OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

Transcriptie

1 ONTWERPBESLUIT OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS Onderwerp Burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht hebben op 2 oktober 2014 een aanvraag om een omgevingsvergunning beperkte milieutoets ontvangen van F.E. en M.L.F. Hendrickx. Het betreft het veranderen van een inrichting voor het houden van 99 vleesrunderen. De aanvraag gaat over Scheidreef 1 te Ossendrecht. De aanvraag is geregistreerd onder nummer Z-HZ-WABO Voornemen Wij zijn voornemens aan familie Hendrickx te Ossendrecht een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, lid 1, onder i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder Wabo) te verlenen voor het aspect Mer-beoordeling (artikel 2.2a, lid 1 onder i van het Besluit omgevingsrecht (Bor). In dit besluit zijn, conform artikel 5.13a van het Bor, geen voorschriften opgenomen. De vergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd. De volgende gewaarmerkte stukken maken onderdeel uit van deze vergunning: aanvraagformulier d.d. 2 oktober 2014; bijlage bij Obm, gewijzigde versie 12 november 2014, ingekomen d.d. 13 november 2014; plattegrondtekening d.d. 30 april 2014, ingekomen d.d. 2 oktober 2014; melding Activiteitenbesluit d.d. 23 september 2014; Verklaring van geen bedenkingen inzake de Natuurbeschermingswet 1998, d.d. 24 november Procedure Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Ondertekening Burgemeester en wethouders van Woensdrecht, namens dezen, mr. M.P. van Dort Afdelingshoofd Publiekszaken Afschrift is verzonden aan: ABAB, ter attentie van de heer J.B.M. Lauwerijssen. Bekendmaking en rechtsgevolgen Het de aanvraag en de ontwerpbeschikking met bijbehorende stukken liggen vanaf 31 december

2 ter inzage. Vanaf het moment dat de stukken ter inzage liggen hebben zowel u als derden zes weken de tijd om zienswijzen over de ontwerpbeschikking in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht. Inhoudsopgave Procedurele overwegingen 3 Inhoudelijke overwegingen 5 Toetsingskader OBM 5 Inleiding 5 M.e.r. - (beoordelings)plicht 6 OBM houden van dieren m.e.r. 6 Conclusie 8 2

3 Procedurele overwegingen Gegevens aanvrager Op 2 oktober 2014 is een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder i van de Wabo ontvangen. Het betreft een verzoek van: F.E. en M.L.F. Hendrickx, Scheidreef 1, 4641 RP te Ossendrecht. Er is tevens op 23 september 2014 een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer ingediend. Projectbeschrijving Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven: het veranderen van een veehouderij en tuinbouwbedrijf. Gelet op bovenstaande omschrijving wordt een vergunning gevraagd voor de activiteiten genoemd in artikel 2.2a, lid 1 onder i van het Bor (het veranderen van een inrichting voor het houden van tussen de 51 en vleesrunderen). Huidige Vergunningssituatie Voor de inrichting zijn eerder de onderstaande vergunningen verleend: SOORT VERGUNNING DATUM Vergunning Wet milieubeheer 20 januari 1998 Vergunning Wet milieubeheer 29 juni 1999 De hierboven genoemde vergunningen zijn volgens de Invoeringswet Wabo gelijkgesteld aan een omgevingsvergunning voor onbepaalde tijd. Procedure (uitgebreid) Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. In het kader van de onderhavige procedure is een verklaring van geen bedenkingen vereist op grond van de Natuurbeschermingswet. Gelet op het bepaalde in artikel 3.10, eerste lid, onder e, van de Wabo is in een dergeijke situatie de uitgebreide voorbereidingprocedure van toepassing. Gelet hierop zijn wij niet verplicht om van de aanvraag kennis te geven in een of meer dag-, nieuwsof huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze, tenzij bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Nu deze uitzonderingsgrond zich niet voordoet hebben wij geen kennis gegeven van de aanvraag. Advies In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo juncto artikel 6.1 van het Bor, zijn er voor deze aanvraag geen wettelijke adviseurs aangewezen. Verklaring van geen bedenkingen Natuurbeschermingswet 1998 Op grond van artikel 2.27 Wabo wijst het Bor of een bijzondere wet categorieën van gevallen aan waarvoor geldt dat een omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Omdat het hier een geval betreft als vermeld in artikel artikel 47b van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de omgevingsvergunning niet verleend dan nadat Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant hebben verklaard dat daartegen geen bedenkingen zijn. In dit kader hebben wij na ontvangst van de aanvraag een exemplaar daarvan toegezonden aan de Provincie Noord-Brabant, met het verzoek om een Vvgb af te geven. 3

4 Op 24 november 2015 hebben wij van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant een (ontwerp)verklaring ontvangen waaruit blijkt dat er, geen bedenkingen zijn tegen het verlenen van de gevraagde vergunning. De verklaring is als bijlage bij dit Besluit gevoegd. Activiteitenbesluit milieubeheer Op grond van artikel 8.41a van de Wet milieubeheer moet een melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelijktijdig met de aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend indien het project activiteiten bevat waarvoor een melding is vereist. Bij de onderhavige aanvraag om een omgevingsvergunning is daarom tevens een melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gedaan. De aangevraagde activiteiten vallen onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer zijn voorschriften voor deze activiteiten opgenomen. Aan de OBM worden volgens artikel 5.13a van het Besluit omgevingsrecht geen voorschriften verbonden. Wel zal de aangevraagde activiteit moeten voldoen aan de relevante bepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Volledigheid aanvraag en opschorting procedure De aanvraag bestaat uit de volgende onderdelen: - aanvraagformulier d.d. 2 oktober 2014; - bijlage bij Obm, gewijzigde versie 12 november 2014, ingekomen d.d. 13 november 2014; - plattegrondtekening d.d. 30 april 2014, ingekomen d.d. 2 oktober 2014; - melding Activiteitenbesluit d.d. 23 september Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze getoetst op volledigheid. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook in behandeling genomen. 4

5 Inhoudelijke overwegingen Toetsingskader OBM Inleiding Voor een aantal milieurelevante activiteiten waarvoor het Activiteitenbesluit algemene regels stelt, is eerst toestemming van het bevoegd gezag nodig voordat ze kunnen worden ondernomen. Het doel van de OBM is dat het bevoegd gezag na een beperkte milieutoetsing vooraf instemt met het van start gaan van een specifieke activiteit op een specifieke locatie. De OBM bestaat uit een instemming of een weigering. De aangevraagde activiteiten vallen onder artikel 2.2a, lid 1, onder i, van het Bor. De aangevraagde activiteiten worden getoetst aan lid 1 van artikel 5.13b van het Bor (milieu-effectrapport). Hieronder zijn onze overwegingen weergegeven. Op grond van artikel 5.13a van het Bor mogen aan de OBM geen voorschriften worden verbonden. Nadat deze vergunning is verleend, zijn op de activiteit de algemene regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. Toetsing De OBM is aangevraagd voor het houden van 99 vleesrunderen, als bedoeld in artikel 2.2a, lid 1 onder i van het Bor. Ten aanzien van die activiteit is in artikel 5.13b, lid 1 Bor bepaald dat de OBM moet worden geweigerd indien het bevoegd gezag heeft beslist dat een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Conclusie Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op een OBM, zijn er ten aanzien van de aangevraagde geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. Algemeen Vanaf 1 januari 2013 is de Europese richtlijn industriële emissies (RIE) in de Nederlandse milieuwetgeving geïmplementeerd (richtlijn 2010/75/EU, PbEU L334). De RIE geeft milieueisen voor de installaties die genoemd staan in de bij de richtlijn horende bijlage I. Wanneer een installatie daar genoemd is, spreken we van een IPPC-installatie. Voor veehouderijen vallen de volgende installaties onder de werking van de RIE: meer dan plaatsen voor pluimvee, meer dan plaatsen voor vleesvarkens (van meer dan 30 kg) of meer dan 750 plaatsen voor zeugen. De activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd, leidt niet tot een overschrijding van de ondergrenswaarden van de RIE. Conclusie De inrichting is niet aan te merken als een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort. 5

6 M.e.r. - (beoordelings)plicht OBM houden van dieren m.e.r. Algemeen Op grond van het Besluit milieueffectrapportage moet het bevoegd gezag, voor alle activiteiten die beneden de m.e.r.-beoordelingsdrempel liggen, bepalen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen heeft. Dit dient te gebeuren op grond van de criteria genoemd in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. De criteria van bijlage III van de richtlijn omvatten: - de kenmerken van de activiteit (onder andere omvang en cumulatie); - de plaats waar de activiteit wordt verricht (de kenmerken van het plangebied in relatie met kwetsbaarheid omgeving); - de kenmerken van de gevolgen van de activiteit (mogelijke effecten van de activiteit, onder andere bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid). Deze bijzondere omstandigheden worden hierna ten aanzien van de activiteit nader beschouwd. De kenmerken van de activiteit De activiteit betreft de uitbreiding van het aantal dierplaatsen voor vleesrunderen. Voorheen werden er 12 vleesstieren (A6) gehouden. In de nieuwe situatie zullen 38 vleesstieren (A6) en 61 vleeskalveren tot 8 maanden (A4.100) worden gehouden. De activiteit vormt een onderdeel van een bestaande veehouderij, waar in het verleden ook varkens werden gehouden. De varkenstak wordt met deze aanvraag beëindigd. Door de wijziging nemen de emissies van geur, fijnstof en ammoniak af ten opzichte van de eerder vergunde situatie. De plaats waar de activiteit wordt verricht De inrichting is gelegen in het buitengebied van Ossendrecht. Op ongeveer 650 meter van de inrichting is de bebouwde kom van Hoogerheide gelegen. In de directe nabijheid van de inrichting zijn enkele burgerwoningen en woningen behorende bij veehouderijen gelegen, evenals een vakantiepark. De directe omgeving waar de activiteit wordt verricht is voornamelijk in gebruik als grasland, bouwland en bosgebied. Kenmerken van de gevolgen ammoniak en zwevende deeltjes Voor de beoordeling van de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt met betrekking tot het aspect ammoniak moet getoetst worden aan de artikelen tot en met van het Activiteitenbesluit milieubeheer en indirect aan het Besluit emissiearme huisvesting. De dierenverblijven liggen niet in een zeer kwetsbaar gebied, zoals bedoeld in de Wet ammoniak en veehouderij (Wav), maar wel in een zone van 250 meter daaromheen. Op grond van artikel van het Activiteitenbesluit is het uitbreiden van het aantal landbouwhuisdieren van een of meer diercategorieën in een zeer kwetsbaar gebied of in een zone van 250 meter daaromheen, alleen toegestaan als deze uitbreiding plaatsvindt binnen het bestaande ammoniak-plafond. Dit is hier het geval. Het ammoniakplafond is namelijk 427,2 kg en de aangevraagde situatie heeft een ammoniakemissie van 426,1 kg ammoniak. Uit de gegevens van het RIVM (2014) blijkt dat in het roostervlak waarin het bedrijf zich heeft gevestigd, de achtergronddepositie circa 1.687,0 mol N-totaal per hectare per jaar bedraagt. Het dichtst bijgelegen kwetsbare gebied is gelegen op circa 70 meter van de inrichting. De inrichting valt met het gevraagde veebestand niet onder de reikwijdte van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE). Daarom hoeft niet aan de Beleidslijn te worden getoetst. Hierdoor kan worden volstaan met de toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT). Om te bepalen of een 6

7 huisvestingssysteem als BBT mag worden aangemerkt dient het Besluit emissiearme huisvesting geraadpleegd te worden. Wanneer een huisvestingsysteem voldoet aan de maximale emissiedrempelwaarden wordt een dergelijk systeem als BBT aangemerkt. Voor vleeskalveren tot 8 maanden is een maximale emissiedrempelwaarde vastgesteld. Deze bedraagt 2,5 kg ammoniak per dier per jaar. Deze geldt echter alleen bij stallen die worden opgericht op of na 1 januari Dat is hier niet het geval. Het huisvestingssysteem is derhalve BBT op het gebied van ammoniak. Voor vleesstieren zijn geen maximale emissiewaarden vastgesteld. De huisvestingssystemen voor deze diercategorie is altijd BBT op het gebied van ammoniak. Voor zwevende deeltjes (PM10)is voor deze diercategorieën niets opgenomen in het Besluit emissiearme huisvesting. De nieuw te realiseren huisvestingssystemen voldoen rechtstreeks aan het Besluit emissiearme huisvesting. Voor het overige voldoet de inrichting op inrichtingsniveau aan het Besluit emissiearme huisvesting. De inrichting kan door stikstofdepositie door de uitstoot van ammoniak, schadelijke effecten veroorzaken op Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten. Op 7 september 2011 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan over de vergunningplicht voor veehouderijen nabij Natura 2000-gebieden ( /1/R2). Deze uitspraak heeft tot gevolg dat, er ondanks een afname van stikstofemissie en -depositie op gevoelige en overbelaste habitats binnen Natura 2000-gebieden en bepaalde in artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw), nog wel degelijk een vergunningplicht geldt. Op grond van artikel 2.27 Wabo wijst het Bor of een bijzondere wet categorieën van gevallen aan waarvoor geldt dat een omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Omdat het hier een geval betreft als vermeld in artikel artikel 47b van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de omgevingsvergunning niet verleend dan nadat Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant hebben verklaard dat daartegen geen bedenkingen zijn. In dit kader hebben wij na ontvangst van de aanvraag een exemplaar daarvan toegezonden aan de Provincie Noord-Brabant, met het verzoek om een Vvgb af te geven. Op 24 november 2015 hebben wij van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant een (ontwerp)verklaring ontvangen waaruit blijkt dat er, geen bedenkingen zijn tegen het verlenen van de gevraagde vergunning. De verklaring is als bijlage bij dit Besluit gevoegd. Kenmerken van de gevolgen - geur De artikelen tot en met van het Activiteitenbesluit vormen het toetsingskader voor de omgevingsvergunning als het gaat om geurhinder vanuit dierenverblijven van veehouderijen. De cumulatieve bijdrage van geurhinder naar gevoelige objecten in de omgeving van de aangevraagde locatie hoeft in het kader van het Activiteitenbesluit niet te worden berekend, maar is verdisconteerd in de geurnormen van het Activiteitenbesluit. Gezien de achtergrondemissie aan geur in het gebied waar de inrichting is gelegen, heeft onze gemeente er voor gekozen geen gemeentelijke geurverordening vast te stellen waarin wordt afgeweken van de geurnormen en/of afstanden in het Activiteitenbesluit opgenomen. Uit de beoordeling van de melding Activiteitenbesluit blijkt dat wordt voldaan aan de in het Activiteitenbesluit aangegeven toetsingscriteria. Kenmerken van de gevolgen - fijn stof De omgevingsvergunningaanvraag betreft een uitbreiding van het aantal dieren. Dit kan gevolgen hebben voor emissie van fijn stof. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer vormt het toetsingskader voor de emissie van fijn stof vanuit dierenverblijven. 7

8 Voor de inrichting is een aanvraag OBM voor zwevende deeltjes niet nodig. Dit betekent dat de voorgenomen wijziging van de inrichting niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie zwevende deeltjes in de buitenlucht. Aan de eisen van hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Kenmerken van de gevolgen - geluid Voor wat betreft het aspect geluid kan weliswaar sprake zijn van enige verandering, omdat het uitvoeren van de activiteit inhoudt dat een bestaande inrichting wordt gewijzigd. Gezien de afstanden van de inrichting tot geluidsgevoelige objecten en de aard van de wijzigingen is niet te verwachten dat het uitvoeren van de activiteit tot overlast zal leiden. Kenmerken van de gevolgen - risico s van ongevallen De aard van de activiteiten van een rundveehouderij zijn niet van dien aard dat zij, bij een normale bedrijfsvoering, extra risico op ongevallen herbergen. Calamiteiten met betrekking tot de opslag van de mest worden beperkt door voorschriften die staan vermeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Indien door het in werking zijn van een inrichting risico's voor de volksgezondheid kunnen ontstaan, moeten deze risico's gelet op artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer als gevolg voor het milieu bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken. Alle dieren worden binnen de inrichting inpandig gehouden. Verder gelden er binnen de inrichting strikte hygiënemaatregelen. Op dit moment zijn er geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten waaruit een andere conclusie voortvloeit. Wij kunnen ons dan in redelijkheid op het standpunt stellen dat de risico's voor de volksgezondheid geen aanleiding geven om een MER te verlangen voor de voorgenomen activiteit. Conclusie Samengevat kan worden gesteld dat: - gezien de kenmerken van het uitbreiden van het aantal vleesrunderen bij een bestaande veehouderij; - de plaats waar de activiteit wordt verricht; - de kenmerken van de gevolgen van de activiteit. er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Voor de aangevraagde activiteiten is geen milieueffectrapport opgesteld in de zin van artikel 7.17, lid 1, van de Wet milieubeheer (Wm). Gezien de omvang van de aangevraagde activiteiten, in relatie tot de omgeving, beoordelen wij dat geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. De gevraagde vergunning kan dan ook voor dit aspect worden verleend. Conclusie Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op een OBM, zijn er ten aanzien van de aangevraagde activiteit geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. 8

9 9

10 V-1