UNIFORM HEREXAMEN EIND MULO tevens II E ZITTING STAATSEXAMEN MULO 2007

Transcriptie

1 MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING EXAMENBUREAU UNIFORM HEREXAMEN EIND MULO tevens II E ZITTING STAATSEXAMEN MULO 2007 VAK : HANDELSKENNIS DATUM: WOENSDAG 08 AUGUSTUS 2007 TIJD : UUR DEZE TAAK BESTAAT UIT 30 ITEMS. Economische begrippen Het gezin Baiwa koopt iedere week vier rollen toiletpapier en een pak poederzeep. De gekochte goederen behoren tot de A consumptiegoederen. B onroerende goederen. C productiegoederen. D vaste kapitaalgoederen. 1 2 In welke van de onderstaande gevallen is er sprake van produceren? A De leerlingen die de engelse les volgen. B De boer die een boterham nuttigt. C De tandarts die een kies uittrekt voor de patiënt. D Henk die een pakje thee in de winkel koopt. Goederenhandel Beschouw de volgende beweringen: I II 3 Bij vrijhandel is de internationale handel vrij van handelsbelemmeringen. Protectionisme is het nemen van maatregelen door de overheid om de import te beperken en de binnenlandse productie te bevorderen. 4 Bij welke van de onderstaande handelingen is er sprake van afnemerskrediet? A B C D Het dagelijks ontvangen van de krant met een totale afrekening aan het eind van de maand. Het kopen van boeken, die bij bezorging betaald worden. Het kopen van een computer op afbetaling. Het vooraf kopen van toegangskaarten voor een show. Bij levering van goederen kan de verkoper de volgende kosten in de prijs opnemen: I Alle kosten tot aan boord van het schip. II Vervoerskosten naar de haven van bestemming. III Verzekeringskosten gedurende de zeereis. IV Lossingskosten aan wal. Welke kosten dient hij bij de c.f. conditie in de prijs op te nemen? A Alleen I en II. B Alleen II en III. C Alleen I, II en III. D Alleen I, III en IV. 5

2 6 Een Surinaamse handelaar koopt in Frans- Guyana parfums, die voor de handel in Guyana bestemd zijn. Deze parfums worden via Suriname naar Guyana vervoerd. Deze handelaar doet aan A driehoekshandel. B exporthandel. C importhandel. D transitohandel. Tussenpersonen in de handel Beschouw de volgende kenmerken van tussenpersonen: 1. Hij ontvangt goederen in consignatie. 2. Zijn provisie heet commissie. 3. Hij draagt het netto-provenu af. Deze kenmerken hebben betrekking op de A handelsagent. B handelsreiziger. C inkoopcommissionair. D verkoopcommissionair. 7 8 Hendrik is deskundige in zijn branche. Hij is in staat een monster uit een partij te trekken. Hij dient het monster te bewaren, totdat de partij geleverd is. Hendrik is een A commissionair. B handelsagent. C handelsreiziger. D makelaar. Effecten Wat is niet juist ten aanzien van het dividend? A Het dividend wordt uitbetaald na aftrek van dividendbelasting en provisie. B Het dividend hangt af van de winst, die behaald is. C Het beschikbaar stellen van dividend wordt aangekondigd per advertentie. D Het dividend wordt uitgekeerd aan de schuldeisers van de NV Bij de verhandeling van obligaties kan men de prijs uitdrukken in: I eensgevend geld. II procenten van de koerswaarde. III procenten van de nominale waarde. C alleen III juist is. D I, II en III alle juist zijn. 11 Het deel van de winst, dat wordt uitgekeerd aan de directie van de NV, noemt men A cash-dividend. B interim-dividend. C stock-dividend. D tantième. Bank- en Kredietwezen 12 Als onderpand bij een hypothecaire lening kan gebruik gemaakt worden van A een connossement. B een eigendomsperceel. C een gehuurde woning. D gekochte aandelen.

3 13 Als onderpand van een gedekt krediet kan dienen de polis van een A brandverzekering. B gemengde verzekering. C WA- plus Cascoverzekering. D transportverzekering. 14 Twee begrippen die bij de kredietverlening dezelfde betekenis hebben zijn: A afnemerskrediet - betaling achteraf B blancokrediet - ongedekt krediet C hypotheek - borgtocht D krediethypotheek - rekeningcourant Marktvormen 15 Op welke van de onderstaande markten wordt de benzineprijs bepaald? A Concrete markt B Dagmarkt C Jaarmarkt D Wereldmarkt 16 De verkoop op een veiling geschiedt onder toezicht van de A commissionair. B deurwaarder. C handelsagent. D makelaar. Overeenkomsten 17 Beschouw de volgende beweringen: I Een akte wordt opgemaakt om als bewijs te dienen. II Een notariële akte wordt ook een authentieke akte genoemd. 18 Welke van de onderstaande arbeidsvoorwaarden wordt niet in een C.A.O. opgenomen? A Arbeidsduur B Loonbelasting C Loonsverhoging D Vakantieregeling Betalingsverkeer 19 Meneer Zuinig, die rekeninghouder is bij een bank wil een andere rekeninghouder via de bank betalen. Hij zal geen gebruik kunnen maken van een A cheque. B overschrijvingsformulier. C postwissel. D stortingskaart.

4 20 Welke van de onderstaande beweringen is onjuist? A Bij directe ruil worden goederen tegen goederen geruild. B Bij indirecte ruil is er sprake van ruil in natura. C Geld maakt het ruilen van goederen makkelijker. D Giraal geld bestaat uit alle direct opeisbare bank tegoeden. Handelsinstellingen 21 Handelaar Como moet een vestigingsvergunning aanvragen bij A het Algemeen Bureau voor de Statistiek. B het Hypotheekkantoor. C het Ministerie van Handel en Industrie. D de Kamer van Koophandel en Fabrieken. Ondernemingsvormen 22 Elke naamloze vennootschap is wettelijk verplicht A haar aandelen op de effectenbeurs te laten verhandelen. B ieder jaar dividend uit te keren. C ieder jaar tantième uit te keren. D ieder jaar een aandeelhoudersvergadering uit te schrijven. 23 Welke van de onderstaande beleggers van een onderneming kan méér verliezen dan het bedrag dat hij in de onderneming gestopt heeft? A een aandeelhouder B een beherende vennoot C een lid van een coöperatieve vereniging UA D een stille vennoot Gegeven is: I II 24 Bij een NV zijn privé en zakelijk vermogen gescheiden. De statuten van een NV worden door een notaris opgemaakt. Sociale wetgeving en belasting 25 De maatregelen, die getroffen zijn om arbeiders te beschermen tegen beroepsziekten, vallen onder de A Arbeidswet. B Veiligheidswet. C Ziekenfondswet. D Ziektewet. 26 Tot de verbruiksbelasting wordt gerekend de A inkomstenbelasting. B loonbelasting. C omzetbelasting. D vermogensbelasting. Vervoer 27 Een bode levert een pakket af aan de geadresseerde. Op het pakket staat rembours. De geadresseerde betaalt aan de bode A niets. B de vrachtprijs. C de prijs van de goederen. D de prijs van de goederen en vracht.

5 28 Bij het verzenden van een postpakket via Surpost gebruikt men als vervoersdocument A de charterparty. B de vrachtbrief. C het connossement. D de adreskaart. Verzekeringen 29 Het eigen risico komt voor bij de A brandverzekering B compagnonverzekering C transportverzekering D W.A.M. verzekering 30 Bij een lijfrente verzekering is het onzeker voorval A de grootte van de premie. B de grootte van de uitkering. C het tijdstip van de uitkering. D het tijdstip van overlijden van de verzekerde.