroordeelden die naast een gevangenisstraf van dertig jaar of levenslang nog een TBS toegekend kregen (dit gaat om slechts 13 veroordeelden). Als laatste beschikt de minister van Justitie vanaf nu over het injunctierecht om het OM cassatieberoep te laten aantekenen tegen de beslissingen van de SURB (Daems, 2014; De Wit, 2013) De voorwaardelijke invrijheidstelling vandaag Begripsbepaling Artikel 24 WERV 11 omschrijft de voorwaardelijke invrijheidstelling als een wijze van uitvoering van de vrijheidsstraf waarbij de veroordeelde zijn straf ondergaat buiten de gevangenis, mits naleving van de voorwaarden die hem gedurende een bepaalde proeftijd worden opgelegd MAART Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 19 maart Artikel 24 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni

24 Een voorwaardelijke invrijheidstelling is dus gebonden aan voorwaarden die de veroordeelde dient te aanvaarden en na te leven tijdens zijn volledige proeftijd (Van Den Berge & Verbruggen, 2014). Met veroordeelden worden zij bedoeld die veroordeeld zijn tot een vrijheidsstraf, zowel opsluiting, hechtenis, (militaire) gevangenisstraf als vervangende gevangenisstraf (Van Den Berge, 2009). Interneringen en vrijheidsbenemende maatregelen ten aanzien van minderjarigen vallen niet binnen het toepassingsgebied van V.I., daar zij enkel van toepassing is op vrijheidsbenemende sancties die het karakter van een straf hebben (Janssens & Verpoest, ). Hoewel de wet niet vermeldt dat een veroordeelde verblijfsgerechtigd moet zijn, wordt in de praktijk V.I. enkel toegepast op personen met recht op verblijf in België (Van Den Berge & Verbruggen, 2014). De reden hiervoor is omdat het zonder verblijfsrecht onmogelijk is om een reclasseringsplan uit te bouwen, hetgeen voor V.I. wettelijk verplicht is 12. Belangrijk hierbij is dat enkel gedetineerden die veroordeeld zijn tot een vrijheidsstraf van meer dan drie jaar in aanmerking komen voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling (Van Den Berge, 2009). Voor vrijheidsstraffen van meer dan drie jaar is de strafuitvoeringsrechtbank bevoegd. Vrijheidsstraffen waarbij het uitvoerbaar gedeelte de 3 jaar niet overschrijdt, vallen nog steeds onder de bevoegdheid van de minister van Justitie Visie en doelstellingen De voorwaardelijke invrijheidstelling heeft twee centrale doelstellingen. Enerzijds streeft men hiermee de sociale re-integratie en rehabilitatie van de veroordeelde na, anderzijds de bescherming van de maatschappij (Durnescu et al., 2013; Scheirs, 2014). Met sociale re-integratie wordt de mogelijkheden van de gedetineerde om normaal te kunnen functioneren in de vrije samenleving bedoeld (Dupont, 1998; Van Zyl Smit & Snacken, 2009). Deze re-integratie in de maatschappij probeert men te versterken door de gedetineerde te stimuleren in het zoeken en vinden naar werk en door sociale relaties te creëren en te onderhouden. Door zich te focussen op de sociale reclassering van de veroordeelde, wordt, in vergelijking met een definitieve invrijheidstelling, een betere overgang van de gevangenis naar de maatschappij nagestreefd (Senaat, , 15). De sociale re-integratie van veroordeelden en hun vooruitzichten op sociale reclassering worden dan ook formeel als centrale doelstelling opgenomen in de WERV (Scheirs, 2014; Memorie van toelichting WERV). 12 strafuitvoeringsrechtbank Brussel 21 april 2011, RABG 2011, , noot Y. Van Den Berge 14

25 Ook beoogt de voorwaardelijke invrijheidstelling een betere bescherming van de maatschappij in vergelijking met een definitieve invrijheidstelling, aangezien er wordt gepoogd om het risico op recidive in te perken. Dit door enerzijds te werken aan de reclassering van de veroordeelde, en anderzijds door de begeleiding en het toezicht die op de voorwaardelijke invrijheidgestelde wordt uitgeoefend (Senaat, , 15; Scheirs, 2014). Volgens (inter)nationaal onderzoek is er namelijk een verminderd recidiverisico bij een voorwaardelijke invrijheidstelling (2.4. Risico op recidive) (Scheirs, 2014). Door het toekennen van een V.I. wil men de veroordeelde dus eerst en vooral de kans geven om geleidelijk en met de nodige ondersteuning terug te keren naar de samenleving, zodat hij/zij er sterker zal uitkomen, het op een andere manier zal aanpakken en opnieuw op het rechte pad terechtkomt. Bovendien biedt V.I. een stok achter de deur, waarbij er de nodige controle kan uitgeoefend worden indien het zou mislopen. Ten laatste biedt de voorwaardelijke invrijheidstelling ook voordelen en waarborgen naar de maatschappij en naar de slachtoffers toe (Scheirs, 2014) Modaliteiten die mogelijk V.I. vooraf gaan Uit de beschrijving van de steekproef van het uitgevoerde empirisch onderzoek zal blijken dat heel wat personen die voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld, hieraan voorafgaand één of meerdere andere modaliteiten toegewezen kregen. Om die reden wordt kort ingegaan op de modaliteiten die V.I. mogelijk vooraf gaan, om zo de beleving van de V.I.-procedure straks beter te kunnen begrijpen. De voorwaardelijke invrijheidstelling wordt vaak, zij het niet altijd, voorafgegaan door andere modaliteiten (UV, PV, BD, ET). Dit komt ten eerste omdat de toelaatbaarheidsdatum voor deze modaliteiten vroeger ligt dan voor V.I. Twee jaar voor de toelaatbaarheidsdatum van V.I. komt de veroordeelde in aanmerking voor een uitgaansvergunning (art. 4, 3 WERV) en één jaar hiervoor kan penitentiair verlof worden aangevraagd (art. 7, 3 WERV). De toelaatbaarheidsdatum voor elektronisch toezicht of beperkte detentie ligt zes maanden voor de toelaatbaarheidsdatum voor een V.I. (art. 23, 1, 1 WERV). Hier is duidelijk een traject zichtbaar dat gericht is op een voorwaardelijke invrijheidstelling (Robert, 2009). Enkele tendensen hieromtrent worden later besproken (hoofdstuk 2). Bovendien is verlof voor de gedetineerde ook noodzakelijk om zijn reclasseringsplan te realiseren, bijvoorbeeld om te kunnen solliciteren of op intakegesprek in een instelling te kunnen gaan (Boone, Beyens et al., 15

26 2013). UV of PV wijst er dus op dat de gedetineerde aan het werken is aan zijn sociale reclassering. Het feit dat er nog geen verlof (UV of PV) werd toegekend blijkt een negatieve voorspeller te zijn voor V.I. Met andere woorden zal de veroordeelde hoogstwaarschijnlijk geen V.I. toegekend krijgen als deze nog niet via één van deze modaliteiten de gevangenis heeft verlaten. Het is echter niet zo dat de SURB zal beslissen om een V.I. toe te kennen als de veroordeelde wel reeds van een UV of PV geniet. Het louter hebben van verlof is hiervoor niet voldoende (Robert, 2009). De beslissing over de toekenning van UV s en PV s ligt in de handen van de Dienst Detentiebeheer (DDB). De strafuitvoeringsrechtbanken zijn bevoegd inzake beslissingen met betrekking tot BD, ET en V.I. Al deze modaliteiten dienen schriftelijk door de veroordeelde zelf worden aangevraagd. Later zal worden verduidelijkt dat er een duidelijke discrepantie is tussen de toelaatbaarheidsdatum van V.I. en de uiteindelijke toekenning ervan (hoofdstuk 2). Ook bij andere modaliteiten zien we echter deze tendens (Robert, 2009). In een onderzoek in de gevangenis van Andenne kwam men tot de bevinding dat de toelaatbaarheidsdatum voor PV en ET gemiddeld met één jaar wordt overschreden, voor een UV was dit zelfs met twee jaar (Robert, 2009) Het verloop van de procedure tot voorwaardelijke invrijheidstelling De procedure voor een voorwaardelijke invrijheidstelling wordt opgestart in de gevangenis. Het initiatief ligt bij de veroordeelde zelf, die een schriftelijk verzoek dient in te dienen op de griffie van de gevangenis. De veroordeelde wordt zes maanden voordat hij/zij in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling door de gevangenisdirecteur schriftelijk ingelicht over de mogelijkheid hiertoe (art. 25 WERV). Vanaf dit moment kan de gedetineerde een schriftelijke aanvraag tot toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling indienen op de griffie van de gevangenis. Dit verzoek wordt binnen de vierentwintig uur overgedragen aan de griffie van de SURB en ook de directeur ontvangt een afschrift (art. 50, 1 WERV). Voor de wet van 17 maart 2013 lag het initiatief bij de gevangenisdirecteur, die de procedure ambtshalve in gang zette (Van Den Berge, 2009). De directeur dient ten laatste vier maanden na de ontvangst van het schriftelijk verzoek een advies op te stellen (art. 50, 2 WERV). Hierna krijgt ook het openbaar ministerie één maand 16

27 de tijd om een gemotiveerd advies te bezorgen aan de SURB. Het OM adviseert de toekenning of afwijzing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ingeval OM de toekenning adviseert, geeft zij bovendien aan welke bijzondere voorwaarden zij voor de veroordeelde nodig acht (art. 51 WERV). Wanneer de SURB in het bezit is van alle vereiste adviezen, wordt de zaak behandeld. De zitting vindt uiterlijk zes maanden na de indiening van het verzoek plaats (art. 52, 1 WERV). De veroordeelde kan zijn dossier inkijken op de griffie van de gevangenis ten minste vier dagen voor de zitting (art. 52, 2 WERV). Tijdens de zitting wordt de veroordeelde, zijn raadsman, het OM, de directeur en het slachtoffer (over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd) gehoord. De SURB kan bovendien de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie vragen om een beknopt voorlichtingsrapport of maatschappelijke enquête (art. 53 WERV). De SURB neemt een beslissing uiterlijk 14 dagen nadat de zaak in beraad is genomen (art. 54, 1) Toekenningsprocedure van de voorwaardelijke invrijheidstelling Sinds de wetwijziging van is de voorwaardelijke invrijheidstelling niet langer een gunst, maar een recht (Van Den Berge & Verbruggen, 2014). Dit betekent dat de SURB de voorwaardelijke invrijheidstelling móet toekennen wanneer aan alle wettelijk vastgelegde voorwaarden is voldaan (art. 54, 1 WERV). Deze voorwaarden zijn: - Een deel van zijn/haar straf(fen) hebben ondergaan; - De afwezigheid van wettelijk bepaalde tegenaanwijzingen; - De aanwezigheid van een sociaal reclasseringsplan, voorgelegd door de veroordeelde (Van Den Berge & Verbruggen, 2014). Bovendien dient de veroordeelde de opgelegde algemene en eventuele geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden ( Voorwaarden) te aanvaarden en er zich akkoord mee verklaren, alvorens de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgevoerd (art. 54, 1 WERV). 13 Art. 25, 2 wet van 17 maart 2013 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006) betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 19 maart

28 Tijdsvoorwaarden De eerste voorwaarde waaraan de veroordeelde moet voldoen om een V.I. toegekend te krijgen, is de tijdsvoorwaarde, namelijk het hebben uitgezeten van een deel van zijn straf(fen). De veroordeelde dient één derde van zijn straf(fen) te hebben ondergaan, alvorens hij recht heeft op een V.I. Indien hij zich echter in een staat van herhaling bevindt kan dat pas na twee derden van de straf (zonder dat de duur van de reeds ondergane straffen meer dan 14 jaar bedraagt) (art. 25 WERV). Veroordeelden tot een vrijheidsstraf van 30 jaar of levenslang kunnen sinds de wetwijziging van 2013 pas na 15 jaar voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld (1/2de van de straf). Veroordeelden tot 30 jaar of levenslang, die eerder al door een correctionele rechter effectief veroordeeld zijn tot minstens drie jaar 14, kunnen pas na 19 jaar vervroegd vrijkomen (indien er minder dan tien jaar zijn verlopen tussen het ogenblik waarop hij zijn straf heeft uitgezeten of het ogenblik waarop zijn straf is verjaard en de feiten die aanleiding hebben gegeven tot zijn nieuwe veroordeling) en veroordeelden tot 30 jaar of levenslang die eerder al zijn veroordeeld tot een criminele straf, pas na 23 jaar Afwezigheid van tegenindicaties Om in aanmerking te komen voor een V.I. mag er bovendien geen sprake zijn van wettelijk bepaalde tegenindicaties ten aanzien van de veroordeelde. Deze contra-indicaties zijn de volgende (art. 47, 1 WERV): (1) De afwezigheid van vooruitzichten op sociale reclassering van de veroordeelde 14 Men dient veroordeeld geweest te zijn voor één van volgende feiten: artikelen 102, 103, tweede lid, 106, 107, 108, 136bis tot 136septies, 137, 138, 140, 141, 146, 147, 278, tweede lid, 279, 279bis, 280, 3 tot 8, 323, 324, 324ter, 327, eerste lid, 330bis, 331bis, 337, 347bis, 2 tot 4, 348, 349, tweede lid, 352, 372, 373, 375, 376, 377, 377bis, 379, 380, 381, 383bis, 1 en 3, 385, tweede lid, 386, tweede lid, 393 tot 397, 399, tweede lid, 400 tot 405, 405bis, 3 tot 11, 405ter, 405quater, 406, eerste lid, 407 tot 410ter, 417ter, 417quater, 423, 425, 427 tot 430, 433, 433tertot 433duodecies, 435 tot 438bis, 442quater, 2 en 3, 454 tot 456, 470, 471, zevende zinsdeel van de opsomming, 472 tot 475, 477sexies, 2, 488bis, 2, 1, en 3, 518, 531, 532 en 532bis Sw, artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, artikel 4 van de wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee, artikel 30 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919, betreffende de regeling der luchtvaart, artikel 34 van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij, artikel 7, tweede lid, van de wet van 12 maart 1858 betreffende de misdaden en de wanbedrijven die afbreuk doen aan de internationale betrekkingen. 18

29 Hierbij staat een realistisch reclasseringsplan centraal. Een te gering vooruitzicht op een veilige sociale reclassering is voldoende om aan deze tegenindicatie te voldoen 15. De SURB kan zich in zijn motivering baseren op het verleden van de veroordeelde 16, op de mislukking van een eerder toegekende modaliteit of op eerdere schendingen van voorwaarden 17 (Van Den Berghe & Verbruggen, 2014). (2) Het risico van het plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten Er wordt nagegaan of de veroordeelde een objectieve kans heeft om te hervallen in ernstige strafbare feiten. Met ernstige feiten worden feiten bedoeld die een belangrijke maatschappelijke onrust veroorzaken of die van dezelfde aard zijn als de feiten waarvoor hij was veroordeeld. Om dit te beoordelen speelt in de praktijk de aard en de oorzaak van de vroeger gepleegde feiten, de persoonlijkheid van de veroordeelde en eerdere mislukkingen van opgelegde gerechtelijke maatregelen, een belangrijke rol. De SURB kan zich hiervoor ook beroepen op de psychosociale expertise 18 (Van Den Berge & Verbruggen, 2014). (3) Het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastig vallen (4) De houding van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers van de misdrijven die tot zijn veroordeling hebben geleid Tegenaanwijzingen (3) en (4) zijn gericht op het slachtoffer. Om in te schatten of deze contraindicaties afwezig zijn, kijkt de rechtbank bijvoorbeeld naar de wraakgevoelens die de veroordeelde nog zou koesteren ten aanzien van het slachtoffer. Ook aan de eventuele belaging van het slachtoffer door de veroordeelde tijdens detentie, zowel vanuit de gevangenis als tijdens een penitentiair verlof, wordt zwaar getild. De houding ten opzichte van het slachtoffer wordt nagegaan door bijvoorbeeld te kijken of hij zijn burgerlijke partijen geheel of gedeeltelijk heeft betaald en naar andere herstelgerichte initiatieven. De SURB onderzoekt hierbij ook de houding ten aanzien van de feiten. Ontkenning of minimalisering zouden een duidelijke tegenaanwijzing kunnen zijn (Van Den Berge & Verbruggen, 2014). 15 Cass. P N, 16 oktober 2007, 16 Cass. P N, 20 november 2007, 17 Cass. P N, 16 december 2008, 18 Cass. P F, 7 augustus 2007, Cass. P F, 7 augustus 2007, 19

30 Slechts één van voorgaande tegenaanwijzingen is voldoende om de toekenning van een V.I. te weigeren 19 (Van Den Berghe, 2009). De contra-indicatie moeilijk gedrag tijdens detentie en de persoonlijkheid van de veroordeelde werden niet meer opgenomen in de Wet Externe Rechtspositie (Janssens & Verpoest, ) Voorleggen van een reclasseringsplan Ten tweede moet de veroordeelde een sociaal reclasseringsplan kunnen voorleggen alvorens hij een V.I. kan toegewezen krijgen. Hieruit moeten de perspectieven op zijn reclassering duidelijk worden (art. 48 WERV). Door dit plan kunnen hinderpalen voor de re-integratie zichtbaar gemaakt worden en kunnen oplossingen naar voor worden geschoven (Dupont, 1998). Het doel ervan is de re-integratie in de maatschappij bevorderen en het risico op recidive beperken (Scheirs, 2014). In de praktijk blijkt dit sociaal reclasseringsplan een essentieel gegeven te zijn, waar de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling (of andere strafuitvoeringsmodaliteiten) grotendeels van afhangt (Scheirs, 2014; Van Den Berge, 2009). In praktijk worden veel strafuitvoeringsmodaliteiten afgewezen omdat de betrokkene niet aan de vereiste basiselementen van de reclassering kan voldoen (Scheirs, 2014). Het is echter vanzelfsprekend dat de realisatie van de reclassering niet enkel van de veroordeelde zelf afhangt (Scheirs, 2014; Snacken, 2014). De veroordeelde dient dit reclasseringsplan zelf op te stellen. Hij beslist over de inhoud en de vorm van dit plan en toont zelf de realiseerbaarheid ervan aan. Hij wordt hierbij echter wel bijgestaan door verschillende diensten (o.a. PSD, Dienst Justitiehuizen en diensten van de gemeenschappen belast met de hulpverlening aan gedetineerden m.o.o. hun sociale reintegratie) (Van Den Berge, 2009). Hoewel de wet de concrete inhoud van dit plan niet verduidelijkt, wordt er in de praktijk meestal het volgende in geconcretiseerd (Van Den Berge & Verbruggen, 2014; Van Den Berge, 2009): - de met het oog op de reclassering gevolgde activiteiten en tijdens de detentie ondernomen stappen (arbeid, gezin, behandeling, opnemen van verantwoordelijkheid, hulp verstrekt aan het gezin e.d.); 19 Cass. 22 juli 2008, P F, 20

31 - het adres en het milieu van opvang; - de bestaansmiddelen (inkomsten, vergoedingen e.d.); - de geplande activiteiten (tewerkstelling, vrije tijd e.d.) en begeleidingen (medisch en/of psychosociaal); - de houding en het engagement tegenover de slachtoffers; - de op te leggen voorwaarden waarvan de betrokkene meent dat ze de reintegratiekansen kunnen bevorderen en waaraan hij zich wil houden. Voor de SURB is het belangrijk dat drie basiselementen in dit plan concreet uitgewerkt, onmiddellijk uitvoerbaar en voldoende veilig zijn, namelijk woonst, werk (of een andere zinvolle dagbesteding) en welzijn (of begeleiding). Of dit het geval is wordt onder meer beoordeeld a.d.h.v. attesten die bevestigen dat de betrokkene bij een bepaalde dienst of werkgever terecht kan en waar er een concrete aanvangsdatum aanwezig is (Scheirs, 2014) Woonstreclassering De woonstreclassering heeft betrekking op de verblijfplaats van de veroordeelde bij zijn invrijheidstelling. Zo kan hij zelfstandig gaan wonen, intrekken bij het eigen gezin, ouder(s), familieleden of vrienden (al dan niet in afwachting van een eigen woonst) of kan de persoon opgenomen worden in een onthaaltehuis of een residentieel centrum. De woonstreclassering wordt idealiter beoordeeld op basis van een recente maatschappelijke enquête bij het opvangmilieu. Dit element wordt meestal negatief beoordeeld als er een gebrek aan toezicht en controle is in het opvangmilieu, als de relatie instabiel is, wanneer het opvangmilieu niet op de hoogte is van de veroordeling of wanneer de veroordeelde wenst te gaan wonen in de regio waarvoor slachtoffers een contact- en/of regioverbod hebben gevraagd aan de SURB. Niet zelden verkeert de veroordeelde in de onmogelijkheid om in een woonst te voorzien door de lange wachtlijsten voor een sociale woning, een plaatstekort in een opvangcentrum, het ontbreken van een opvangnet waardoor hij moeilijk bij vrienden of familie terechtkan of door het ontbreken van de nodige uitgaansvergunningen om de woonstreclassering te concretiseren (Scheirs, 2014) 21

32 Dagbesteding Met het hebben van een zinvolle dagbesteding wordt tewerkstelling, een (beroeps)opleiding of vrijwilligerswerk (indien men een invaliditeitsuitkering heeft of pensioengerechtigd is) bedoeld. Dit moet worden bewezen a.d.h.v. een arbeidscontract of een attest van de VDAB of een ander opleidingscentrum. Enkel veroordeelden die worden opgenomen in een residentieel behandelingscentrum moeten geen bijkomende dagbesteding voorleggen (Scheirs, 2014). Het vinden van werk kan een struikelblok zijn voor de veroordeelde door zijn strafregister. Zo worden sommige arbeidsplaatsen geweigerd (seksueel delinquenten mogen bijvoorbeeld niet werken met minderjarigen). Bovendien kan het vinden van werk moeilijk zijn door een gebrek aan uitgaansvergunningen waardoor het in vele gevallen onmogelijk wordt om te solliciteren of op intakegesprek te gaan voor een (beroeps)opleiding. Bovendien wordt het vinden van werk bemoeilijkt doordat de veroordeelde bijna onmogelijk een startdatum kan opgeven omdat hij nog niet concreet weet wanneer hij in vrijheid zal worden gesteld. Bij het vinden van een opleiding kan men bovendien stuiten op zeer lange wachtlijsten (Scheirs, 2014) Begeleiding De SURB verwacht vaak dat de veroordeelde als bijzondere voorwaarde ( Bijzondere voorwaarden) één of meerdere ambulante of residentiële behandelingen volgt, afhankelijk van de achterliggende problematiek (o.a. financiële problemen, agressieproblemen, problemen met impulscontrole, een drugs- en/of alcoholproblematiek, relationele problemen, problemen van seksuele aard). Deze begeleidingen kunnen eenvoudig toegankelijk en zeer laagdrempelig zijn, maar kunnen ook de vorm aannemen van meer intensievere therapieën. Ook het vinden van een geschikte begeleiding is voor de veroordeelde vaak niet gemakkelijk door een groot gebrek aan aanbod en toegang tot deze voorzieningen, de terughoudendheid van sommige voorzieningen om te werken met ex-gedetineerden of door het ontbreken van uitgaansvergunningen waardoor men niet op intakegesprek kan bij een externe dienst. Het kan ook voorkomen dat de veroordeelde nog niet op zoek kán gaan naar een gepaste begeleiding doordat er nog geen zicht is op de achterliggende problematiek door een onafgewerkt psychosociaal verslag van de PSD (Scheirs, 2014). 22

33 Weigering van de voorwaardelijke invrijheidstelling Als de SURB beslist om geen V.I. toe te kennen of indien de veroordeelde niet akkoord gaat met de opgelegde voorwaarden, wordt in het vonnis de datum bepaald waarop de veroordeelde een nieuw verzoek kan indienen (art. 57, eerste lid WERV). Deze termijn mag niet langer zijn dan zes maanden vanaf het vonnis, tenzij de veroordeelde een criminele straf ondergaat of als het totaal van de correctionele hoofdgevangenisstraffen meer dan vijf jaar bedraagt. In deze gevallen bedraagt de termijn ten hoogste één jaar (art. 57, tweede lid WERV) Voorwaarden De voorwaarden die in het vonnis tot toekenning van een voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen worden opgelegd zijn legio. Er zijn eerst en vooral enkele algemene voorwaarden, die voor elke voorwaardelijk invrijheidgestelde van toepassing zijn. Hiernaast kan de SURB echter nog verschillende bijzondere of geïndividualiseerde voorwaarden toekennen Algemene voorwaarden Er zijn drie algemene voorwaarden, waaraan elke voorwaardelijke invrijheidgestelde zich dient te onderwerpen tijdens de proeftijd ( Proeftijd): - Geen strafbare feiten plegen; - Het hebben van een vast adres en bij wijziging de nieuwe verblijfplaats melden aan het openbaar ministerie en aan de justitieassistent die voor de begeleiding van de veroordeelde instaat; - Men dient gevolg te geven aan de oproepingen van het OM en de begeleidende justitieassistent (art. 55 WERV), wat betekent dat de veroordeelde dus zal worden opgevolgd door een justitieassistent (FOD Justitie, 2013) Bijzondere voorwaarden De SURB kan de veroordeelde bovendien geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden opleggen. Deze voorwaarden zouden de veroordeelde in staat moeten stellen het sociaal reclasseringsplan uit te voeren, bieden de mogelijkheid tegemoet te komen aan de hiervoor besproken tegenaanwijzingen (art. 47, 1 WERV) of zijn noodzakelijk in het belang van de slachtoffers (art. 56 WERV). Kortom, deze voorwaarden hebben betrekking op de sociale re- 23

34 integratie, op de bescherming van de maatschappij en op de belangen van het slachtoffer. Belangrijk hierbij is dat de voorwaarden geïndividualiseerd zijn, dat wil zeggen dat ze specifiek aangepast zijn aan de persoon van de veroordeelde en zijn (toekomstige) sociale situatie. Ze houden bovendien rekening met de dagelijkse activiteiten van de veroordeelde (Van Den Berge, 2006; FOD Justitie, 2013). Er zijn talrijke voorbeelden van mogelijke geïndividualiseerde voorwaarden, zoals een verbod om drankgelegenheden te bezoeken, een alcoholverbod, niet in contact komen met exgedetineerden, een verbod om het slachtoffer op te zoeken e.d. (Goethals, 2005; Oeyen, 2012). Ook de burgerlijke partij betalen is een voorwaarde die zeer frequent wordt opgelegd (Fieuws, 2010). Bovendien legt de SURB in de meeste dossiers één of meerdere vormen van (ambulante) begeleiding op. Dit kan gaan van eenvoudige toegankelijke en zeer laagdrempelige vormen van begeleiding tot meer intensieve vormen (agressiebegeleiding, drugs-en/of alcoholbegeleiding, behandeling voor seksuele delinquentie e.d.) (Scheirs, 2014). Dit kan dus zowel gaan om gebods- (verplichtingen) als verbodsvoorwaarden (Van Den Berge, 2009). Voor een overzicht van de meest frequent opgelegde voorwaarden door de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, verwijs ik graag naar het onderzoek van Maes, Dupire & Toro (2000). De maatschappelijke begeleiding door een justitieassistent, de verplichting te werken of een opleiding te volgen, een vast adres hebben, zich onderwerpen aan een externe ambulante begeleiding, de burgerlijke partijen vergoeden, een verbod op alcoholmisbruik of drugsgebruik of het verbod plaatsen te bezoeken of contact te hebben met personen die een verdachte reputatie hebben inzake drugs of andere illegale praktijken, waren de voorwaarden die toen het meest werden opgelegd (Maes, Dupire et al., 2000). Seksuele delinquenten, d.w.z. veroordeelden tot één van de feiten bedoeld in artikelen 372 tot 378 SW of voor feiten bedoeld in artikelen 379 tot 387 SW, indien de feiten gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, kan men de voorwaarde opleggen om een begeleiding of behandeling te volgen bij een dienst die hierin gespecialiseerd is (art. 41 WERV). De laatste jaren zien we dat er in de vonnissen van de SURB meer voorwaarden worden opgelegd (Fieuws, 2010). Bij de bespreking van de resultaten van het empirisch onderzoek, komen meer voorbeelden van voorwaarden aan bod ( Enkele voorwaarden onder de loep). 24

35 Proeftermijn Na de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling start de proeftijd. Met andere woorden, zo lang dienen de voorwaarden te worden nageleefd. De proeftijd is gelijk aan de duur van de vrijheidsstraf die de veroordeelde nog moest ondergaan op de dag waarop de beslissing tot V.I. uitvoerbaar werd. De proeftijd kan echter wel niet korter dan twee jaar en niet langer dan tien jaar zijn (art. 71, tweede lid WERV). De proeftermijn is minimum vijf jaar en maximum tien jaar wanneer de betrokkene veroordeeld is tot een tijdelijke criminele straf of tot één of meer correctionele straffen die samen vijf jaar hoofdgevangenisstraf overschrijden (art. 71, derde lid WERV). Indien men veroordeeld is tot een vrijheidsstraf van dertig jaar of tot een levenslange vrijheidsstraf bedraagt de proeftijd standaard tien jaar (art. 71, vierde lid WERV) Opvolging en begeleiding Tijdens de proeftijd wordt de veroordeelde gecontroleerd door zowel politie als parket en wordt hij begeleid door een justitieassistent (art. 62 WERV). Indien de veroordeelde een begeleiding of behandeling dient te volgen is er ook een taak weggelegd voor de gespecialiseerde diensten of personen die hiermee belast zijn. De SURB als laatste beslist verder over de opvolging, schorsing en herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling Justitieassistent De justitieassistenten van het Directoraat-generaal Justitiehuizen van de FOD Justitie staan in voor de begeleiding van de veroordeelde en de verdere opvolging van en het toezicht op de bijzondere voorwaarden tijdens de proeftijd (Van Den Berge, 2009). Wanneer er bijzondere voorwaarden werden opgelegd wordt de veroordeelde onmiddellijk na de toekenning van de V.I. door de justitieassistent opgeroepen en gevraagd om alle nuttige informatie mee te delen om een goed verloop van de V.I. te verzekeren (art. 62, 2). Hierbij worden de regels met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling en de bijzondere voorwaarden nog eens toegelicht (Van Den Berge, 2009). De justitieassistent ziet er dus op toe dat de voorwaarden worden nageleefd en voorziet in advies en begeleiding om de veroordeelde daarbij te helpen (Bauwens, Robert et al., 2012). 25

36 De justitieassistent stelt schriftelijke verslagen op over de veroordeelde en maakt deze over aan de SURB. Dit doet zij binnen een maand na de toekenning van de V.I., telkens als zij dat nuttig acht, wanneer de SURB erom verzoekt en ten minste om de zes maanden (art. 62, 3 WERV). Het OM ontvangt hier afschriften van. Deze rapporten bevatten alle informatie over de veroordeelde die voor de SURB relevant is en waarvan de justitieassistent kennis heeft. Het is ten minste een opsomming van alle opgelegde voorwaarden en de mate waarin deze in acht worden genomen. Bovendien kan zij, in voorkomend geval, de maatregelen voorstellen die zij nuttig acht (art. 62, 3 WERV) (Van Den Berghe, 2009). Justitieassistenten rapporteren dat ze sinds de oprichting van de SURB in 2007 de druk voelen om meer te controleren en te rapporteren (Fieuws, 2010). Indien de justitieassistent kennis krijgt van een acute crisissituatie (gevaarsituatie voor de fysieke of psychische integriteit van de veroordeelde of derden), van een manifeste schending van de voorwaarden, stopzetting van de behandeling of begeleiding of van een onttrekking aan een maatregel, dient zij het OM en/of de procureur des Konings onmiddellijk in te lichten, zodat de gepaste dringende maatregelen (bv. een voorlopige aanhouding) kunnen genomen worden. Deze verslagen dienen ook overgemaakt te worden aan de SURB (Van Den Berghe, 2009). Justitieassistenten beschikken over nationale praktische richtlijnen betreffende alle procedurele aspecten met betrekking tot de begeleiding en controle (afspraken, opvolgen van afwezigheden, wat er moet gebeuren bij een overtreding e.d.). De richtlijnen voorzien echter geen gedetailleerde benaderingswijzen (Bauwens, Robert et al., 2012) OM en politionele diensten Tijdens de proeftijd is het OM belast met de controle op de voorwaardelijk in vrijheid gestelde veroordeelde (art. 62, 1 WERV). Om die controle te verwezenlijken wordt beroep gedaan op de politiediensten. De beslissingen tot toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling en de voorwaarden die politioneel te controleren zijn worden namelijk onmiddellijk opgenomen in de nationale gegevensbank van de federale politie. Hierdoor kunnen (alle) politiediensten met kennis van zaken controle uitoefenen en kunnen zij in crisissituaties de procureur des Konings verwittigen, eventueel met het oog op een voorlopige aanhouding. Bovendien wordt het vonnis meegedeeld aan de korpschef van de lokale politie 26

37 van de plaats waar de veroordeelde zich zal vestigen (art. 58, 2 WERV) (Van Den Berghe, 2009). Enkel het OM is bevoegd om, met het oog op de herroeping, schorsing of herziening van de voorwaardelijke invrijheidstelling, de zaak aanhangig te maken bij de SURB. Het OM kan voorafgaand een voorlopige aanhouding bevelen (art. 70 WERV) Gespecialiseerde diensten of personen belast met begeleiding of behandeling De SURB legt in een groot aantal dossiers een ambulante of residentiële behandeling aan de veroordeelde op als bijzondere voorwaarde. Dit kan bijvoorbeeld een drugsbegeleiding, een psychiatrische behandeling of een programma agressiebeheersing zijn (Scheirs, 2014; Van Den Berge, 2009). De persoon of dienst die deze opdracht heeft aangenomen, dient zowel aan de SURB als aan de justitieassistent verslag uit te brengen over de opvolging van de begeleiding of behandeling (art. 62, 4, tweede lid WERV). Dit doen zij binnen een maand na de toekenning van de V.I., telkens zij dat nuttig achten, op verzoek van de SURB en minstens om de zes maanden. Deze verslagen geven informatie over de aan- en ongewettigde afwezigheden van de voorwaardelijk invrijheidgestelde, de stopzetting van de begeleiding of behandeling, de moeilijkheden bij de uitvoering ervan en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden (art. 62, 4, derde lid WERV) Strafuitvoeringsrechtbank De strafuitvoeringsrechtbank is, naast de toekenning, bevoegd voor de opvolging, de schorsing en de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling aan gedetineerden veroordeeld tot een vrijheidsstraf van meer dan drie jaar. Zij heeft hierbij de verplichting om de redenen te vermelden waarop haar beslissing steunt (Van Den Berge & Verbruggen, 2014) De herroeping, schorsing of herziening van de voorwaardelijke invrijheidstelling Het OM kan een zaak bij de SURB aanhangig maken met het oog op herroeping, schorsing of herziening van de voorwaardelijke invrijheidstelling (art. 68, 1 WERV). 27

38 Herroeping Een herroeping betekent dat de veroordeelde onmiddellijk opnieuw wordt opgesloten en dat de V.I. ingetrokken wordt. De V.I. kan worden herroepen indien de veroordeelde tijdens de proeftermijn (art. 64 WERV): - een wanbedrijf, misdaad of een gelijkwaardig misdrijf dat in aanmerking wordt genomen - overeenkomstig artikel 99bis Sw heeft gepleegd; - de opgelegde bijzondere voorwaarden niet naleeft; - een ernstig gevaar vormt voor de fysieke of psychische integriteit van derden; - geen gevolg geeft aan de oproepingen van de SURB, het OM of de justitieassistent; - het OM en de justitieassistent niet in kennis stelt van zijn adreswijziging. Bij een vonnis tot herroeping zal de SURB het gedeelte van de vrijheidsstraf bepalen dat de veroordeelde nog dient te ondergaan. Er wordt hierbij rekening gehouden met de periode van de proeftijd die goed is verlopen en de geleverde inspanningen van de veroordeelde om de opgelegde voorwaarden te respecteren (art. 68, 5 WERV) Schorsing Ook bij een schorsing wordt de veroordeelde onmiddellijk terug opgesloten. Een schorsing is enkel mogelijk in bovengenoemde gevallen ( Herroeping) (art. 66, 2 WERV). Na het vonnis tot schorsing heeft de SURB één maand de tijd om de modaliteit te herroepen of de schorsing op te heffen. In het tweede geval kan de V.I. worden herzien ( Herziening). Als de SURB binnen deze termijn geen beslissing heeft genomen, wordt de veroordeelde opnieuw in vrijheid gesteld onder dezelfde voorwaarden als voordien (art. 66, 3 WERV) Herziening Indien een zaak tot herroeping of schorsing bij de SURB aanhangig is gemaakt en deze laatste is van mening dat de herroeping niet noodzakelijk is in het belang van de maatschappij, het slachtoffer of de sociale re-integratie van de veroordeelde, dan kan de V.I. worden herzien. Dit betekent dat de opgelegde voorwaarden kunnen worden verscherpt of dat er bijkomende voorwaarden kunnen worden opgelegd (art. 67, 1 WERV). De SURB bepaalt hierbij op welk ogenblik deze beslissing uitvoerbaar wordt (art. 67, 2 WERV). Als de veroordeelde echter niet akkoord gaat met deze wijziging(en), wordt de V.I. alsnog herroepen (art. 67, 1 WERV). 28

39 Definitieve invrijheidstelling Indien er tijdens de proeftijd geen enkele herroeping heeft plaatsgevonden en de proeftermijn verstreken is, wordt de veroordeelde definitief in vrijheid gesteld (art. 71, eerste lid). De vrijheidsstraffen zijn dan definitief uitgevoerd en kunnen bijgevolg niet meer in uitvoering worden gebracht (Van Den Berge, 2009). 29

40 HOOFDSTUK 2 - De voorwaardelijke invrijheidstelling in cijfers In wat volgt worden enkele evoluties en cijfergegevens met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling weergegeven. Er wordt getracht een duidelijk beeld te geven van de V.I.- populatie in België, het aantal voorwaardelijke invrijheidstellingen en verschillende bestaande vaststellingen en tendensen met betrekking tot dit domein. Bovendien wordt aandacht besteed aan het socio-biografisch profiel van de voorwaardelijk invrijheidgestelde Aantal & algemene tendensen Tussen 1980 en 2005 is het aantal definitief veroordeelden in de Belgische gevangenissen sterk gestegen. Ook vandaag groeit dit aantal nog aan. Dit is onder andere te wijten aan een toename van het aantal langgestraften die één of meer straffen ondergaan met een straftotaal van meer dan vijf jaar (verzesvoudigd in de periode ). Het aantal veroordeelden tot een vrijheidsstraf van 3 tot 5 jaar is ook sterk toegenomen binnen de gevangenispopulatie (bijna verviervoudigd in de periode ). Dit zou enerzijds verklaard kunnen worden op het niveau van de straftoemeting (een toename van het aantal veroordelingen tot lange vrijheidsstraffen) of anderzijds op het niveau van de strafuitvoering (minder voorwaardelijke invrijheidstellingen en/of een verlating van de toekenning ervan) (Maes, 2010). De voorwaardelijke invrijheidstelling maakt slechts een fractie uit van het totaal aantal invrijheidstellingen (Maes & Tange, 2012b). Op het einde van het jaar 2013 konden er in België 2137 lopende V.I.-dossiers bij de justitiehuizen geregistreerd worden. Zij kregen in datzelfde jaar 693 nieuwe dossiers binnen (Figuur 1). Figuur 1: Nieuwe, afgelopen en lopende dossiers V.I. bij de justitiehuizen in 2013 Lopende op 01/01/2013 Nieuw Afgesloten Lopende op 31/12/ (Bron: Activiteitenrapport Directoraat-Generaal Justitiehuizen 2013) In de lijn van een stijging van het aantal langgestraften in de Belgische gevangenissen, is er de laatste jaren een daling merkbaar in het aantal voorwaardelijke invrijheidstellingen dat 30

41 wordt toegekend (Maes & Tange, 2012b). Zo bedroeg de V.I.-toekenningsgraad van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling 68,3 procent in 1999 tegenover 59,7 procent in 2004 (Maes, 2010). Deze toekenningsgraad ligt met de strafuitvoeringsrechtbanken zelfs nog een pak lager dan vroeger, met slechts een positief advies in ongeveer een kwart van de gevallen (Maes & Tange, 2012b). Minder dan de helft van de veroordeelden die in de periode tussen 1 februari 2007 en 27 september 2012 minstens eenmaal voor de SURB zijn verschenen is, heeft een V.I. toegekend gekregen (48,5%). De praktijk wijst bovendien uit dat de kans op een invrijheidstelling kleiner is indien men is veroordeeld tot langere straffen (> 10 jaar, maar voornamelijk >15 jaar en levenslang gestraften). Indien deze categorie veroordeelden echter de gevangenis verlaat, is dit in 81,9 procent van de gevallen onder V.I. (Maes & Tange, 2014). Zeer langgestrafte veroordelen krijgen met andere woorden verhoudingsgewijs vaker een V.I. wanneer ze de gevangenis verlaten (Maes & Tange, 2014). De invrijheidstellingen bij strafeinde nemen daarentegen gradueel en aanhoudend toe (figuur 2). Hoewel vroeger strafeinde de uitzondering was, zit vandaag dertig procent van de V.I.- kandidaten hun straf, al dan niet bewust, volledig uit (Maes & Tange, 2014). In 1996 verlieten slechts 27 veroordeelden met een vrijheidsstraf van meer dan drie jaar de gevangenis bij strafeinde. Dat aantal steeg spectaculair tot 372 langgestraften in 2008 en 445 in 2009 (Robert, 2009). Een invrijheidstelling bij strafeinde is voornamelijk prominent bij veroordeelden met een straftotaal van meer dan drie tot vijf jaar en van meer dan vijf tot zeven jaar (Maes & Tange, 2014). Bovendien krijgen steeds meer veroordeelden sinds 1 februari 2007 een andere modaliteit toegewezen, zoals elektronisch toezicht of beperkte detentie, alvorens zij voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Vanaf 2009 ondergaat meer dan de helft een periode onder elektronisch toezicht voorafgaand aan hun V.I. Een voorwaardelijke invrijheidstelling zonder tussenstap wordt stillaan de uitzondering (Snacken, 2014; Fieuws, 2010). Voorgaande tendensen kunnen worden gestaafd aan de hand van figuur 2. 31

42 Figuur 2: Evolutie van de voorwaardelijke invrijheidstelling en invrijheidstelling bij strafeinde (na elektronisch toezicht) periode VI VI na ET VI TOT SE SE na SE TOT ET (N) (N) (N) (N) (N) (N) (Bron: Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen, Activiteitenverslagen 2007 tot 2013) 2.2. De toelaatbaarheidsdatum en het tijdstip van toekenning: een wereld van verschil? De eerste voorwaarde die moet worden voldaan alvorens de veroordeelde een V.I. kan toegekend krijgen, is het voldoen van een deel van de vrijheidsstraf, m.a.w. hij moet zich in de tijdsvoorwaarden bevinden. Dit tijdstip verschilt naargelang de veroordeelde al dan niet in een staat van herhaling verkeert ( Tijdsvoorwaarden). De vraag die hier wordt gesteld is in hoeverre het tijdstip van de effectieve toekenning van V.I. overeenstemt of afwijkt van de datum waarop de veroordeelde hiervoor in aanmerking komt. De praktijk laat zien dat de toelaatbaarheidsdatum van V.I. vaak aanzienlijk wordt overschreden. Deze tijd die bijkomend op de toelaatbaarheidsdatum wordt uitgezeten is doorheen de jaren bovendien gestaag toegenomen. In het begin van de jaren 90 bedroeg de overschrijdingstermijn gemiddeld nog ongeveer vier tot vijf maanden, in 1999 was deze termijn al toegenomen tot acht maanden (Maes, 2010). Cijfers uit 2007 tenslotte tonen aan dat in dat jaar bijna de helft van de veroordeelden pas na meer dan één jaar na hun toelaatbaarheidsdatum voorwaardelijk in vrijheid werd gesteld. De mediaan was hierbij iets meer dan elf maanden (331,5 dagen). Wanneer we het gemiddelde raadplegen bedraagt de overschrijdingstermijn zelfs 14,5 maanden (432,5 dagen) (Maes & Tange, 2012a; Deltenre, 2008). Een minderheid (n=44), die het gemiddelde weliswaar omhoog trekt, zat meer dan drie 32

43 jaar (1095 dagen) bovenop de V.I.-toelaatbaarheidsdatum uit. Twee van deze laatste groep overschreden hun termijn met meer dan negen jaar (Maes & Tange, 2012a) V.I.-populatie: profiel De volgende gegevens zijn gebaseerd op een populatie veroordeelden (n=628) die tussen 1 februari 2007 en 31 december 2007 door de SURB voorwaardelijk in vrijheid werden gesteld. De socio-biografische verschillen naargelang SURB worden hier buiten beschouwing gelaten (Maes & Tange, 2012b; Maes, 2009) Geslacht 95,2 procent van de populatie die voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld is mannelijk. Aangezien vrouwen slechts een heel klein deel (±5%) van de gemiddelde gevangenispopulatie uitmaken, hoeft dit niet te verwonderen (Maes & Tange, 2012b) Leeftijd De leeftijd waarop een veroordeelde voorwaardelijk vrij gaat is gemiddeld 35,9 jaar, de mediaan is 33 jaar. Hoewel de leeftijd varieert van 21 jaar tot 75 jaar op het ogenblik van invrijheidstelling, is 81,4% binnen de leeftijdsgroep van 25 t.e.m. 49 jaar te situeren. De belangrijkste leeftijdscategorieën zijn die van 25 t.e.m. 29 jaar en die van 29 t.e.m. 34 jaar, die beide ongeveer een kwart van de populatie innemen. De populatie is op het moment van de invrijheidstelling dus vrij jong (Maes & Tange, 2012b) Aard en duur van de straf die de veroordeelde ondergaat Personen die voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld, zijn voornamelijk correctioneel veroordeelden tot meer dan vijf jaar vrijheidsstraf (49,1%). Veertig procent zijn correctioneel veroordeelden met een straftotaal van meer dan drie jaar tot en met 5 jaar. Iets meer dan 10 procent werd crimineel veroordeeld, hiervan 2,2 procent tot een levenslange vrijheidsstraf en 8,8 procent tot een tijdelijke criminele straf. Concreet moesten zij gemiddeld ongeveer 7 jaar detentie ondergaan (2589 dagen). De voorwaardelijk invrijheidgestelde met het minst aantal detentiedagen, moest 399 dagen (iets meer dan één jaar) in detentie verblijven, het meest aantal detentiedagen was (ongeveer 58 jaar). Gemiddeld bedroeg de termijn tussen de datum van opsluiting tot aan de 33

44 toelaatbaarheidsdatum voor V.I. ongeveer 900 dagen (30 maanden). Deze termijn bedroeg maximum 3709 dagen of iets meer dan 10 jaar (Maes & Tange, 2012b). Hierbij wens ik graag nog aan te halen dat, hoewel soms beweerd wordt dat seksuele delinquenten eerder voor strafeinde kiezen doordat zij geen therapieën of controles door psychiaters meer zouden moeten ondergaan (De Wit, 2011), hier in de gevangenis van Andenne geen relatie tussen gevonden is. Wel zou het aandeel van seksuele delinquenten dat voor strafeinde opteert ietwat groter kunnen zijn dan bij andere (Robert, 2009) Detentieregime op het moment van invrijheidstelling Hoewel de meerderheid van de gedetineerden onmiddellijk overgaat van een klassieke vrijheidsberoving in de gevangenis naar een V.I. (57,2%), is dit lang niet altijd zo. 23,6 procent maakt een tussenstap via elektronisch toezicht, bijna twintig procent via het regime van beperkte detentie (Maes & Tange, 2012b) Effectief ondergane detentietijd en overschrijdingsduur van de V.I.- toelaatbaarheidsdatum Gemiddeld zaten de veroordeelden 1330 dagen (dit is iets meer dan 3,5 jaar) van hun straf effectief uit (waarvan eventueel een deel onder ET), vooraleer zij voorwaardelijk in vrijheid werden gesteld. Indien levenslang gestraften niet worden meegerekend is dit 1269 dagen. Minimum verbleven zij er 96 dagen, maximum 7295 dagen (± 20 jaar). Dit betekent dat de meerderheid van de veroordeelden tussen de veertig en zeventig procent van hun straf hebben uitgezeten, alvorens voorwaardelijk vrij te gaan (Maes & Tange, 2012b) Proeftijd en openstaand strafrestant Voor 58,4 procent van de justitiabelen bedraagt de proeftijd vijf jaar of meer, voorwaardelijk invrijheidgestelden inbegrepen met een proeftermijn van 10 jaar (6,4%). Ongeveer drie justitiabelen op tien dienen de minimumproeftermijn van twee jaar te ondergaan. Ongeveer tien procent heeft dus een proeftermijn tussen de twee en vijf jaar. Gemiddeld bedraagt de proeftijd 1534 dagen (mediaan 1824 dagen of 5 jaar). Bij slechts twintig procent duurt de proeftermijn even lang als de openstaande gevangenisstraf. Bij een groot aantal is de proeftijd iets langer dan het strafrestant (43,6%). Een proeftijd die korter is dan de straf die nog openstaat is uitzonderlijk en komt alleen voor bij veroordeelden tot criminele straffen. Dit doordat de maximumproeftermijn tien jaar bedraagt (Maes & Tange, 2012b). 34

45 2.4. Risico op recidive Systematisch en representatief recidiveonderzoek in België is sinds jaar en dag problematisch. In tegenstelling tot onze buurlanden, die wél systematisch recidivecijfers verzamelen, is dergelijk onderzoek bij ons onbestaande. Een onderzoek uit 2012 deed echter een eerste stap in de goeie richting. Maes & Robert (2012) voerden namelijk een onderzoek naar de wederopsluiting van ex-gedetineerden. Voorwaardelijk invrijheidgestelden werden hier evenwel buiten beschouwing gelaten, waardoor hierover geen resultaten worden weergegeven. De recentste bevindingen uit ons land die in dit verband kunnen worden aangehaald dateren uit een onderzoek begin jaren 80. Over een termijn van tien jaar ( ) recidiveerde 37 procent van de voorwaardelijk invrijheidgestelden, tegenover 46 procent van de veroordeelden die hun straf tot het einde hadden uitgezeten. De voorwaardelijke invrijheidstelling zou bijgevolg de beste resocialiseringskansen bieden. Volgens hen was hier de selectie van de kandidaten die een V.I. toegewezen krijgen en de post-penitentiaire begeleiding een verklaring voor (Vandesteene & d Ursel, 1983). Ook wetenschappelijk onderzoek in het buitenland toont een verschil in recidive aan tussen een voorwaardelijke invrijheidstelling en een invrijheidstelling bij strafeinde. Zo werd vastgesteld dat een voorwaardelijke invrijheidstelling (met een individueel aangepaste begeleiding) het recidiverisico kan verminderen. Deze vaststellingen werden onder andere gedaan in onderzoek in Frankrijk, Engeland/Wales en de Verenigde Staten (Kensey, 2007; Shute, 2004; Rosenfeld, Wallman et al., 2005). Internationaal onderzoek toont dus aan dat gedetineerden die worden vrijgesteld onder V.I. minder vaak hervallen dan gedetineerden die bij strafeinde vrijkwamen. Controle en begeleiding blijkt dus een recidivebeperkend effect te hebben. In termen van recidiverisico lijkt een geleidelijke en gecontroleerde overgang naar de samenleving dus efficiënter dan een invrijheidstelling bij strafeinde, waarbij de veroordeelde vrij is van toezicht (Robert, 2009). Toch dient ook vermeld te worden dat sommige studies geen verschillen tussen beide groepen ex-gedetineerden terugvonden (Gottfredson, 1982; Jackson, 1983) Redenen tot beëindiging V.I. De meerderheid van de invrijheidstellingen eindigt positief. In 2013 had zestig procent hun proeftermijn volledig doorlopen en werden zij bijgevolg volledig in vrijheid gesteld. In 35

46 achtendertig procent van de gevallen werd de V.I. herroepen (figuur 3). Dit impliceert zelfs een daling met de jaren ervoor (42,4% in 2010). Er blijken dus sinds de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken niet meer herroepingen te zijn, in tegenstelling tot wat soms wordt gedacht (Fieuws, 2010). Figuur 3: Afgesloten voorwaardelijke invrijheidstellingen in 2013 per motief, aantal en percentages Redenen tot beëindigen V.I. Aantal Percentage Opdracht voltooid Opdracht niet uitvoerbaar/niet voortgezet 6 1 Mandaat stopgezet/ herroeping Overleden 15 2 Totaal (Bron: Activiteitenrapport Directoraat-Generaal Justitiehuizen 2013) De meest recente cijfers omtrent de reden van herroeping dateren van Bij 86 procent was hier sprake van een schending van de voorwaarden, slechts 5,5 procent pleegde een nieuw misdrijf (Devos, 2011). Bovendien wijzen ook iets oudere cijfers erop dat slechts weinig personen vrijgelaten onder V.I. nieuwe misdrijven begaan. Zo stelde de minister van Justitie, als antwoord op een parlementaire vraag, dat van de 104 veroordeelden tot een levenslange vrijheidsstraf die voorwaardelijk in vrijheid werden gesteld in de periode , slechts vijf personen opnieuw opgesloten werden wegens het plegen van nieuwe feiten (Verbruggen, 2006). Ook in andere landen, zoals bijvoorbeeld in Engeland en Wales, is de voornaamste reden tot herroeping het niet naleven van de voorwaarden. Minder dan zes procent pleegt nieuwe feiten (Padfield & Maruna, 2006). 36

47 HOOFDSTUK 3 - Kijk van verschillende actoren op de voorwaardelijke invrijheidstelling Hoewel de focus van dit onderzoek ligt op de subjectieve beleving van en perceptie over de voorwaardelijke invrijheidstelling door diegenen die de modaliteit ondergaan, is het niettemin belangrijk om ook zicht te hebben op de wijze waarop andere actoren V.I. percipiëren, teneinde deze visies aan het einde van de scriptie naast elkaar te kunnen leggen Media Er kan op z n minst gezegd worden dat de voorwaardelijke invrijheidstelling doorheen de jaren voor heel wat ophef heeft gezorgd en regelmatig kan rekenen op media-aandacht. Ruchtmakende zaken zoals die van Dutroux, Martin en Amrani werden breed uitgesmeerd in de media en deden het stof rond deze modaliteit hoog oplaaien 20 (Maes & Tange, 2012b; Maes, 2008). Hoewel voorbeelden van geslaagde voorwaardelijke invrijheidstellingen wellicht niet moeilijk te vinden zijn, brengt de media hierover amper verslag uit. De voorbeelden die de kranten halen wijzen doorgaans op mislukkingen 21, negatieve aspecten van V.I. of op gevoelig liggende dossiers bij de slachtoffers en de Belgische bevolking (Maes & Tange, 2012b; Robert, 2009; Maes, 2000). Een groot deel van de berichtgeving heeft een negatieve bijklank 22. In het verleden is reeds gebleken dat één incident al snel een publieke storm van verontwaardiging kan veroorzaken, waardoor de gehele beeldvorming rond V.I. wordt scheefgetrokken (Robert, 2009). Het feit dat er steeds meer advocaten en (gewezen) magistraten aanwezig zijn in de media is echter wel hoopgevend. Op die manier zou de kennis omtrent V.I. bij de bevolking verhoogd kunnen worden (Verbruggen, 2006). De media in België blijkt hierin geen alleenstaand geval te zijn. In de meeste landen lijkt de berichtgeving zich vooral te richten op individuele mislukkingen (bv. wanneer zij nieuwe 20 Huyberechts & Minne, Kan Martin in Namen niet naar de kapper misschien?, Het Nieuwsblad, 20 december 2012; Jvr, Iedereen is boos op de Arme Klaren van Malonne, Het Nieuwsblad, 2 augustus Bv. De Standaard, 13 september 2014, belga, Moordenaar opnieuw in cel voor aanranding stiefdochter, Gazet van Antwerpen, 10 februari 2014, Reyntjens S., Guy De Gres opnieuw opgepakt ; Belga, 26 oktober 2012, 0; Belga, 41 procent van voorwaardelijke invrijheidstellingen in 2011 herroepen of onderbroken ; Het laatste nieuws, 6 februari 2012, 13; EDT, Man overtreedt voorwaarden invrijheidsstelling ; Het Nieuwsblad, 22 juli 2011, 11; Ima, Voorwaardelijke vrijlating Albert Barrez ingetrokken ; Het Laatste Nieuws, 7 mei 2010, 10; X, Assisenklant vliegt terug cel in omdat hij voorwaarden niet naleeft. 22 Bv. KVH, Zonder schroom vragen naar verlof, enkelband en vrijlating, Gazet van Antwerpen, 21 januari ; Castrel, D., Justitie maakt geen allerbeste beurt, Gazet van Antwerpen, 4 augustus ; Belga, Vier op de tien voorwaardelijke invrijheidstellingen mislukt, Het Nieuwsblad, 6 juli ; Verheijen, T., Kinderbeul wil al na vier jaar vrij, Gazet van Antwerpen, 11 januari

48 misdrijven plegen tijdens hun proeftijd), zonder enige statistische data weer te geven of zonder aandacht te schenken aan de positieve aspecten van V.I. of andere modaliteiten waarbij de justitiabele onder één of andere vorm van toezicht staat. Dit kan de reputatie van dergelijke modaliteiten beschadigen (Durnescu, Enengl et al., 2013) Algemene bevolking De algemene bevolking heeft een niet zo positieve houding ten opzichte van V.I. Dit blijkt als eerste uit polls in politieke tv-spelletjes of de al dan niet populaire pers. Deze peilingen wijzen doorgaans op een ongenoegen over de voorwaardelijke invrijheidstelling, die vaak als te laks wordt bevonden. Dergelijke peilingen hanteren echter vaak een suggestieve vraagstelling en zijn vaak gebaseerd op een niet-representatieve steekproef (Verbruggen, 2006). Er zijn echter ook wetenschappelijke studies opgezet om de publieke opinie met betrekking tot V.I. te achterhalen. Hieruit blijkt echter ook dat een groot deel van de bevolking een negatievere houding ten opzichte van V.I. heeft (Goethals, 2005). Een survey die werd afgenomen in door studenten aan de KU Leuven peilde naar de houding van de burger ten aanzien van de voorwaardelijke invrijheidstelling bij een convenience steekproef in Vlaanderen (n=535). Hoewel de steekproef eerder hooggeschoold was, was de houding negatief bij ongeveer de helft van de respondenten. Veertig procent van de respondenten bleek wel weinig kennis over de materie te bezitten (Goethals, 2005). Een niet onbelangrijk detail, wetende dat empirisch onderzoek heeft aangetoond dat hoe groter de kennis van mensen is over V.I. (zowel over de precieze inhoud van de wet als de uitvoering ervan in de praktijk), hoe gunstiger zij staan ten opzichte ervan (Verbruggen, 2006; Van Den Berge, 2007). Zij concluderen dat de Vlaamse bevolking negatiever staat tegenover V.I. dan professionals, wetenschappers en instellingen zoals de Raad van Europa, die V.I. en andere penitentiaire instrumenten aanbevelen, maar toch minder negatief dan dat wordt weergegeven in de media (Goethals, 2005). Figuur 4 geeft de antwoordverdeling weer van het onderzoek. 38

49 Figuur 4: Antwoordverdeling onderzoek KU Leuven naar de houding van de burger t.a.v. V.I. (in %) Oneens Eens noch oneens Eens 1. Een gevangene moet na het uitzitten van een bepaalde duur van zijn straf, automatisch voorwaardelijk in vrijheid gesteld worden Voorwaardelijke invrijheidstelling moet afgeschaft worden en de uitgesproken straffen moeten volledig uitgevoerd worden Voorwaardelijke invrijheidstelling moet een recht zijn voor elke gevangene De voorwaardelijke invrijheidstelling moet een gunst zijn, geen recht Voorwaardelijke invrijheidstelling is uit den boze omdat de gevangene daardoor de door de rechter opgelegde straf niet moet uitzitten Gevangenen voorwaardelijk in 33.3vrijheid stellen zal hun re-integratie in de samenleving

50 bevorderen. 7. Gevangenen voorwaardelijk in vrijheid stellen is een goede zaak, omdat de gevangenis toch een leerschool is voor criminaliteit. 8. Via een voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen misdadigers bewijzen dat hun gedrag verbeterd is. 9. Het slachtoffer moet mee kunnen beslissen in het toekennen van de voorwaardelijke invrijheidstelling. 10. De schade die door een misdrijf werd veroorzaakt moet de belangrijkste factor zijn om te bepalen of de overtreder in aanmerking komt voor vervroegde vrijlating Bij een overtreding van de voorwaarden moet de veroordeelde onmiddellijk terug naar de gevangenis. 12. De voorwaarden die een ex-gevangenen worden opgelegd zijn niet streng

51 genoeg. 13. Mensen die reeds vaker delicten gepleegd hebben mogen niet meer in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. 14. Voorwaardelijke invrijheidstelling moet toepasselijk zijn op alle soorten misdrijven. 15. Ik zou me weinig zorgen maken indien mijn buurman of buurvrouw voorwaardelijk in vrijheid gesteld zou worden na veroordeeld te zijn geweest wegens fiscale fraude Ik zou me weinig zorgen maken indien mijn buurman of buurvrouw voorwaardelijk in vrijheid gesteld zou worden na veroordeeld te zijn geweest wegens verkrachting. 17. Ik zou me weinig zorgen maken indien mijn buurman of buurvrouw voorwaardelijk in

52 vrijheid gesteld zou worden na veroordeeld te zijn geweest wegens geweldpleging. 18. Het is belangrijk dat mensen er van op de hoogte gebracht worden dat iemand in de buurt voorwaardelijk werd vrijgelaten. 19. Ik ben voor de huidige regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling zoals beschreven op de vorige bladzijde Ik heb een duidelijk beeld van de voorwaardelijke invrijheidstelling. (Goethals, 2005) Deze vaststellingen worden bovendien bevestigd in de drie justitiebarometers die werden afgenomen in 2002, 2007 en Deze kunnen ons een beter zicht geven op de kijk van de algemene bevolking op de voorwaardelijke invrijheidstelling. Uit de meest recente justitiebarometer van 2010 blijkt dat zestig procent van de respondenten van mening is dat gevangenen tot het einde van hun straf in de gevangenis moeten blijven en dus hun volledige straf dienen uit te zitten. Slechts 36 procent vindt dat gevangenen vroeger moeten kunnen worden vrijgelaten en een deel van hun straf onder toezicht, in de samenleving, moeten kunnen verder ondergaan (Hoge raad voor de justitie, 2010). In 2007 was deze verhouding 60%-35% en in %-40% (Hoge raad voor de justitie, 2007; Parmentier, Vervaeke et al., 2004). 23 De Belgische wet voorziet dat een gedetineerde vervroegd kan worden vrijgelaten wanneer hij minstens 1/3 de van de vrijheidsstraf heeft ondergaan, met een minimum van 3 maanden. Bij wettelijke herhaling moet hij 2/3 de van zijn straf uitzitten, en in geval van een levenslange veroordeling moet hij minstens 10 jaar opgesloten zitten vooraleer hij in aanmerking komt voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. 42

53 De publieke opinie uitte zich bovendien meer dan eens voorstander voor de afschaffing van V.I. (Maes, 2000). Ook de tijdsvoorwaarde van één derde was meer dan eens bron van kritiek bij de bevolking, die deze drempel te laag vindt (Van Den Berge, 2007). In de media zijn er bovendien talrijke voorbeelden terug te vinden van publieke verontwaardiging, commotie of protest bij een (mogelijke) voorwaardelijke invrijheidstelling, wat een eerder negatieve houding naar de voorwaardelijke invrijheidstelling toe bevestigt 24 (Maes, 2008). Het Not In My Backyard syndroom geldt vandaag de dag méér voor in vrijheid gestelde personen dan voor de bouw van nieuwe gevangenissen (Robert, 2009). België is hierin echter geen uitzondering. Ook in Amerika bijvoorbeeld uit de bevolking weerstand tegen de vervroegde vrijlating van gevangenen (Crouch, 1993) Politici De voorwaardelijke invrijheidstelling is nooit ver weg uit het politieke debat (Maes & Tange, 2012). Dit was recent nog aan de orde met de verstrenging van de voorwaardelijke invrijheidstelling met de wet van 17 maart Doordat het thema maatschappelijk zo gevoelig is, kan men het beleidsmatig moeilijk naast zich neerleggen (Robert, 2009). V.I. wordt tijdens elke verkiezingscampagne wel eens aangehaald, gewoonlijk in partijprogramma s en enquêtes, en bij zowat elke regeringsonderhandeling is dit onderwerp voorwerp van discussie (Tubex, 2003; Goethals, 2005; Maes, 2008; Robert, 2009). De discussie gaat vaak over het bestaansrecht van de voorwaardelijke invrijheidstelling op zich of de herziening ervan (Maes, 2008; De Wit, 2011). De toepasselijke tijdsvoorwaarden voor een V.I. komen hierbij vaak op de helling te staan (Maes, 2008). De verschillende politieke partijen in ons land hebben daaromtrent een eigen visie. MR, sp.a en Vlaams Belang zijn voorstander van onsamendrukbare straffen. Hierbij willen zij dat de strafrechter beslist hoeveel tijd de veroordeelde zéker moet uitzitten. Meer specifiek wil sp.a dat de strafrechter een termijn oplegt die door de veroordeelde móet uitgezeten worden en een 24 Bv. X, Geen tweede kans voor kindermoordenaars, De Morgen, 28 oktober ; Belga, Twintigtal manifestanten in Luik tegen vrijlating Dutroux, De Morgen, 2 februari ; Vandebroek, N., Zondag mars tegen vrijlating Martin, Het belang van Limburg, 18 augustus ; Jvr, Iedereen is boos op de Arme Klaren van Malonne, Het Nieuwsblad, 2 augustus

54 termijn die kán uitgezeten worden. Open Vld bepleit een verstrenging van de tijdsvoorwaarden en wil deze van een derde naar twee derde brengen, terwijl CD&V in grote lijnen achter de huidige wetgeving staat (De Wit, 2011). De N-VA propageert een ruime verstrenging van de voorwaardelijke invrijheidstelling (De Wit, 2013). Het Vlaams Belang tenslotte neemt het meest radicale standpunt in en pleit al jaar en dag voor de afschaffing ervan, onder meer om de eer van de strafrechter te herstellen (De Wit, 2013; De Wit, 2011; Verbruggen 2006; Maes, 2000). De partij diende in 2005 hiertoe ook al een wetsvoorstel in Justitie In de literatuur is weinig informatie terug te vinden over de visie van justitiële actoren omtrent V.I. Er wordt vooral beweerd dat er onvrede heerst bij de zittende magistratuur, en de rechterlijke macht in het algemeen, over de voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze onvrede bestaat omwille van het feit dat V.I. ertoe leidt dat vaak een groot deel van de uitgesproken gevangenisstraffen door de strafrechters niet wordt uitgezeten (Van Den Berge, 2007; Beyens & Scheirs, 2009). De frustraties van de magistratuur hieromtrent zou altijd tot veel kritiek op het V.I.-systeem geleid hebben. Ze zouden zich verzetten tegen het systeem omdat ze voornamelijk willen dat de straffen die ze uitspreken ook effectief uitgezeten worden (Van Den Berge, 2007; Maes, 1997; Kommer & van Gils, 1996; Beyens & Scheirs, 2009). Zij zijn van mening dat er tijdens het opleggen van een straf goed wordt nagedacht en dat een V.I. het rechterlijk vonnis ondermijnt (Kommer & van Gils, 1996; Beyens & Scheirs, 2009). Een straf inkorten, dat lijkt me echt een mislukking. Men vergeet het slachtoffer en het debat dat zich voor de bodemrechter heeft afgespeeld. (Beyens & Scheirs, 2009) Eenzelfde vaststelling werd gedaan in het Verenigd Koninkrijk, waar de zittende magistratuur ook niet blij was dat zij lijdzaam moest toezien hoe de straffen die zij uitspraken steeds verder werden uitgehold (Van der Linden, 2000). Bovendien zouden rechters bij de straftoemeting anticiperen op een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling door strengere vrijheidsstraffen op te leggen (Beyens & Scheirs, 2009; Van Den Berge, 2007; Verbruggen, 2006; Maes, 2001). 25 Wetsvoorstel van 9 november 2005 tot rehabilitatie van de strafrechter en tot afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, ingediend door de heren Bart LAEREMANS, Filip DE MAN en Bert SCHOOFS, Parl.St., Kamer, , Doc

55 De uitspraken die gedaan werden naar aanleiding van het wetsontwerp om de V.I.-wetgeving te verstrengen in 2012, die uiteindelijk geleid heeft tot de Wet Martin, spreken voorgaande bevindingen echter deels tegen. Verenigingen van zowel Frans- als Nederlandstalige magistraten en meerdere balies van advocaten hebben zich toen namelijk aangesloten bij de mening van de Liga voor de Mensenrechten en het Internationaal Observatorium van de Gevangenissen (OIP). Allen waren zij tegen de plannen van toenmalig Minister van Justitie Turtelboom om de V.I.-wetgeving te wijzigen. Vandaag, onder emotionele druk, wil men een systeem wijzigen dat globaal gezien goed werkt., zo stelden zij. Ze deden hierbij een oproep tot globale reflectie waarbij alle actoren van justitie betrokken worden voor elke beslissing die genomen wordt (Vossen, 2012). Uit het onderzoek van Goethals (2005) (supra) blijkt bovendien dat justitiepersoneel over het algemeen negatiever staat ten opzichte van de voorwaardelijke invrijheidstelling dan respondenten die niet voor justitie werken. Deze bevindingen zijn in tegenstelling tot de resultaten van de justitiebarometer, afgenomen in Hieruit bleek dat justitiepersoneel juist positiever staat tegenover justitiële maatregelen (Parmentier, Vervaeke et al., 2004) Slachtoffers Slachtoffers of familieleden van slachtoffers hebben het soms moeilijk met de (mogelijke) voorwaardelijke invrijheidstelling van de dader (Maes, 2008). De emoties laaien hierbij soms hoog op (Maes, 2008). Uit menig krantenartikel blijkt dat zij zich hiertegen vaak verzetten 26. Zoals hiervoor aangehaald is de media hieromtrent echter niet vaak een betrouwbare bron. Er zijn echter nog indicaties dat slachtoffers vaak negatief staan ten opzichte van V.I. Op de internetpagina van de vzw Ouders van een vermoord kind 27 stond een aantal jaar geleden een poll met volgende vraag: Moet de Wet-Franchimont afgeschaft worden en moeten criminelen hun straf volledig uitzitten? Maar liefst 95 procent van de bezoekers gaf hier een bevestigend antwoord op en waren van mening dat gedetineerden hun straf volledig moeten uitzitten (Verbruggen, 2006). 26 Bv. VDAA, Moordenaar van Steve Vissers niet vervroegd vrij, Gazet van Antwerpen, 12 november ; Van Damme, D., Ik wil koste wat het kost vermijden dat hij vrijkomt, Het Nieuwsblad, 29 oktober ; NV, Vader van Eefje verzet zich tegen aanvragen van Dutroux en Lelièvre, Gazet van Antwerpen, 3 juni ; Anebioglu, Moordenaar vraagt vrijlating op herdenkingsdatum drama, Gazet van Antwerpen, 3 augustus De poll is ondertussen verwijderd. 45

56 Wij eisen effectieve straffen voor daders van levensdelicten, doodslag en moord: tien jaar is tien jaar - twintig jaar is twintig jaar - levenslang is levenslang. Wij eisen ook een goede begeleiding tijdens de opsluiting. Wij, ouders van een vermoord kind, kregen levenslang. (Verbruggen, 2006) Het vergeldende aspect wordt hierbij niet onder stoelen of banken geschoven: wie zware fouten heeft gemaakt, moet daar ook voor boeten. Bovendien vinden ze een duidelijk opgelegde vrijheidsstraf, zonder de mogelijkheid van een vervroegde invrijheidstelling, het duidelijkst voor iedereen, het meest doorzichtig en bijgevolg het best (Verbruggen, 2006). Sommige slachtofferorganisaties vinden de toelaatbaarheidsdrempel van één derde bovendien te laag 28. Met twee derden (voor veroordeelden die zich niet in een wettelijke staat van herhaling bevinden) zouden zij beter kunnen leven, zo stellen zij. Zij opteerden hierbij voor een Nederlands model, waarbij veroordeelden pas na twee derden van hun straf in vrijheid kunnen worden gesteld. Hierbij dient wel te worden benadrukt dat in Nederland de strafmaat over het algemeen lager ligt dan in België (Boone, Beyens et al., 2013). Deze slachtofferorganisaties beklemtonen echter dat ze deze lagere strafmaat zouden kunnen aanvaarden, aangezien ze dit minder erg vinden dan het gevoel hebben bedrogen te worden door een strafuitvoering die totaal niet strookt met de straftoemeting. Een tijdsvoorwaarde van twee derden biedt volgens hen meer duidelijkheid, meer zekerheid en meer respect voor de slachtoffers (Verbruggen, 2006). Er dient echter wel te worden opgemerkt dat hier voornamelijk de visie van slachtoffers en slachtofferorganisaties werd besproken van meer ernstige misdrijven tegen de persoon (doodslag, moord e.d.) Dienstverleners Als laatste staan we nog even stil bij de visie van hulpverleners en begeleiders die de ambulante of residentiële begeleiding van voorwaardelijk invrijheidgestelden op zich nemen. De zoektocht naar de kijk van hulpverlening naar V.I. specifiek leverde geen resultaten op. Enkele algemene zaken over de visie van hulpverleners op het werken met cliënten die door 28 Parl.St., Kamer , 1070/ 8,

57 justitie zijn doorverwezen konden wel worden teruggevonden. De bevindingen hebben betrekking op hulpverleners die instaan voor drugsbegeleiding en de behandeling van zedendelinquenten. De beschikbare informatie is echter ook miniem. Een onderzoek begin de jaren 90 in Nederland, die interviews afnam met respondenten werkzaam in de hulpverlening (n=50), kwam tot de vaststelling dat bijna iedereen het wenselijk vond dat seksuele delinquenten - ambulant - in behandeling kunnen gaan. De meerderheid sprak zich dan ook positief uit ten aanzien van een door justitie opgelegde behandeling, omdat zij net die justitiële stok achter de deur nodig achtten om een behandeling een kans op slagen te geven. Cliënten die vrijwillig een behandeling aangaan zouden naar hun gevoel of ervaring eerder de behandeling stopzetten wanneer men zichzelf tegenkomt of zelf het gevoel heeft genezen te zijn. Een minderheid van de respondenten was tegen een opgedrongen behandeling omdat deze net níet effectief zou zijn, aangezien drang geen goeie motivatie is (Staffeleu, 1991) Vooral deze laatste bevinding vindt meermaals bevestiging in de literatuur. De hulpverlening heeft namelijk vaak twijfels over de effectiviteit van drangbehandelingen, aangezien de motivatie van de cliënt sterk beïnvloed wordt door externe druk, namelijk de justitiële drang. Hoewel de veroordeelde de behandeling zou kunnen weigeren of stopzetten, heeft dit tot gevolg dat een V.I. zal worden geweigerd of dat hij terug naar de gevangenis moet wegens het schenden van de voorwaarden. Dat bovenstaande reden de voornaamste drijfveer voor een behandeling zou kunnen zijn, zorgt voor wrevel binnen de hulpverlening en zorgt ervoor dat vele hulpverleners eerder weigerachtig staan ten aanzien van cliënten die door justitie worden doorverwezen (Geenens, Vanderplasschen et al., 2005; Scheirs, 2014). Men verwacht namelijk dat hun interne motivatie, inzicht in de eigen problematiek en de wil om een gedragsverandering te ondergaan lager ligt dan bij cliënten die vrijwillig een behandeling aangaan (Boelaert, ). Bovendien ervaren zij bij hen soms manipulerend gedrag en een ontkennende of minimaliserende houding ten opzichte van de feiten (Staffeleu, 1991). Door al deze belemmerende factoren nemen hulpverleners soms een weigerachtige houding aan ten aanzien van cliënten die vanuit een justitieel kader zijn doorverwezen (Boelaert, ). 47

58 Sommige therapeuten zien echter wel nog positieve aspecten aan een opgedrongen behandeling. Zij stellen dat het mogelijk is dat een oorspronkelijk externe motivatie na verloop van tijd verandert in een interne motivatie (Cosyns, De Doncker et al., 2000). (Inter)nationaal onderzoek toont aan dat deze laatste assumptie klopt en dat doorverwijzingen naar de hulpverlening onder justitiële druk wel degelijk effectief kunnen zijn (De Ruyver, Lemaître et al., 2007; Cosyns, De Doncker et al., 2000). Uiteraard hebben voorgaande visies betrekking op dienstverleners die ook, en voornamelijk, met cliënten werken die niets met justitie te maken hebben. Er zijn echter ook instellingen en diensten die enkel begeleiding of behandeling aanbieden aan cliënten die door justitie worden opgevolgd en waarbij de forensische context dus centraal staat. Deze laatsten zullen hoogstwaarschijnlijk een andere mening toegedaan zijn. Ik ben ervan overtuigd dat, hoewel zij misschien dezelfde problemen ervaren, zij hier toch iets positiever tegenover staan. Alle hulpverleners ondervinden echter nog bijkomende moeilijkheden, namelijk met betrekking tot het beroepsgeheim. De hulpverlener staat bij deze cliënten namelijk niet enkel in voor de behandeling, maar heeft ook een rapporteringsfunctie ten aanzien van de gerechtelijke instanties, in dit geval de SURB. Hierdoor staan hulpverlening en justitie vaak in spanning met elkaar, aangezien beide een andere focus hebben (Vander Laenen, 2011; Staffeleu, 1991). 48

59 HOOFDSTUK 4 - Bevindingen uit voorgaande belevingsonderzoeken 29 Alvorens dieper in te gaan op de eigen onderzoeksresultaten, worden enkele bevindingen uit voorgaande onderzoeken omtrent de beleving van veroordeelden met V.I. en de gevangenisstraf toegelicht. Er wordt hierbij onder andere aandacht gegeven aan de zogenaamde pains van beide strafuitvoeringsmodaliteiten. Het is van belang om eerdere bevindingen uit de literatuur met betrekking tot de beleving van veroordeelden met V.I. te beschrijven zodat de eigen onderzoeksresultaten kunnen worden getoetst en vergeleken. In het discussiegedeelte zullen deze bevindingen namelijk gekoppeld worden aan de conclusies uit het eigen empirisch onderzoek. Zowel bevindingen met betrekking tot de V.I.-procedure als de ervaringen met V.I. na invrijheidstelling zullen worden weergegeven. Doordat één van de onderzoeksvragen peilt naar de beleving van de strafzwaarte van de voorwaardelijke invrijheidstelling in vergelijking met de gevangenisstraf, is het bovendien van belang om de impact van detentie ten volle te begrijpen. Om deze reden zullen ook de nadelen van de (langdurige) gevangenisstraf voor de gedetineerde zelf van naderbij bekeken worden. Aangezien een gedetailleerde bespreking hierover ons te ver zou leiden en buiten de opzet van deze scriptie zou vallen, zal de intentie van dit onderdeel vooral zijn om de grote lijnen van detentiebeleving en voornamelijk de negatieve aspecten voor de gedetineerden hieromtrent weer te geven, aangezien de zwaarte van de straf in de vergelijkende onderzoeksvraag centraal staat Belevingsonderzoek met betrekking tot V.I. In de (inter)nationale literatuur is reeds veel aandacht besteed aan de modaliteit van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Wanneer we echter op zoek gaan naar studies omtrent de impact van V.I. op de verschillende levensdomeinen, en meer specifiek naar de ervaringen van personen die voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld, valt er een duidelijke leemte op. Na meer dan honderd jaar V.I. is er in België, maar ook in Europa en wereldwijd, bitter weinig onderzoek verricht naar de subjectieve beleving van diegenen die V.I. toegewezen krijgen. 29 De term belevingsonderzoek wil hier vooral verwijzen naar onderzoek die welbepaalde aspecten met betrekking tot de beleving in kaart heeft bracht. Bijna geen enkel onderzoek die hierna zal besproken worden had als opzet om de volledige beleving in kaart te brengen. 49

60 Niet enkel voor V.I. zijn dergelijke studies gelimiteerd, ook naar andere modaliteiten waarbij de justitiabele onder toezicht staat (elektronisch toezicht, probatie, werkstraf e.d.) is slechts gering belevingsonderzoek verricht (Durnescu, Enengl et al., 2013). De inzichten, ervaringen en percepties van veroordeelden hieromtrent werden zelden in kaart gebracht (Durnescu, 2011). Wanneer zij toch werden bevraagd over deze modaliteit was dit veelal in het licht van effectstudies (Durnescu, Enengl et al., 2013). Ook de manier waarop de strafzwaarte van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt ervaren in vergelijking met de gevangenisstraf is amper onderzocht. Dankzij een aantal beperkte kleinschalige onderzoeken, die echter nooit de opzet hadden om de volledige beleving in kaart te brengen, kunnen er toch enkele zaken aangehaald worden, zowel over de beleving van de V.I.-procedure tijdens detentie als over de beleving van V.I. na invrijheidstelling Beleving van de V.I.-procedure Uit een aantal studies blijkt dat het vooruitzicht op een voorwaardelijke invrijheidstelling, naast gevoelens van hoop, gedetineerden vaak heel wat kopzorgen bezorgt (Snacken, 2014). Ten eerste veroorzaakt het feit dat de duur van de straf niet unaniem vast staat voor heel wat onzekerheid (Lemire, 1996). Bovendien is de periode voorafgaand aan een invrijheidstelling niet altijd een even aangenaam gebeuren. De weken en maanden die eraan voorafgaan zijn beladen met frustraties, angstgevoelens, een gevoel van spanning, stress en onzekerheid (Robert, 2009). Er zijn verschillende aspecten met betrekking tot de V.I.-procedure die deze gevoelens opwekken. Zo hebben zij veelal geen zicht op hoe de beslissingsprocedure tot V.I. verloopt en zien zij dit als iets wat ver van hun bed gebeurt door de mensen in Brussel (Van de Weygaert & Vander Laenen, 2011). Zij ervaren ook moeilijkheden bij het realiseren van het reclasseringsplan en vinden het vaak moeilijk om te voldoen aan de eisen die door de SURB werden gesteld (Beyens & Boone, 2013). De veroordeelden ervaren gevoelens van machteloosheid, frustratie en stress door de grote onzekerheid over het tijdstip van invrijheidstelling, de (lange) wachttijd op een V.I., de voorwaarden die zouden kunnen worden opgelegd, maar ook doordat men niet weet welke beslissing de SURB in hun dossier zal nemen en of men überhaupt ooit vervroegd zal vrij gaan (Van de Weygaert & Vander Laenen, 2011; Beyens & Boone, 2013; Snacken, 2014; Morris, Beverly et al., 1975). 50

61 Ja, ik slaap niet de voorbije dagen. Ik ben donderdag voor de SURB geweest en euhm ja voor mij is het positief want ik heb alles in orde gebracht als de rechter zegt volgende week krijg ik antwoord. (Boone, Beyens et al., 2013) 30 Het hoeft niet te verwonderen dat een weigering van de modaliteit voor teleurstelling zorgt (Bleichrodt, 1996). Er wordt bovendien kritiek geuit op de te grote macht die de toekenningsinstanties hebben. Dit wekt een gevoel van onrechtvaardigheid op (Lemire, 1996). Al deze ervaringen kunnen bij de veroordeelden heel wat emotionele stress veroorzaken, die soms zo ernstig kan zijn dat men zelfs spreekt van een V.I.-psychose (Beyens & Boone, 2013; Bleichrodt, 1996). Gedetineerden kiezen er dan ook soms bewust voor om hun volledige straf uit te zitten omdat zij niet langer om kunnen met de frustraties die door de V.I.- procedure worden veroorzaakt: het niet kunnen voldoen aan de toelaatbaarheidsvoorwaarden van de SURB en de onzekerheid en willekeur van de toekenning. Heel wat gedetineerden uiten zich dan ook negatief ten opzichte van het Belgische V.I.-systeem. Echter ook de rol die de PSD in de procedure heeft, veroorzaakt ontevredenheid (Boone, Beyens et al., 2013). Dat is het verschil met Nederland, in Nederland heb je je strafduur, en die dag ga je naar buiten. Bij ons weet je dat niet, zoals nu mijn VI-datum is 2014 in mei. De SURB zegt: maak alles in orde tegen die datum. Je maakt alles in orde, je zorgt voor een huis, voor werk, je gaat naar de SURB en die zegt: nee, toch niet. Wat moet je dan gaan zeggen tegen je huisbaas en je baas van je werk? Nee, het systeem in België maar je kunt er niks aan veranderen. (Boone, Beyens et al., 2013) 31 Hierbij kan bovendien worden verwezen naar de moderne pains tijdens detentie die door Crewe (2011) worden aangehaald: (1) de onzekerheid over en onbepaaldheid van de straf, (2) de lasten veroorzaakt door psychologische evaluaties tijdens detentie en (3) de lasten van zelfbestuur. Aangezien deze een aanvulling inhouden op de pains of imprisonment van Sykes, worden deze later besproken. Zij hebben echter wel allemaal betrekking op de ervaren lasten bij het toewerken naar een invrijheidstelling (4.2. Onderzoek met betrekking tot detentiebeleving). 30 Citaat van een Belgische gedetineerde in de penitentiaire inrichting te Tilburg (Nederland). 31 Ibid. 51

62 Een keuze voor strafeinde kan ook ingegeven zijn door eigen negatieve ervaringen met V.I. in het verleden of door de informatie die ze tijdens detentie verkrijgen van andere gedetineerden. Zij komen in contact met veroordeelden waarvan de V.I. geweigerd werd of zijn getuige van het feit dat veroordeelden tijdens hun proeftijd opnieuw in de gevangenis terechtkomen. Hierdoor worden ze tijdens detentie bijna alleen maar geconfronteerd met negatieve verhalen en mislukkingen met betrekking tot een vervroegde invrijheidstelling. Van de succesverhalen buiten de gevangenis hoort men niets (Bauwens, Robert et al., 2012; Skolnick, 1960). Medegedetineerden zijn tijdens detentie dus een belangrijke bron van informatie Beleving van V.I. na invrijheidstelling Uit de literatuur blijkt al gauw dat niet enkel de gevangenisstraf, maar ook gemeenschapsstraffen vaak als moeilijk en pijnlijk worden ervaren. Onder andere een studie naar de ervaringen van personen onder probatie, die acht pains van de modaliteit blootlegt, toont aan waarom. Deze pains vertalen de deprivaties en frustraties, m.a.w. de negatieve en onaangename effecten van de modaliteit, die tijdens probatie door de justitiabele wordt ervaren (Durnescu, 2011). Hoewel deze pains van toepassing zijn op probatie en dus niet specifiek op de voorwaardelijke invrijheidstelling, zijn deze toch relevant aangezien beide modaliteiten gelijkenissen vertonen (Beyens, 2010). Bij zowel probatie als V.I. dient de justitiabele zich aan een aantal beperkingen en verplichtingen te houden en staat hij onder toezicht van een probation counsellor (in België: justitieassistent). In wat volgt worden de acht pains of probation die uit interviews met veroordeelden in Roemenië werden afgeleid (n=43), weergegeven. Het gaat voornamelijk om economische en emotionele ongemakken. Hoewel het onderzoek uitgevoerd is in Roemenië, stelt men dat de bevindingen ook min of meer voor andere landen zouden moeten gelden (Durnescu, 2011). Buiten deze studie is er echter nog maar weinig geweten over de pains van gemeenschapsgerichte straffen of V.I. (Beyens, 2010; Durnescu, 2011). (1) Deprivatie van autonomie De deprivatie van autonomie blijkt één van de voornaamste lasten voor de veroordeelde te zijn. Als eerste is er voor de justitiabele de verplichting om op regelmatige tijdstippen afspraken na te komen (o.a. met de justitieassistent) en dient de justitieassistent te worden ingelicht over het inkomen of werk. Soms wordt door deze verplichtingen het professionele leven in gevaar gebracht omdat zij zo vaak naar hun justitieassistent dienen te gaan. Dit 52

63 betekent bijvoorbeeld ook dat het niet mogelijk is om te reizen of ver van huis te werken. Dit zijn allemaal verantwoordelijkheden die de veroordeelde niet vrijwillig is aangegaan, wat tot een aantasting van de zelfstandigheid leidt. (2) Het moeten organiseren van de dagelijkse routine rond de straf De veroordeelde wordt verplicht om voorwaarden na te leven, zoals bijvoorbeeld afspraken nakomen met de justitieassistent, de justitieassistent inlichten over de financiële situatie of wanneer, waar en waarom men op reis wil gaan. Men moet bovendien bewijzen kunnen voorleggen met betrekking tot de dagelijkse routine, zoals arbeidscontracten, huurcontracten, tickets en dergelijke, waardoor alles wat men doet in het teken staat van hun straf. (3) Deprivatie van privé- of familieleven De justitiabelen hebben het gevoel dat alles met betrekking tot het privé- en familieleven wordt onderzocht en dat justitie hierover alles te weten wil komen, tot persoonlijke gevoelens toe. Dit leidt bij hen soms tot frustratie en woede. Zo gebeurt het ook dat de justitieassistent bij hen thuis langskomt, waardoor zowel ouders, partner, vrouw of kinderen het gevoel hebben aan controle te onderworpen zijn, wat druk uitoefent op de familie. (4) Deprivatie van tijd 32 Onder voorwaarden staan kost de justitiabele ook heel wat tijd. Zo moet hij tijd vrijmaken voor afspraken met zijn justitieassistent zelf (10-60 minuten), maar evengoed voor de verplaatsing ernaartoe. (5) Deprivatie van financiële kosten 33 Dit aspect hangt grotendeels samen met het vorige. Zo zijn de verplaatsingskosten naar de justitieassistent ook een last. Wanneer bovendien het werk moet onderbroken worden voor een dergelijke afspraak, kan het ook zijn dat de justitiabele inkomen verliest. (6) Het stigmatiserend effect Doorheen de proeftijd kan het gebeuren dat de veroordeelde min of meer verplicht wordt om hun werkgever en collega s op de hoogte te brengen van het feit dat zij onder voorwaarden 32 Dit is vooral een last in landsdelen met een lage bevolkingsdichtheid en waar een grote afstand moet worden afgelegd voor een afspraak met de justitieassistent. 33 Ibid. 53

64 staan doordat zij een tewerkstellingsbewijs moeten vragen of doordat zij enkele uren per maand vrij moeten nemen om afspraken (met de justitieassistent) te kunnen nakomen. Ook valt dit voor familieleden vaak moeilijk (voor jaren) te verstoppen. Bovendien komt de justitieassistent of een politieagent soms thuis op bezoek, waardoor het ook voor buren en vrienden moeilijk te verbergen is. Hierdoor ontstaat een significant risico op stigmatisering. (7) Het steeds terug geconfronteerd worden met het misdrijf Een belangrijk aantal respondenten vindt het ook vervelend of pijnlijk dat tijdens de gesprekken met de justitieassistent of tijdens begeleidings- of behandelingsprogramma s het misdrijf (en het slachtoffer) terug ter sprake wordt gebracht. De thema s die worden besproken of de inhoud van een programma doet hen terugdenken aan het misdrijf, waardoor ze er iedere keer opnieuw mee worden geconfronteerd. Sommige respondenten halen hierbij echter aan dat deze pijn instrumenteel is voor desistance. Het helpt om het beter te doen in de toekomst, omdat men eraan wordt herinnerd wat fout gelopen is in het verleden. (8) Het zwaard van Damocles van de vervangende straf Wanneer de justitiabele zich niet houdt aan de voorwaarden, is de kans groot dat hij terug de gevangenis in moet. Zij worden dan ook regelmatig herinnerd aan de consequenties die een eventuele schending van de voorwaarden met zich meebrengt. Heel wat veroordeelden halen dan ook aan dat ze onder een enorme dreiging leven, de dreiging om terug te worden opgesloten. Hoewel het leven onder toezicht duidelijk als moeilijk wordt omschreven, verkiest in deze studie geen enkele respondent een gevangenisstraf boven probatie (Durnescu, 2011). Er zijn echter studies die het tegendeel bewijzen. Zo worden intensieve probatie- en paroleprogramma s 34 door sommige veroordeelden punitiever en vrijheidsbeperkender bevonden dan korte gevangenisstraffen. Bijna één derde verkoos namelijk een jaar gevangenisstraf boven meerdere jaren onder dergelijk programma (Petersilia & Turner, 1993; Petersilia, 1990). Hierbij kan ook het onderzoek van Crouch aangehaald worden, waaruit blijkt dat bijna één derde van de respondenten eerder zou kiezen voor één jaar gevangenisstraf dan drie jaar (of 5 jaar) onder probatie. Zo blijkt dat sommigen probatie moeilijker, zwaarder en punitiever vinden dan een korte gevangenisstraf (Crouch, 1993). 34 Parole kan hier worden vergeleken met wat in België begrepen wordt onder voorwaardelijke invrijheidstelling. 54

65 Durnescu, Enengl en Grafl (2013) verzamelden systematisch belevingsonderzoeken afgenomen in verschillende landen met betrekking tot modaliteiten waarbij de justitiabele onder toezicht in de gemeenschap staat (probatie, V.I., elektronisch toezicht, werkstraf e.d.). Zij concludeerden dat veroordeelden het over het algemeen positief en nuttig vonden om onder toezicht te staan, waarbij hen de mogelijkheid wordt gegeven om een nieuw leven op te bouwen en de gevangenis te vermijden (Durnescu, Enengl et al., 2013; Ditton and Ford, 1994; Mair & Mills, 2009). Het helpt hen voornamelijk vooruit wanneer het systeem probleemoplossingsgericht is en wanneer het welzijn van de veroordeelde als belangrijk wordt aanzien. Belangrijk hierbij vonden zij voornamelijk hulp met financiën, werk en huisvesting (Durnescu, Enengl et al., 2013; Davies, 1979; Farrall, 2002). De modaliteiten werden vaak positief beoordeeld wanneer er een goeie relatie was met de probation staff (in België: justitieassistent) en zij redelijk, open, flexibel en betrouwbaar waren (Ditton & Ford, 1994). Twee andere studies beamen bovendien dat de probanten over het algemeen een positieve houding hebben ten opzichte van hun justitieassistent (Cornel, 2000). Enkele veroordeelden, hoewel een minderheid, hadden echter wel schrik dat de justitieassistent zich zou binnendringen in hun gezinsleven (Ditton & Ford, 1994; Durnescu, 2010). Slechts een minderheid was in de meeste studies ontevreden met de modaliteiten. Volgens een Nederlandse studie waren de hoofdredenen hiervoor dat probatie niet aan hun verwachtingen voldeed en dat er geen praktische hulp voorhanden was, zoals onder andere een gebrek aan informatie over de modaliteit zelf (Abraham, Van Dijk et al., 2007). In Roemenië bleek uit een onderzoek dat ontevredenheid meestal uitging van mensen met teveel criminogene problemen of van mensen die net helemaal geen behoeften hadden (Durnescu, Enengl et al., 2013; Kyvsgaard, 1998). Nog een andere studie onderzocht de perceptie van probanten met betrekking tot wat zij denken wat het doel van probatie is en wat het doel zou moeten zijn. 78 percent van de respondenten was van mening dat het voornaamste doel toezicht is en geen rehabilitatie, 69 percent vond echter dat rehabilitatie het voornaamste doel zou moeten zijn (Allen, 1985). Er zijn echter ook in verschillende landen zaken gepubliceerd met betrekking tot de beleving van, expliciet, de voorwaardelijke invrijheidstelling. Zo bleek uit een studie dat hoewel elke respondent van mening is dat het buiten de gevangenis beter is dan erbinnen, de overgrote 55

66 meerderheid zich nog steeds niet vrij voelt. Ze voelen zich nog steeds juridisch en psychologisch gevangen in het systeem (Clark & Rudenstine, 1975; Bauwens, Robert et al., 2012). Gevoelens van angst en verwarring worden dan weer ervaren bij respondenten waarbij één of andere vorm van cognitieve gedragstherapie werd opgelegd (Ward & Salmon, 2009). Voorwaardelijk invrijheidgestelden ervaren ook gemengde gevoelens betreffende de hulp die zij krijgen. Hoewel de meesten V.I. als positief en nuttig omschrijven, zijn de veroordeelden ontgoocheld over de geringe praktische hulp die zij ontvangen, voornamelijk met betrekking tot huisvesting (McIvor & Barry, 1998). Ook de opgelegde voorwaarden zijn voor de justitiabelen niet bepaald een pretje. Ze vinden dat de voorwaarden een intrusief karakter hebben, voor zichzelf maar ook voor huisgenoten (Robert, 2009; Morris, Beverly et al., 1975). Velen aanvaarden niet om het even welke voorwaarden en indien men ze wel aanvaardt, heeft men vaak moeite om ze na te leven (Robert, 2009). Uit het onderzoek van Beyens & Boone (2013) bleek dat gedetineerden tegen een V.I. op zagen omdat ze dan nog jarenlang onder druk moesten leven met de kans dat men ieder moment terug in de gevangenis kon belanden bij het overtreden van een voorwaarde tijdens de proeftermijn (Beyens & Boone, 2013; Bauwens, Robert et al., 2012; Morris, Beverly et al., 1975). Zij vinden bijgevolg de procedure met betrekking tot herroeping niet rechtvaardig en vinden de bestraffing bij een overtreding van de voorwaarden te streng (Padfield, 2012; Clark & Rudenstine, 1975). Bovendien achten, volgens een onderzoek in Engeland en Wales, veel veroordeelden hun justitieassistent verantwoordelijk voor het feit dat zij tijdens hun proefperiode herroepen werden. Hierdoor hadden zij een groot wantrouwen gekregen ten opzichte van hun justitieassistent en koesterden zij duidelijk vijandige gevoelens (Digard, 2010). De kans is dan ook reëel dat men door voorgaande aspecten (nadien) voor einde straf opteert (Robert, 2009; Petersilia, 2003; Bottomley, 1973). 56

67 Nee, dat is in 2014, dan kan ik vervroegd vrijkomen en 2018 is mijn einde straf. Dat scheelt maar drie jaar en een half. Als ge dan vijf jaar voorwaarden krijgt, is het misschien twee jaar later, ge hebt alles terug opgebouwd, ge doet een kleine stommiteit, ge moet niet veel doen, ge komt eens op café, ge zit een pintje te drinken, er is ruzie, ge geeft er eens ne klap op. En een klacht is genoeg en ge zit direct terug binnen. (Boone, Beyens et al., 2013) 35 Ze moeten zelfs geen waarheid weten, gewoon terug binnen. Dat is uitschot, zo bekijken ze ons. (Boone, Beyens et al., 2013) 36 Over een aantal voorwaardelijk invrijheidgestelden werd zelfs gerapporteerd dat ze zich vrijwillig terug aan de gevangenispoort aanmeldden om hun straf tot het einde uit te zitten omdat ze het leven buiten onder toezicht té moeilijk vonden (Jones, 1996; Santos, 2003). Veroordeelden hebben bovendien moeite met de lengte van de proeftermijn, die soms langer kan duren dan hun oorspronkelijke vrijheidsstraf. Veroordeelden vinden het niet correct dat er bij een herroeping veelal geen rekening gehouden wordt met de tijd die men ondertussen onder voorwaarden buiten de gevangenismuren heeft ondergaan. Dat men de volledig openstaande straf nog moet uitzitten veroorzaakt dan ook bitterheid (Bauwens, Robert et al., 2012). Ze zijn van mening dat er iets van de straf zou moeten afgaan (Clark & Rudenstine, 1975). Bij de keuze om al dan niet voorwaardelijk vrij te gaan wordt dan ook een afweging gemaakt tussen de tijd die ze nog moeten uitzitten tot strafeinde en de duur van de proeftermijn. Hoe langer de duur van de proeftermijn en hoe korter de periode tot strafeinde, des te waarschijnlijker het is dat veroordeelden ervoor zullen kiezen om hun straf volledig uit te zitten en bijgevolg niet meer onderworpen te zijn aan enige vorm van toezicht of controle. Bestaand penologisch onderzoek spreekt het feit dat iedereen de gevangenis zo snel mogelijk wil verlaten dus tegen, althans onder een vorm van voorwaardelijke invrijheidstelling (Bauwens, Robert et al., 2012). Ter afsluiting bemerkt McNeill (2009) drie dimensies aan de ervaring met strafuitvoeringsmodaliteiten waarbij de veroordeelde onder toezicht staat in de samenleving. 35 Citaat van een Belgische gedetineerde in de penitentiaire inrichting te Tilburg (Nederland). 36 Ibid. 57

68 Ten eerste bieden deze modaliteiten hulp door de bijstand en begeleiding die er door de justitieassistent wordt geboden bij praktische en persoonlijke problemen. Ze zijn echter ook pijnlijk door het soms strenge karakter van het toezicht of door de verschillende pains die ze teweegbrengen. Als laatste kunnen ze ook dienen als houvast, door het controlerend en beperkend karakter ervan (McNeill, 2009). De studies die hier besproken werden geven de ervaringen en percepties weer van veroordeelden onder verschillende modaliteiten uit verschillende landen. Er moet echter in het achterhoofd gehouden worden dat er significante verschillen zijn in de wijze waarop dergelijke modaliteiten in verschillende landen worden toegepast, wat een aanzienlijke invloed kan hebben op de beleving ervan. Het moge bovendien duidelijk zijn dat hoewel er gemeenschappelijke en wijdverspreide aspecten zijn aan de ervaringen van mensen, dit nog altijd verschilt van persoon tot persoon. De ervaringen hiermee zijn dus bijgevolg uiterst variabel, dynamisch en contingent (Durnescu, Enengl et al., 2013). Eén ding is echter zeker: de ervaringen en percepties laten zien dat dergelijke modaliteiten en het leven onder toezicht een duidelijke impact hebben op de justitiabele (Crouch, 1993) Onderzoek met betrekking tot detentiebeleving Dat het gevangeniswezen (ernstige) schade kan berokkenen aan de gedetineerde zelf en zijn leven, hoeft geen betoog meer. Onderzoek peilend naar de ervaringen van gedetineerden met de klassieke gevangenisstraf, zowel in binnen- als buitenland, is reeds veel omvangrijker dan de bestaande kennis op vlak van de beleving van de voorwaardelijke invrijheidstelling of andere strafuitvoeringsmodaliteiten. Gevangenissen werden door Goffman (1961) omschreven als totale instituties, waar gedetineerden als gevolg van hun detentie mortificatieprocessen ondergaan (verlies van privacy, autonomie en controle over het eigen leven). Een totale institutie wordt gekenmerkt door het feit dat de verschillende deelaspecten van het dagelijks leven (werken, slapen, vrijetijdsbesteding) op éénzelfde plaats gebeurt, onder éénzelfde gezag en in het bijzijn van mensen die zij niet vrijwillig uitgekozen hebben. De bewoners dienen zich te houden aan een gestructureerd schema van activiteiten opgelegd door het personeel. De organisatie is er bovendien bureaucratisch. Er is een fundamenteel onderscheid tussen de grote groep bewoners die aan controle onderworpen is en de kleine groep personeel die controle uitoefent. 58

69 Bovendien is het primaire doel van de gevangenis de bescherming van de maatschappij, in tegenstelling tot andere totale instituties waar het welzijn van de bewoners centraal staat. Het leven in een gevangenis staat bijgevolg in het teken van veiligheid, waardoor het dagelijks leven van de gedetineerde volledig gecontroleerd wordt. Die controle kenmerkt zich door hiërarchie, routine, segregatie, rituelen van degradatie en een initiatie via processen van zogenaamde role stripping. Deze laatste term staat voor het verlies van de meerdere sociale rollen die men buiten de gevangenis heeft en de rol van gedetineerde die ervoor in de plaats komt. Deze processen vangen reeds aan bij het onthaal (inleveren van persoonlijke bezittingen, aantrekken van een gevangenisplunje e.d.) en duren voort doorheen de volledige detentieperiode (celcontroles, fouilles op het lichaam, briefwisseling die wordt nagekeken e.d.) (Goffman, 1961; Snacken, 2009). Sykes (1958) omschreef decennia geleden de zogenaamde pains of imprisonment, vijf deprivaties die gedetineerden ondervinden tijdens detentie. Hij stelde dat de stress die door het gevangeniswezen veroorzaakt werd mentaal even pijnlijk kon zijn als de lijfstraffen vroeger waren voor het lichaam (Sykes, 1958). In wat volgt worden deze deprivaties op een rijtje gezet. (1) De deprivatie van vrijheid Het verlies van vrijheid lijkt het meest vanzelfsprekend en is voor de gedetineerde tweezijdig. Ten eerste is deze vrijheidsbeperking het gevolg van de gevangenis op zich doordat de gedetineerde verplicht wordt om te leven in de beperkte ruimte die de gevangenis biedt. Ten tweede is dit gebrek aan vrijheid ook een gevolg van het leven en de regels binnenin de gevangenis. In het reeds afgebakend gebied van het penitentiair complex wordt de bewegingsvrijheid van de gedetineerde namelijk verder gelimiteerd doordat zij in hun cel dienen te blijven tot zij de toestemming krijgen om deze te verlaten en doordat zij zich slechts onder begeleiding van personeel of met hun toestemming kunnen verplaatsen van de ene ruimte naar de andere. Wat voor de gedetineerde echter erger is dan het feit dat ze zich niet vrij kunnen bewegen, is dat zij door hun opsluiting afgezonderd zijn van familieleden, kinderen en vrienden. Niet omdat ze er zelf voor gekozen hebben om in isolement te leven, maar doordat het gevangeniswezen daarvoor zorgt. Zij kunnen niet bellen met of bezoek ontvangen van om het eender wie wanneer zij willen. De gedetineerde heeft bovendien niet altijd iemand die wil 59

70 corresponderen via briefpost of die op bezoek wil komen. Bovendien wordt hiertoe niet altijd de toestemming van de gevangenisdirectie bekomen. Na maanden of jaren in detentie te verblijven verwateren bovendien de banden die men heeft met mensen in de vrije samenleving. Volgens het onderzoek van Sykes ontving slechts 41 procent van de gevangenen bezoek. Dit isolement van de buitenwereld en een gebrek aan contact met familieleden ten gevolge van hun opsluiting vinden gedetineerden enorm moeilijk en wekt frustraties op doordat sociale relaties verloren gaan en de gedetineerde zich eenzaam en verveeld voelt. Hierbovenop ervaart de gedetineerde ook een stigma vanuit de samenleving ten gevolge van de feiten die hij heeft gepleegd en de veroordeling die hij heeft opgelopen. Hoewel een minderheid beweert dat deze afkeuring hen onverschillig laat, lijdt de meerderheid van de gevangenen hier toch onder. (2) De deprivatie van goederen en diensten Ten eerste dient de gedetineerde al zijn bezittingen af te geven wanneer hij de gevangenis binnenkomt en krijgt hij deze meestal pas terug wanneer hij de gevangenis terug verlaat. Datgene wat zij mogen bezitten is erg gelimiteerd en wordt dan ook nog eens sterk gecontroleerd door het penitentiair personeel. Hoewel er in de gevangenis tegemoet gekomen wordt aan de basisbehoeften van de gedetineerde (eten, onderdak, medische verzorging e.d.), zijn de aangeboden goederen en diensten niet vergelijkbaar met diegene waarover zij zouden kunnen beschikken buiten de gevangenismuren. De omgeving waarin men zich bevindt wordt door de gemiddelde gedetineerde als pijnlijk omschreven: men kan bijvoorbeeld maar beschikken over enkele meters ruimte of de ontspanning wordt beperkt tot een aantal uur per dag. Alles is aan beperkingen onderhevig. Zo heeft de gedetineerde geen keuze meer wie zijn haar knipt of naar welke dokter hij gaat. De gedetineerde verlangt echter naast de basisvoorzieningen, ook naar extra s zoals sigaretten, alcohol, lekkernijen, eigen kleren, persoonlijke meubelen en ruimte. De opsluiting houdt dus een verarming in op vlak van materiële voorzieningen, wat voor de gedetineerde toch wel een groot verlies is in vergelijking met de materiële buitenwereld waarin zij vroeger leefden. (3) De deprivatie van autonomie Bovendien wordt de autonomie van de gedetineerde erg beperkt door de vele (vaste) regels waaraan hij onderworpen is en doordat hij voortdurend dient te luisteren naar het penitentiair personeel. Het gedrag van de gedetineerde wordt tot in de kleinste details onder controle 60

71 gehouden. Wanneer, hoe, waar en met wie zij leven, eten, werken of zich ontspannen wordt allemaal bepaald door de regels van de penitentiaire inrichting. De meeste gedetineerden zijn verbitterd over het feit dat ze zo sterk afhankelijk zijn van de beslissingen van het personeel en dat ze amper eigen keuzes kunnen maken met betrekking tot hun leven. De beperking van de autonomie werd ook aangekaart in het onderzoek van Van de Weygaert & Vander Laenen (2000). De moeilijke toegang tot verschillende bronnen, het gebrek aan vlotte en snelle procedures en het feit dat er volgens de gedetineerden banale en kinderachtige regels worden opgelegd, leidden tot heel wat frustratie tijdens detentie. Ik vroeg iets aan en dat ging niet. Dat ging verloren, of dat werd vergeten, of daar werd te laat op gereageerd. En op een bepaald moment ( ) dacht ik nu echt van: ( ) Ik weet niet wanneer ik agressief ben, maar als je mij zover wil krijgen, ben je wel goed bezig. (Van de Weygaert & Vander Laenen, 2000) 37 Ik heb het soms moeilijk om te zeggen: chef mag ik dat, chef mag ik dat?, omdat ik dat gewoon zelf wil pakken. (Van de Weygaert & Vander Laenen, 2000) 38 De handelingsvrijheid van de gedetineerden wordt dus erg beperkt door de regels die binnen de gevangenis gelden. Enkele voorbeelden die dit illustreren zijn de strikte procedures omtrent het binnenbrengen van eigen goederen of toestemming moeten vragen om te mogen tafeltennissen (Van de Weygaert & Vander Laenen, 2011). (4) De deprivatie van seksuele relaties Vijftig jaar geleden benadrukte Sykes (1958) de deprivatie van, specifiek, heteroseksuele relaties tijdens detentie. Vandaag de dag is het echter niet meer nodig om een onderscheid te maken naar seksuele geaardheid en kan de deprivatie van seksuele relaties in het algemeen worden aangekaart. Tijdens detentie blijft het lijfelijk contact met de buitenwereld beperkt tot het bezoek die de gedetineerde krijgt, waar enkel minimale aanrakingen worden toegestaan (bijvoorbeeld een 37 Citaat van een gedetineerde uit het onderzoek van Van de Weygaert & Vander Laenen (2000). 38 Ibid. 61

72 kus of een knuffel bij aanvang van het bezoekuur). In werkelijkheid zijn er wereldwijd weinig gevangenissen die ongestoord bezoek toelaten. Indien ongestoord bezoek wel is toegestaan, is er maar een kleine groep gedetineerden die hier toegang toe heeft. Nog minder gevangenissen staan ongestoord bezoek toe tussen een gedetineerde en een partner van hetzelfde geslacht. Bovendien is seksueel contact verboden tussen gedetineerden van hetzelfde geslacht onderling (hoewel dit wel gebeurt), alsook tussen gedetineerden en het gevangenispersoneel. Het gebrek aan intiem contact veroorzaakt bijgevolg heel wat seksuele frustraties bij de gedetineerden, wat mentaal zwaar weegt (Sykes, 1958, Stohr & Walsh, 2011). (5) De deprivatie van persoonlijke veiligheid Tijdens detentie worden veroordeelden verplicht om jarenlang samen te leven met andere veroordeelden. Dit wordt door velen als behoorlijk onaangenaam ervaren. Sommigen hebben een (lange) geschiedenis van gewelddadig en agressief gedrag of worden gewelddadig tijdens hun opsluiting. Zelfs voor de meest hardnekkige recidivist kan deze situatie angstwekkend zijn. The worst thing about prison is you have to live with other prisoners. 39 (Sykes, 1958) Een onderzoek aan de VUB-ULB heeft uitgewezen dat alle bevraagde gedetineerden in de acht gevangenissen die hierbij werden betrokken, nog steeds refereren naar de dagelijkse confrontaties met de deprivaties zoals ze decennia geleden door Sykes werden beschreven, ongeacht de variaties in levensomstandigheden en regimes waaronder zij opgesloten zaten (Snacken, Mary et al., 2000; Snacken, 2006). Drie studies onderzochten specifiek de deprivaties die werden ervaren door langgestrafte veroordeelden. Zij maakten daarvoor allemaal gebruik van The Pains of Long-Term Imprisonment survey die twintig problemen bevat die worden geassocieerd met lange gevangenisstraffen (Richards, 1978). Bij het onderzoek in Engeland waren dit langgestraften van vijf jaar tot levenslang (n=22; Richards, 1978), het onderzoek in Amerika bevroeg veroordeelden tot een vrijheidsstraf van tien jaar tot levenslang (n=49; Flanagan, 1980) en bij het meest recente onderzoek in Amerika bestond de steekproef uit veroordeelden tot een 39 Citaat van een gedetineerde uit het onderzoek van Sykes (1958) 62

73 levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid op een vervroegde invrijheidstelling (n=18; Leigey & Ryder, 2015). Alle drie kwamen zij grotendeels tot dezelfde conclusies wat betreft de moeilijkste en minst moeilijke aspecten van de gevangenisstraf. In de top vijf van meest ernstige problemen die zij ondervonden waren drie aspecten, hoewel verschillend van ranking, bij alle studies aanwezig: (1) iemand missen, (2) het sociale leven missen en (3) het gevoel hebben dat je leven wordt verspild. Bij twee studies stonden ook gevoelens van seksuele frustratie en het missen van kleine luxe in de top vijf. Over het algemeen treden dus vooral problemen met betrekking tot de deprivatie van vrijheid op de voorgrond. Het verlies van sociale relaties met mensen buiten de gevangenismuren (familie en vrienden) en het gevoel dat het leven aan hen voorbij gaat zijn voor de gedetineerde duidelijk het zwaarst om mee om te gaan. As the years pass, being away from your family doesn t get any easier, it gets harder. (Flanagan, 1980) 40 De aspecten waar gedetineerden het minst moeite mee hebben zijn: (1) verliezen van zelfvertrouwen, (2) de angst hebben om gek te worden en (3) zich suïcidaal voelen. Uitwendige problemen (zoals het missen van familieleden) wegen dus zwaarder door dan inwendige problemen (zoals zich suïcidaal voelen) (Richards, 1978; Flanagan, 1980; Leigey & Ryder, 2015). Voor andere vaak aangehaalde aspecten verwijs ik naar figuur Citaat van een gedetineerde uit de studie van Flanagan (1980). 63

74 Figuur 4: De meest en minst ernstige problemen ervaren tijdens detentie in Richards (1978), Flanagan (1980) en (Leigey & Ryder, 2015) (Leigey & Ryder, 2015) Er kan hieruit worden geconcludeerd dat de deprivaties van langgestraften over het algemeen gelijk zijn, ongeacht de lengte of het type van de straf. De percepties blijken bovendien universeel te zijn, aangezien dezelfde resultaten gevonden werden in zowel Amerika als Groot-Brittannië (Leigey & Ryder, 2015). Crewe (2011) bouwt nog verder op de pains of imprisonment, beschreven door Sykes (Sykes, 1958). Hij stelt dat het gevangeniswezen zoals we het vandaag kennen, enkele nieuwe lasten en frustraties heeft gecreëerd. De onzekerheid en onbepaalde duur van de straf (1), de psychologische evaluatie waar zij tijdens detentie aan worden onderworpen (2) en de lasten van zelfbestuur (3) zijn er daar drie van. Hoewel deze pains voornamelijk van toepassing zijn op gedetineerden uit jurisdicties waarbij de rechter een straf van onbepaalde duur oplegt en de dag van vrijlating afhankelijk is van het gedrag van de gedetineerde en het verkrijgen van een positief verslag, kunnen deze pains echter ook in Belgische context relevant zijn. Ook levenslang gestraften of gedetineerden die hopen op een vervroegde invrijheidstelling kunnen deze lasten ervaren. (1) De onzekerheid over en onbepaaldheid van de straf Gedetineerden uiten vaak kritiek op de onbepaalde duur van de straf en de discretionaire macht en willekeur die uitgaat van de beslissingsinstanties met betrekking tot de (vervroegde) 64

75 vrijlating (Crewe, 2011; Cummins, 1994; Irwin, 1980). De onzekerheid over de toekomst veroorzaakt namelijk heel wat angst en stress (Rotman, 1990). Het wordt zo onmogelijk om toekomstplannen te maken aangezien de invrijheidstelling nog jaren op zich kan laten wachten. De voorwaarden waaraan zij moeten voldoen om de gevangenis te verlaten worden vaak omschreven als onduidelijk, erg veeleisend en niet haalbaar. Er wordt bovendien veel meer gewicht gegeven aan kleine fouten dan aan jaren van goed gedrag. Als laatste kan worden aangehaald dat zij een grote anonimiteit ervaren ten aanzien van de personen die over hun toekomst beslissen (Crewe, 2011). (2) De lasten veroorzaakt door psychologische evaluaties tijdens detentie De psychologische evaluaties die gedetineerden tijdens detentie dienen te ondergaan, hebben niet alleen een impact op hun toekomst, maar ook op hun dagdagelijks leven tijdens detentie. Ten eerste hebben gedetineerden het gevoel dat ze de controle over hun persoonlijke identiteit verliezen. Ze hebben het gevoel ingedeeld te worden in (risico)categorieën. Bevindingen die worden neergeschreven in psychologische rapporten zijn vaak in strijd met de perceptie die ze hebben over zichzelf. Bovendien stellen gedetineerden vast dat hetgene wat ze doen of zeggen tijdens de rapportage vaak uit de context wordt getrokken. Ze vinden dat de verslagen weinig genuanceerd zijn en een gebrek aan menselijkheid en mededogen vertonen. They pick up on certain comments, they twist everything, they ignore the constructive stuff you do. I made a joke about sedating my girlfriend to take her on holiday (as part of a course scenario). In the report they gave no context, said that my idea of getting someone on a plane was sedating them! I got knocked back, based on the psychologists reports. (Crewe, 2011) 41 I felt nervous when I was assessed. (Then) they said I had paranoid tendencies! (Crewe, 2011) 42 Bovendien vinden ze het beangstigend dat alles wat er tijdens detentie gebeurd, in de verslagen wordt neergeschreven en eens het is genoteerd, het voor altijd in het dossier is opgenomen. Eén incident kan zo jaren later nog een impact hebben. Het idee dat elke uitspraak tegen hen gebruikt kan worden en de bijna onoverkomelijke negatieve 41 Citaat van een gedetineerde uit het onderzoek van Crewe (2011) 42 Ibid. 65

76 psychologische interpretatie die aan alles gegeven wordt, voelt voor de gedetineerde duizelingwekkend en verstikkend aan. De rapporten worden bovendien soms opgemaakt door personen die ze nooit eerder hebben ontmoet. De psychologische evaluatie wordt bijgevolg ervaren als een gestandaardiseerd gebeuren, waarbij hun problemen in een computer worden ingevoerd en omgezet worden in termen van risico. De gedetineerden staan bovendien niet zo positief ten opzichte van diegene die de psychologische evaluaties afnemen. Volgens de gedetineerden staan zij niet genoeg stil bij de impact die dergelijke verslagen hebben op hun leven (Crewe, 2011). (3) De lasten van zelfbestuur Hoewel Sykes (1958) de deprivatie van autonomie beschreef tijdens detentie (ten gevolge van materiële beperkingen, regels en een strikt regime), stelt Crewe (2011) dat de controle die op de gedetineerde wordt uitgeoefend tegenwoordig niet meer zo direct gebeurt. Het penitentiair personeel is niet meer zo zichtbaar aanwezig. Dit wil echter niet zeggen dat men zich niet bewust is van de macht die zij hebben. Een direct en persoonlijk toezicht is bijgevolg niet meer nodig om de gedetineerde te disciplineren of om hem inschikkelijk te maken. De controle neemt tegenwoordig dus een andere vorm aan. De gedetineerde wordt nu zelf verantwoordelijk gesteld voor een aantal beslissingen. Ze dienen nu zelf hun gedrag en de gevolgen ervan in te schatten. Het personeel bemoeit zich met andere woorden minder met het leven van de gedetineerden en tikt hen minder op de vingers. Bijgevolg dienen de gedetineerden zelf in te schatten hoe het penitentiair personeel hun gedrag zal interpreteren. Ze moeten voortdurend de keuzes die zij maken inschatten: met wie ze optrekken, de manier waarop zij zich gedragen of hoe ze hun cel inrichten (Crewe, 2011). Deze responsabilisering wekt gevoelens van angst en machteloosheid op (Giddens, 1991). Aan de andere kant denken zij soms ook dat op welke manier zij zich ook gedragen, het altijd wel op een negatieve manier zal worden geïnterpreteerd (Crewe, 2011). Het gevangeniswezen werd doorheen de jaren duidelijk geoptimaliseerd, zowel in termen van discipline, bezoekregeling, materiële omstandigheden als met betrekking tot de relatie tussen personeel en gevangenen. Bovendien wordt het leven in detentie op sommige vlakken als minder zwaar ervaren dan in het verleden, onder andere doordat de macht van de straf minder autoritair is. Aan de andere kant zijn zij echter van mening dat het gevangenisleven psychologisch zwaarder weegt en mentaal moeilijker en frustrerender is dan vroeger. 66

77 Bovendien werd doorheen de jaren de bewegingsvrijheid meer beperkt, de veiligheid aangescherpt en alles meer dan ooit in het teken gezet van risicobeheersing (Crewe, 2011). 67

78 Bij wijze van uitgeleide: voor- en nadelen van de voorwaardelijke invrijheidstelling Voordelen Aan de modaliteit van de voorwaardelijke invrijheidstelling worden tal van voordelen toegeschreven. De positieve aspecten die bij de invoering in 1888 een rol speelden, worden vandaag de dag nog steeds in grote mate aangehaald (Maes, 2008). Ten eerste zou het vooruitzicht op een vervroegde vrijlating goed gedrag in de gevangenis stimuleren (De Wit, 2011). Dat was één van de doelstellingen van Minister Lejeune bij de invoering van de wet. Het gedrag tijdens detentie is echter niet langer opgenomen in de Wet Externe Rechtspositie als contra-indicatie voor de toekenning van een voorwaardelijke invrijheidstelling. In principe zouden rapportages hierover dus geen invloed meer mogen hebben bij de adviesverlening, al valt niet geheel uit te sluiten dat dit in praktijk niet gebeurt. Toch kunnen hierdoor vandaag de dag vraagtekens bij dit voordeel geplaatst worden (Boone, Beyens et al., 2013). Het tweede positief aspect, en onmiddellijk ook de voornaamste doelstelling van de voorwaardelijke invrijheidstelling is dat het een geleidelijke, gecontroleerde en begeleide overgang van detentie naar de samenleving waarborgt. De re-integratie vindt op die manier stapsgewijs plaats en geeft de veroordeelde zo de tijd om aan een leven buiten de gevangenismuren te wennen (Robert, 2009). Dit in tegenstelling tot een invrijheidstelling bij strafeinde, waarbij die overgang abrupt gebeurd (Maes, 2008). Men stelt dat ook door het opleggen van geïndividualiseerde voorwaarden, de controle op deze voorwaarden en de begeleiding van voorwaardelijk invrijheidgestelden in het algemeen, de re-integratie wordt bevordert. Door de opvolging na vrijlating, waarvoor V.I. garant staat, kan bovendien recidive worden voorkomen (De Wit, 2011). Ten derde stelt de voorwaardelijke invrijheidstelling individualisering van de strafuitvoering voorop, waarbij de straf tijdens de uitvoering kan aangepast worden op maat van elk individu (De Wit, 2011). Op die manier wordt de strafuitvoering georiënteerd naar de persoonlijke en sociale problemen van de gedetineerde die de basis vormen van zijn of haar crimineel gedrag 68

79 (Maes, 2000). Het geloof in de veranderbaarheid en verbeterbaarheid van de mens staat hierbij centraal, zelfs tijdens detentie (Morris, Beverly et al., 1975; De Wit, 2011). Bovendien bevordert V.I. de maatschappelijke reclassering. Van de veroordeelde wordt namelijk een haalbaar reclasseringsplan verwacht, tevens één van de toelatingsvoorwaarden voor een V.I. (De Wit, 2011). Doordat de gedetineerde zijn eigen reclassering dient in orde te brengen, waarbij hij weliswaar deels wordt bijgestaan door verschillende diensten, wordt hij toch duidelijk geresponsabiliseerd (Beyens & Boone, 2013). Dit zorgt er bovendien voor dat de invrijheidstelling goed wordt voorbereid, wat dan weer positieve gevolgen heeft voor zijn re-integratie en het risico op recidive (infra) (Goethals, 2005). Dat brengt ons onmiddellijk bij het vijfde voordeel. De modaliteit heeft namelijk schijnbaar een recidivebeperkende impact in vergelijking met gedetineerden die de gevangenis bij strafeinde verlaten (Robert, 2009). Bovendien brengt een langdurige gevangenisstraf heel wat negatieve effecten voor de gedetineerde met zich mee. Hoe langer de straf duurt, des te ingrijpender dit wordt voor de gedetineerde zelf en zijn dagelijks leven, maar ook voor zijn omgeving. Door een vervroegde invrijheidstelling kan bijgevolg verdere detentieschade voorkomen worden (Goethals, 2005). Tot slot zorgt V.I. voor een daling van de gevangenisbevolking (Robert, 2009). Was deze modaliteit er niet geweest, zou de Belgische gevangenispopulatie gemiddeld maar liefst 2200 gedetineerden meer geteld hebben (met inbegrip van ET; voorbeeld uit 2007) (Maes, 2009; De Wit, 2011). Hoewel dit oorspronkelijk niet de hoofdfinaliteit is, kan niet ontkend worden dat V.I. een invloed heeft op het aantal gedetineerden dat dagelijks in de gevangenis verblijft en een middel is tegen de overbevolking (Maes & Tange, 2012b; Maes, 2009). Om deze reden is V.I. waarschijnlijk ook goedkoper dan detentie. Door het ingekort verblijf in de gevangenis worden de detentiekosten gereduceerd (Goethals, 2005; Maes, 2000). Door de uitbouw van de justitiehuizen kan dit punt echter in twijfel worden getrokken (De Wit, 2011). De voordelen die in de literatuur worden aangehaald door de voorwaardelijk invrijheidgestelden zelf is het feit dat V.I. hen de mogelijkheid biedt om de gevangenis vervroegd te verlaten en om een nieuw leven op te bouwen. Veroordeelden, althans sommigen, vonden het leven buiten de gevangenis, alhoewel onderworpen aan voorwaarden, 69

80 beter dan opgesloten zijn. De hulp met financiën, werk en huisvesting die hen hierbij werd geboden vonden ze ook positief. Nadelen Naast de positieve aspecten die omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling worden aangehaald, is de modaliteit ook vaak onderhevig aan kritiek. Door de vele wijzigingen die het V.I.-systeem doorheen de jaren heeft ondergaan, spelen de kritieken die vroeger werden aangehaald vandaag de dag minder. In de jaren 80 werden nog kanttekeningen gemaakt bij de ondoorzichtige en lange procedure voorafgaand aan V.I. (deze kritiek geldt vandaag de dag echter nog steeds), de onduidelijkheid van de criteria waarop de besluitvorming gebaseerd was, het gebrek aan motivering van de beslissingen, de zwakke rechtspositie van gedetineerden en de louter administratieve afhandeling die leidde tot de uitholling van de rechterlijke beslissing (Eliaerts, 1980; Maes, 2000; Snacken, 2014). Wat de aangehaalde negatieve aspecten vandaag betreft, vinden velen dat een straf volledig moet worden uitgezeten. Vergelding speelt daarbij voornamelijk een rol. Een systeem van vervroegde invrijheidstelling wordt daardoor soms niet repressief genoeg bevonden en roept wrevel op, zowel bij de slachtoffers, de algemene bevolking, de media en soms ook bij politici. Ten tweede wordt soms aangehaald dat V.I. het rechtssysteem ondermijnt doordat de duur van uitgesproken straffen ten gronde tijdens de strafuitvoering kan worden gewijzigd. De uitholling van de rechterlijke beslissing leidt tot onvrede bij de magistratuur en leidt ertoe dat zij bij de berekening van de strafmaat rekening houden met een eventuele vervroegde invrijheidstelling en bijgevolg een hogere straf opleggen. In hoofde van de gedetineerde, maar ook van de maatschappij kan dergelijke verlenging van de detentieduur negatieve gevolgen hebben. Bovendien staan de tijdsvoorwaarden van V.I. of de herziening van het systeem op zich vaak ter discussie. Ook de afschaffing wordt soms bepleit. De beperkte studies omtrent de ervaring van veroordeelden met V.I. en de V.I.-procedure laten zien dat de periode waarop zij wachten op een toekenning spanningen en frustraties 70

81 opwekt. De grote onzekerheid die een mogelijk voorwaardelijke invrijheidstelling met zich meebrengt voor de gedetineerde was meer dan eens punt van kritiek (Maes & Tange, 2014). Ze ervaren bovendien moeilijkheden bij het realiseren van het reclasseringsplan of hebben moeite om te voldoen aan de eisen van de SURB. De grote onzekerheid over welke beslissing de SURB met betrekking tot hun dossier zal nemen bezorgt de gedetineerde heel wat stress. Ook de willekeur die volgens de gedetineerden wordt gehanteerd bij de toekenning van een V.I. is voorwerp van kritiek. Vanuit het oogpunt van de voorwaardelijk invrijheidgestelde brengt V.I. ook heel wat deprivaties of onaangename effecten met zich mee. De procedure met betrekking tot de herroeping vonden zij veelal onrechtvaardig en de bestraffing ten gevolge van het niet naleven van de voorwaarden te streng. Zij vinden het bovendien niet correct dat bij een herroeping de nog volledig openstaande straf moet uitgezeten worden en dat ze geen krediet krijgen voor de tijd die zij onder voorwaarden hebben voldaan (al is dit volgens de wet in principe wel mogelijk). Dat de proeftermijn ook langer kan duren dan de oorspronkelijke vrijheidsstraf stuitte op kritiek. Over het algemeen voelen de justitiabelen zich tijdens hun proeftermijn nog steeds niet vrij en wordt het intrusief karakter van de voorwaarden benadrukt, die vaak moeilijk na te leven zijn. Zowel de V.I.-procedure als het leven met een voorwaardelijke invrijheidstelling blijkt over het algemeen niet zo eenvoudig te zijn. Het toenemend aandeel gedetineerden dat voor strafeinde opteert, bevestigt dit. 71

82 DEEL II: DE BELEVING VAN DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING IN VLAANDEREN: EEN EMPIRISCH ONDERZOEK 1. Methodologie 1.1. Onderzoeksstrategie en -instrument Voor het empirisch onderzoek werd een kwalitatieve aanpak gehanteerd, daar de interesse in dit onderzoek uitgaat naar ervaringen, beleving, perspectieven en betekenisverlening (Baarda, de Goede et al., 2005). Terugblikkend naar de onderzoeksvragen (inleiding), stellen we ons voornamelijk wat- en hoe-vragen. Deze vragen staan voorop bij kwalitatief onderzoek (Mortelmans, 2009). De bedoeling is hier niet onmiddellijk om tot generaliseerbare kennis te komen, maar om het fenomeen in de diepte te gaan bestuderen (Baarda, de Goede et al, 2005; Decorte, 2014). De bedoeling was om een diepgaand onderzoek te voeren, waarbij de beleving van de voorwaardelijke invrijheidstelling in al zijn facetten werd bekeken. Het opgezette onderzoek is bijgevolg eerder kleinschalig en bestaat slechts uit een klein aantal respondenten ( Steekproef) (Decorte, 2014). Meer specifiek gaat het om een fenomenologisch onderzoek, waarbij de ervaring en de beleving van een gebeurtenis (de voorwaardelijke invrijheidstelling) centraal staat en niet de objectieve gebeurtenis zelf (Baarda, de Goede et al., 2005; van Manen, 2005). Het onderzoek vertrekt vanuit een constructivistisch perspectief, waarbij belang wordt gehecht aan de wijze waarop de respondenten de werkelijkheid construeren. Hierbij wordt niet op zoek gegaan naar dé waarheid, maar wel naar hoe zij hun waarheid of werkelijkheid percipiëren. Kortom, de intentie is om de werkelijkheid te begrijpen vanuit hun perspectief. Het onderzoek wordt als laatste gekenmerkt door zijn beschrijvende aard. De onderzoeksvraag impliceert immers een wat is -vraag. Zo zal een overzicht worden gegeven van de aard en de kenmerken van het onderzoeksverschijnsel. Doordat het gezichtspunt en de mening van de betrokkenen centraal staan, ligt een beschrijvend onderzoek voor de hand. Onderzoeksvragen die beginnen met hoe ervaren mensen zijn typische onderzoeksvragen voor een beschrijvend onderzoek. Hierbij wordt nadrukkelijk het gezichtspunt of de visie van 72

83 de betrokkenen zelf beschreven. Kortom impliceert het onderzoek een beschrijving en inventarisatie van gevoelens, belevingen en ervaringen van voorwaardelijk invrijheidgestelden. Doordat de gezichtspunten van de verschillende betrokkenen die ik wens te onderzoeken echter situatiegebonden zijn, gaat mijn beschrijving verder dan het louter inventariseren van gezichtspunten. De bedoeling is bijgevolg niet enkel om deze te beschrijven maar ook om ze te interpreteren en te begrijpen vanuit de positie en het gezichtspunt van de betrokkene zelf, zoals zij het beleven en ervaren. De context waarin de voorwaardelijk invrijheidgestelde zich bevindt wordt hierbij betrokken. Het gaat erom de beleving door de betrokkenen zelf, dus hun interpretatie, te achterhalen en te beschrijven (of deze gezichtspunten objectief correct zijn is bijgevolg irrelevant). Van belang was vooral dat ik de werkelijkheid zoals de betrokkenen die ervaren zou gaan beschrijven (Baarda, de Goede et al., 2005). Het ligt voor de hand dat wanneer de interesse uitgaat naar de impact van iets op een persoon, dit het best kan worden nagaan door face-to-face in gesprek te gaan met diegenen die de impact hiervan ervaren, zijnde de voorwaardelijk invrijheidgestelden zelf. Dit doordat we meer te weten willen komen over de zogenaamde insider s view van de voorwaardelijk invrijheidgestelde en op zoek zijn naar particuliere ervaringen. Vandaar ook dat de respondenten individueel worden bevraagd, waar zij niet kunnen worden beïnvloed door anderen. Als dataverzamelingsmethode werd gekozen voor het diepte-interview (Beyens & Tournel, 2009). Dergelijk interview laat de respondent namelijk toe om voluit en vrijuit te spreken, daar hij/zij niet wordt beperkt door antwoordcategorieën. Bovendien is een mening of beleving niet in antwoordcategorieën uit te drukken waardoor een kwantitatief surveyonderzoek niet wenselijk was. De respondenten werden mondeling bevraagd. Dit gaf mij als interviewer de mogelijkheid om dieper op het onderwerp in te gaan en door te vragen. Het gaf de respondent bovendien de kans om achtergrond mee te geven en zijn antwoorden te verduidelijken, wat cruciaal is om een duidelijk beeld te krijgen van hetgeen zij willen meedelen en de onderzoeker wil te weten komen. Kortom, deze methode laat een flexibel interview toe (Baarla, de Goede et al., 2005). Er werd gebruik gemaakt van een half-gestructureerde vragenlijst, waarbij een topiclijst werd gehanteerd (bijlage 2) (Beyens & Tournel, 2009). Hierbij lagen enkel de onderwerpen vast, 73

84 niet de letterlijke vragen. Deze vorm van interviewen was relevant door de geringe voorkennis die er voorhanden was over de beleving van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De grootste input diende van de respondenten zelf te komen, wat als voordeel had dat er zo nieuwe, onvoorziene informatie kon opduiken (Baarda, de Goede et al., 2005). Het interview bestond uit drie grote delen: eerst werden wat algemene persoonsgegevens gevraagd, daarna werd kort ingegaan op de ervaringen met betrekking tot de V.I.-procedure tijdens detentie om uiteindelijk de grootste aandacht te besteden aan hoe men het ervoer om te leven met de voorwaarden die hen werden opgelegd. Dit laatste gedeelte ving aan met een brede, algemene beginvraag. Dit liet de respondent toe om eerst spontaan te reageren en aan te geven waar hij/zij eerst aan denkt, wat interessant is wanneer ik bepaalde belangrijke zaken zou vergeten opnemen zijn in de topiclijst. Door dergelijke brede beginvraag worden de respondenten zo min mogelijk gestuurd en kunnen ze vrijuit vertellen wat het eerst in hen opkomt (Baarla, de Goede et al., 2005). Doorheen het interview werd ingepikt door middel van probing (doorvragen) (Beyens & Tournel, 2009). Aan de hand van de topics werden de volgende vragen gesteld (Baarla, de Goede et al., 2005). Deze topics peilden onder andere naar de impact van V.I. op het dagelijks leven en (sociaal en emotioneel) welbevinden van de respondenten, de ervaringen met betrekking tot hun justitieassistent of andere begeleidingen, hun mening en visie omtrent V.I. e.d. De topics dienden als kapstokken waaraan ik mijn interview ophing, wanneer de spontane inbreng van mijn respondenten stilviel. Zowel de beschrijving van de steekproef als de resultatensectie is uitsluitend gebaseerd op datgene de respondenten hebben aangebracht. Er werden hierbij geen vonnissen van strafuitvoeringsrechtbanken of andere formele documenten geraadpleegd. De interviews werden opgenomen door middel van audiomateriaal [een recorder (en soms met een smartphone als back-up)] (Beyens & Tournel, 2009). Het interview werd afgenomen bij de respondent thuis, in een kantoor van de gevangenis of in de desbetreffende instelling. De interviews duurden gemiddeld 72 minuten. Het kortste interview bedroeg 42 minuten, het langste 108 minuten. 74

85 1.2. Wijze van steekproeftrekking De onderzoekseenheden werden geselecteerd aan de hand van een niet-gerichte selecte steekproef (Baarda, de Goede et al., 2005). De keuze hiervoor ligt in praktische redenen en aspecten van haalbaarheid. Er werd gekozen om de respondenten zo weinig mogelijk volgens theoretische criteria te selecteren, daar er in het kader van het onderzoek geen grondige reden toe is. Het soort en aantal voorwaarden die de voorwaardelijk invrijheidgestelde opgelegd heeft gekregen, vormt geen criteria tot uitsluiting. Elke mogelijke voorwaardelijk invrijheidgestelde werd toegelaten tot de steekproef. Dit laatste vraagt echter wel om een nuancering. Het was namelijk niet mogelijk om een geheel aselecte steekproef op te zetten. Hoewel de steekproef afgebakend is tot personen die een periode onder V.I. hebben ervaren, zijn hiervan geen naamlijsten voorhanden waaruit respondenten aselect konden geselecteerd worden. Er ontbrak met andere woorden een duidelijk steekproefkader, waardoor niet elke voorwaardelijke invrijheidgestelde evenveel kans had om opgenomen te worden in de steekproef (Baarda, de Goede et al., 2005). Doordat ik echter voornamelijk kennis in de diepte en niet² in de breedte wil verzamelen, vormt dit geen groot probleem. Bovendien zal ik om praktische redenen enkel respondenten toelaten in mijn steekproef die de Nederlandse taal machtig zijn. Om voorgaande redenen werd mijn steekproef voornamelijk vindplaatsgericht opgebouwd (Baarla, de Goede et al., 2005). Ik schreef en sprak talloze personen, instellingen en organisaties aan, in de hoop dat zij mij in contact konden brengen met voorwaardelijk invrijheidgestelden. De zoektocht naar potentiële respondenten liep echter stroef. Het heeft dan ook enige tijd en moeite gekost voor ik mijn respondenten kon bereiken Vastgelopen pistes In een poging om personen die voorwaardelijk vrij zijn te bereiken, schreef ik verscheidene organisaties aan die mogelijk in contact zouden kunnen staan met deze justitiabelen, in de hoop hun medewerking te verkrijgen. Eerst en vooral contacteerde ik de directies van enkele justitiehuizen (Gent, Oudenaarde en Brugge). Zij voorzagen me echter allen van het antwoord dat er binnen het directoraat-generaal justitiehuizen een nieuwe afspraak werd gemaakt waarin staat dat enkel studenten die er stage hebben gelopen in contact mogen treden met justitiabelen. Ook brieven neerleggen of affiches ophangen werd niet toegestaan. Ook van overige personen, instellingen en organisaties die ik aanschreef of persoonlijk aansprak, bleef 75

86 om verschillende redenen een positieve respons uit (de voorzitster van de strafuitvoeringsrechtbank Gent, Justitieel Welzijnswerk Gent, een 8-tal strafrechtsadvocaten, CGG eclips, CGG Prisma, De Sleutel, vzw Suggnomè Oudenaarde, een vrijwilliger in de gevangenis, twee aalmoezeniers werkende in gevangenissen, een kennis tewerkgesteld bij dienst Detentiebeheer, een doctoraatstudent, een professor, een gepensioneerd politiecommandant, vrienden en familie). Ik probeerde ook via sociale media (facebook) mensen te bereiken. Zo plaatste ik op meerdere momenten een oproep op mijn facebookprofiel en in bepaalde facebookgroepen (om zo een grotere groep mensen te bereiken). Een vijftigtal personen hebben bovendien mijn oproepen gedeeld. Hoewel dit telkens reacties opleverde, heb ik hier geen respondenten mee geworven. Meestal kreeg ik reactie van personen die in afwachting van hun proces onder voorwaarden werden vrijgelaten of personen onder probatie. De website binnendemuren.be postte mijn oproep daarenboven op hun website en facebookpagina. Ook deze inspanningen leverden echter geen resultaat op Geslaagde pistes Uiteindelijk ben ik er via drie kanalen in geslaagd om in contact te treden met personen die (ooit) voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld. De eerste positieve reactie kwam van een strafrechtsadvocaat die bereid was om mij in contact te brengen met enkele van zijn cliënten die voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld. Doordat er een cliënt residentieel opgenomen was in een behandelcentra voor seksuele delinquentie, ben ik in contact gekomen met een begeleider van die instelling die mijn informatiebrieven in de leefgroep heeft neergelegd. Ook hier heb ik enkele reacties op gekregen. Bovendien heeft een respondent dit onderling nog eens aan een vriend gevraagd. Ik maakte dus ook gebruik van snowball sampling, waarbij één respondent ervoor heeft gezorgd dat ik met andere respondenten in contact kon treden (Baarda, de Goede et al., 2005). Ik ontmoette bovendien een aalmoezenier, die een drietal personen heeft ingelicht over mijn onderzoek. Zij waren allemaal bereid een interview af te leggen. Tot slot was ook de directie van een Vlaamse gevangenis bereid hun medewerking te verlenen. Ik mocht van hen gedetineerden interviewen die in het verleden een V.I. 76

87 toegewezen hadden gekregen ( Steekproef). Ik diende hiervoor wel nog een maand en een half te wachten op een goedgekeurde gevangenistoelating. Een directielid en ikzelf hebben hierna persoonlijk de vraag tot deelname gesteld aan deze gedetineerden, waarna ik gedurende drie dagen interviews ging afnemen in de gevangenis Beschrijving van de steekproef Mijn steekproef bevat 17 respondenten, waaronder 16 mannen en 1 vrouw. Gelet op het kleiner aantal vrouwen in de algemene V.I.-populatie in België ( Aantal), is dit niet erg verwonderlijk of problematisch. Mijn steekproef is vrij divers. Zo werden negen personen bevraagd die momenteel voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld. De overige acht respondenten verblijven nu in detentie, maar hebben in het verleden ooit een V.I. toegekend gekregen. Onder deze laatste categorie zijn vier personen nog voor de V.I.-commissie moeten verschijnen in plaats van voor de SURB 43. De leeftijd van de respondenten varieerde van 23 tot 76 jaar (gemiddeld: 41 jaar, mediaan: 36 jaar). 44 Vijf respondenten zijn reeds meer dan eens onder V.I. vrij gegaan en door velerlei redenen terug in de gevangenis terechtgekomen. Zes respondenten verbleven tijdens hun V.I. in een residentiële instelling, waaronder een psychiatrie (1), behandelcentra voor seksuele delinquentie (5) of centra voor drugsproblematiek (1). Zij werden hoofdzakelijk 45 veroordeeld voor volgende feiten: zedenfeiten op minderjarigen (5), (auto)diefstal (5), diefstal met geweld (1), slagen en verwondingen (4), verkeersovertredingen (4), drugsfeiten (3), inbraak (2), verboden wapendracht (2), moord (1), roofmoord (1), fraude/oplichting (1), prostitutie (1), homejacking (1). De meeste respondenten liepen een meervoudige veroordeling op. Zij werden opgevolgd door het justitiehuis van Brugge (10), Kortrijk (2), Brussel (1), Oudenaarde (1), Gent (1), Genk (1), Dendermonde (1) en Leuven (1). 46 De proeftermijn van de meeste respondenten bedraagt 5 jaar (9), voor de anderen zijn de voorwaarden opgelegd gedurende 2 jaar (2), 2,5 jaar (2), 3,5 jaar (1), 4 jaar (1), 8 jaar (1) en 10 jaar (1). Gemiddeld stonden zij 26 maanden onder voorwaarden op het moment van het interview of bij de arrestatie, de mediaan is 16 maanden. Dit geeft een indicatie van de tijd 43 Voor de wet van 17 mei 2006, waren niet de strafuitvoeringsrechtbanken, maar de V.I.-commissies bevoegd voor de toekenning en intrekking van de voorwaardelijke invrijheidstelling. 44 Dit is de leeftijd van de respondenten op het moment dat zij voorwaardelijk in vrijheid zijn (de leeftijd ten tijde van het interview) of waren (de leeftijd waarop zij eerder voorwaardelijk in vrijheid werden gesteld). 45 Vaak ondergingen zij een gevangenisstraf ten gevolge van een veroordeling voor meerdere feiten. 46 Eén respondent werd in het verleden door twee justitiehuizen opgevolgd (niet tegelijkertijd). 77

88 waaronder zij het ervaren hebben om met voorwaarden te leven 47. Acht respondenten kregen hun V.I. ooit toegewezen na enkele maanden onder elektronisch toezicht te hebben gestaan, waaronder twee het traject BD-ET-V.I. volgden. Twee respondenten kregen ooit een V.I. na een periode van BD, de overige gingen onmiddellijk over van detentie naar V.I. (8) Indien zij zouden gekozen hebben voor einde straf, moesten zij gemiddeld nog 45 maanden in detentie verblijven, de mediaan is 34 maanden. De minst lange resterende detentieperiode was 14 maanden, de langste was ongeveer 217 maanden (in principe onbepaald: levenslang). Zij hadden detentieperiodes van 22 tot 143 maanden achter de rug vooraleer zij voorwaardelijk in vrijheid werden gesteld Ethische aspecten Tijdens het empirisch onderzoek werd er rekening gehouden met verschillende ethische aspecten zoals daar zijn vertrouwelijkheid en anonimiteit, vrijwilligheid en het recht om zich terug te trekken (O Gorman & Vander Laenen, 2009). Om de privacy van de respondenten te garanderen, was hun deelname aan het onderzoek geheel anoniem. Dit wil zeggen dat de persoonsgegevens (zoals naam, adres, informatie die kan wijzen naar de identiteit van de respondent) niet gelinkt werden aan het door hen afgelegde interview of de bevindingen van het onderzoek. Wanneer persoonlijke gegevens doorheen het interview door de respondent werden vermeld, werden deze in de transcriptie aangepast en geanonimiseerd (O Gorman & Vander Laenen, 2009). De respondenten kregen een informatiebrief met meer gedetailleerde informatie over het onderzoek en het interview zelf (bijlage 1). Deze brief verduidelijkte de opzet van het onderzoek, de identiteit en contactgegevens van de onderzoeker, voor wie het onderzoek werd uitgevoerd, hoelang het interview idealiter zou duren, op welke wijze het interview werd opgenomen, de anonieme verwerking van de gegevens e.d. (O Gorman & Vander Laenen, 2009; Baarla, de Goede et al., 2005; Beyens & Tournel, 2009). Deze informatie werd ook zoveel als mogelijk vooraf meegedeeld, zeker wanneer zij de informatiebrief nog niet op voorhand hadden ontvangen (Beyens & Tournel, 2009). 47 Wanneer respondenten meerdere periodes voorwaardelijk vrij zijn geweest, werden deze periodes bij elkaar opgeteld. 48 Zij hadden vooraf echter al vaak andere gevangenisstraffen uitgezeten, die hier niet werden meegerekend. 78

89 De aspecten van vertrouwelijkheid en anonimiteit, vrijwilligheid en het recht zich terug te trekken werden onder meer vastgelegd in de Informed Consent (bijlage 3) waarmee de respondent zich akkoord diende te verklaren alvorens het interview van start ging. Deze geïnformeerde toestemming geschiedde mondeling, en niet schriftelijk door middel van een handtekening, om de anonimiteit ten volle te garanderen. De Informed Consent werd voorgelezen, waarna de respondent zich mondeling akkoord verklaarde. Dit werd op band opgenomen voor het interview effectief van start ging. Hierin werd hen gevraagd of zij de informatiebrief hadden ontvangen en gelezen en of zij nog vragen hadden met betrekking tot het onderzoek. Zij werden geïnformeerd dat zij ten allen tijde bijkomende informatie konden verkrijgen indien iets niet duidelijk was. Zij werden nogmaals gewezen op het feit dat het interview volledig vrijwillig was en dat ze hun deelname ten allen tijde konden stopzetten, zonder dat ze daarvoor een reden moesten opgeven. Als laatste werd ook hun toestemming nog eens expliciet gevraagd om de resultaten van het interview op anonieme wijze te mogen bewaren, verwerken en erover te mogen rapporteren. Om de eigen veiligheid te garanderen werd een familielid altijd ingelicht over de plaats en tijdstip waar het interview werd afgenomen, namen werden nooit doorgegeven. Ook aan haar werd uiteraard gevraagd om de anonimiteit en vertrouwelijkheid van de respondent te respecteren (O Gorman & Vander Laenen, 2009). Om mijn respondenten te bedanken voor hun deelname gaf ik hen een doosje chocoladetruffels of twee drankjetons (wanneer de respondenten in detentie verbleven) (O Gorman & Vander Laenen, 2009). Deze attentie werd niet op voorhand aangekondigd Data-analyse Eerst en vooral werden de audio-opnames van de interviews herbeluisterd en uitgetikt op de computer. Nadien werden deze transcripten herlezen en werden de interviews opgedeeld in verschillende delen aan de hand van de vooraf vastgelegde topics. Elk topic kreeg zo een kleurcode toegewezen. Er werd dus gekozen voor een voornamelijk a priori-benadering, waarbij enkele grote thema s op voorhand werden bepaald en de informatie die uit de interviews is voortgekomen hieronder werd gecategoriseerd. De vooropgestelde codes waren echter nooit definitief. De bevindingen uit de interviews gaven soms aan dat bepaalde codes beter werden samengevoegd of werden weggelaten, dat een code best een ruimere dimensie 79

90 kreeg of dat er nieuwe codes moesten worden toegevoegd. De codes stonden dus doorheen de analyse open voor aanpassingen. Aangezien vele thema s een overlap vertonen, werden de interviews regelmatig opnieuw gecodeerd. De gekozen codes vormden uiteindelijk de structuur van de resultatensectie. Er werd bij de dataverwerking geen gebruik gemaakt van specifieke analysesoftware. De gehele data-analyse gebeurde handmatig en met behulp van tekstverwerkers (Decorte, 2010) Beperkingen en evoluties Geen enkel onderzoek is perfect en bij dit onderzoek is dat niet anders. Een aantal beperkingen kunnen worden aangehaald. Ten eerste is het onderzoek niet representatief door het beperkt aantal respondenten (17) en de wijze van steekproeftrekking. Aangezien het veeleer gaat om een verkennend en beschrijvend onderzoek, is dit echter ook niet de opzet. Er wordt wel zo veel als mogelijk aangegeven hoeveel respondenten de aangehaalde bevindingen deelden, aangezien dit meer duidelijkheid en gewicht aan de resultaten geeft. In de steekproef bevinden zich bovendien enkele bijzondere cases. Vier respondenten zijn namelijk nog voor de V.I.-commissie moeten verschijnen en niet voor de SURB. Aangezien dit een invloed kan uitoefenen op de beleving, kan dit aanzien worden als een beperking. Indien er duidelijke verschillen merkbaar waren tussen de bevindingen van deze respondenten en de anderen, werd gepoogd dit zoveel als mogelijk weer te geven. Ook nog belangrijk om in het achterhoofd te houden bij het interpreteren van de resultaten is dat bijna de helft van de steekproef bestaat uit respondenten die in het verleden ooit voorwaardelijk vrij zijn geweest maar nu opnieuw in detentie verblijven. Dit kan tevens een verschil in beleving betekenen. Ten tweede werd de onderzoekspopulatie afgebakend tot de justitiabelen zelf. Derden (familie, partner e.d.) werden met betrekking tot deze materie niet bevraagd waardoor hun beleving en percepties niet in kaart werden gebracht. Hoewel dit in de meeste belevingsonderzoeken op dit terrein wel wordt gedaan, werd er om pragmatische redenen voor gekozen om enkel te kijken naar de impact van de voorwaardelijke invrijheidstelling op de veroordeelde zelf. Ik wens hierbij wel te benadrukken dat ook dit een uiterst interessante invalshoek is om te bestuderen. 80

91 De meeste respondenten kregen een beduidend aantal voorwaarden opgelegd, waardoor het niet mogelijk was om op alles even diep in te gaan. Het werd snel duidelijk dat V.I. veel aspecten omvat, waardoor het moeilijk was om alles tot in detail te bespreken. Doordat bij de ene respondent extra zaken moesten bevraagd worden, zoals bijvoorbeeld de beleving van hun residentiële opname, verdwenen andere zaken soms wat meer naar de achtergrond. Doordat het bovendien niet ging om een standaard vraag-antwoord-interview en door het soms groot aantal interviews (twee of drie) op een dag, was het veelal onvermijdelijk dat soms enkele zaken niet bevraagd werden door tijdsgebrek of doordat ze over het hoofd gezien werden. Het is dan ook van belang om bij het interpreteren van de cijfers (het aantal keer dat een mening werd gedeeld) in het achterhoofd te houden dat niet elke vraag door elke respondent werd beantwoord. Als laatste kan worden vermeld dat slechts door middel van één open vraag naar de beleving van de V.I.-procedure tijdens detentie werd gepolst en hierop slechts een weinig werd doorgevraagd. Er werd hierbij dus niet in detail getreden, aangezien de hoofdfocus lag op de beleving van V.I. bij invrijheidstelling. Bij de bespreking van dit onderdeel dient dit in het achterhoofd gehouden worden. Tot slot evolueerden de interviews naarmate het onderzoek vorderde. Naarmate er meer interviews werden afgenomen werden er namelijk meer bijkomende en diepgaande vragen gesteld. Deze vragen ontsproten tijdens de analyse van voorgaande interviews of waren gebaseerd op datgene dat eerder door respondenten werd aangehaald. Naarmate er meerdere interviews werden afgenomen, werden dus ook meer vragen gesteld en werd diepgaander op bepaalde materie ingegaan. Door de moeilijke bereikbaarheid van de respondenten was het niet mogelijk om testinterviews op te zetten. 81

92 2. Onderzoeksresultaten 2.1. V.I.-procedure Verkregen informatie tijdens detentie Wanneer de respondenten werden gevraagd welke informatie er tijdens detentie werd verkregen over V.I., was het antwoord hoofdzakelijk weinig of geen (10). Zij verklaren dat er hen weinig informatie aangeboden werd. Indien men informatie wou, diende men er meestal zelf naar te vragen. Dus ze hebben mij zelf nooit niet benaderd om die informatie te geven, maar ik heb eigenlijk zelf ook nooit de vraag niet gesteld. De verkregen informatie verliep via de PSD (8), medegedetineerden (5) of hun raadsman (4). Eenmalig werden ook de SURB, eigen ervaringen met voorwaarden uit het verleden aangehaald en de justitieassistent (wanneer de respondent onder elektronisch toezicht verkeerde). Ook vroeg één respondent aan vrienden buiten de gevangenis om meer informatie op te zoeken via internet. Je wordt echt, echt niet ingelicht. En als je eigenlijk echt informatie wilt moet je dan schrijven naar PSD en dan krijg je ne keer uitleg. Maar uhm, als je t aan drie verschillende personen vraagt krijg je drie keer een andere uitleg. Da ze zelf nie echt op de hoogte zijn Beleving De ervaringen met de procedure voor de SURB zijn over het algemeen niet zo positief. De tijd tussen het moment wanneer men zich in de tijdsvoorwaarde voor een V.I. bevindt en de uiteindelijke toekenning, omschrijven de respondenten voornamelijk als een zware periode. De procedure veroorzaakt enorm veel stress en frustraties (11). Deze negatieve gevoelens komen voort uit verschillende aspecten. Als eerste was het stressvol om de eigen reclassering in orde te brengen. Wanneer hieromtrent iets niet in orde geraakte, zorgde dit vaak voor frustraties. Weinig lovende woorden werden hierbij geuit ten aanzien van de PSD die de gedetineerden blijkbaar aan het lijntje houden en alles tegenhouden (5). Ze vonden het frustrerend dat ze de PSD vaak zelf moest aansporen om zaken in orde te brengen. De gedetineerden werden verondersteld heel wat zaken zelf te regelen, wat volgens de respondenten vaak moeilijk is wanneer zij opgesloten zitten. Het frustreerde enkele 82

93 respondenten bovendien enorm dat de PSD erg negatieve verslagen over hen schreef, die volgens hen niet klopten met de werkelijkheid. De verslagen waren bovendien soms niet op tijd klaar. Als laatste had men stress iedere keer men voor de SURB diende te verschijnen en nadien, wanneer men op de uitspraak moest wachten. Dit zorgde voor grote onzekerheid. Er kwam ook kritiek op hoe zij tijdens een zitting voor de SURB werden behandeld: ze voelden zich erg gekleineerd (3). Frustratie en teleurstelling staken dan weer de kop op wanneer een V.I. werd uitgesteld. Deze periode maakte een paar respondenten zelfs neerslachtig (2). Want dat is wat dat t meest ondraaglijke maakt binnen de gevangenis en de meeste agressie opwekt, al die onzekerheid, al die teleurstellingen. Elke keer terug naar die SURB voor dan t nieuws te krijgen: Alles is in orde, 9 kansen op 10 komt ge vrij. En ge zit dan in spanning te wachten en dan zonder da ge iemand ziet krijgt ge een papierke van sorry, t is uitgesteld. Ieder gevecht dat er geweest is in de gevangenis, tachtig procent kwam doordat er onzekerheid was. En dat is, ja, zo frustrerend. Hoewel zeven respondenten, waaronder vier die nog voor de commissie voor voorwaardelijke invrijheidstelling zijn moeten verschijnen, vinden dat ze hun V.I. vrij snel toegewezen kregen, kwamen de grootste frustraties echter voort uit de soms grote overschrijding van de toelaatbaarheidstermijn voor een V.I. De meesten vinden dat de termijn, startende vanaf het bereiken van de tijdsvoorwaarde tot en met de toewijzing van V.I., veel te sterk uitloopt: het duurt veel te lang voor men een kans krijgt (7). Voor de respondenten die nog voor de commissies voor voorwaardelijke invrijheidstelling zijn moeten voorkomen bedroeg die overschrijdingstermijn gemiddeld vijf maanden. De respondenten die voor de SURB moesten verschijnen zaten gemiddeld 17 maanden over hun toelaatbaarheidsdatum. Bovendien vinden ze dat er teveel stappen dienen aan vooraf te gaan (PV, UV, BD, ET). Enkele respondenten halen aan dat zij hier mentaal voortdurend mee bezig waren, anderen vertellen dat ze dit op bepaalde momenten toch even naast zich neer konden leggen aangezien ze andere dingen hadden om zich in tussentijd op te focussen en die voor afleiding zorgden, zoals werken of een opleiding volgen in de gevangenis en verschillende andere modaliteiten die in tussentijd aanvingen (PV, BD e.d.) (4). 83

94 2.2. De beleving van V.I. na invrijheidstelling Algemeen Het eerste wat opviel was dat geen enkele respondent, op één uitzondering na, al zijn voorwaarden uit het hoofd kon opsommen. Velen halen echter spontaan aan dat het er (heel) veel waren (8). Slechts één iemand benadrukt dat het aantal opgelegde voorwaarden miniem is. Hoewel ze de voorwaarden niet allemaal konden opsommen, wist bijna de helft het aantal voorwaarden (8). Deze varieerden van 10 tot en met De meerderheid vindt het over het algemeen moeilijk om te leven met de voorwaarden die hen werden opgelegd (11). Hun leven wordt erdoor erg beperkt (4). De overige respondenten hebben weinig of geen problemen met de voorwaarden an sich (6). Slechts twee respondenten halen aan totaal geen beperkingen te ondervinden. Hoewel de voorwaarden die ze dienen na te leven op zich niet voor iedereen een probleem vormen, ervaren de meeste respondenten gedurende deze periode toch een gevoel van onrust of angst (10) ( Invloed op emotioneel welbevinden). Niemand voelt zich tijdens hun proeftermijn echt vrij. Hoewel men uit de gevangenis is, heeft men constant het gevoel dat er iets boven hun hoofd hangt, kan men niet in alle vrijheid leven of voelt V.I. aan als een gewicht aan het been. En dan vraag ik mijn eigen af of dat dan nog vrijheid mag genoemd worden, als de kans u ontzegd wordt van een normaal leven te leiden. Sommigen staan achter hun voorwaarden en kunnen begrijpen waarom ze hen werden opgelegd (6). Net iets meer respondenten vinden echter dat bepaalde voorwaarden echt absurd zijn (7). De voorwaarden zijn te streng of te moeilijk om na te leven of men vindt dat er voorwaarden werden opgelegd die eigenlijk op hen niet van toepassing zijn. Dit zorgt ervoor dat men niet altijd geheel achter al de opgelegde voorwaarden staat. Ze hebben het gevoel dat sommige voorwaarden standaard aan iedereen worden opgelegd of dat ze louter gebaseerd zijn op hun feiten, zonder hun dossier echt ter harte te nemen (4). Velen halen ook aan dat de voorwaarden te nemen of te laten zijn, of men er nu achter staat of niet. Stem je niet in met de voorwaarden, dan blijf je gewoon in de gevangenis, er valt geen 49 Het is mogelijk dat sommigen minder of meer voorwaarden hadden, aangezien niet alle respondenten het aantal voorwaarden hebben aangehaald. 84

95 mouw aan te passen (5). Wanneer ze werden herroepen, ervoeren ze dat de voorwaarden iedere keer strenger werden (2). Het blijkt ook niet altijd even duidelijk te zijn wat er onder bepaalde voorwaarden moet worden verstaan en hoe ze deze dienen te interpreteren, wat erg verwarrend is voor de justitiabelen (4). Ge moet dan alles gaan bevragen aan de justitieassistent. Is da wel mogelijk of is da wel mogelijk? Op t einde is t dan wel weer mogelijk, azo. ( ) Ik heb da wel een beetje moeten vragen ze. Bovendien vinden sommigen dat veel voorwaarden amper haalbaar zijn (6). Enkelen vonden het leven onder V.I. zelfs zo moeilijk dat het voor hen op een bepaald ogenblik niet echt meer uitmaakte of men terug naar de gevangenis moest of niet (2). Bovendien heeft één respondent zichzelf vrijwillig terug aan de gevangenispoort aangemeld, omdat hij het buiten niet meer vol hield. Om te eindigen wil ik hierbij nog vermelden dat sommigen toch echt wel tevreden zijn met hun V.I. en dat dit hen toch wel geholpen heeft. Voor sommigen omdat de therapie hen echt vooruit helpt, voor anderen omdat die stok achter de deur hen helpt en op het rechte pad houdt (4). Opmerkelijk was echter ook dat twee respondenten vinden dat V.I. er net voor zou kunnen zorgen dat ze opnieuw feiten plegen. Dat heb ik al een paar keren gezegd, dat de meeste van mijn voorwaarden mij nie weerhouden (nadruk) van feiten te plegen, maar eigenlijk een stimulans zijn om opnieuw feiten te plegen. Vier respondenten zijn van mening dat het al dan niet slagen van een V.I. voornamelijk bij henzelf ligt. 85

96 Enkele voorwaarden onder de loep 50 Naast enkele algemene zaken die werden aangehaald over leven met voorwaarden, werd voornamelijk ook ingegaan op specifieke bepalingen die hen werden opgelegd. Hieronder worden de voorwaarden besproken die bij de respondenten het vaakst naar voor kwamen Geen contact met ex-gedetineerden Bijna de helft van de respondenten beschouwt hun verbod om contact te hebben met exgedetineerden als absurd (8). Ten eerste omdat het hen zo verboden wordt om na hun vrijlating contact te houden met mensen waarmee ze jaren samen in detentie of in een residentiële instelling hebben verbleven (3). Bovendien is het voor de respondenten vaak moeilijk om oude vrienden de rug toe te keren (4). De situatie wordt echter geheel moeilijk wanneer familieleden ooit veroordeeld zijn geweest (2). Zo verbiedt deze voorwaarde het in principe ook om met hen om te gaan. Pak dat k iemand tegenkom binnen twee jaar in X. Ah, hoe is t?. Ge kunt toch moeilijk al draaiende weglopen, da ga nie. En iemand ziet da en geeft da door en t is effectief zo geweest, dan vliegt ge weer naar binnen. Da vind k er een beetje over, echt. Ik heb met die mens geen feiten gepleegd hé. Er heerst hieromtrent ook nog een andere moeilijkheid. De respondenten halen namelijk aan dat het onmogelijk is om het crimineel verleden te kennen van iedereen die men ontmoet (4). Van de mensen die k kende, ik had er nie echt problemen mee. Maar soms leert ge nieuwe mensen kennen en uhm, ge weet ook nie alles van die persoon. Uhm, da kan ook een exgedetineerde zijn en dan loopt ge tegen de lamp. En daar heb k al verschillende keren buiten tegengekomen en ook gezien van anderen. ( ) Ge gaat ergens iets drinken en die cafébaas moet maar een ex-gedetineerde zijn of der zit ene langs u waar k totaal geen contact mee heb, maar ge zit binnen hé! En da zijn zo van die dinges zo van, alé, ge kunt toch moeilijk iedereen z n pas gaan vragen en z n verleden gaan vragen? Op da vlak is da toch wel, uhm, ook moeilijk om te doen weet ge. 50 De formulering van de voorwaarden hieronder besproken is gebaseerd op de verwoording van de respondenten zelf. Er werden geen documenten geraadpleegd om de specifieke bewoording hiervan te achterhalen. 86

97 Alcoholverbod Velen kunnen zich moeilijk vinden in het opgelegde totaalverbod om alcohol te consumeren (7). Hoewel ze alcohol niet echt nodig hebben, vinden ze het toch moeilijk om geen alcoholische dranken meer te mogen drinken (6). Da ze dan zeggen van, alcoholmisbruik. ( ) Ik ben een volwassen mens, dat ik geen glas bij m n eten mag drinken, aleja. Nie dat da echt van doen is, maar ik wil maar zeggen, bij sommige gelegenheden kan da een mens opfleuren. En da wordt tegengehouden. Twee respondenten verklaren ook geen alcoholprobleem gehad te hebben, waardoor ze het nut er niet van inzien. Een paar respondenten geven toe dat ze deze voorwaarde niet altijd nauwlettend naleven (3). Anderen raken geen druppel aan uit angst opnieuw te worden opgepakt (2). Eén respondent tenslotte geeft aan dat alcohol hem niet meer interesseert, maar dat de medicatie die hij hiervoor verplicht dient in te nemen voor last zorgt. Als ik nu niks van gevangenis zou hebben, of geen voorwaarden of dit of dat, dan zat ge daarvoor ook nie binnen hé. Weet ge wel. Wa was da dan? Een paar zouden goe gelachen hebben, weet ge wel (lacht). En gij zou u een beetje beschonken voelen s anderendaags. En er zou niks gebeurd zijn. Maar ge hebt een verleden en dit en dat en voilà, ge vliegt terug voor een jaar of 4-5. Da s maf hé? Verbod om drankgelegenheden te bezoeken Deze voorwaarde houdt voor iedereen, op één respondent na, meer in dan een louter caféverbod. Ze mogen naar geen enkele plaats gaan waar alcohol te verkrijgen is, dus inclusief terras, restaurant e.d. Heel wat respondenten kregen deze voorwaarde opgelegd en hebben het hier duidelijk moeilijk mee (7). Als ge tegen alles zou moeten nee zeggen, da gaat niet, dit dat. Da s nie plezant hé, dan kunt ge evengoed hier blijven hé (cfr. gevangenis), k bedoel.( ) In mijn ogen ben ik normaal bezig, ziet ge? Zolang ik geen alcohol consumeer hé. Maar in mijn ogen ben ik bezig met mijn familie, we zitten op restaurant, we amuseren ons. Weet ge? We doen niks verkeerd hé. Maar ja. Volgens de voorwaarde ben ik in overtreding. Ja. ( ) Dan zouden ze t anders moeten formuleren ofzo. Da ge daar alleen nie binnen gaat oké. Maar ik zeg t, met familie ofzo, alé. 87

98 Nee, gaan jullie maar, ik mag nie. Zij gaan ook nie gaan dan hé. Alé mijn familie toch, ik weet da. Bijna alle respondenten vertellen dat ze er niet in slagen deze voorwaarde ten volle na te leven, gaande van sporadisch een terras of restaurantbezoek doen tot regelmatig (rustig) op café gaan of uitgaan (6). Ge kunt dan thuisblijven ook. Ge kunt geen terrasje doen, ge kunt niks doen. We hebben wij wel een terrasje gedaan, maar ja, toen moesten we kijken van: Ah, ze zijn daar, zou da voor ik zijn? Regioverbod Een regioverbod ligt moeilijk en veroorzaakt ongemak bij respondenten waarbij de ouders of familie in die gemeente wonen waar zij een verbod toe kregen (3). Ne familieband, uhm, is voor mij ook enorm belangrijk. En als ge dan een gemeenteverbod krijgt en ge kunt niemeer bij uw familie gaan, t moet allemaal telefonisch gaan gebeuren, vind ik da wel erg. ( ) Als die in de week gaan gaan werken, s avonds naar hier komen Er is geen één dat een wagen heeft, ze moeten ulder verplaatsen met t openbaar vervoer. Ik ben de enigste da nen wagen heeft dus. En dan in t weekend, de verbindingen met de trein is t zo moeilijk. Twee respondenten hebben geen idee waarom het regioverbod hen werd opgelegd. Tenzij da ze misschien een goeie reden hebben hé. Misschien woont er familie en willen ze nie da ge Da kan hé. Dan is da voor mij oké, weet ge. Maar als ge t zo nie weet zo, ja Verbod om zich op te houden bij scholen, kinderdagverblijven, parken, (speel-) pleinen, zwembaden, bibliotheken of andere plaatsen waar minderjarigen regelmatig vertoeven Bijna alle respondenten die deze voorwaarde opgelegd kregen, hebben hier moeite mee (4). Ze vinden dat hun mogelijkheden erg beperkt worden aangezien er heel wat plaatsen zijn waar ze zich niet meer mogen bevinden. 88

99 En als ge bekijkt, ja, een kindercrèche, in welke gemeenten zijn er kindercrèches? Scholen zijn er overal. Ja, op den duur zeg ik van, mag ik hier eigenlijk wel passeren? Mag ik hier wel lopen? Want pakt dat er een agent komt en die ziet mij hier lopen. Het is echt, ja Ze zien er ook vooral het nut niet van in waarom deze voorwaarde hen werd opgelegd, omdat hun daderprofiel er niet mee overeenstemt (3). Ik werk niet rond agressie, maar rond pure manipulatie. Uhm. Dus da kan nie zomaar op één-twee-drie in een park of op een plein gebeuren. Maar toch verbieden ze mij dat. Zoals t verbod van speelpleinen enzo, omdat uhm Ik ga u zeggen, mijn slachtoffer is in familiesfeer geweest. En ik zie t nut er eigenlijk nie van in waarom da ze mij dan alles ontnemen eigenlijk. Aan de andere kant haalt een respondent aan dat er wel wordt gekeken van persoon tot persoon wat toelaatbaar is en wat niet, waardoor bijgevolg niet alles verboden wordt (1) Niet in het bijzijn van minderjarigen vertoeven Aansluitend bij de vorige voorwaarde, mogen zij zich ook niet bevinden in het bijzijn van minderjarigen en is direct contact verboden. Dit houdt ook in dat zij zichzelf moeten verwijderen wanneer zij in de buurt van minderjarigen komen. Twee respondenten halen aan dat ze deze voorwaarde niet altijd volledig naar de letter volgen, daar dit volgens hen ook niet mogelijk is (2). Blijft wel het feit dat de voorwaarde bij iedereen altijd in het achterhoofd speelt en zij zich er toch vaak naar zullen gedragen (4). Mentaal was dit soms moeilijk, zo blijkt uit volgend citaat. Ik zeg t, da was voor mij één van de zwaarste dingen die ik hier meegemaakt heb. De eerste keer dat k naar de winkel ging, naar de Lidl hier. Ik stap binnen in de winkel en ik ben mijn gerief aan t nemen en voor mij een kind van een jaar of 6-7 valt. Dus al lopend en al spelend valt hij op de grond. En mijn eerste reactie vroeger zou zijn van: Oei, gaat t? en hem oppakken. Zonder bijbedoelingen. En nu zit ge direct met die voorwaarden. Oké, en hoe gaan ze dat hier interpreteren? En is da wel in strijd met mijn voorwaarden? Dus wa doe je? Ge 89

100 staat daar efkes stil, ge ziet da kind liggen en ge stapt ervan weg. En op da moment krijgt ge die moeder voor u hé, die u echt zo bekijkt als het laagste van t laagste. Van wat doet dieje nu? Alé, die kijkt hier na mijne kleinen, ziet hem liggen en hij stapt weg, wa voor ne smeerlap is da, wa voor nen onmens! En da s echt, aleja (krijgt het moeilijk). Als laatste haalt een respondent aan dat hij het dan weer niet correct vindt dat er geen consistentie is: na het werk mag hij wel op een bus vol schoolkinderen zitten, terwijl dit anders wordt verboden Drugsverbod Bij meer dan de helft van de respondenten werd een drugsverbod opgelegd (9). De merendeel verklaart geen problemen (meer) te hebben met drugs, maar wel nog sporadisch te gebruiken (voornamelijk cannabis, maar soms ook cocaïne e.d.) (5). Enkelen vinden het overdreven dat het hen ook verboden wordt om cannabis te gebruiken. Ze vinden dat dit voor hen geen probleem vormt en zij met hun druggebruik niemand kwaad doen. Het idee om nooit geen joint meer te mogen roken, vonden ze dan ook moeilijk (3). Sommigen verklaren geen moeite (meer) te hebben om drugs de bovenhand te bieden (3), voor sommigen omdat zij reeds waren afgekickt in de gevangenis. Andere respondenten dienen dan weer constant alert te zijn om niet opnieuw in oude gewoontes te hervallen (1) of vinden het oprecht moeilijk om geen drugs meer te mogen gebruiken (1) Andere Aangezien dit een beschrijvend onderzoek is, zou het niet correct zijn om enkel de meest besproken (en bijgevolg vaak de meest opgelegde) voorwaarden weer te geven. Soms werd een voorwaarde maar eenmaal aangehaald, maar had de respondent het hier wel erg moeilijk mee. Zo vinden enkele respondenten het vergoeden van de burgerlijke partijen en het geven van een volledig financieel inzicht aan de justitieassistent vervelend en vormt dit een bron van stress en druk (3). Een contactverbod met het slachtoffer of eigen kind(eren) is voor sommige respondenten mentaal moeilijk (2). Dergelijk contactverbod kan echter ook vervelend zijn omdat men zich moet verwijderen wanneer men elkaar toevallig tegen het lijf loopt (1). 90

101 Ze is op de bus toegekomen, terwijl dat ik er al opzat. Ik moest er van de sociale assistente van af. Bovendien verklaart een respondent dat in de voorwaarden vermeld staat dat wanneer men in de residentiële of ambulante therapie beslist dat hij een chemische castratie dient te ondergaan, hij hiertoe verplicht is. Dit zorgt voor onzekerheid, ook met betrekking tot het aangaan van een romantische relatie (1). Bovendien heeft één respondent een internetverbod opgelegd gekregen, iets wat in deze technologische tijden erg moeilijk is om na te leven (1) Ervaringen met opvolging en begeleiding Justitieassistent De relatie met de justitieassistent wordt door meer dan de helft van de respondenten omschreven als goed tot zeer goed (10). Er is een goed contact en men is tevreden over de aangeboden hulp en begeleiding. Een beduidend aantal vindt het handig dat ze bij een justitieassistent terecht kunnen om zaken na te vragen waarover zij twijfelen (7). Goed. Ik kan er wel goe mee klappen eigenlijk. Jah, zij zegt haar ding, ik zeg mijn ding. Ik moet niets nie wegsteken voor haar. ( ) Er is wel ne goeien band, ja. ( ) Ze zou me zelfs helpen, uhm, hoh Gelijk bijvoorbeeld betalingen en azo en ze zou mij daar zelfs willen bij helpen. Ze zou meer doen dan dat er van haar verwacht wordt. Velen hebben wel het gevoel dat de justitieassistent er ook (of vooral) is om hen te controleren (8). Begeleiding? Ja, dat is controle hé, dat is gewoon controle hé (lacht). Dat is nie echt begeleiding hé. ( ) Ik ga nie zeggen azo da ze nog nie geholpen hebben zo met bepaalde dingen. Inzichten enzo. Maar alé ja, als ge daar toekomt, het eerste da ze vragen is uw loonfiches, dit, ginder, daar. Zodus, begeleiding, ja kweet t niet weetwel. Dat is gewoon controle hé. 91

102 Dit gevoel van controle zorgt er bij veel respondenten voor dat ze niet alles kunnen vertellen. Ah, ja. Liegen hé, ja (lacht). Ja. Ge gaat nooit nie t achterste van je tong laten zien, als je weet, zij moeten melden. Dat is toch heel normaal, da s toch menselijk (lacht). ( ) Ik moet zien wat k zeg. ( ) Als ze bijvoorbeeld zeggen: Hoe is t? en je hebt bijvoorbeeld gebruikt die week, ga je nie zeggen van: Ja slecht, want ik heb gebruikt. Want anders kunnen ze zeggen, we moeten dat hier melden. Je gaat da nie gaan zeggen hé ja. (respondent 10) Dit is echter niet bij iedereen zo. Iets minder dan de helft ondervindt deze controlefunctie niet en verklaren volledig open te kunnen zijn (6). Hoewel velen een goeie relatie hebben met hun justitieassistent, verloopt het contact met de justitieassistent echter bij een beduidend aantal stroef (6). Zij zien hun justitieassistent meer als een vijand of vinden het moeilijk om met iemand over alle aspecten van hun leven te moeten praten Overige begeleidingen Bijna alle respondenten dienen als opgelegde voorwaarde één of meerdere vormen van ambulante of residentiële begeleiding te volgen (14) Residentiële begeleidingen Bijna de helft van de respondenten moest als voorwaarde residentieel worden opgenomen (8). Deze residentiële opnames omvatten een opname in een psychiatrische instelling (1) en behandelingsprogramma s voor seksuele delinquentie (4) en drugsproblematiek (3). De helft hiervan laat zich grotendeels positief uit over hun residentiële opname (4). Ze vinden de behandeling voor zichzelf nuttig, leren er verschillende zaken uit en meermaals is te horen dat de behandeling wel een verandering teweeggebracht heeft bij hen, in positieve zin. Die da nu bezig is (cfr. residentiële opname), is voor mij wel goe. Ik wil zeggen, t is pijnlijk voor mij maar uhm, het ga mij ook veranderen. En da merk ik ook zelf aan mijn eigen. ( ) Als ik mij zo over een jaar zie binnenkomen en ik zie me nu, heb k wel sowieso vorderingen gemaakt. 92

103 Naast deze positieve aspecten ondervinden zij tijdens hun opname toch ook wel heel wat moeilijkheden. Velen vinden het niet gemakkelijk om constant verplicht te moeten samenleven met andere bewoners en begeleiders (5) en met de groepsgesprekken waaruit de therapieën voornamelijk bestaan (3). Ze hebben bovendien vaak moeite met de verplichtingen die er van hen verwacht worden of met bepaalde regels die er, bovenop hun voorwaarden, worden opgelegd (5). Ik mocht daar nie veel. Ik zeg t. Ik zei: Ik ga es naar de markt. Nee, da mag nie want daar wordt gevochten en daar wordt gedronken. Oké. Daarna ik wou gaan fitnessen, die zegt: Nee nee, want als daar mensen zijn met anabolen. Ik heb nog nooit iets te maken gehad met anabolen. Ik mocht daar echt niks. Heel wat respondenten hebben bovendien moeite om het begeleidingsteam te vertrouwen (4). Ik had daar ook heel veel problemen mee met iemand van hier te vertrouwen. Als ze een vraag stellen, al meteen denken van, uhm, wa zou erachter zitten? Waarom willen ze da weten? Allemaal heel amicaal en heel vriendelijk en sympathiek. Maar ik heb altijd de indruk dat er iets achter zit. Dus da wantrouwen ( ) In die gewone gesprekken gaan er bij hun denk ik lampjes branden: Ah, da moet k onthouden of dat moet k op de computer zetten. Da gebeurt zeker. ( ) Alles wordt bijgehouden hé. Maar tenslotte alles is therapie, zelfs al de ontspanning. De andere helft van de respondenten uit zich voornamelijk negatief met betrekking tot de opname. Zij vinden dat ze er weinig uit geleerd hebben of zich niet geheel geholpen voelen en ervaren het leven in een instelling voornamelijk als bijzonder moeilijk (4). Eén respondent hiervan deed een opmerkelijke uitspraak: Het is altijd over t slachtoffer hé, over t slachtoffer, over t slachtoffer. ( ) Het is voor je te leren hoe da ge t nog moet doen. ( ) Om t je zeker in uw kop te stampen! Voor drie personen bleek de residentiële opname mentaal zelfs té moeilijk, waarbij ze de instelling hebben moeten verlaten door een negatief advies of zelf hebben aangegeven met de 93

104 behandeling te willen stoppen. Bijgevolg werd hun V.I. herroepen en moesten zij terugkeren naar de gevangenis. Bovendien vindt de helft van de respondenten dat de behandeling wat langdradig is, dat het niet snel genoeg vooruit gaat (4). Hierbij aansluitend vinden evenveel respondenten het moeilijk dat er geen einddatum voor ogen is. Slechts wanneer de instelling zegt dat het programma is afgerond en hierbij een positief advies geeft, loopt de residentiële opname ten einde (4). Hoewel sommige respondenten volledig achter hun opname staan of positieve aspecten er omtrent uithalen, beschrijft geen enkele respondent dergelijke opname als eenvoudig. Elke respondent ondergaat hierbij mentaal een zware, confronterende periode (8). Zoals aangehaald, voor sommigen zelfs té zwaar. Ge leert daar wel dingen bij enzo, maar t is echt wel nie makkelijk ze. ( ) In een gevangenisstraf, ge wordt er niet echt geconfronteerd met zware dingen hé. Of ge pakt geen moeilijke stukken enzo hé. In een programma doe je da wel hé. Ge werkt daar de ganzen dag rond uw eigen, ge komt moeilijke dingen tegen en azo. ( ) Mijn TG (cfr. therapeutische gemeenschappen) was echt wel zwaar Ambulante begeleidingen De ambulante begeleidingen hielden ambulante drughulp (3), ambulante hulp voor een alcoholproblematiek (1), ambulante hulp voor psychische of psychiatrische problemen (3) en agressiebegeleiding (2) in. Voor de meeste begeleidingen moeten de respondenten ongeveer eenmaal per maand, een uur op gesprek (4). Sommigen moeten regelmatiger (eenmaal per week) (1) of minder vaak (eenmaal om de zes weken of twee maanden) (2) langsgaan. Anderen dienen een intensievere dagtherapie te volgen (2). Wat de maandelijkse gesprekken betreft, ondervinden de respondenten over het algemeen niet echt problemen met de aangeboden begeleidingen. Ze vinden het niet bepaald erg om ernaartoe te gaan, ze voelen zich er redelijk goed bij, kunnen er altijd terecht wanneer het zou nodig zijn en hebben een goeie relatie met de hulpverlener/begeleider. Aan de andere kant vinden ze deze voorwaarde niet altijd even noodzakelijk of nuttig voor henzelf. Er werd soms aangehaald dat de gesprekken vaak voortdurend over hetzelfde gingen. Wanneer hen werd 94

105 gevraagd of ze iets uit de begeleiding hebben geleerd, moest men het antwoord vaak schuldig blijven. Kortom, de respondenten vinden het niet bepaald erg om te moeten gaan, maar zij vinden het veelal niet echt nuttig of achten het niet echt nodig. Het is iedere keer van hetzelfde. t Is tien jaar geleden, hetgeen dat k gedaan heb en ik moet daar alle maand van gaan klappen. En dat is iedere keer die put weer open doen. En k zeg, ik heb dat een plek gegeven en da s gedaan. ( ) Ik heb daar niks meer aan. De twee respondenten die een dagtherapie dienen te volgen voor hun drugsproblematiek, staan hier behoorlijk positief tegenover. Voor de ene omdat het voor hem een eenvoudige periode was, doordat hij toen reeds vele jaren clean was. Het gevolg hiervan was wel dat hij er daardoor niets van heeft opgestoken. Voor de andere omdat alles er kan besproken worden en hij er positieve zaken uit meeneemt. Bij twee respondenten werd de ambulante hulp tijdens de proeftijd vroegtijdig onderbroken of hebben ze de begeleiding zelf stopgezet, zonder dat hun V.I. daarvoor werd herroepen Impact op het dagelijks leven Doorheen het interview werd ook de invloed van V.I. op het dagelijks leven nagegaan. Meer specifiek werd de impact op vrije tijd, (vrijwilligers)werk/opleiding en huisvesting bevraagd Werk/opleiding Eerst en vooral werd nagegaan of het feit dat men voorwaardelijk in vrijheid is gesteld of zal worden gesteld, een impact heeft op het vinden van werk of een opleiding. Om dit te achterhalen werd gekeken of men op dit ogenblik werk had en of die zoektocht vlot is verlopen. De meeste respondenten vonden behoorlijk snel werk (8). Hierbij waren er sommigen die het feit dat ze onder voorwaarden staan en in de gevangenis hebben gezeten verzwegen (2), maar er waren ook respondenten die hierover altijd eerlijk geweest zijn en daarbij geen problemen hebben ondervonden (2). Slechts twee respondenten ondervonden wel problemen bij het vinden van een job (2). Het verbod om zich niet in het bijzijn van kinderen te bevinden, zorgde ervoor dat het 95

106 vrijwilligerswerk niet zomaar op elke werkplaats kon worden aangevat. Een andere respondent ondervond enorme moeilijkheden om vanuit de gevangenis aan werk te geraken. Ik kon zelfstandig terug beginnen, ik kon mijn werk terug oppakken. Ik mocht nie. ( ) Van de PSD en van de SURB hé. ( ) Ge gaat werk zoeken. Ge moet zeggen da ge, van de PSD daar, in de gevangenis zit. Mensen doen al direct BAM! Ge vindt geen werk. ( ) Dus als ge bij een baas komt of bij een interim, en die zeggen tegen u van, ge kunt volgende week beginnen of ge kunt morgen beginnen. Maar als ge in een gevangenis zit, wa kunt ge nog zeggen? Ge blokkeert. Ah, waarom kunt ge nie komen? Jah ( ) En wa gebeurt er dan? Ik ga u da gewoon eerlijk zeggen, voor buiten te komen, er wordt gesjoemeld. Want da is nie haalbaar, weet ge. ( ) En dan is uw mogelijkheid om dan pas werk te gaan zoeken, op een normale manier weet ge. Enkele respondenten doen vrijwilligerswerk, ofwel doordat zij momenteel in een residentiële instelling verblijven en een vaste job niet mogelijk is door de constante therapie (3), ofwel doordat zij een invalide-uitkering krijgen (2). Voor twee andere respondenten is werk niet aan de orde, daar zij met pensioen zijn Huisvesting Qua huisvesting konden er geen al te grote problemen worden vastgesteld, de meesten konden gemakkelijk ergens terecht bij invrijheidstelling. Vijf respondenten gingen opnieuw gaan inwonen bij hun partner, twee respondenten hadden nog een eigen huis en één respondent had gemakkelijk een huurhuis gevonden. Voor sommigen is het zoeken naar een woning nog niet aan de orde doordat zij de eerste jaren van hun V.I. in een residentiële instelling dienen te verblijven (5). Sommigen zijn hieromtrent toch al aan het uitkijken en kunnen reeds enkele problemen aankaarten. Moeilijk natuurlijk hé, omdat je beperkt bent met late uren hé. Als je hier kwart over vijf vertrekt, uhm, naar waar moet je gaan eigenlijk? Bijkomend werd het hen soms verboden om (nog verder) in een bepaalde gemeente of op een bepaalde plaats te gaan wonen, dit om uiteenlopende redenen (3). 96

107 Als er al een school is in je straat mag je er nie gaan wonen. Da s ook al iets, da s ook alweer een beperking. Een kinderdagverblijf in je straat, mag je ook al niet, ook al is t om de hoek. Dat moet in een straat van zoveel meter zijn. Bovendien werden drie respondenten opgevangen in een zogenaamd doorgangshuis waar zij in afwachting van het vinden van een eigen woonst terecht kunnen. Zij verblijven hier om uiteenlopende redenen: in afwachting van een sociale woning, waar de wachtlijsten luidens behoorlijk kunnen oplopen (1), door financiële moeilijkheden waardoor nog geen woonst kan gevonden worden (1) en door de dagelijkse ambulante therapie waardoor het momenteel nog onmogelijk is om te werken (1). Slechts één respondent stoot duidelijk op problemen bij de zoektocht naar een woonst. Nen huisbaas is gelijk veel strenger als gelijk ne werkgever eigenlijk. Die moet echt weten tegenwoordig, ja Die moet van u verleden afweten enzo. Ge moet echt, uhm, kunnen bewijzen da ge werkt, ge moet een werkverleden kunnen voorleggen. Ik vond dat allemaal zo raar, maar da was bijna ieder appartement dat ik bezochte was dat azo. Dus uhm. Ja, da was wel nie simpel. Maar ja, uiteindelijk is dat dan toch gelukt Vrije tijd Het aspect vrije tijd polste niet enkel naar de impact van V.I. op de hoeveelheid vrije tijd die men heeft, maar ook naar de impact op de activiteiten die men kan doen. Wat het eerste aspect betreft, nemen natuurlijk de afspraken met de justitieassistent tijd in. De helft van de respondenten vindt dit (erg) vervelend (8), de andere helft heeft hier weinig problemen mee (8). Bovendien zijn sommige begeleidingen (ambulant of residentieel) die men dient te volgen tijdrovend. Ah ja, ge moet naar X naar je assistent. Ik moest dan nog, uhm, voor een gesprek alle maand naar X. ( ). En da was heel de tijd maar rekening houden met dat en dat. En intussen deed ik vrijwilligerswerk. Ik moest dan naar ginder, ik moest zeggen t gaat niet, ik moet naar daar of naar daar. 97

108 Belangrijker vinden de respondenten echter de impact die V.I. uitoefent op de activiteiten waaruit hun vrije tijd bestaat. Enkele welbepaalde voorwaarden hebben hier een rechtstreekse invloed op, wat de respondenten vaak erg lastig vinden (8). Het caféverbod, het verbod om in de buurt te komen van zwembaden, speelpleinen of andere plaatsen waar kinderen zich bevinden of het verbod om naar het buitenland te gaan, zijn daar voorbeelden van. Da was iets dat k vroeger heel graag deed, gaan zwemmen. Da s ook al verboden. Naar vakantieparken gaan, da wordt ook sowieso verboden. ( ) Naar een gewone boekenbeurs gaan bijvoorbeeld? Mag niet. Naar t bos gaan hier in de weekends? Mag niet. Omdat er soms groepen, groepen kinderen gaan. Ge hebt maar heel weinig vrije tijd meer over als ge alles letterlijk zou moeten pakken van wa da ze geven. Bovendien leggen residentiële centra (en in mindere mate doorgangshuizen) nog extra regels op waardoor de vrijetijdskeuze nog meer wordt ingeperkt. Ook let men erop om bepaalde zaken niet te doen om het risico om opgepakt te worden te vermijden, ook al had men er geen verbod toe. Er werd ook naar voor gebracht dat hun leven een heel nieuwe invulling kreeg (7). Zo kan men de activiteiten die men vroeger deed in hun vrije tijd niet meer uitoefenen en moet men op zoek gaan naar nieuwe, (legale) bezigheden (4). Dit starten van een nieuw leven vond men op het begin van de proeftijd behoorlijk moeilijk. Het wordt hen bovendien verplicht om te gaan werken of vrijwilligerswerk te doen, wat ook tijdrovend is. Voor sommigen is dit een aanpassing vergeleken met vroeger. Er zijn echter ook enkele respondenten die met betrekking tot de voorwaarden zelf eigenlijk geen echte vrijetijdsbeperking ervaren (8). Hoewel zij wel bepaalde verplichtingen hebben of bepaalde zaken hen verboden worden, hebben zij hier geen al te grote problemen mee. Voor enkelen omdat zij de voorwaarden niet altijd strikt opvolgen (3). 98

109 Impact op het welbevinden Impact op het sociaal welbevinden Sociale relaties De aspecten die de respondenten hebben aangehaald met betrekking tot hun sociale relaties zijn heel uiteenlopend. Over het algemeen hebben de meeste respondenten weinig sociale contacten of is men veel sociale contacten (familie, vrienden e.d.) verloren (13). Dit ligt echter voornamelijk aan hun verleden en hun verblijf in detentie en niet bepaald aan het feit dat zij onder voorwaarden staan. Twee respondenten halen bovendien aan dat ze niet meer zo goed met hun vrienden kunnen meepraten, doordat zij ondertussen een heel ander leven hebben opgebouwd terwijl de respondenten in de gevangenis zaten (2). Er zijn echter ook enkele aspecten met betrekking tot hun sociale relaties waar V.I. wel een rol in speelt. Ten eerste zijn er bepaalde specifieke voorwaarden, zoals een contactverbod, een regioverbod of het verbod om in contact te komen met ex-gedetineerden, die rechtstreeks een invloed hebben op de sociale relaties van de invrijheidgestelde (6). Geen contact meer mogen hebben met bepaalde individuen is voor de justitiabele vaak moeilijk. Ze worden verplicht om oude vrienden de rug toe te keren of kunnen er alleszins veel minder mee optrekken indien men niet herroepen wil worden. Men moet bijgevolg actief op zoek gaan naar nieuwe vrienden, wat niet altijd even gemakkelijk is (3). Het regioverbod zorgt er dan weer voor dat bepaalde contacten, tegen de wil van de justitiabele, beperkt blijven tot telefonisch contact of dat men ergens moet gaan wonen waar men niemand kent (2). Doordat de respondenten onder voorwaarden staan, wordt het hen bovendien soms verboden om bepaalde vrijetijdsactiviteiten te doen ( Vrije tijd). Denk maar aan op reis gaan, een terrasje doen, naar een zwembad gaan e.d. Dergelijke zaken zijn uiteraard ook vaak vervelend voor partner, familie en vrienden (3). Anderen halen aan dat men soms uitgenodigd wordt om iets samen te doen, maar dat zij dan door hun voorwaarden niet mee kunnen gaan (bv. café, zwembad) (2). Dit zorgt ook voor bijkomende problemen, namelijk dat het moeilijk wordt om het feit dat men onder voorwaarden staat te verbergen, en bijkomstig hun verleden (2). 99

110 En ze vragen u mee, wat moet ge dan? Nee, k ga nie mee. En waarom nie? Begint da maar ne keer uit te leggen aan de mensen van Niet iedereen is op de hoogte van uw feiten eigenlijk hé dus. Ook van belang hierbij is de mate waarin de respondenten eerlijk zijn tegenover hun sociale contacten over het feit dat zij voorwaardelijk vrij zijn. Vier respondenten halen aan dat zij hier altijd open en eerlijk over zijn ten opzichte van iedereen. Eenzelfde aantal rept hier met geen woord over, uit angst dat ze anders zouden worden bekeken (4). Voor enkelen blijft het altijd een afweging tegen wie men dit wel of niet vertelt. Een aantal respondenten vertellen dat de partner of kinderen voor een extra druk zorgen om alles zo goed mogelijk te doen. Als zij namelijk opnieuw de gevangenis in zouden moeten, heeft dit ook op hen een impact (3). V.I. heeft soms ook een invloed op de onderlinge relatie met de partner (2). Bij de ene respondent heeft de residentiële opname geleid tot een relatiebreuk, daar de familie van de partner hier niet mee om kon. Bij de andere respondent veroorzaakt V.I. spanning in de relatie. Mijn vrouw leefde ook met angst. ( ) We waren wel, uhm, hoe moet k da gaan zeggen? Nogal kort van stof soms ne keer tegen mekaar. ( ) Zij haar opjagen omdat k ne keer een pint dronk en jah, moet ge weer naar ginder? En jah. De justitieassistent probeert bovendien een zicht te krijgen op het privé- of familieleven van de justitiabele. Zij worden verwacht open te zijn met betrekking tot familiale toestanden, wat toch wel als vervelend wordt ervaren (3). Wanneer de justitiabele bijvoorbeeld een relatie aangaat, wil de justitieassistent daarvan op de hoogte zijn. Dit zorgt ervoor dat ook de partner sterk bij een V.I. betrokken wordt (1). Ik wil wel samenwonen, maar onze domicilies moeten gescheiden blijven. Anders moeten ze de naam weten, t adres weten, gaan ze bij haar gaan enal, gesprekken voeren enal. En ik wil nie da ze haar belasten daarmee. 100

111 De impact is echter niet enkel negatief, V.I. zorgt in een aantal gevallen ook voor een positieve impact op de sociale relaties van de respondent: familieleden vinden het aangenamer om naar een residentiële instelling op bezoek te komen dan naar de gevangenis (1), de partner is blij dat de respondent terug thuis is (1) en het contact met de familie wordt terug beter omdat hij zich opnieuw kan bewijzen en op die manier geleidelijk aan het vertrouwen terugkrijgt (1). Voor sommigen heeft V.I. echter niets kunnen veranderen aan stukgelopen relaties met familie of vrienden. Als laatste zijn er ook enkele respondenten die verklaren dat V.I. geen enkele invloed heeft op hun sociale relaties (3), bij één respondent omdat deze de voorwaarden niet al te nauw neemt Stigma De meeste respondenten vinden dat ze toch wel ergens een etiket met zich meedragen, een stempel door het feit dat zij onder voorwaarden staan en in de gevangenis hebben gezeten. Dit stigma ervaren zij op verschillende vlakken: van politie en justitie uit (3), op vlak van werk (4), door begeleiders (1), buren (1) of van bepaalde mensen in het algemeen (6). Veel mensen zeggen, ge ziet da nie aan u da gij iemand zijt da in de gevangenis gezeten heeft of ( ) Veel mensen zeggen da, maar ik heb soms wel da gevoel. Twee respondenten hebben angst dat mensen hen volledig anders zouden bekijken indien zij op de hoogte zouden zijn van hun verleden. Anderen beweren dan weer het zich niet aan te trekken wat anderen van hen denken (5). Ook zijn er enkele respondenten die op geen enkel vlak een stigma ervaren (4) Gevoel in de maatschappij De meerderheid van de respondenten vond de overgang van detentie naar de samenleving niet zo eenvoudig of heeft nog niet het gevoel volledig opgenomen te zijn in de maatschappij (10). De schulden die zij hebben, het feit dat zij nog vrijwilligerswerk moeten doen in plaats van een echte job of de voorwaarden an sich werken dit in de hand. Voor anderen is dit te wijten aan het feit dat ze nog altijd niet ten volle deel uitmaken van de samenleving doordat ze residentieel zijn opgenomen (4). Velen halen aan dat ze hier wel naartoe werken, maar dat dit niet van de ene dag op de andere wordt bekomen. 101

112 Want ze zeggen hé Ahja, we gaan u begeleiden om terug te gaan in de maatschappij. Maar daar zijt ge zomaar niet op een maand of twee ze. Dat duurt ze. ( ) Ge moet nie denken dat da zomaar, hup, halve vrijheid of uitgangen, da ge daarmee geïntegreerd wordt. Dat is nie waar ze! Het is de weg ernaar toe, maar ge zijt er bijlange nie, want dat is heel ver nog ze. Een mens kunt ge da nie vertellen. Ze moeten terug een nieuw leven opstarten of moeten wennen aan een leven buiten de gevangenis. Ze hebben opnieuw verantwoordelijkheid, ze moeten gaan werken en ook thuis moet vanalles in orde gebracht worden. Dit is een aanpassing in vergelijking met de gevangenis waar hen alles voorgeschoteld werd. Een leven buiten de gevangenismuren gaat gepaard met angst en een gevoel van onveiligheid. Bovendien voelt het soms ook vreemd aan door de veranderingen die de samenleving in tussentijd heeft ondergaan. Een kleine minderheid ervaart echter geen problemen om zich aan te passen en voelt zich terug goed in de maatschappij. Ze hebben het gevoel hun plaatsje terug te hebben en voelen zich er terug bij horen (7). Een respondent haalt aan dat dit logisch is aangezien hij al maanden de gevangenis kon verlaten onder de vorm van andere modaliteiten. De gevangenis is zo rap vergeten. ( ) Da s eigenlijk erg hé. Ge zit azo 2-3 jaar binnen en ge peist, da ga me achtervolgen. Maar neen hé! Dus in een week zijt ge da totaal vergeten, zit ge in die routine. Het is veel moeilijker om je aan te passen in de gevangenis, dan voor je aan te passen vrij hé Impact op het emotioneel welbevinden De meerderheid van de respondenten voelen zich over het algemeen behoorlijk goed in hun vel onder V.I. (9). Een overgroot deel ervaart tijdens de proeftermijn wel een (constant) gevoel van angst en stress (11). De stress om niets verkeerd te doen en de angst om niet opnieuw in de gevangenis te belanden. De respondenten hebben niet bepaald schrik om nieuwe feiten te plegen of hun voorwaarden te schenden, maar eerder angst voor kleine dingen die zouden kunnen fout lopen en waar de gerechtelijke instanties over zouden kunnen struikelen. Men is er veelal van overtuigd dat ze door hun status als voorwaardelijk invrijheidgestelde eerder door politie en SURB geviseerd en sneller opnieuw gearresteerd zouden worden. 102

113 De angst misschien voor, ja (stilte). Niet voor het hervallen, want op da gebied ben k sterk genoeg. Maar toch voor iets verkeerd te doen. Dus uhm, ja. Wa bedoel k daarmee? Uhm, als je langs een baan loopt of t één of t ander en je rijdt ergens met je brommertje, ik doe een fout en t is per ongeluk gezien door de politie, da ze me gaan doen stoppen. En da ze gaan zeggen: Ah, dien is hier voorwaardelijk vrij! Bij sommigen is die angst heel overheersend, men is daar continu mee bezig en heeft het gevoel te moeten oppassen bij alles wat men doet (8). Ik ben ne keer boodschappen gaan doen en ze waren hier in de straat en ik dacht dat t politieagenten waren. Maar ze waren aan t werken, maar ze hadden ook zo n jaske aan. En ik, uhm, alé, ik ben echt ingestort. Den dokter is moeten komen. En ik heb pillen gekregen, heel zwaar pillen, tegen angst, angstaanvallen. Xanax. En da was doodgewoon dat k dacht: er is iets gebeurd, ik heb iets gedaan en ze komen mij terug aanhouden. Die vrees is er voortdurend, voortdurend, voortdurend. Anderen verklaren dat ze er absoluut mee bezig zijn en dat deze angst in hun achterhoofd wel speelt, maar dat dit gevoel niet ten allen tijde overheerst (3). Die angstgevoelens zijn trouwens niet enkel aanwezig wanneer zij een voorwaarde al dan niet bewust overtreden, maar ook wanneer dit niet het geval was. Toch waren er ook respondenten die verklaren geen schrik te ondervinden (5). Zij hebben het gevoel dat ze goed bezig zijn en geloven dat als ze zich aan de regels houden de kans klein is dat ze opnieuw in de gevangenis zouden belanden (2). Anderen geloven dan weer dat de kans gepakt te worden bij een overtreding miniem is, wanneer de grote lijnen gevolgd worden. Voor een andere respondent maakte het niet uit of hij terug moest naar de gevangenis, waardoor hij hiervoor ook geen angst koesterde. Zo zijn sommige respondenten dus ook totaal niet bezig met hun voorwaarden (2) De gevangenisstraf en de voorwaardelijke invrijheidstelling vergeleken Wanneer de respondenten gevraagd werden om de strafzwaarte van de gevangenisstraf met een voorwaardelijke invrijheidstelling te vergelijken, gaf de overgrote meerderheid aan dat zij de periode in detentie zwaarder vonden (13). Het aspect vrijheid, hoewel beperkt door voorwaarden, gaf hierbij de doorslag. Een volledige vrijheidsberoving vonden zij onder alle 103

114 omstandigheden het ergste. Hoewel die keuze voor velen heel vanzelfsprekend was (10), was die voor sommigen toch moeilijk te maken (3). Nu heb je terug vrijheid enal, kan je terug genieten van, uhm, van, gowja, van de vrijheid. Sowieso veel beter dan in de gevangenis hé. De gevangenis is echt vijandig. Da s een leerschool voor criminelen. En nu krijgen we nog een kans om iets te maken van ons leven. Natuurlijk, ge moet die voorwaarden erbij nemen, maar al bij al is het hier wel veel beter buiten hé. Drie respondenten vinden hun voorwaardelijke invrijheidstelling echter zwaarder dan hun gevangenisstraf. Ik vond de gevangenisstraf minder zwaar. ( ) Omdat buiten de miserie begint. Al de druk en ge wilt nie falen en maar zo weinig speling. Ik voel mij beter in de gevangenis of met die voorwaarden. Zo simpel is t. Twee respondenten vinden ze beiden even zwaar. Op den duur heb ik, k heb da al een paar keren gezegd, heb k het gevoel dat k hier buiten nog meer gevangen ben als ik was in de gevangenis. ( ) De gevangenis was k gewoon, dees geraak k nie gewoon. Dus ik vrees dat, uhm, als ik er echt een gevoel op moet zetten dat t is. De respondenten die verklaren dat ze V.I. even zwaar of zwaarder vinden, verbleven op het moment van het interview in detentie (3) of in een residentiële instelling (2) Ik kies voor V.I., of toch niet? 51 De voornaamste reden om de keuze te maken voor of in te gaan op een voorwaardelijke invrijheidstelling was het feit dat men vrij wou zijn, weg uit de gevangenis en opnieuw iets van hun leven wilde maken (12). Een grote motivatie hierbij was voor sommigen de kinderen, 51 Sinds de wetwijziging van 2013 dient men zelf een verzoek tot V.I. in te dienen. Voordien gebeurde de aanvraag automatisch door de gevangenisdirecteur. Men diende echter steeds akkoord te gaan met de opgelegde voorwaarden. 104

115 of familie/partner die buiten op hen aan het wachten waren en hen nodig hadden (7). Bovendien was de gedachte dat men het buiten goed zou doen voor een aantal een drijfveer (6). Alé, ge wilt gij vrij zijn hé ja, k bedoel. Maar aan de ene kant, je peist azo van Ik wil vrij zijn, maar ik ga t toch goed doen. ( ) Dus eigenlijk ga je met goeie wil naar buiten en zeg je van ja, ik ga ik da goed doen, dus da ga me wel lukken op V.I. met die regels en ik wil die voorwaarden wel aanpakken. ( ) Daarvoor heb ik da gedaan, ja. Omdat k dacht dat k het goed ging doen. Er werden echter ook andere redenen aangehaald. Zo achtten enkelen een behandeling/begeleiding voor zichzelf noodzakelijk (5) 52 of was een leven in detentie niet langer vol te houden (3). Bij dit laatste werd verwezen naar geweld of bedreigingen in de gevangenis. Wanneer zij vandaag de dag opnieuw dezelfde keuze zouden moeten maken tussen een voorwaardelijke invrijheidstelling of strafeinde, zou de overgrote meerderheid opnieuw een V.I. aannemen (12). Toch had k nog altijd die V.I. aangepakt, want ge wilt gewoon zo lang nie in de gevangenis ge wilt gewoon zo rap mogelijk vrijkomen. En welke voorwaarden dat daar ook aan vasthangen Weet ge, als ge in t gevang zit, dan denkt ge, laat maar komen gewoon, ik wil gewoon naar huis. Ik wil weg. Dus nu mogen ze daar nog met 20 verrekijkers op mij staan, dan pak ik t nog aan. Want ik wil gewoon weg. Vier respondenten verklaren dat zij geen V.I. meer zouden willen en geven de voorkeur aan strafeinde. Eén respondent zou enkel maar een V.I. aannemen indien er geen residentiële opname wordt opgelegd. Hoewel de overgrote meerderheid momenteel V.I. boven strafeinde verkiest, halen een aantal aan dat de situatie toch anders zou liggen indien de termijn tot strafeinde korter zou zijn (4). 52 Deze respondenten waren allen veroordeeld voor een zedendelict. 105

116 Pas op hé, elke dag dat k nie buiten ben is spijtig. ( ) Maar minder dan een jaar of twee jaar, dan zou k einde straf doen. Ja.( ) Ge moet u nie meer verantwoorden. Dat is Dat is ne cadeau! ( ) Je hebt nog minder dan twee jaar, maar ge moet nog vijf jaar voorwaarden meepakken. ( ) Ge moet da wa wegen hé Mening over en visie op V.I. Er werd de respondenten als laatste gevraagd om enkele aanbevelingen te doen ten opzichte van V.I. Vijf opmerkingen werden regelmatig aangehaald. Ten eerste zijn de respondenten niet zo tevreden over de V.I.-procedure zoals deze vandaag, met de strafuitvoeringsrechtbanken, bestaat. Zij vinden het te lang duren vooraleer V.I. hen wordt toegekend. Twee aparte aanbevelingen, die evenwel bij elkaar aansluiten, worden hierbij gemaakt: de procedure tot V.I. inkorten (5) en V.I. automatisch na een bepaalde termijn toekennen, zodat men reeds van bij het begin van de straf de datum van vrijlating weet (6). Wat de eerste aanbeveling betreft, zijn de respondenten van mening dat er veel te veel stappen dienen ondernomen te worden vooraleer V.I. hen wordt toegekend (UV, PV, BD, ET). Hierdoor moeten ze een hele lange weg afleggen vooraleer ze uiteindelijk voorwaardelijk vrij zijn. De respondenten vinden bovendien dat men een V.I. veel meer op tijd moet krijgen, dus wanneer men aan de tijdsvoorwaarde voldoet. Bij de tweede aanbeveling verwijzen velen naar het Nederlandse model of naar de procedure van vervroegde invrijheidstelling bij vrijheidsstraffen onder de drie jaar. Dit systeem zouden enkelen liever ook van toepassing zien bij V.I., zodat men op voorhand weet welke termijn van de straf dient uitgezeten te worden (1/3 de, de helft, 2/3 de ) en op welke dag men vrij zal gaan. Met de strafuitvoeringsrechtbank is er geen zekerheid, stellen ze. Da ge gewoon weet waar da ge aan toe zijt als ge veroordeeld wordt. Ene keer da ne rechter u een straf geeft, da ge op da moment al direct weet van uhm, oké, dienen dag kom ik gewoon vrij. En uhm, hoeveel moet ik daarvan zitten? Is da nu de helft of is da nu 2/3 de? Da ge da onmiddellijk weet. Maar hier in België weet ge da gewoon totaal nie. Ge kunt da zelfs nog nie zeggen op een jaar tijd. Ge kunt nie zeggen ik kom 1 januari 2012 vrij. Maar da zou 106

117 ook wel ergens 15 augustus 2013 kunnen zijn. Ge weet da gewoon nie. ( ) Dat is gelijk de zak van Sinterklaas hé. Iedereen krijgt zomaar iet. Als je in aanmerking komt, kan je in verlof gaan. Wanneer je V.I. er is, krijg je V.I. Ja, die dossiers moeten in orde komen en In feite hangt iedereen zijn toekomst af aan de PSD. Als de PSD da dossier in orde krijgt voor da je voor die commissie moet komen, ga je t krijgen. Maar als je t nie in orde krijgt, krijg je t nie wi. Versta je t? Dan moeten ze alweer keuzes maken tussen verschillende mensen. Ik vind da ze iedereen moeten over dezelfde kam scheren. Een derde van je straf is een derde van je straf. De helft is de helft. Twee twee derden is twee derden. Enkelen nemen ook een radicaler standpunt in. Er gingen namelijk stemmen op om de voorwaardelijke invrijheidstelling af te schaffen (4). Ten tweede vinden de respondenten dat de voorwaarden meer geïndividualiseerd moeten worden (5). Volgens hen focust de SURB zich hierbij nog teveel louter op de feiten, waarbij er teveel algemene standaardvoorwaarden worden opgelegd, zonder effectief te kijken of deze wel van toepassing zijn op de persoon zelf. Hierbij aansluitend vindt men dat bij het opleggen van de voorwaarden geen rekening wordt gehouden met de positieve evoluties die ze doorheen detentie als persoon hebben ondergaan. Bovendien zijn heel wat respondenten van mening dat de sancties die vasthangen aan het overtreden van een voorwaarde te streng zijn (7). Er wordt te zwaar getild aan het overtreden van een voorwaarde, waardoor men voor de kleinste overtreding terug naar de gevangenis moet. Het leven dat men tot dan toe had opgebouwd, is men terug volledig kwijt. De respondenten vinden dat er eerder zou moeten worden gekeken naar het groter geheel. Men zou de voorwaarden niet zo strikt mogen interpreteren en zouden een overtreding van geval tot geval moeten bekijken. Kortom, zij vinden dat er te grote gevolgen vasthangen aan een kleine overtreding. Geef eerst een aantal waarschuwingen, luidt het, of plaats de veroordeelde terug onder elektronisch toezicht, wat een iets kleinere stap achteruit is. Het feit dat, uhm, da zij uw vrijheid gewoon terug kunnen afpakken en u terug in den bak steken, zonder da ge een crimineel feit pleegt, dat is schering en inslag. Da gebeurt constant, da zit hier gewoon vol met van die gasten. ( ) Omdat ge uw voorwaarden breekt, maar ge 107

118 doet geen criminele feiten. Ge draait positief mee in de maatschappij want ge werkt, ge doet wa da ge moet doen, ge houdt u zeker nie bezig met slechte dingen. ( ) Dus zonder da ge echt iets alé een crimineel feit pleegt, vliegt ge dan toch terug in t gevang. Direct voor jaren. Nie voor efkes, maar gewoon voor de rest van die straf da ge nog openstaan hebt. ( ) Oké, ik snap wel da ge geen drugs moogt gebruiken. Maar ik begrijp nie da ge, als ge dat dan wel doet, da ge dan direct zo zwaar gestraft wordt, da ge onmiddellijk terug naar t gevang moet. En heel uw leven, da ge juist aan t opbouwen zijt: da werk, uw vriendin, uw eventueel gezin, uw kinderen, da wordt u allemaal direct terug afgepakt. Gewoon omda gij daar een jointje paft. Ik bedoel Ik vind da iets overdreven. Ze moeten niet zo zwaar sanctioneren. 108

119 Discussie Het empirisch onderzoek heeft heel wat zaken blootgelegd die tot vandaag ongekend waren. Er kon vreemd genoeg geen enkel wetenschappelijk onderzoek gevonden worden, niet in België en niet in andere delen van de wereld, die op een gelijkaardige wijze de volledige beleving van V.I. in kaart bracht. In wat volgt zal worden getracht om de beperkte kennis op dit domein uit de literatuur te koppelen aan de eigen bevindingen. Aangezien de bestaande literatuur hieromtrent zo beperkt is, zal de vergelijking plaatsvinden met betrekking tot de gehele beleving. De focus op de specifieke onderzoeksvragen wordt gelegd in de conclusie. Tot slot worden ook de percepties van de justitiabelen en de visies van de hierboven besproken actoren met betrekking tot V.I. naast elkaar gelegd. De V.I.-procedure De meeste beschikbare informatie was deze met betrekking tot de beleving van de V.I.- procedure. Hiermee wordt de periode bedoeld waarin de gedetineerde toewerkt naar een vervroegde invrijheidstelling. Zowel in nationaal als internationaal onderzoek werden hieromtrent enkele pijnpunten aangehaald die volledig lijken overeen te stemmen met de aangehaalde ervaringen van de bevraagde respondenten in het empirisch onderzoek. Hoewel deze procedure wereldwijd zeker niet gelijkaardig is, kunnen er echter toch enkele algemene conclusies uit opgemaakt worden. De periode voorafgaand aan een invrijheidstelling is voor de gedetineerde geen aangename, maar vooral een zware, frustrerende, stresserende en onzekere periode. Als eerste zijn deze negatieve gevoelens het gevolg van het feit dat de duur van de straf niet unaniem vast staat en dat de toekenning van een V.I. te lang op zich laat wachten. Wanneer en of men überhaupt vervroegd vrijkomt blijft een groot vraagteken en is dan ook een bron van grote onzekerheid. Frustraties en stress worden bovendien gecreëerd door de problemen waarop zij stuiten met betrekking tot hun reclassering. De PSD 53 is hierbij vaak voorwerp van kritiek. De gedetineerden worden verondersteld heel wat zaken zelf in orde te brengen, wat niet zo eenvoudig is wanneer men opgesloten zit. Zij ervaren bovendien dat de PSD vaak negatieve rapporten doorstuurt, waar veelal zaken neergeschreven staan die uit de context zijn gerukt en 53 Er werd hier voor de duidelijkheid een Belgische term gebruikt. In andere landen bestaan dergelijke diensten onder een andere noemer, maar bestaat hun voornaamste taak ook uit het opmaken van psychologische evaluaties. Ook in andere landen zijn deze diensten voorwerp van kritiek (4.2. Onderzoek met betrekking tot detentiebeleving). 109

120 niet overeenkomen met de werkelijkheid en het beeld dat de gedetineerde van zichzelf heeft. De lasten veroorzaakt door de onzekerheid over en onbepaaldheid van de straf, de psychologische evaluaties en het zelfbestuur, aangehaald in de literatuur, beschreven deze problematiek. Dat gedetineerden door voorgaande redenen opteren voor einde straf, is bovendien geen onbekend gegeven meer. Beleving van V.I. na invrijheidstelling De beschikbare informatie met betrekking tot de beleving van V.I. bij invrijheidstelling is gering. Voorzichtigheid bij het interpreteren van onderstaande bevindingen is dan ook aangeraden, aangezien deze vergelijkingen veelal gebaseerd zijn op slechts één voorafgaand onderzoek. Hoewel weinig of niet gespecifieerd, komen de voornaamste moeilijkheden die voorwaardelijk invrijheidgestelden ervaren wel aan bod in de literatuur. De resultaten van het eigen onderzoek konden hierbij eenvoudig gecategoriseerd worden onder de verschillende pains die probatie met zich meebrengt. Bijgevolg zijn de zogenaamde pains of probation ook een mooie indicatie van de ervaren negatieve aspecten van V.I. door de justitiabele zelf. Koppeling van de onderzoeksresultaten aan de pains of probation De onderzoeksresultaten vertonen grote gelijkenissen met de acht pains of probation die werden afgeleid uit een bevraging van probanten in Roemenië. Alle deprivaties werden in meer of mindere mate door de respondenten aangehaald, al kregen ze soms wel een andere invulling of een bijkomende dimensie. De hoofdfocus bij de pains of probation ligt namelijk op de deprivaties die voornamelijk door de justitieassistent worden veroorzaakt, terwijl uit het eigen onderzoek naar voor kwam dat vooral de voorwaarden op zich en de gevoelens van angst en druk die hierbij komen kijken voor moeilijkheden of last zorgen. De drie deprivaties die het duidelijkst aanwezig waren, zijn deze met betrekking tot de autonomie, het moeten organiseren van de dagelijkse routine rond de straf en de mogelijke (her)opsluiting die de justitiabelen gedurende de proeftijd continu boven het hoofd hangt. Ten eerste bepalen de opgelegde voorwaarden het doen en laten van de veroordeelde, wat een duidelijke inperking van hun autonomie is. Zij worden verboden op café te gaan, alcoholische dranken te nuttigen of moeten plaatsen vermijden waar zich minderjarigen bevinden. Voortdurend met verboden en verplichtingen moeten leven is voor de justitiabelen dan ook 110

121 allesbehalve eenvoudig. Residentiële opnames versterken deze deprivatie van autonomie, aangezien deze justitiabelen minder vrijheid ervaren door de opgelegde huisregels en de orders van het begeleidingsteam bovenop hun voorwaarden. Ten tweede dienen zij constant rekening te houden te houden met de verplichtingen en voorwaarden die zij opgelegd kregen. Zij dienen afspraken in te plannen met hun justitieassistent of begeleider(s) en moeten bewijzen voorleggen omtrent verschillende aspecten van hun dagelijks leven (loonfiches, rekeningen e.d.). Zij moeten bijgevolg in hun dagelijkse routine constant hun voorwaarden (zowel verboden als verplichtingen) indachtig zijn, indien zij de kans op een herroeping willen vermijden. Dit brengt ons bij de derde flagrant aanwezige deprivatie, ook in het eigen onderzoek, namelijk het gevoel hebben dat er hen continu iets boven het hoofd hangt. De mogelijkheid om terug opgesloten te worden, zorgt voor een enorme druk en veroorzaakt angst en stress aangezien zij doorgaans een heropsluiting kost wat kost willen vermijden. Sommigen hebben schrik om voor kleine overtredingen, los van het plegen van ernstige nieuwe feiten of het schenden van voorwaarden, terug in de gevangenis terecht te komen. Bij een aantal is die schrik erg overheersend, bij anderen dan weer heel wat mindere. Deze laatsten hebben het gevoel dat als zij de voorwaarden in grote lijnen volgen, de kans miniem is terug opgesloten te worden. Ook de zevende deprivatie wordt volledig teruggevonden in het eigen onderzoek. In ambulante en residentiële behandelingen werden respondenten namelijk voortdurend terug herinnerd aan hun misdrijf. Het veelvuldig ter sprake brengen van de feiten en het slachtoffer is veelal confronterend en pijnlijk. Sommigen vinden dit erg lastig en vervelend, anderen achten dergelijke confrontatie ook wel nodig om tot besef en verandering te komen. De deprivatie van privé- of familieleven werd ook in meer of mindere mate aangehaald. Specifieke voorwaarden zoals geen contact met ex-gedetineerden, een contactverbod of regioverbod, hebben ten eerste een rechtstreekse invloed op hun sociale relaties. Welbepaalde voorwaarden die een impact uitoefenen op hun vrijetijdsactiviteiten bezorgen ook partner, familie of vrienden last, aangezien ook zij hierdoor beperkt worden of omdat ook zij hierdoor stress ervaren. Een mogelijk stigmatiserend effect van V.I. werd voornamelijk ervaren wanneer uitnodigingen van vrienden of kennissen moesten worden geweigerd, doordat dit een schending van de voorwaarden zou uitmaken. Doordat niet iedereen op de hoogte is van hun status als voorwaardelijk invrijheidgestelde, is zoiets niet altijd eenvoudig aan de man te brengen. In gedachten speelt zich bijgevolg altijd een tweestrijd af: liegen of eerlijk zijn? Ook 111

122 op vlak van werk wordt dit ervaren aangezien vanuit de gevangenis wordt verwacht dat men eerlijk is over hun veroordeling. Afwijzingen zijn hierdoor niet uit te sluiten. De rol die de justitieassistent met betrekking tot deze deprivatie inneemt, zoals voornamelijk beschreven in de pains of probation, werd ook in het empirisch onderzoek deels aangehaald. Zo dient de justitieassistent op de hoogte gehouden te worden van familiale toestanden, wat door sommige respondenten als onaangenaam wordt gepercipieerd. De deprivaties van tijd en financiële kosten tenslotte kwamen tijdens het eigen onderzoek minder naar voor. Hoewel een afspraak met de justitieassistent of een ambulante behandeling tijd vraagt, haalde bijna geen enkele respondent dit echt aan als een probleem. De tijd die een residentiële opname innam kwam wel meermaals ter sprake. Ze vonden dat het veelal te lang duurde voor dergelijke behandeling kan beëindigd worden. Financiële lasten kwamen enkel ter sprake wanneer de respondent de burgerlijke partijen verplicht diende af te betalen. Dit zorgde bij sommigen, hoewel zeker niet bij iedereen, voor een extra druk. Koppeling van de onderzoeksresultaten aan overig onderzoek Zowel het uitgevoerde empirisch onderzoek als voorgaand onderzoek toont aan dat voorwaardelijk invrijheidgestelden zich nog steeds niet vrij voelen en dat de opgelegde voorwaarden op zich vaak streng en moeilijk na te leven zijn. Ten tweede blijken de besproken cases in de literatuur die zich tijdens hun proeftermijn vrijwillig zelf terug aan de gevangenispoort hebben aangemeld, geen alleenstaande gevallen te zijn. In het eigen onderzoek had ook één respondent zich op eigen initiatief opnieuw laten opsluiten omdat hij niet langer in staat was aan de gestelde eisen te voldoen en de stress en druk hieromtrent te groot geworden was. Nog twee andere respondenten vonden de opgelegde voorwaarden zo moeilijk dat het hen uiteindelijk niet echt meer uitmaakte of men werd opgepakt of niet. Ten derde vinden veroordeelden de procedure tot herroeping niet rechtvaardig en vinden ze dat er te grote gevolgen vasthangen aan een conditiebreuk. In het eigen onderzoek werd bovendien bevestiging gevonden dat een keuze voor strafeinde of V.I. veelal afhankelijk is van een afweging tussen de openstaande strafrestant en de duur van de opgelegde voorwaarden bij invrijheidstelling. Er verschenen echter in andere onderzoeken ook bevindingen die niet werden teruggevonden in het eigen opgezette onderzoek. Zo koesterde niemand echt wrok ten aanzien van hun 112

123 justitieassistent voor het feit dat zij werden herroepen. Ook de lengte van de proeftermijn en de openstaande strafrestant die nog volledig dient uitgezeten te worden bij een herroeping, werden, in vergelijking met voorgaand onderzoek, amper ter discussie gesteld. Enkele visies vergeleken In hoofdstuk drie van deel I werden de percepties van verschillende actoren in kaart gebracht. Een hoofdzakelijk negatieve kijk ten opzichte van V.I. was hier zichtbaar. Ten eerste brengt de media bijna primair verslag uit over de vervroegde invrijheidstelling in ophefmakende, gevoelig liggende zaken of over individuen die tijdens hun proeftermijn nieuwe feiten plegen of hun voorwaarden schenden. Bovendien zijn zowel slachtoffers, magistratuur als de algemene bevolking in het algemeen voorstander om de gedetineerde zijn opgelegde straf tijdens de straftoemeting volledig te laten uitzitten. De percepties van justitiabelen ten aanzien van V.I. blijken echter niet bepaald zoveel positiever te zijn dan de visie die de algemene bevolking, slachtoffers en sommige politici er veelal op nahouden, al liggen hiervoor andere verklaringen ten grondslag. Net zoals deze actoren, is ook een groot deel van de respondenten voorstander van vaste straffen. Met vaste straffen wijzen de slachtoffers en de publieke opinie op de volledige uitvoering van vrijheidstraffen opgelegd door de strafrechters. Respect, vergelding en rechtvaardigheid staan hierbij centraal. Bepaalde politieke partijen zijn dan weer eerder voorstander van zogenaamde onsamendrukbare straffen. De respondenten daarentegen zouden liever van bij de rechterlijke uitspraak weten welk gedeelte van de vrijheidsstraf zij dienen te ondergaan: 1/3 de, 1/2 de of 2/3 de, waarna zij automatisch voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Ze verwezen hierbij meermaals naar het Nederlands systeem of naar het bestaande systeem in België voor straffen onder de drie jaar. De procedure voor de SURB wordt hier dus hoofdzakelijk bekritiseerd. Ze zijn van mening dat een Nederlands systeem meer duidelijkheid zou creëren en de onzekerheid, stress en frustraties die bij een mogelijke vervroegde vrijlating komen kijken, weg zou nemen. De moeilijkheden die zij hierbovenop ervaren tijdens de proeftermijn zelf, is voor enkelen een reden om de afschaffing van V.I. te bepleiten. Als alternatief 113

124 verkiezen zij een systeem waarbij gedetineerden automatisch na een bepaalde termijn vervroegd zouden vrijkomen, zónder voorwaarden. Van de voordelen die ten tijde van de invoering van V.I. werden aangebracht en later ter instandhouding ervan, wordt slechts één voordeel door een aantal respondenten aangebracht. Hoewel zij een voorwaardelijke invrijheidstelling absoluut niet gemakkelijk vonden, gaven sommigen toch toe dat de controle en begeleiding hen wel ergens hielp om op het rechte pad te blijven. Zij erkenden dat ze die stok achter de deur toch wel ergens nodig hadden. Deze mening werd echter slechts door een paar respondenten naar voor gedragen. Velen vinden namelijk dat deze assumptie niet correct is. Er kan worden geconcludeerd dat er bij elke actor wel een zekere ontevredenheid bestaat over de modaliteit van de voorwaardelijke invrijheidstelling en voornamelijk over de wijze en tijdstip waarop het vandaag wordt toegekend. Voor velen is de termijn die dient uitgezeten te worden te kort. De veroordeelden zelf vinden de wachttermijn op een V.I. dan weer te lang en de negatieve gevoelens die daarmee gepaard gaan te zwaar. 114

125 Conclusie & aanbevelingen voor verder onderzoek Nu heel wat aspecten met betrekking tot de beleving van V.I. in kaart werden gebracht en werden getoetst met bevindingen uit de wetenschappelijke literatuur, blikken we terug op de onderzoeksvragen zoals deze aan het begin van deze scriptie werden geformuleerd (inleiding). Het grootste doel van dit onderzoek was de impact van de voorwaardelijke invrijheidstelling op het dagelijks leven en welbevinden van diegenen die de modaliteit ondergaan, te achterhalen. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, werden de voor- en nadelen die uit de bevragingen naar voor kwamen onder de noemer van deze twee domeinen gecategoriseerd. De term dagelijks leven verwijst zowel naar werk, huisvesting als vrije tijd. Uit het eigen onderzoek blijkt V.I. over het algemeen weinig invloed te hebben op het vinden van werk. Slechts enkele respondenten ervoeren hieromtrent problemen. In voorgaand onderzoek werden echter vaker problemen vastgesteld, voornamelijk met betrekking tot de weigerachtige houding van werkgevers ten aanzien van ex-gedetineerden. Vanuit de gevangenis werk zoeken om de reclassering in orde te brengen blijkt dan ook vaak moeilijk te verlopen doordat het feit dat men in de gevangenis zit moeilijk te verbergen is. Ook met betrekking tot huisvesting werden weinig problemen aangekaart. De voornaamste reden hiervoor was dat de meeste respondenten in dit onderzoek opnieuw konden intrekken bij ouders of partner, een eigen huis hadden of verbleven in een zogenaamd doorgaanshuis of residentiële instelling waardoor het zoeken naar huisvesting nog niet aan de orde was. Aangezien zij niet op zoek moesten naar een woonst, konden hieromtrent dus ook geen problemen worden aangehaald. Het feit dat sommige respondenten dienden opgevangen te worden in een zogenaamd doorgangshuis, wijst er echter wel op dat zij bij invrijheidstelling nergens anders terecht konden. Bovendien oefent een regioverbod of het verbod om op een specifieke plaats te gaan wonen een rechtstreekse invloed uit op het vinden van een woonst. Een respondent kaartte echter wel aan dat huisbazen strenger geworden zijn en bewijzen opvragen met betrekking tot het (werk)verleden, wat de zoektocht naar een woonst toch wel hinderde. 115

126 Waar V.I. in dit onderzoek wel een beduidende impact op had was de vrije tijd van de veroordeelde. Niet alleen de deprivatie van tijd werd hierbij in acht genomen, maar ook de invloed die een voorwaardelijke invrijheidstelling kan hebben op het soort van activiteiten die men in zijn vrije tijd verricht. Hoewel doorheen de bevragingen heel wat vrijetijdsbeperkingen werden aangehaald, was het echter verwonderlijk dat wanneer de respondenten rechtstreeks de vraag werden gesteld of V.I. een invloed uitoefende op hun vrije tijd, bijna de helft hier ontkennend op reageerde. Dit kan erop wijzen dat hoewel een V.I. wel degelijk een invloed heeft op hun vrije tijd, zowel in termen van tijd als activiteiten, zij dit niet per se als problematisch of erg moeilijk ervaren. Zij benadrukken dan ook net de positieve aspecten die een V.I. met zich meebrengt, namelijk dat zij terug op eigen benen staan en in grote mate gaan en staan waar ze willen. Ze hebben in vergelijking met een gevangenisstraf veel meer keuze over de wijze waarop zij hun tijd invullen. Ze kregen dankzij V.I. een stuk vrijheid terug, wat duidelijk kon worden geapprecieerd. Aangezien de voorwaarden echter niet door alle respondenten even strikt werden nageleefd, kan ook hierin een verklaring gevonden worden waarom zij op dit vlak weinig problemen ervoeren. De meerderheid verklaarde echter wel een duidelijke vrijetijdsbeperking te ervaren. Ten eerste vindt men de tijd die men moet vrijmaken voor een gesprek met hun justitieassistent vervelend. Ook kunnen sommige begeleidingen of behandelingen (zowel ambulant als residentieel) tijdrovend zijn. Welbepaalde voorwaarden zoals een caféverbod, het verbod om in de buurt te komen van plaatsen waar zich kinderen bevinden of het verbod om naar het buitenland te gaan, bepalen bovendien in grote mate het doen en laten van de justitiabelen. Bovendien zorgt een residentiële opname voor een extra inperking van de vrije tijd, daar de dagindeling en therapieën volledig voor de justitiabele worden uitgestippeld. Hiernaast worden zij echter nog eens onderworpen aan tal van extra regels en dienen zij voortdurend de orders van het begeleidingsteam te volgen. Ook in doorgangshuizen worden, zij het wel in mindere mate, extra regels opgelegd (bv. een avondklok). Als laatste werd bovendien van hen verwacht dat zij een heel nieuwe invulling aan hun leven geven: men moet oude, illegale bezigheden de rug toekeren en men wordt verplicht om te werken. Ook dit vereiste een aanpassing van de vrijetijdsbesteding die men vroeger gewoon was. Naast de impact op het dagelijks leven in het algemeen, werd bovendien de impact op het sociaal welbevinden onderzocht. De invloed van een voorwaardelijke invrijheidstelling is ten eerste voelbaar met betrekking tot de sociale relaties die men onderhoudt: een contactverbod, regioverbod of het verbod om met ex-gedetineerden om te gaan heeft hier een directe invloed 116

127 op. Het is voor sommige justitiabelen erg moeilijk om met bepaalde individuen geen contact meer te mogen hebben of verplicht te worden oude vrienden grotendeels de rug toe te keren en nieuwe vriendschappen aan te gaan. Een regioverbod kan dan weer het contact bemoeilijken met mensen die in die regio gevestigd zijn of zorgt ervoor dat men op een nieuwe plaats een volledig nieuw leven moet opstarten. Ook welbepaalde voorwaarden hebben een impact op de activiteiten die met vrienden of familie kunnen worden verricht. De justitiabelen dienen uitnodigingen om samen iets te gaan drinken of te gaan zwemmen af te slaan. Dit laatste leidt er dan weer toe dat het moeilijk is om hiervoor blijvend een excuus te vinden, aangezien niet iedereen op de hoogte is van de feiten die zij hebben gepleegd. Hierdoor verhoogt ook de kans op stigmatisering (infra). Doordat de activiteiten die zij samen met partner, familie en vrienden kunnen doen, worden ingeperkt, is dit ook vaak voor hun nabije omgeving erg vervelend en kan dit bovendien tot onderlinge spanningen leiden. Niet alles bleek echter kommer en kwel. Aangezien een keuze voor V.I. vaak gestimuleerd werd door het feit dat mensen buiten op hen aan het wachten waren en hen nodig hadden, wijst erop dat de justitiabelen het erg positief vinden dat ze terug ten volle bij partner, kinderen of familie kunnen zijn. Voor sommigen leidde een V.I. er ook toe dat het contact met bepaalde individuen terug verbeterde of aangenamer verliep dan toen zij in de gevangenis verbleven. Als laatste werd hierbij ook gepeild naar het stigma die zij ervoeren, die voornamelijk werd ervaren van bepaalde mensen in het algemeen, werkgevers of van politie en justitie uit. Als laatste werd de impact van V.I. op het emotioneel welbevinden van de justitiabele nagegaan. Hierbij kan eerst en vooral de invloed worden aangehaald die de toekenningsprocedure voor de SURB mentaal uitoefent op de gedetineerde. Zij verklaren namelijk te worden overladen met negatieve gevoelens. Stress en frustraties worden veroorzaakt door de grote onzekerheid die er heerst over de datum van invrijheidstelling en de beslissing die de SURB in hun dossier zal nemen. Deze gevoelens worden bovendien nog eens versterkt door de moeilijkheden die worden ondervonden bij de realisering van het reclasseringsplan, de rol van de PSD en de vaak lange wachttijd op de toekenning van een vervroegde invrijheidstelling. Ook na invrijheidstelling was een duidelijke invloed op het emotioneel welbevinden zichtbaar. Het meest heikele punt van een V.I. bleek namelijk het gevoel te zijn dat er hen continu iets boven het hoofd hangt. De vrees om iets fout te doen waardoor zij opnieuw in de gevangenis terechtkomen speelt in het achterhoofd van zo goed als elke justitiabele. Dit brengt gevoelens van stress en angst met zich mee. Die schrik is er bij sommige justitiabelen 117

128 voortdurend, zelfs wanneer zij alle voorwaarden strikt naleven. De meerderheid was dan ook constant hun voorwaarden indachtig, anderen volgden deze echter niet altijd even strikt op omdat dit volgens hen ook niet haalbaar was. Wanneer zij toch een voorwaarde overtraden dienden zij voortdurend alert te zijn. Hoewel sommigen er van overtuigd zijn dat de kans op een arrestatie miniem is wanneer men doet wat men moet doen of wanneer de grote lijnen van de voorwaarden worden gevolgd, dachten anderen dan weer dat de kleinste fout die door politie zou worden opgemerkt tot een heropsluiting zou leiden. De schrik voor een visering door politie werd hierbij aangehaald (supra). Men was er veelal van overtuigd dat zij door hun status als voorwaardelijk invrijheidgestelde eerder terug zouden worden opgepakt, onafhankelijk de ernst van de overtreding en onafhankelijk of de overtreding iets met de voorwaarden te maken heeft. Afgezien van de dreiging die de justitiabelen ervaren om terug opgesloten te worden, voelde de meerderheid van de respondenten zich over het algemeen behoorlijk goed in hun vel. Als laatste kan hierbij nog worden aangehaald dat respondenten die een residentiële behandeling ondergaan, hun opname veelal omschrijven als moeilijk en confronterend. De tweede onderzoeksvraag die in dit onderzoek naar voor werd geschoven, peilde naar de ervaring van de strafzwaarte van V.I. in vergelijking met de gevangenisstraf. Het antwoord was over het algemeen duidelijk en wees grotendeels op eensgezindheid. Alle negatieve aspecten met betrekking tot V.I. in rekenschap genomen, woog de strafzwaarte van een voorwaardelijke invrijheidstelling voor de overgrote meerderheid niet op tegen een gevangenisstraf. Hoewel zij zonder twijfel vaak moeite hadden om te leven met de opgelegde voorwaarden en de druk en angst die hiermee gepaard ging, vonden de meeste respondenten een gevangenisstraf zwaarder dan V.I. Een beperkte vrijheid onder voorwaarden bleek nog steeds beter dan een volledige vrijheidsberoving. Toch was niet iedereen het hiermee eens. 5/17 vond (één van) hun proeftermijn(en) even zwaar of zwaarder dan het leven achter tralies. Dit standpunt werd ingenomen door respondenten die zich op het ogenblik van het interview in detentie of in een residentiële instelling bevonden. Het feit dat zij voorheen tijdens hun proeftermijn werden herroepen of nog steeds het gevoel hadden opgesloten te zitten, waarbij zij bovendien een mentaal zware periode ondergingen, kan hiervoor een verklaring bieden. Met het beantwoorden van deze twee onderzoeksvragen werd gepoogd om de voornaamste aspecten betreffende de impact en strafzwaarte van een voorwaardelijke invrijheidstelling op de justitiabele zelf weer te geven. Hoewel elke respondent zijn eigen unieke verhaal had en de 118

129 ervaringen van de respondenten uiteraard afhankelijk waren van het aantal en het soort voorwaarden die zij opgelegd kregen en de mate waarin het voor hen moeilijk was om zich daarnaar te schikken of zich daaraan te houden, konden toch enkele met elkaar overeenstemmende ervaringen worden aangehaald waarbij de impact van V.I. op verschillende levensdomeinen duidelijk zichtbaar was. Hoewel er ook voordelen aan V.I. toeschreven werden, werd de nadruk veelal gelegd op de negatieve aspecten ervan. Hieraan kunnen verschillende redenen ten grondslag liggen. Dit kan als eerste betekenen dat er veel meer nadelen dan voordelen aan een voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden zijn. Het feit dat echter de overgrote meerderheid een V.I. verkiest boven een gevangenisstraf, lijkt dit echter wat tegen te spreken. Het is waarschijnlijker dat de negatieve aspecten in hun beleving en perceptie vaak de positieve overschaduwen, zwaarder doorwegen of langer bijblijven. Bovendien kan dit erop wijzen dat zij eerder de nadruk wilden leggen op het feit dat V.I. helemaal niet zo eenvoudig is als soms wordt gedacht en met dit onderzoek de mogelijkheid zagen om dit aan de kaak te stellen. Echter ook het groot aandeel aan respondenten dat tijdens hun V.I. werd herroepen en momenteel terug in de gevangenis zat, kan hier ook een invloed op hebben. Tenslotte kan niet worden uitgesloten dat de nadruk op de negatieve aspecten ook kunnen ingegeven zijn door de manier waarop het woord impact werd gepercipieerd. Wat de reden ook is, dat een V.I. heel wat beperkingen met zich mee kan brengen en een duidelijke impact kan nalaten op het dagelijks leven en welbevinden van de justitiabele, staat onomwonden vast. Het moge duidelijk geworden zijn dat een voorwaardelijke invrijheidstelling meer inhoudt dan het dichttrekken van de gevangenispoort. In vrijheid worden gesteld is één ding, zich vrij voelen laat duidelijk nog een proeftermijn op zich wachten. In tussentijd vangt daarentegen een nieuw hoofdstuk van de straf aan, waar men reeds in detentie mentaal hard heeft moeten voor knokken. De bewering dat veroordeelden na 1/3de (of 2/3de) van hun straf zomaar vrijkomen kan vandaag de dag bovendien niet meer worden hard gemaakt, aangezien dit eerder de uitzondering dan de regel geworden is. Met dit onderzoek werd echter slechts een eerste stap gezet om de beleving en de impact van een voorwaardelijke invrijheidstelling op de justitiabele in kaart te brengen. Hoewel het belang om de gezichtspunten van justitiabelen met betrekking tot verschillende strafuitvoeringsmodaliteiten steeds meer wordt erkend, staat het bestaande onderzoek hieromtrent nog in zijn kinderschoenen. Er is dus nog werk aan de winkel. 119

130 Hoewel een eerste zicht omtrent de beleving werd gegeven kunnen uit dit onderzoek, gelet op de beperkte steekproef en de wijze van steekproeftrekking, moeilijk alomvattende conclusies worden getrokken. Dit was echter ook niet de opzet van dit onderzoek. Daarom is het in de toekomst meer dan wenselijk om grootschaligere belevingsonderzoeken met betrekking tot V.I. op te zetten om de kennis op dit domein te vergroten. De noodzaak aan dergelijk onderzoek werd reeds in de inleiding uiteengezet. Bovendien is dit onderzoek beperkt gebleven tot de beleving van de voorwaardelijk invrijheidgestelde zelf, waarbij de dichte omgeving van de justitiabele buiten beschouwing werd gelaten. In dit onderzoek werd namelijk door sommige respondenten reeds kort aangehaald dat de impact van V.I. niet beperkt blijft tot de justitiabele zelf, maar dat ook de sociale omgeving hiervan last kan ondervinden. Het is daarom aan te bevelen om in verder onderzoek ook hun visies en ervaringen in kaart te brengen. Tot slot kwamen in dit onderzoek ook enkele pijnpunten van de V.I.-procedure tijdens detentie aan de oppervlakte. Aangezien dit aspect maar in beperkte mate werd bevraagd en slechts in beperkte mate werd ingesloten in de onderzoeksvragen, is in de toekomst verdere uitdieping hiervan wenselijk. Het is volgens mij van belang om hierbij aandacht te besteden aan de werking en aanpak van de verschillende strafuitvoeringsrechtbanken en psychosociale diensten in de gevangenis. 120

131 Bibliografie Abraham, M., et al. (2007). Inzicht in Toezicht: De Uitvoering van Toezicht door de Reclassering. Den Haag, WODC. Allen, G. F. (1985). "The probationers speak: Analysis of the probationers' experiences and attitudes." Federal Probation 49(3): Baarda, D. B., et al. (2005). Basisboek Kwalitatief Onderzoek: Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Houten, Stenfert Kroese. Bauwens, A., et al. (2012). "Conditional Release in Belgium: How Reforms Have Impacted Recall." European Journal of Probation 4(1): Beyens, K. (2010). "De gevangenis uit en de gemeenschap in?" Ad Rem 39(Speciale editie): Beyens, K. and M. Boone (2013). Comparatief onderzoek naar de beleving van detentie: Hoe wij 'met elkaar hebben leren leven'. Veelzijdige gedachten: liber amicorum prof. dr. Chrisje Brants. C. Kelk, F. Koenraadt, D. Siegel and C. Brants. Den Haag, Boom Lemma uitgevers: Beyens, K. and V. Scheirs (2009). "Geruchten, frustraties en verdeeldheid. Strafrechters en strafuitvoering." Proces: tijdschrift voor strafrechtspleging 88(2): Beyens, K. and H. Tournel (2009). Mijnwerkers of ontdekkingsreizigers? Het kwalitatieve interview. Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie. T. Decorte and D. Zaitch. Leuven, Acco: Bleichrodt, F. W. (1996). Onder voorwaarde. Een onderzoek naar de voorwaardelijke veroordeling en andere voorwaardelijke modaliteiten. Deventer, Gouda Quint. 121

132 Boelaert, A. ( ). De behandeling van seksuele delinquenten: problemen in kaart gebracht. Faculteit Rechtsgeleerdheid. Gent, Universiteit Gent. Licentiaat in de Criminologische Wetenschappen. Boone, M., et al. (2013). Zeg maar Henk tegen de chef: ervaringen met het Belgische detentieregime in de PI Tilburg. Den Haag, Boom juridische uitgevers. Bottomley, K. A. (1973). "Parole decisions in a long-term closed prison." British Journal of Criminology 13(1): Christiaensen, S. (1997). "De zaak Falleur & co: de opmerkelijke aanleiding tot de 'wet Lejeune'. Hoe politieke opportunismen het crimineel beleid beïnvloeden." Panopticon 5: Clark, R. and D. Rudenstine (1975). Prison without walls: report on New York parole. New York, Praeger. Cornel, H. (2000). "Probanden der Bewährungshilfe für Jugendliche und Heranwachsende in Berling: Eine Untersuchung ihrer Lebenslage und ihrer Erwartungen an das Hilfesystem." Bewährungshilfe: Soziales, Strafrecht, Kriminalpolitik 3: Cosyns, P., et al. (2000). Gedwongen behandeling van seksuele misbruikers. Behandeling van seksuele delinquenten in België. C. Dillen and P. Cosyns: Crewe, B. (2011). "Depth, weight, tightness: Revisiting the pains of imprisonment." Punishment & Society 13(5): Crouch, B. M. (1993). "Is incarceration really worse? Analysis of offenders' preferences for prison over probation." Justice Quarterly 10: Cummins, E. (1994). The Rise and Fall of California's Radical Prison Movement. Stanford, Stanford University Press. 122

133 Daems, T. (2014). Naschokken van de zaak-dutroux: zoeklicht op de strafuitvoering. Exit gevangenis? De werking van de strafuitvoeringsrechtbanken en de wet op de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf. K. Beyens, T. Daems and E. Maes. Antwerpen, Maklu: Daems, T. and K. Van Cauwenberghe (2008). Van teen tot kop: beschouwingen bij meer dan een decennium strafbeleid en hervorming van de vrijheidsstraf. De hervormingen bij politie en justitie: in gespreide dagorde. K. Van Cauwenberghe. Mechelen, Kluwer. Davies, M. (1979). "Through the eyes of the probationer." Probation Journal 26(3): Deltenre, S. (2008). Des commissions de libération conditionnelle aux tribunaux d application des peines: analyse de l impact des libérations conditionnelles et libérations provisoires en vue d éloignement sur la population pénitentiaire (Mémoire de stage IFA). Bruxelles: SPF Justice, DGEPI, Cellule d analyse des données. Den Bon, T., et al. (2008). Van Dale groot woordenboek van de Nederlandse taal. Utrecht: Van Dale Lexicografie. De Ruyver, B., et al. (2007). Effecten van alternatieve afhandeling voor druggebruikers. Gent, Academia Press. De Wit, J., Voorwaardelijke invrijheidsstelling en de zaak-martin, Gazet van Antwerpen, 16 mei De Wit, J. (2013) Kamercommissie Justitie keurt Wet-Martin goed, Gazet van Antwerpen, 29 januari Decorte, T. (2010). Kwalitatieve data-analyse in het criminologisch onderzoek. Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie. T. Decorte and D. Zaitch. Leuven, Acco: Decorte, T. (2014). Methoden van onderzoek: ontwerp en dataverzameling. Gent, Academia Press. 123

134 Devos, A. (2011) Voorwaardelijke invrijheidstelling heeft zijn nut bewezen, De Morgen, 21 juni 2011 Digard, L. (2010). "When legitimacy is denied: offender perceptions of the prison recall system." Probation Journal 57(1): Ditton, J. and R. Ford (1994). The Reality of Probation: A Formal Ethnography of Process and Practice. Aldershot, Avebury. Dupont, L. (1998). Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen. Leuven, Universitaire pers. Durnescu, I. (2010). "Pains of Probation: Effective Practice and Human Rights." International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology 55(4): Durnescu, I., et al. (2013). Experiencing Supervision. Offender supervision in Europe. F. McNeill and K. Beyens. Basingstoke, Palgrave Macmillan: Eliaerts, C. (1980). "De herziening van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: op weg naar een 'strafuitvoeringsrecht'?" Panopticon: Farrall, S. (2002). Rethinking What Works with Offenders: Probation, Social Context and Desistance from Crime. Cullompton, Willan. Fieuws, E. (2010). Hoe punitief zijn de Belgische justitiehuizen? Reflecties en duiding vanuit het justitiehuis Mechelen. Hoe punitief is België? I. Aertsen, K. Beyens, T. Daems and E. Maes. Antwerpen-Apeldoorn, Maklu: Flanagan, T. J. (1980). "Pains of Long-Term Imprisonment - A Comparison of British and American Perspectives." British Journal of Criminology 20(2): FOD Justitie (2007). Activiteitenverslag Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen. Brussel, Meurisse, H. 124

135 FOD Justitie (2008). Activiteitenverslag Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen. Brussel, Meurisse, H. FOD Justitie (2009). Activiteitenverslag Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen. Brussel, Meurisse, H. FOD Justitie (2010). Activiteitenverslag Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen. Brussel, Meurisse, H. FOD Justitie (2011). Activiteitenverslag Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen. Brussel, Meurisse, H. FOD Justitie (2012). Activiteitenverslag Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen. Brussel, Meurisse, H. FOD Justitie (2013). Activiteitenrapport Directoraat-Generaal Justitiehuizen Brussel, Meurisse, H. FOD Justitie (2013). "Invrijheidstelling onder bepaalde voorwaarden." Retrieved 6 juli, 2015, from: deeld/gevangenisstraf/vrijheid_onder_voorwaarden/. Geenens, K., et al. (2005). Tussen droom en daad: implementatie van case management voor druggebruikers binnen de hulpverlening en justitie. Gent, Academia press. Giddens, A. (1991). Modernity and Self-Identity: Self and Society in the Late Modern Age. Stanford, Stanford University Press. Goethals, J. (2005). De voorwaardelijke invrijheidstelling. De burger aan het woord. Strafrecht als roeping. F. Verbruggen, R. Verstraeten, D. Van Daele and B. Spriet. Leuven, Universitaire Pers Leuven: Goffman, E. (1961). Asylums: Essays on the Social Situation of Mental Patients and Other Inmates. Harmondsworth, Penguin. 125

136 Gottfredson, M. R., et al. (1982). "Another look at the effectiveness of parole supervision." Journal of Research in Crime and Delinquency: Irwin, J. (1980). Prisons in Turmoil. Boston, Little Brown and Company. Jackson, P. (1983). The paradox of control: Parole supervision of youthful offenders. New York, Praeger. Janssens, J. and K. Verpoest ( ). Criminologie van de strafrechtsbedeling: Vervolging, straftoemeting & strafuitvoering. Gent, DOCUNET. Jones, M. (1996). "Voluntary Revocations and the "Elect-to-Serve" Option in North Carolina Probation." Crime & Delinquency 42(1): Hoge Raad voor de Justitie (2007). De Belgen en justitie in 2007: Resultaten van de tweede Belgische justitiebarometer. Brussel, Bruylant. Hoge Raad voor de Justitie (2010). Rapport Justitiebarometer Kensey, A. (2007). Prison et récidive. Des peines de plus en plus longues: la société est-elle vraiment mieux protégée? Parijs, Armand Colin. Kloeck, K. and F. Pieters (1998). "De nieuwe wet op de VI: niet compleet nieuw, echt wel beter." De orde van de dag 4: Leigey, M. E. and M. A. Ryder (2015). "The Pains of Permanent Imprisonment." International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology 59(7): Lemire, G. (1996). Les enjeux théoriques contemporains de la libération conditionnelle. Prison: sortir avant terme: techniques juciciaires de réduction de la peine privative de liberté. Comparaison des droits et pratiques d'amérique du Nord, du Japon et de la France. J. Pradel. Parijs, Cujas:

137 Maes, E. (2000). Het wettelijk kader: korte historiek, inhoud en commentaren. Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en begeleiding. J. Goethals and M. Bouverne-De Bie. Gent, Academia Press: Maes, E. (2008). "Komen criminelen te vroeg vrij? Over suggestieve vragen en de zoektocht naar genuanceerde antwoorden in verband met de tijdsvoorwaarden voor voorwaardelijke invrijheidstelling." Fatik. Tijdschrift voor Strafbeleid en Gevangeniswezen 119: Maes, E. (2009). "Voorwaardelijke invrijheidgestelden onder de vleugel van de strafuitvoeringsrechtbanken: onderzoek bij een populatie voorwaardelijk invrijheidgestelden na één jaar werking." Fatik: tijdschrift voor strafbeleid en gevangeniswezen 27(124): Maes, E. (2010). Evoluties in punitiviteit: lessen uit de justitiële statistieken. Hoe punitief is België? I. Aertsen, K. Beyens, T. Daems and E. Maes. Antwerpen, Maklu: Maes, E., et al. (2000). De V.I.-commissies in actie: Onderzoek naar de werking van de in het kader van de nieuwe V.I.-wetgeving (wetten van 5 en 18 maart 1998) opgerichte commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. Collectie van onderzoeksrapporten & onderzoeksnota's, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie. 6: Maes, E. and C. Tange (2012). De mythe van invrijheidstelling op VI-datum nogmaals doorprikt. Enkele facts en figures over de voorwaardelijke invrijheidstelling in België. Criminografische ontwikkelingen II van (victim)-survey tot penitentiaire statistiek. L. Pauwels, S. De Keulenaer, S. Deltenre et al. Antwerpen, Maklu: Maes, E. and C. Tange (2012). "De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling. Enkele empirische gegevens over de toepassing van VI tegen het licht van een steeds toenemende gevangenispopulatie en de roep om een strenge(re) strafuitvoering." Fatik. Tijdschrift voor Strafbeleid en Gevangeniswezen 135: Maes, E. and C. Tange (2014). Langgestrafte veroordeelden in de SURB-wachtkamer voor voorwaardelijke invrijheidstelling: 'En attendant Godot'? Exit gevangenis? De werking van de strafuitvoeringsrechtbanken en de wet op de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf. K. Beyens, T. Daems and E. Maes. Antwerpen-Apeldoorn, Maklu:

138 Maes, E. and L. Robert (2012). Wederopsluiting na vrijlating uit de gevangenis. Collectie van onderzoeksrapporten & onderzoeksnota's, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie. 27. Mair, G., and Mills, H. (2009) The community Order and the Suspended Sentence Order Three Years On: The Views and Experiences of Probation Officers and Offenders. Marcoen, A. (1987). Welbevinden bij ouderen. Gerontologie & geriatrie. J. P. Baeyens. Leuven, Acco: McIvor, G., and Barry, M. (1998) Social Work and Criminal Justice, Vol. 6: Probation. Edinburgh: The Stationery Office. McNeill, F. (2009) 'Helping, holding, hurting: recalling and reforming punishment', the 6th annual Apex Lecture, Signet Library, Parliament Square, Edinburgh, 8 September. Morris, P., et al. (1975). On licence: a study of parole. London, Wiley. Mortelmans, D. (2009). Het kwalitatief onderzoeksdesign. Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie. T. Decorte and D. Zaitch. Leuven, Acco: Oeyen, M. (2012) Probeer maar eens nooit op café te gaan of andere gevangenen te zien, De Morgen, 7 juli O'Gorman, A. and F. Vander Laenen (2009). Ethische aspecten van het kwalitatief onderzoek. Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie. T. Decorte and D. Zaitch. Leuven, Acco: Padfield, N. (2012). "Recalling conditionally released prisoners in England and Wales." European Journal of Probation 4(1):

139 Padfield, N. and S. Maruna (2006). "The revolving door at the prison gate: exploring the dramatic increase in recalls to prison." Criminology and Criminal Justice 6(3): Petersilia, J. (1990). "When Probation Becomes More Dreaded Than Prison." Federal Probation 54(1): Petersilia, J. (2003). When prisoners come home: parole and prisoner reentry. London, Oxford University Press. Petersilia, J. and S. Turner (1993). "Intensive probation and parole." Crime and justice: A review of the research 17: Richards, B. (1978). "Experience of Long-Term Imprisonment - An Exploratory Investigation." British Journal of Criminology 18(2): Robert, L. (2009). Geleidelijke terugkeer of plotse overgang naar de samenleving? Langgestrafte gedetineerden in de gevangenis van Andenne. Achter tralies in België. T. Daems, P. Pletincx, L. Robert et al. Gent, Academia Press. Rosenfeld, R., et al. (2005). The Contribution of Ex-Prisoners to Crime Rates. Prisoner Reentry and Crime in America. J. Travis and C. A. Visher. Cambridge Cambridge University Press: Rotman, E. (1990). Beyond Punishment: A New View on the Rehabilitation of Criminal Offenders. Westport, Greenwood Press. Santos, M. G. (2003). Profiles From Prison. Adjusting to Life Behind Bars. Londen, Praeger. Scheirs, V. (2014). De strafuitvoeringsrechtbank en het moeilijke evenwicht tussen het streven naar re-integratie en het inschatten van het risico op recidive. Exit gevangenis? De werking van de strafuitvoeringsrechtbanken en de wet op de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf. K. Beyens, T. Daems and E. Maes. Antwerpen- Apeldoorn, Maklu

140 Parmentier, S., Vervaeke, G., Goethals, J., and Doutrelepont, R.. (2004). Justitie doorgelicht: De resultaten van de eerste Belgische justitiebarometer. Leuven, Academia Press. Shute, S. (2004). "Does Parole Work? The Empirical Evidence from England and Wales." Ohio State Journal of Criminal Law: Skolnick, J. (1960). "Toward a developmental theory of parole." American Sociological Review 25(4): Snacken, S. (2002). Strafrechtelijk beleid in beweging. Brussel, VUB press. Snacken, S. (2006). Forms of violence and regimes in prison: report of research in Belgian prisons. The effects of imprisonment. A. Liebling and S. Maruna. Cullompton, Willan publishing. Snacken, S. (2014). De commissie Holsters dan toch buitenspel? Exit gevangenis? De werking van de strafuitvoeringsrechtbanken en de wet op de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf. K. Beyens, T. Daems and E. Maes. Antwerpen- Apeldoorn, Maklu: Snacken S., Mary P., Beghin J., Bellis P., Bogaert T., Janssen P., Tubex H., De problematiek van geweld in gevangenissen. La problématique de la violence en prison, Brussel: Onderzoeksrapport VUB-ULB, Staffeleu, J. (1991). "De hulpverlener en de door justitie opgelegde ambulante behandeling van plegers van seksueel geweld." Proces: tijdschrift voor strafrechtspleging 70(6): Sykes, G. (1958). The Society of Captives: A Study of a Maximum Security Prison. Princeton, Princeton University Press. Tubex, H. (2003). "Geen gestuntel met de voorwaardelijke invrijheidstelling." Fatik. Tijdschrift voor Strafbeleid en Gevangeniswezen 98:

141 Van de Weygaert, J. and F. Vander Laenen (2011). "Wij komen hier veel tekort: een kwalitatief onderzoek naar de behoeften van gedetineerden in de gevangenis van Oudenaarde." Fatik. Tijdschrift voor Strafbeleid en Gevangeniswezen 4(132): Van Den Berge, Y. (2006). Uitvoering van vrijheidsstraffen en rechtspositie van gedetineerden. Gent, Larcier. Van Den Berge, Y. (2007). Strafuitvoering: De externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken. Brugge, Vanden Broele. Van Den Berge, Y. (2009). De uitvoering van vrijheidsstraffen. Gent, Larcier. Van Den Berge, Y. and F. Verbruggen (2014). Langzaam maar onzeker: het wettelijk kader voor een geleidelijke terugkeer naar de maatschappij. Exit gevangenis? De werking van de strafuitvoeringsrechtbanken en de wet op de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf. K. Beyens, T. Daems and E. Maes. Antwerpen-Apeldoorn, Maklu: Van der Linden, B. (2000). "Voorwaardelijke invrijheidstelling. Terug van weggeweest." Justitiële Verkenningen 4: van Manen, M. (2005). "Fenomenologie: een kwalitatieve stroming met een verscheidenheid aan tradities " Kwalon 10(1). Van Zyl Smit, D. and S. Snacken (2009). Principles of European prison law and policy: penology and human rights. Oxford, Oxford University Press. Vander Laenen, F. (2011). "The end of the affair? Het beroepsgeheim in de samenwerking tussen justitie en de hulpverlening." Panopticon 4: Vandesteene, A. and M. C. d'ursel (1983). "Verslag van het statistisch onderzoek naar de recidive van invrijheidgestelde gedetineerden. Periode " Bulletin Bestuur Strafinrichtingen:

142 Verbruggen, F. (2006). ""Ceci n'est pas une récidive": wettelijke herhaling en de tijdsvoorwaarde bij voorwaardelijke invrijheidstelling." Fatik. Tijdschrift voor Strafbeleid en Gevangeniswezen 24(109): Ward, T. and K. Salmon (2009). "The ethics of punishment: Correctional practice implications." Aggression and Violent Behavior 14: Wetteksten 31 MEI 1888 Wet tot invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het strafstelsel, BS 2 april MAART Wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, BS 2 april MAART Wet tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, BS 2 april MEI 2006 Wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006 & 17 MEI 2006 Wet houdende de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, BS 15 juni MAART Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 19 maart

143 BIJLAGEN - BIJLAGE I: Informatiebrief - BIJLAGE II: Informed Consent - BIJLAGE III: Vragenlijst I

144 BIJLAGE I: Informatiebrief II

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken Strafuitvoeringsrechtbanken Op 1 februari 2007 traden de strafuitvoeringsrechtbanken in werking. Heel wat beslissingen die vroeger door de minister van justitie genomen werden, zullen nu door een rechter

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken Strafuitvoeringsrechtbanken v.u.: Jos Vander Velpen, Gebroeders De Smetstraat 75, 9000 Gent Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent foto s: Lieven Nollet tijdstip eerste publicatie: februari 2007 - herwerking:

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken v.u.: Jos Vander Velpen, Gebroeders De Smetstraat 75, 9000 Gent foto s: Lieven Nollet Strafuitvoeringsrechtbanken Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent tijdstip eerste publicatie: februari 2007 - herwerking:

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken Strafuitvoeringsrechtbanken Op 1 februari 2007 traden de strafuitvoeringsrechtbanken in werking. Heel wat beslissingen die vroeger door de minister van justitie genomen werden, zullen nu door een rechter

Nadere informatie

*** Een nieuwe regeling van de externe rechtspositie van veroordeelde gedetineerden en de. de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken.

*** Een nieuwe regeling van de externe rechtspositie van veroordeelde gedetineerden en de. de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken. A CTUALIA RABG 2006/13-14 Adoptie door personen van hetzelfde geslacht http://www.strada.be/staatsblad/link.php?blz=31128&jaar=2006&seq=1 In het Belgisch Staatsblad van 20 juni 2006 verscheen de wet van

Nadere informatie

WET BETREFFENDE DE INTERNERING 5 MEI 2014

WET BETREFFENDE DE INTERNERING 5 MEI 2014 WET BETREFFENDE DE INTERNERING 5 MEI 2014 I. Algemene bepalingen II. Gerechtelijke fase van de internering III. Uitvoeringsfase van de internering IV. Definitieve invrijheidstelling V. Diverse bepalingen

Nadere informatie

DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK DE STRAFUITVOERINGSRECHTER DE MINISTER VAN JUSTITIE

DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK DE STRAFUITVOERINGSRECHTER DE MINISTER VAN JUSTITIE DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK DE STRAFUITVOERINGSRECHTER DE MINISTER VAN JUSTITIE V.U. Eric Beaucourt 9000 Gent stand januari 2018-1 I.DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK 1.Algemeen. De Belgische strafuitvoeringsrechtbanken

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 24 JUNI 2014 P.14.0929.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.0929.N F A H, veroordeelde tot een vrijheidsstraf, eiser, met als raadsman mr. Jürgen Millen, advocaat bij de balie te Tongeren. I.

Nadere informatie

Oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken (2004-03-31)

Oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken (2004-03-31) Persbericht van de Ministerraad Oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken (2004-03-31) Op voorstel van mevrouw Laurette Onkelinx, Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, keurde de Ministerraad

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 1 JULI 2014 P.14.0969.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.0969.N B., veroordeelde tot vrijheidsstraf, eiser, met als raadsman mr. Kris Luyckx, advocaat bij de balie te Antwerpen. I. RECHTSPLEGING

Nadere informatie

Langgestrafte veroordeelden in de SURB-wachtkamer voor VI

Langgestrafte veroordeelden in de SURB-wachtkamer voor VI Langgestrafte veroordeelden in de SURB-wachtkamer voor VI Eric MAES & Carrol TANGE Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie Databron en onderzochte populatie Module SUR SIDIS-Griffie (DGEPI)

Nadere informatie

Achter tralies in België

Achter tralies in België Achter tralies in België Tom Daems Peter Pletincx Luc Robert Veerle Scheirs Angela van de Wiel Karen Verpoest (eds.) Achter tralies in België Tom Daems Peter Pletincx Luc Robert Veerle Scheirs Angela van

Nadere informatie

JAARLIJKSE STATISTIEKEN

JAARLIJKSE STATISTIEKEN 1 JAARLIJKSE STATISTIEKEN STRAFUITVOERINGSRECHTBANK BRUSSEL 2017 Carine Das Griffier-Hoofd van Dienst Strafuitvoeringsrechtbank Brussel 2 2017 STRAFUITVOERINGSRECHTBANK Aantal dossiers : 2007 2.232 (FR

Nadere informatie

[Afdeling Vter. De straf onder elektronisch toezicht]

[Afdeling Vter. De straf onder elektronisch toezicht] Toekomstig recht [Afdeling Vter. De straf onder elektronisch toezicht] Ingevoegd bij W. 2014.02.07, art. 6; Inwerkingtreding: onbepaald Noot: de wetgever voegt een Afdeling Vter in voor Afdeling Vbis en

Nadere informatie

C @ ~ Possibilités d application de la surveillance électronique dans le cadre de la détention préventive. riminologie

C @ ~ Possibilités d application de la surveillance électronique dans le cadre de la détention préventive. riminologie Direction Opérationnelle de Criminologie Operationele Directie Criminologie C @ riminologie J ust. Collection des rapports et notes de recherche / Collectie van onderzoeksrapporten & onderzoeksnota s n

Nadere informatie

Overzicht tabellen en figuren 19. Overzicht gebruikte afkortingen 19

Overzicht tabellen en figuren 19. Overzicht gebruikte afkortingen 19 Inhoudsopgave Overzicht tabellen en figuren 19 Overzicht gebruikte afkortingen 19 Inleiding 21 1 Situering van het onderzoek 21 1.1 Onderzoek in detentie 21 1.2 Vrouwelijke gedetineerden 22 1.3 Internering

Nadere informatie

Werken met druggebruikers in de gevangenis. Projectwerking en visie PLC Ruiselede

Werken met druggebruikers in de gevangenis. Projectwerking en visie PLC Ruiselede Werken met druggebruikers in de gevangenis Projectwerking en visie PLC Ruiselede 2 1. Penitentiair Landbouwcentrum Ruiselede Open gevangenis voor 60 mannelijke gedetineerden Laatste stap in de terugkeer

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

Nadere informatie

Wetsontwerp betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden: Laksisme viert hoogtij. 21 februari 2006 Volksvertegenwoordiger

Wetsontwerp betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden: Laksisme viert hoogtij. 21 februari 2006 Volksvertegenwoordiger Wetsontwerp betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden: Laksisme viert hoogtij Persconferentie Bart Laeremans 21 februari 2006 Volksvertegenwoordiger Samenvatting Het wetsontwerp betreffende

Nadere informatie

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11 Titel II Straffen 1. Algemeen Artikel 1:11 1. De straffen zijn: a. de hoofdstraffen: 1. gevangenisstraf; 2. hechtenis; 3. taakstraf; 4. geldboete. b. de bijkomende straffen: 1. ontzetting van bepaalde

Nadere informatie

Woord vooraf. en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (afgekort WERV), BS 15 juni 2006.

Woord vooraf. en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (afgekort WERV), BS 15 juni 2006. Op 1 februari 2007 werd het startschot gegeven voor wat een geheel vernieuwde strafuitvoering zou moeten worden. De multidisciplinaire strafuitvoeringsrechtbanken (SURBs) traden die dag in werking. 1 Ze

Nadere informatie

Gespecialiseerde opleiding voor toekomstige magistraten van de strafuitvoeringsrechtbanken

Gespecialiseerde opleiding voor toekomstige magistraten van de strafuitvoeringsrechtbanken Gespecialiseerde opleiding voor toekomstige magistraten van de strafuitvoeringsrechtbanken ref.: PEN-046 Doelgroep magistraten van de zetel en het parket die kandidaat zijn voor de functies van respectievelijk

Nadere informatie

ADVIES. Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

ADVIES. Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling ADVIES Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling aan de Minister voor Rechtsbescherming naar aanleiding van het verzoek daartoe bij brief d.d.

Nadere informatie

Masterproef De externe rechtspositie van de gedetineerden doorgelicht

Masterproef De externe rechtspositie van de gedetineerden doorgelicht 2013 2014 FACULTEIT RECHTEN master in de rechten Masterproef De externe rechtspositie van de gedetineerden doorgelicht Promotor : Prof. dr. Bart SPRIET De transnationale Universiteit Limburg is een uniek

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

Nadere informatie

De beperkte detentie als strafuitvoeringsmodaliteit: een evaluatie

De beperkte detentie als strafuitvoeringsmodaliteit: een evaluatie FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID De beperkte detentie als strafuitvoeringsmodaliteit: een evaluatie Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (01000365)

Nadere informatie

De impact van elektronisch toezicht in vergelijking tot de gevangenisstraf. Een belevingsonderzoek.

De impact van elektronisch toezicht in vergelijking tot de gevangenisstraf. Een belevingsonderzoek. De impact van elektronisch toezicht in vergelijking tot de gevangenisstraf. Een belevingsonderzoek. Brussel, 21 2013 t. f. +32 9 264 69 71 e. Inhoud 2 A. Introductie B. Aandacht voor veroordeelde en huisgenoot

Nadere informatie

DE TOEKENNING VAN PENITENTIAIRE VERLOVEN EN/OF UITGAANSVERGUNNINGEN DOOR DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK: EEN TWEESPORENBELEID?

DE TOEKENNING VAN PENITENTIAIRE VERLOVEN EN/OF UITGAANSVERGUNNINGEN DOOR DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK: EEN TWEESPORENBELEID? Dorien De Turck Master in de Criminologische Wetenschappen Faculteit Recht en Criminologie Vakgroep Criminologie Academiejaar 2012-2013 DE TOEKENNING VAN PENITENTIAIRE VERLOVEN EN/OF UITGAANSVERGUNNINGEN

Nadere informatie

Het proces van gedetineerde tot (maat) werk

Het proces van gedetineerde tot (maat) werk Het proces van gedetineerde tot (maat) werk Situering rol als detentieconsulent GTB = Gespecialiseerd Team Bemiddeling. Begeleiding en ondersteuning van mensen met een lange afstand of begeleidingsnood

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 319 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van

Nadere informatie

Bibliotheek Strafrecht Larcier... Voorwoord...

Bibliotheek Strafrecht Larcier... Voorwoord... vii INHOUDSTAFEL Bibliotheek Strafrecht Larcier....................................... Voorwoord..................................................... i iii Hoofdstuk 1. Inleiding historisch overzicht.........................

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016-2017 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en aanpassing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017-2018 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en aanpassing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 5 Besluit van 14 december 2011, houdende regels inzake het uit te oefenen toezicht bij voorwaardelijke veroordeling (Uitvoeringsbesluit voorwaardelijke

Nadere informatie

Inhoud. Ten geleide. Avant propos. Woord vooraf. Inhoudsopgave. Hoofdstuk 1: Achtergrond en oriëntatie

Inhoud. Ten geleide. Avant propos. Woord vooraf. Inhoudsopgave. Hoofdstuk 1: Achtergrond en oriëntatie Inhoud Inhoud Ten geleide Avant propos Woord vooraf Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Achtergrond en oriëntatie 1 Intitiele opdracht 1.1 haalbaarheidscriteria 1.2 Definitie van het begrip integrale veiligheidszorg

Nadere informatie

Wetsontwerp houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken (Parl. St. Kamer , nr. 1960/001)

Wetsontwerp houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken (Parl. St. Kamer , nr. 1960/001) Wetsontwerp houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken (Parl. St. Kamer 2004-2005, nr. 1960/001) Wetsontwerp betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden (Parl. St. Kamer 2004-2005,

Nadere informatie

Goede afspraken maken goede vrienden: het beroepsgeheim van de GGZ bij justitie-patiënten

Goede afspraken maken goede vrienden: het beroepsgeheim van de GGZ bij justitie-patiënten Goede afspraken maken goede vrienden: het beroepsgeheim van de GGZ bij justitie-patiënten 6 e Vlaamse GGZ-congres Macht en kracht. Zorgrelaties in verandering 18 en 19 september 2012, Antwerpen Freya Vander

Nadere informatie

Bibliotheek Strafrecht Larcier... Hoofdstuk 1. Omschrijving van het onderwerp... 3

Bibliotheek Strafrecht Larcier... Hoofdstuk 1. Omschrijving van het onderwerp... 3 iii INHOUDSTAFEL Bibliotheek Strafrecht Larcier....................................... i ALGEMENE ORIËNTATIE Hoofdstuk 1. Omschrijving van het onderwerp........................ 3 Hoofdstuk 2. Actuele Belgische

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 975 Voorstel van wet van het lid Van der Staaij tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

Strafuitvoeringsdoelstellingen in wet en praktijk: analyse SURB Gent

Strafuitvoeringsdoelstellingen in wet en praktijk: analyse SURB Gent FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Strafuitvoeringsdoelstellingen in wet en praktijk: analyse SURB Gent Masterproef neergelegd tot het behalen va de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (01205583)

Nadere informatie

Elektronisch toezicht bij daders van intrafamiliaal geweld

Elektronisch toezicht bij daders van intrafamiliaal geweld Elektronisch toezicht bij daders van intrafamiliaal geweld 1. Inleiding De daadwerkelijke en snelle uitvoering van de straffen en hoofdzakelijk van de korte gevangenisstraffen is noodzakelijk opdat het

Nadere informatie

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik Gelet op artikel 128, 1, van de Grondwet; Gelet op de bijzondere

Nadere informatie

Samenwerking Justitie Arbeidszorg: kringloopwinkel Brugse Poort

Samenwerking Justitie Arbeidszorg: kringloopwinkel Brugse Poort Samenwerking Justitie Arbeidszorg: kringloopwinkel Brugse Poort Naar aanleiding van een aantal evoluties die wij binnen de werking van onze vzw een open plaats, departement kringloopwinkel Brugse poort

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2007 500 Wet van 6 december 2007 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde

Nadere informatie

DBK: Het Gents Model Concept & implementatie Organisatie vanuit Justitie en vanuit Hulpverlening

DBK: Het Gents Model Concept & implementatie Organisatie vanuit Justitie en vanuit Hulpverlening DBK: Het Gents Model Concept & implementatie Organisatie vanuit Justitie en vanuit Hulpverlening 1 INHOUD PRESENTATIE I. Belgisch drugbeleid II. O.M. en problematisch druggebruik III.De rechtbank en problematisch

Nadere informatie

De rechten van slachtoffers in de strafuitvoering. Inge Mertens, CAW Archipel Natalie Ver Poorten, CAW De Kempen

De rechten van slachtoffers in de strafuitvoering. Inge Mertens, CAW Archipel Natalie Ver Poorten, CAW De Kempen De rechten van slachtoffers in de strafuitvoering Inge Mertens, CAW Archipel Natalie Ver Poorten, CAW De Kempen 23 oktober 2012 Inleiding Beroering rond voorwaardelijke invrijheidstelling Michèle Martin

Nadere informatie

Wederopsluiting na vrijlating uit de gevangenis

Wederopsluiting na vrijlating uit de gevangenis Wederopsluiting na vrijlating uit de gevangenis Luc ROBERT & Eric MAES (promotor) 16 februari 2012 Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie OVERZICHT Intro: recidive-onderzoek in België

Nadere informatie

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014 Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014 Rapportnummer: 2014 /122 20 14/122 d e Natio nale o mb ud sman 1/5 Feiten

Nadere informatie

Wet van 5 mei 2014 betreffende de internering

Wet van 5 mei 2014 betreffende de internering Wet van 5 mei 2014 betreffende de internering Nieuwe wetgeving internering Operationeel sinds 1 oktober 2016 Grote pijlers: Recht op zorg (op maat) evenwicht care en risk Drempel (niet voor lichte feiten)

Nadere informatie

Vertaling van het Franse origineel

Vertaling van het Franse origineel Nota van de Verenigde advies- en onderzoekscommissie van de Hoge Raad van Justitie met het oog op de hoorzitting voor de Commissie Justitie van de Kamer op 20 maart 2019 over het wetsvoorstel 3527/001

Nadere informatie

Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden)

Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden) Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden) 1. Hoeveel levenslanggestraften zijn er nu in NL? Op dit moment zijn er 33 mensen onherroepelijk veroordeeld tot levenslang. Dat betekent dat zij

Nadere informatie

34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016

34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016 34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016 Nr. 75 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

21 MEI Koninklijk besluit houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen.

21 MEI Koninklijk besluit houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen. 21 MEI 1965. - Koninklijk besluit houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen. HOOFDSTUK II. - Toezicht Afdeling 1. - Algemene bepaling

Nadere informatie

U bent gedagvaard. >voor de politierechtbank >voor de correctionele rechtbank. Wegwijs in justitie. In de hoofdrol bij justitie.

U bent gedagvaard. >voor de politierechtbank >voor de correctionele rechtbank. Wegwijs in justitie. In de hoofdrol bij justitie. Wegwijs in justitie In de hoofdrol bij justitie De instellingen Meer informatie Justitie in de praktijk Federale Overheidsdienst Justitie U bent gedagvaard >voor de politierechtbank >voor de correctionele

Nadere informatie

De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling

De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling De strafuitvoeringsrechtbanken en de voorwaardelijke invrijheidstelling Enkele empirische gegevens over de toepassing van VI tegen het licht van een steeds toenemende gevangenispopulatie en de roep om

Nadere informatie

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE Publicatie : 2019-06-19 Numac : 2019041200 5 MEI 2019. - Wet houdende diverse bepalingen inzake informatisering van Justitie, modernisering van het statuut van rechters

Nadere informatie

JUSTITIEHUIS GENT Sara Goossens, directeur JH Gent Cataloniëstraat GENT tel. 09/ fax. 09/

JUSTITIEHUIS GENT Sara Goossens, directeur JH Gent Cataloniëstraat GENT tel. 09/ fax. 09/ JUSTITIEHUIS GENT 2014 Sara Goossens, directeur JH Gent Cataloniëstraat 6 9000 GENT tel. 09/ 269.62.20 fax. 09/ 269.62.55 Opdracht justitiehuis 4 kernopdrachten Justitiehuis: ( cfr oprichtingskb FOD Justitie,

Nadere informatie

De wet van 20 juli 1990 op de voorlopige hechtenis: begrip, evolutie en toepassingsgebied (D. De Wolf)... 19

De wet van 20 juli 1990 op de voorlopige hechtenis: begrip, evolutie en toepassingsgebied (D. De Wolf)... 19 INHOUD INLEIDING... 19 De wet van 20 juli 1990 op de voorlopige hechtenis: begrip, evolutie en toepassingsgebied (D. De Wolf)... 19 Inhoud... 19 Kernbibliografie... 19 Over wetten vóór 1990... 20 Over

Nadere informatie

RECHT vaardig? Voorbereiding of naverwerking Opdracht 4

RECHT vaardig? Voorbereiding of naverwerking Opdracht 4 a) Wie zit waar Lees aandachtig onderstaande tekst. Duid nadien op de foto de plaats aan van de verschillende actoren (rood en onderlijnd in tekst) in een rechtbank. Bij een burgerlijke of een strafrechtelijk

Nadere informatie

TBS.^- Nederland. Ministerie van Justitie en Veiligheid t.a.v. de Minister van Rechtsbescherming de heer S. Dekker Postbus EH DEN HAAG

TBS.^- Nederland. Ministerie van Justitie en Veiligheid t.a.v. de Minister van Rechtsbescherming de heer S. Dekker Postbus EH DEN HAAG TBS.^- Nederland Ministerie van Justitie en Veiligheid t.a.v. de Minister van Rechtsbescherming de heer S. Dekker Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Kenmerk: DIRUIT18/237/HB/svdk Groningen, 14 juni 2018 Betreft:

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 12 APRIL 2016 P.16.0411.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.16.0411.N A A-N, geboren te Kokofu (Ghana) op 1 januari 1957, verblijvende in de gevangenis te Hasselt, ter beschikking gestelde veroordeelde,

Nadere informatie

Een analyse van vijf jaar werking van de strafuitvoeringsrechtbanken

Een analyse van vijf jaar werking van de strafuitvoeringsrechtbanken Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2014-15 Een analyse van vijf jaar werking van de strafuitvoeringsrechtbanken Masterproef van de opleiding Master in de rechten Ingediend door

Nadere informatie

van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid artikel 31bis;

van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid artikel 31bis; 1/7 Sectoraal comité van het Rijksregister Beraadslaging RR nr 02/2015 van 21 januari 2015 Betreft: Machtigingsaanvraag van de Vrije Universiteit Brussel (VUB) voor toegang tot het Rijksregister in het

Nadere informatie

De sancties die door de Federale Bemiddelingscommissie kunnen opgelegd worden, zijn:

De sancties die door de Federale Bemiddelingscommissie kunnen opgelegd worden, zijn: Beslissing van 25 september 2008 betreffende de procedure tot intrekking van de erkenning, de bepaling van de sancties die voortvloeien uit de gedragscode en de procedure tot toepassing van deze sancties

Nadere informatie

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE 1 van 18 23/12/2011 10:11 FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE 21 APRIL 2007 Wet betreffende de internering van personen met een geestesstoornis (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

De mythe van invrijheidstelling op VI-datum nogmaals doorprikt

De mythe van invrijheidstelling op VI-datum nogmaals doorprikt 1 De mythe van invrijheidstelling op VI-datum nogmaals doorprikt Enkele facts en figures over de voorwaardelijke invrijheidstelling in België 1 Eric Maes 2, m.m.v. Carrol Tange 3 Abstract De VI is sinds

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833 ECLI:NL:PHR:2014:1700 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 01-07-2014 Datum publicatie 26-09-2014 Zaaknummer 12/04833 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus EH Den Haag

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus EH Den Haag De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus 20301 2500 EH Den Haag datum 6 mei 2013 doorkiesnummer 06-18609322 e-mail voorlichting@rechtspraak.nl uw kenmerk 360518 onderwerp Advies

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 15 NOVEMBER 2013 C.12.0291.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.12.0291.F M. M., Mr. Jacqueline Oosterbosch, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister

Nadere informatie

JEUGDDELINQUENTIEDECREET OVERZICHTSTABEL ANTWOORDEN Johan Put & Katrijn Veeckmans

JEUGDDELINQUENTIEDECREET OVERZICHTSTABEL ANTWOORDEN Johan Put & Katrijn Veeckmans JEUGDDELINQUENTIEDECREET OVERZICHTSTABEL ANTWOORDEN Johan Put & Katrijn Veeckmans Bijzonderheden Herziening 4 Initiële duur Leeftijd 3 Voorwaarden 2 Rechtspleging ten gronde Voorbereidende rechtspleging

Nadere informatie

AdRem. Themanummer Gevangeniswezen TIJDSCHRIFT VAN DE ORDE VAN VLAAMSE BALIES

AdRem. Themanummer Gevangeniswezen TIJDSCHRIFT VAN DE ORDE VAN VLAAMSE BALIES JAARGANG 3 SPECIALE EDITIE VERSCHIJNT 5 X PER JAAR (FEBR. - APR. - JULI - OKT. - DEC.) AFGIFTEKANTOOR GENT X P209424 AdRem TIJDSCHRIFT VAN DE ORDE VAN VLAAMSE BALIES Themanummer Gevangeniswezen [ De externe

Nadere informatie

Opsluiting brengt heel wat vragen en problemen. met zich mee. ... ook voor hen die achterblijven

Opsluiting brengt heel wat vragen en problemen. met zich mee. ... ook voor hen die achterblijven Opsluiting brengt heel wat vragen en problemen met zich mee... ook voor hen die achterblijven Informatiebrochure voor familieleden en naastbestaanden van gedetineerden uitgave van: Justitieel Welzijnswerk

Nadere informatie

Hof van Cassatie LIBERCAS

Hof van Cassatie LIBERCAS Hof van Cassatie LIBERCAS 4 2012 CASSATIEBEROEP STRAFZAKEN Strafzaken Beslissingen vatbaar voor casstieberoep Strafvordering Beslissingen uit hun aard niet vatbaar voor cassatieberoep Ontvankelijkheid

Nadere informatie

Werkstuk Levensbeschouwing Gevangeniswezen

Werkstuk Levensbeschouwing Gevangeniswezen Werkstuk Levensbeschouwing Gevangeniswezen Werkstuk door een scholier 1573 woorden 23 januari 2002 5,8 206 keer beoordeeld Vak Levensbeschouwing Inleiding Het gevangeniswezen. Hoe gaat het er in de gevangenissen

Nadere informatie

Wet 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis (B.S., 13 juli 2007)

Wet 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis (B.S., 13 juli 2007) Wet 9 april 1930 - Bescherming maatschappij (Art. 31) drag of de wijze van berekening bepaalt; deze bezoldiging bestaat hetzij uit een vast bedrag, hetzij uit een percentage van de inkomsten van de geïnterneerde,

Nadere informatie

DBK GENT. Concept & implementatie

DBK GENT. Concept & implementatie DBK GENT Concept & implementatie 1 INHOUD PRESENTATIE I. Drugs en justitie II. O.M. en problematisch druggebruik III. De rechtbank en problematisch druggebruik IV. Zoektocht naar een oplossing V. DBK Gent

Nadere informatie

Feiten en Achtergronden. Sanctietoepassing voor volwassenen. Terugdringen recidive door persoonsgerichte aanpak en nadruk op nazorg

Feiten en Achtergronden. Sanctietoepassing voor volwassenen. Terugdringen recidive door persoonsgerichte aanpak en nadruk op nazorg Sanctietoepassing voor volwassenen Terugdringen recidive door persoonsgerichte aanpak en nadruk op nazorg Oktober 2008 / F&A 8880 Ministerie van Justitie Directie Voorlichting Schedeldoekshaven 100 Postbus

Nadere informatie

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Ministerie van Justitie j1 Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

Justitiële Verslavingszorg. De reclassering

Justitiële Verslavingszorg. De reclassering Justitiële Verslavingszorg De reclassering JVz is een onderdeel van Inforsa, een instelling gespecialiseerd in intensieve en forensische zorg. JVz biedt reclasseringsprogramma s voor mensen die - mede

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 12 AUGUSTUS 2015 P.15.1158.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.15.1158.N Y M, verzoekster tot voorlopige invrijheidstelling, gedetineerd, eiseres, met als raadsman mr. Joris Van Cauter, advocaat

Nadere informatie

Analyse van de actuele praktijk en voorstelling van enkele alternatieve denkpistes. Onderzoeksnota. 26 september 2006

Analyse van de actuele praktijk en voorstelling van enkele alternatieve denkpistes. Onderzoeksnota. 26 september 2006 Département de Criminologie Hoofdafdeling Criminologie C @ riminologie J ust. Collection des rapports et notes de recherche / Collectie van onderzoeksrapporten & onderzoeksnota s n 18 Strafbecijfering

Nadere informatie

Advies betreffende opmerkingen op de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis

Advies betreffende opmerkingen op de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis FOD VOLKSGEZONDHEID BRUSSEL 14 maart 2013 VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU DIRECTORAAT- GENERAAL ORGANISATIE VAN DE GEZONDHEIDSZORGVOORZIENINGEN NATIONALE RAAD VOOR ZIEKENHUISVOORZIENINGEN

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 25 JUNI 2013 P.13.0535.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.13.0535.N M R, geïnterneerde, eiser, met als raadsman mr. Peter Verpoorten, advocaat bij de balie te Turnhout. I. RECHTSPLEGING VOOR

Nadere informatie

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277 Rapport Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te Leeuwarden ten aanzien van de zelfmeldprocedure en elektronische

Nadere informatie

DE VERVROEGDE INVRIJHEIDSTELLING IN BELGIË: EVOLUTIE EN VOORUITBLIK

DE VERVROEGDE INVRIJHEIDSTELLING IN BELGIË: EVOLUTIE EN VOORUITBLIK Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2010-11 DE VERVROEGDE INVRIJHEIDSTELLING IN BELGIË: EVOLUTIE EN VOORUITBLIK Masterproef van de opleiding Master in de rechten Ingediend door Verbeiren

Nadere informatie

Voorstelling KBM Brussel Lunchen met Justitie 24/10/ KBM Brussel - 24/10/2017

Voorstelling KBM Brussel Lunchen met Justitie 24/10/ KBM Brussel - 24/10/2017 Voorstelling Lunchen met Justitie 24/10/2017 1-24/10/2017 Inhoud Introductie De nieuwe interneringswet Verschillen tussen de KBM en de CBM Praktijk Vragen 2 Introductie door de Voorzitter 3 De nieuwe interneringswet

Nadere informatie

Inleiding. Probleem = gerecht draait niet goed Oplossing = Potpourri II. Doel? Apparaat beter laten draaien Efficiënter optreden Sneller werken

Inleiding. Probleem = gerecht draait niet goed Oplossing = Potpourri II. Doel? Apparaat beter laten draaien Efficiënter optreden Sneller werken Wet Potpourri II FORUM ADVOCATEN BVBA Nassaustraat 37-41 2000 Antwerpen T 03 369 95 65 F 03 369 95 66 E info@forumadvocaten.be W www.forumadvocaten.be 1 Inleiding Probleem = gerecht draait niet goed Oplossing

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Penitentiaire beginselenwet, de eginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de eginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enkele andere strafrechtelijke

Nadere informatie

Uiteenzetting over de enkelband Het elektronisch toezicht

Uiteenzetting over de enkelband Het elektronisch toezicht Uiteenzetting over de enkelband Het elektronisch toezicht door Erik Corazza, eerste substituut procureur des Konings, Openbaar Ministerie bij de strafuitvoeringsrechtbank te Antwerpen 1 1 Definitie 2 Systemen

Nadere informatie

Opgave 3 De burger als rechter

Opgave 3 De burger als rechter Opgave 3 De burger als rechter Bij deze opgave horen tekst 5 en de tabellen 2 en 3 uit het bronnenboekje. Inleiding Hoe behoren volgens het Nederlandse publiek veroordeelde plegers van misdrijven gestraft

Nadere informatie

DEEL 7. DE STRAFRECHTELIJKE SANCTIES 335

DEEL 7. DE STRAFRECHTELIJKE SANCTIES 335 XXVI DEEL 7. DE STRAFRECHTELIJKE SANCTIES 335 HOOFDSTUK 1. INLEIDING 335 HOOFDSTUK 2. DE STRAFFEN 336 Afdeling 1. Begrip en kenmerken 336 1. Het begrip straf 336 2. Kenmerken 337 Afdeling 2. Indeling van

Nadere informatie

Rolnummer 5762. Arrest nr. 185/2014 van 18 december 2014 A R R E S T

Rolnummer 5762. Arrest nr. 185/2014 van 18 december 2014 A R R E S T Rolnummer 5762 Arrest nr. 185/2014 van 18 december 2014 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag over artikel 56, tweede lid, van het Strafwetboek, in samenhang gelezen met artikel 25 van het Strafwetboek,

Nadere informatie

Samenvatting. De onderzoeksgroep

Samenvatting. De onderzoeksgroep Samenvatting In 2002 is door het WODC een onderzoek uitgevoerd naar de praktijk van de jeugdreclassering (Kruissink & Verwers, 2002). Dat onderzoek richtte zich op een steekproef uit de groep jongeren

Nadere informatie

PROTOCOL GESCHEIDEN OUDERS

PROTOCOL GESCHEIDEN OUDERS PROTOCOL GESCHEIDEN OUDERS Stichting Katholiek Onderwijs Wassenaar Juni 2013 Vooraf Dit protocol is belangrijk voor alle gescheiden ouders, opdat zij weten hoe school omgaat met de afspraken omtrent informatieverstrekking

Nadere informatie

Opsluiting brengt heel wat vragen en problemen. met zich mee.... ook voor hen die achterblijven

Opsluiting brengt heel wat vragen en problemen. met zich mee.... ook voor hen die achterblijven Opsluiting brengt heel wat vragen en problemen met zich mee... ook voor hen die achterblijven Informatiebrochure voor familieleden en naastbestaanden van gedetineerden uitgave van: CAW De Kempen afdeling

Nadere informatie

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte. Een chronische en progressieve aandoening zoals multiple sclerose (MS) heeft vaak grote consequenties voor het leven van patiënten en hun intieme partners. Naast het omgaan met de fysieke beperkingen van

Nadere informatie

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN.

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN. DDD Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN Algemene bepalingen Artikel 79a Ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 832 Vragen van het lid

Nadere informatie