AANHANGWAGENS EN GETROKKEN WERKTUIGEN OP WIELEN IN DE LANDBOUW 1983 blz.1

Transcriptie

1 blz.1 1. INLEIDING Bij het gebruik van aanhangwagens in de landbouw komen vrij veel ongevallen voor, welke veelal worden veroorzaakt door onjuist aan- en afkoppelen, meerijden van personen op onveilige plaatsen, onjuiste belading of lossing, een te hoog trekpunt, onjuiste ondersteuning van de aanhangwagen en geen of onvoldoende remvermogen. Bij getrokken werktuigen op wielen, zoals opraappersen, aardappelrooimachines, kunstmeststrooiers enz. kunnen door dezelfde oorzaken ongevallen optreden; deze werktuigen moeten derhalve voldoen aan de aanwijzingen voor aanhangwagens. De in deze publikatie gegeven aanwijzingen zijn gebaseerd op het Arbeidsbesluit Jeugdigen, het Landbouwveiligheidsbesluit en het Wegenverkeersreglement. Zij sluiten wat betreft de reminrichtingen aan bij de voorstellen van de Economische Commisie voor Europa te Geneve. De aanwijzingen met een achter de nummering zijn gebaseerd op de hierboven bedoelde en in hoofdstuk 14 vermelde wettelijke voorschriften. Met het in acht nemen van die aanwijzinger, voldoet men naar het oordeel van de Arbeidsinspectie op doeltreffende wijze aan bedoeldevoorschriften. De overige aanwijzingen zijn evenwel voor het veilig werken met deze werktuigen en transportmiddelen van niet minder belang. De inhoud van dit blad heeft geen betrekking op de constructie en het gebruik van voertuigen en werktuigen die over rails of door auto's worden voortbewogen. 2. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN In dit blad wordt verstaan onder: Aanhangwagen: Een voertuig, bestemd om te worden getrokken door een trekker of door een ander zelfrijdend voertuig. Werktuig Een werktuig op wielen, bestemd om te worden getrokken door een trekker of door een ander zelfrijdend voertuig. Eenassige aanhangwagen; eenassig werktuig:

2 blz.2 Een aanhangwagen resp. een werktuig, voorzien van : - één enkele as; - twee in elkaars verlengde gelegen assen; - twee evenwijdig lopende assen, die ten hoogste 1 m van elkaar zijn gelegen (vaste tandemas); - één meervoudige asconstructie, waarvan alle bevestigingselementen aan het chassis op één horizontale as, loodrecht op de lengterichting van de aanhangwagen resp. van het werktuig zijn gelegen (schommelende tandemas). Opmerking Wordt verder in dit blad gesproken van "aanhangwagen" dan wordt daaronder ook een "eenassige aanhangwagen" begrepen, tenzij uit de tekst anders blijkt. Wagen: Een voertuig, bestemd om te worden getrokken door één of meer paarden (bespannen wagen) of door handkracht voortbewogen (onbespannen). Opmerking Indien deze wagens door een trekker worden getrokken worden ze als "aanhangwagens" beschouwd. Totaalgewicht: a. Van een aanhangwagen of wagen: het eigengewicht, vermeerderd met het laadvermogen. b. Van een werktuig: het eigen gewicht. 3. UITVOERING 3.1* Aanhangwagens, wagens en werktuigen moeten zodanig zijn geconstrueerd en afgewerkt, dat zij geen gevaar kunnen veroorzaken. Zij moeten in goede staat van onderhoud verkeren. 3.2* Ketting-, tandwiel-, riem- en snaaroverbrengingen moeten, evenals het overig drijfwerk, voorzover zij gevaar kunnen opleveren, op doelmatige wijze zijn beschut. De tussenas moet over de gehele lengte zijn beveiligd. 3.3* Scherpe punten aan laadborden, zijschotten en -steunen en trekinrichtingen moeten zijn vermeden.

3 blz.3 3.4* Aan beweegbare zijschotten moeten voorzieningen zijn aangebracht die het onverhoeds neervallen daarvan voorkomen. 3.5 De overige noodzakelijke machinebeveiligingen voor de groep werktuigen, zoals opraappersen, kunstmeststrooiers, bietenrooiers enz. worden in dit blad niet beschreven. Zij moeten echter ingevolge het Landbouwveiligheidsbesluit doelmatig zijn beveiligd. 4. REMINRICHTING 4.1 Thans geldende wettelijke regeling 4.1.1* Een aanhangwagen moet zijn voorzien van een bruikbare reminrichting, welke door de trekkerbestuurder moet kunnen worden bediend. De reminrichting moet, indien de snelheidgroter is dan 6 km per uur, een remvertraging opleveren die op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg, tenminste 1 m/sec² bedraagt * Aan aanhangwagens die niet sneller worden voortbewogen dan 6 km per uur worden geen remeisen gesteld * Een eenassige aanhangwagen, waarvan het totaalgewicht niet meer bedraagt dan 750 kg, behoeft niet te zijn voorzien van een reminrichting * Het gestelde in t/m geldt ook voor een werktuig. 4.2 Aanbevolen algemene remvoorzieningen Teneinde een betrouwbare en veilige beremming van aanhangwagens te verkrijgen, worden de volgende voorzieningen aanbevolen, welke verder gaan dan de thans geldende regeling. Deze voorzieningen komen overeen met de aanbevelingen van de Economische Commissie voor Europa te Geneve die voorgesteld heeft deze regels in de nationale wetgeving op te nemen. Bovendien is rekening gehouden met de "Zesde Beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie inzake bepaalde technische eisen voor motorrijtuigen, aanhangwagens en opleggers".# # Doc. (M(69) 16) d.d. 8 april 1969.

4 blz Een aanhangwagen waarvan het totaalgewicht meer dan 1500 kg bedraagt, moet zijn voorzien van een bedrijfsrem, een losbreekrem #) en een vastzetinrichting (parkeerrem). Deze drie reminrichtingen mogen bepaalde onderdelen gemeenschappelijk hebben (zie ook ). # Onder een losbreekrem wordt verstaan een rem, die in geval van losraken van de combinatie, de aanhangwagen automatisch afremt zonder de rem capaciteit van het trekkend voertuig of trekkende voertuigen daarbij buiten werking te stellen De remwerking moet oordeelkundig zijn verdeeld over de beremde wielen van de aanhangwagen De remoppervlakken moeten zijn verbonden met de wielen, hetzij vast, hetzij door middel van delen waarvan verwacht mag worden dat zij niet zullen falen De bedrijfsrem moet een snelheidsvertraging van 2,5 m/sec² mogelijk maken, wanneer de aanhangwagen tot zijn maximum toelaatbaar gewicht geladen is. Dit betekent bij een snelheid van 25 km per uur, een remweg van 9,5 m. Men kan dit aan de hand van de volgende formule berekenen: S = V0 x t - ½ a x t², waarbij S = remweg in meters (gevraagd); V0= beginsnelheid = = 6,9 m/sec; 3600 V0 6,9 t = remtijd = ---- = --- = 2,76 sec; a 2,5 a = remvertraging (2,5 m/sec²), dus S = 6,9 x 2,76 - ½ x 2,5 x 2,76² = 9,5 m De vastzetinrichting (parkeerrem) moet de aanhangwagen, wanneer deze tot zijn maximum toelaatbaar gewicht is geladen, staande kunnen houden zowel op een stijgende als op een dalende helling van 16%.

5 blz Aanbevolen bijzondere constructie-eisen van de reminrichtingen Het verdient aanbeveling voertuigen met een totaalgewicht van meer dan 3500 kg uit te rusten met een hydraulische of pneumatische reminrichting Indien een hydraulische of pneumatische reminrichting is voorzien van een apparaat waarmee de reminrichting buiten werking kan worden gesteld, moet dit apparaat automatisch werkend zijn uitgevoerd, zodanig, dat bij het aansluiten van de reminrichting de remmen kunnen worden bekrachtigd Apparaten, niet behorende tot een hydraulische of pneumatische reminrichting, mogen alleen via een automatisch werkende inrichting op het voorraadreservoir van deze reminrichtingen zijn aangesloten De ketels van de drukluchtreminrichtingen moeten zijn voorzien van een aftapinrichting Bij hydraulische reminrichtingen moeten de vulopeningen van de vloeistofreservoirs gemakkelijk toegankelijk zijn De constructie van een oplooprem moet zodanig zijn, dat deze het achteruitrijden met de beladen aanhangwagen toelaat; indien het hiertoe nodig is de rem buiten werking te stellen, moet deze bij het vooruitbewegen van de aanhangwagen vanzelf in de bedrijfsvaardige toestand terugkeren. 5. VASTZETINRICHTING (PARKEERREM) 5.1* Aanhangwagens en werktuigen met een totaalgewicht van meer dan 1500 kg moeten een vastzetinrichting hebben.

6 blz.6 6. ONDERSTEUNING VAN EENASSIGE AANHANGWAGENS EN EENASSIGE WERKTUIGEN 6.1* Indien de oplegdruk van een onbeladen eenassige aanhangwagen of een eenassig werktuig groter is dan 25 kg, is voor het aankoppelen met de hand een ondersteuning nodig. Deze ondersteuning mag als steunwiel of als steunslof worden uitgevoerd. De constructie dient zodanig te zijn, dat de trekinrichting door middel van de steuninrichting in hoogte kan worden versteld. Een steuninrichting moet een voldoende draagvlak hebben om wegzakken in de bodem te voorkomen. Stilstaande eenassige aanhangwagens en stilstaande eenassige werktuigen moeten zodanig zijn ondersteund, dat dompen niet mogelijk is. 6.2 Indien de steuninrichting scharnierend of op andere wijze beweeglijk is uitgevoerd, moet deze in de dragende stand doeltreffend kunnen worden geborgd. 7. TREKPUNT VAN EENASSIGE AANHANGWAGENS EN EENASSIGE WERKTUIGEN 7.1* Het trekpunt van een eenassige aanhangwagen of een eenassig werktuig moet, in verband met het steigergevaar van de trekker, liggen beneden het horizontaal vlak door de middelpunten der achterwielen van de trekker. Bij eenassige aanhangwagens of eenassige werktuigen, uitgerust met een aftakasaandrijving, moet dus in het algemeen de aftakas boven de trekinrichting van de wagen zijn aangebracht. De trekhaak aan de trekker moet dan zijn geplaatst onder de aftakas. 7.2 Bij het aanbrengen van een trekkoppeling dient men in verband met de oplegdruk van een aanhangwagen of van een werktuig, er bij de bepaling van de horizontale afstand van het trekpunt tot de achteras van de trekker rekening mee te houden dat de druk op de voorwielen niet minder dan 20%, van het ledig gewicht van de trekker mag bedragen. 8. TREKKOPPELING 8.1* Een trekkoppeling moet zijn berekend en ingericht voor de grote trekkrachten, oplegdrukken en stootbelastingen waaraan zij kan blootstaan.

7 blz Bij eenassige aanhangwagens dient, wanneer de ledige aanhangwagen in rust is en zich in horizontale stand bevindt, de kracht die in de koppeling optreedt neerwaarts te zijn gericht. 8.3* De koppeling moet zijn voorzien van een borging. Deze dient zodanig te zijn uitgevoerd dat de koppeling tijdens het rijden geborgd blijft en niet kan losraken. Indien van een wegneembare koppelingspen wordt gebruik gemaakt, moet de borging blijvend met de koppelingspen zijn verbonden. 8.4* Het trekoog moet op een veilige wijze zijn verbonden met de trekkoppeling. 9. TREKDRIEHOEK OF TREKBOOM 9.1* De constructie en de bevestiging van de trekdriehoek of trekboom moet zodanig zijn dat de optredende krachten te allen tijde zonder gevaarvoor breuk of blijvende vervorming kunnen worden opgenomen. 9.2 De trekdriehoek dient in verband met moeilijk waar te nemen corrosie bij voorkeur niet van buis of ander gesloten profiel te zijn vervaardigd. 10. HYDRAULISCHE HEFINSTALLATIES 10.1* Hydraulische hefcilinders voor het heffen van zware onderdelen als laadbakken van kipwagens, voorraadbunkers van aardappel- en bietenrooiers enz. moeten zijn beveiligd tegen het plotseling weglopen van de olie. Hiertoe moet een aan de cilinder gemonteerde leidingbreukbeveiliging voorkomen dat de bak onverhoeds neervalt. Wordt de daalsnelheid van 25 cm/sec, gemeten aan de omhoog geheven zijde van de bak, overschreden door bijv. breuk van een slang, dan moet de cilinder automatisch worden afgesloten. Het is toegestaan via een omloopleiding met een boring van 2 mm de bak langzaam verder te laten dalen. De leidingbreukbeveiliging moet door de fabrikant worden afgesteld en mag niet nastelbaar zijn uitgevoerd.

8 blz Het verdient aanbeveling een kipwagen van een inrichting te voorzien waarmee de bak in een geheven stand veilig kan worden vastgezet. Deze inrichting moet gemakkelijk zijn te bedienen en zodanig zijn aangebracht dat het niet nodig is dat iemand zich onder de bak bevindt om de vergrendeling te openen of te sluiten. 11. WAGENS (paardetractie e.d.) 11.1* Reminrichting Wagens met een totaalgewicht van meer dan 1500 kg moeten kunnen worden geremd. Een mechanische handrem, mits goed uitgevoerd, is voldoende. 11.2* Vastzetinrichting (parkeerrem) Voor wagens met een totaalgewicht van meer dan 1500 kg moet een vastzetinrichting, aanwezig zijn. 12. BANDEN EN VELGEN 12.1 Banden moeten een draagvermogen hebben dat overeenkomt met de te verwachten maximale belasting. Het loopvlak mag niet te ver zijn afgesleten. De koordlagen mogen niet zijn beschadigd Het verdient aanbeveling, bij elk wiel op het chassis of elders op het voertuig de door de bandenfabrikant geadviseerde hoogst toelaatbare bandenspanning duidelijk te vermelden Voor de constructie, het veilig gebruik en het onderhoud van gedeelde velgen voor luchtbanden wordt verwezen naar publikatieblad no ARBEIDSVOORSCHRIFTEN, WENKEN EN WAARSCHUWINGEN 13.1 Algemeen * Aanhangwagens, wagens en werktuigen moeten bij stilstand veilig zijn vastgezet, tenzij zij zich op een plaats bevinden vanwaar zij niet onverhoeds in beweging kunnen komen.

9 blz * Zorg voor een goed onderhoud! Let in het bijzonder op aftakas- en tussenasbeschuttingen, reminrichtingen en hydraulische installaties. Versleten of beschadigde onderdelen moeten, indien zij de veiligheid in gevaar brengen, onverwijld worden vervangen. Niet veilig werkende aanhangwagens, wagens en werktuigen moeten onmiddellijk buiten bedrijf worden gesteld, terplaatse worden gerepareerd of naar een reparatieinrichting worden gebracht * Tijdens reparaties onder een geheven laadbak of onder andere geheven machine delen moeten deze delen zijn ondersteund * Voorkom zijdelings kantelen door niet te rijden met geheven bak. Voorkom achteroverkantelen door de aanhangwagen niet van de trekker los te maken, zo lang de bak in de hoogste stand staat, tenzij het voertuig aan de achterzijde is ondersteund Zorg voor extra ondersteuning indien de stabiliteit van een aanhangwagen ongunstig is beïnvloed door een ongelijkmatige belasting, een oneffen terrein of een aangebouwde losinstallatie. In deze gevallen zijn tijdens het afkoppelen van de trekker extra ondersteuningen nodig * Tijdens de rit: - is het verboden te staan of te zitten op onveilige plaatsen, zoals bijv. op de trekinrichting, de koppelinrichting van de aanhangwagen of het werktuig en op de hoge lading; - is het gevaarlijk over te stappen van het ene voertuig op het andere, op het voertuig te springen of eraf te springen Bij het verplaatsen van niet aangekoppelde -met handkracht bestuurde voertuigen dientbij het rijden over oneffenheden (drempels e.d.) voorzichtig te werk te worden gegaan wegens de mogelijkheid dat de trekinrichting of de trekstang onverwachts een bepaalde richting uitslaat en een persoon kan treffen of tegen een wand e.d. kan drukken Een trekdriehoek of trekboom moet in geheven stand veilig worden vastgezet.

10 blz Om zonder gevaar op een hoge lading te klimmen of daarvan af te dalen dienen ladders te worden gebruikt Ga tijdens het gebruik niet op vloeren van bijv. mestverspreiders, opraapwagens e.d. staan en zorg dat niemand zich bevindt onder het valbereik van geheven lasten en tussen rolplanken en laadbomen Aanhangwagens, wagens en werktuigen dienen niet sneller te worden voortbewogen dan in de gegeven omstandigheden toelaatbaar is. Een combinatie dient niet sneller te worden voortbewogen dan de maximum-snelheid, die voor het langzaamste voertuig van de combinatie is toegestaan Bij het rijden op hellende wegen en terreinen moeten extra veiligheidsvoorzieningen in acht worden genomen ten aanzien van beremmingen belading Bij aanhangwagens die zijn voorzien van een losbreekrem welke in werking wordt gesteld door een koord of een breekkabel, moet dit koord of deze kabel worden verbonden met de trekker De banden mogen op geen hogere spanning zijn gebracht dan die welke door de fabrikant is geadviseerd. Door te hoge of te lage spanning kan schade aan de band ontstaan. Gebruik een bandenspanningsmeter! Raadpleeg bij het aanschaffen van nieuwe banden de tabellen van de fabrikant. Let hierbij op het draagvermogen! Het op- en bijpompen van een op een gedeelde velg gemonteerde band dient te geschieden achter een beschuttingshek Aan- en afkoppelen * Een persoon beneden de leeftijd van 18 jaar mag geen aanhangwagens en werktuigen aan- of afkoppelen aan trekkers, tenzij deze in het bezit is van een trekkerrijbewijs.

11 blz Aanhangwagens, wagens en werktuigen dienen voor het voortbewegen bij voorkeur aan de trekkoppeling te worden gekoppeld * Indien de benodigde kracht voor het opheffen van de trekstang van een eenassige aanhangwagen of van een eenassig werktuig aan het koppelingspunt meer dan 25 kg bedraagt, moet bij het met de hand aan- en afkoppelen de steuninrichting worden gebruikt. Mechanisch aankoppelen, bijv. door middel van een oppikhaak van de trekker, verdient aanbeveling Bij het ontkoppelen van voertuigen dient ervoor te worden gezorgd dat de afzonderlijke voertuigen niet in beweging kunnen komen Indien het koppelen tot stand wordt gebracht door het verrijden van de aanhangwagen of het werktuig dient men doeltreffende maatregelen te nemen om een botsing van de voertuigen en in het bijzonder het beknellen van degene die met het koppelen bezig is te voorkomen Het verdient geen aanbeveling eenassige aanhangwagens onderling te koppelen Laden en lossen * Een persoon beneden de leeftijd van 18 jaar 1mag geen zware bomen, buizen, balken of andere omvangrijke en zware lasten laden of lossen indien gevaar bestaat dat deze voorwerpen daarbij gaan glijden, losschieten of rollen De lading moet zodanig op het voertuig zijn gestuwd en bevestigd dat deze er noch geheel, noch gedeeltelijk kan afvallen, aan het rollen kan raken of het kantelen van het voertuig kan veroorzaken. Bij het vervoer van los materiaal moeten de voertuigen hiervoor doelmatig zijn ingericht. Gier- en watervaten moeten deugdelijk zijn bevestigd Voor het laden en lossen moeten geschikte laadinrichtingen (bijv. rolplanken worden gebruikt.

12 blz Zware vaten en andere cilindervormige lichamen mogen over sterk hellende vlakken, rolplanken en laadbomen slechts bij gebruikmaking van twee gespannen kabels worden gelost Bij het lossen van boomstammen door het losmaken van de rongen, dient met kettingen de val te worden geregeld Bij het lossen en laden van zware goederen (boomstammen, kisten, machines e.d.) moet het voertuig door remmen, stopblokken of op andere wijze worden geblokkeerd. Indien de bomen van de rolplank op de wielen liggen, moeten de wielen afzonderlijk worden vastgezet Vermijdt steeds overbelasting van het voertuig! Door overbelasting kan band-, wiel-, velg- en asbreuk optreden, waardoor schade en ongevallen kunnen ontstaan. Houdt eveneens rekening met de eigenschappen van de voertuigcombinatie en zonodig met de toestand van de weg Rolplanken, glijbanen en laadbomen moeten tegen wegglijden worden geborgd Bij het laden van hooi, graan enz. op het land dienen de personen die zich op het voertuig bevinden, telkens voor het optrekken te worden gewaarschuwd Zware boomstammen dienen tijdens het transport met ten minste 2 kabels of kettingen te worden vastgezet. Klein rondhout dat dwarsgeladen wordt, dient met rongen aan de voor- en achterzijde en met langskettingen te worden vastgezet Bij het laden en lossen van eenassige aanhangwagens dient er op te worden gelet dat de vooras van de trekker steeds voldoende is belast, teneinde de bestuurbaarheid te behouden (zie ook 6.1).

13 blz Zolang de ondersteuning van een eenassige aanhangwagen of een eenassig werktuig is belast, dient de ondersteuning tegen wegschuiven of wegrollen te zijn beveiligd. Alvorens de steuninrichting te belasten, dient deze geborgd te zijn. De borging mag pas worden losgemaakt, nadat de belasting door de trekhaak van het trekkend voertuig is overgenomen. 14. WETTELIJKE BEPALINGEN Hieronder volgt een overzicht van de artikelen van het Arbeidsbesluit 1920, het Landbouwveiligheidsbesluit 1950 en een inhoudsaanduiding van het Wegenverkeersreglement 1950, welke betrekking hebben op aanhangwagens, getrokken werktuigen op wielen en wagens alsmede op de werkzaamheden ten aanzien waarvan in deze publikatie aanwijzingen worden gegeven. Arbeidsbesluit Jeugdigen Artikel 14, sub b Een jeugdig persoon mag geen arbeid verrichten bestaande in het aanof afkoppelen van aanhangwagens of werktuigen aan een trekkend voertuig. Artikel 22, 2e lid Een jeugdig persoon mag geen arbeid verrichten bestaande in het laden, lossen of verplaatsen van zware bomen, buizen, balken, heipalen, bouwsegmenten of andere omvangrijke en zware lasten, dan wel in het hierbij behulpzaam zijn, indien gevaar bestaat dat deze voorwerpen daarbij gaan glijden, losschieten, rollen of andere niet onder controle te houden bewegingen gaan maken. Beschikking van de Minister van Sociale Zaken van 8 september 1977, Directoraat-Generaal van de Arbeid, Hoofdafdeling Wetgevingsbeleid, no a, Staatscourant 178. In deze beschikking zijn de vrijstellingsregels neergelegd voor jeugdige personen vanaf 16jaar, om trekkerarbeid te mogen verrichten alsmede het daarmee verband houdende aan en afkoppelen van aanhangwagens en werktuigen.

14 blz.14 Landbouwveiligheidsbesluit 1950 Artikel 3 De delen van krachtwerktuigen, drijfwerken en al of niet door een krachtwerktuig gedreven werktuigen, bijvoorbeeld vliegwielen, assen, tandraderen, kettingen, snaren, koppelingen, schijven en spieën moeten, voor zover zij gevaar kunnen opleveren, zo mogelijk, doelmatig zijn beschut. Artikel 10 Indien het smeren, onderzoeken, herstellen of reinigen van een in beweging zijnd krachtwerktuig, werktuig of drijfwerk gevaar kan veroorzaken, moeten deze werkzaamheden bij stilstand daarvan geschieden, tenzij de aard der werkzaamheden dit niet toelaat, in welk geval het krachtwerktuig, werktuig of drijfwerk veilig bereikbaar moet zijn en het smeren, onderzoeken, herstellen of reinigen, met behulp van doelmatig gereedschap, zodanig moet geschieden, dat het zo min mogelijk gevaar oplevert. Artikel 21, 5e lid Indien een trekker aan een voertuig, werktuig of last of aan een vastzittend voorwerp is gekoppeld, moeten zodanige maatregelen zijn getroffen, dat zowel het achteroverslaan als het op andere wijze kantelen van de trekker wordt voorkomen. Artikel 21, 6e lid Op een trekker of landbouwwerktuig mogen geen personen worden vervoerd, tenzij deze hebben plaatsgenomen op een voor hen kennelijk ingerichte zit- of staanplaats. Artikel 24 Krachtwerktuigen, drijfwerken, werktuigen, toestellen, gereedschappen en leidingen moeten in een zodanige staat van onderhoud verkeren, dat zij daardoor geen gevaar kunnen veroorzaken.

15 blz.15 Artikel 45a # 1 Een aanhangwagen moet zodanig ingericht zijn en in zodanige staat van onderhoud verkeren, dat het veroorzaken van gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen. 2 De aanhangwagen moet wat de aanwezigheid van een reminrichting en de daaraan te stellen eisen betreft voldoen aan het daaromtrent in het Wegenverkeersreglement bepaalde. # De artikelen 45a, 45b, 46, 46a en 47 treden in werking op 1 december Met betrekklng tot voertuigen en werktuigen- al dan niet in gebruik als aanhangwagens of als werktuigen- die reeds voor dit tijdstip in gebruik zijn gesteld, zijn niet van toepassing de artikelen: - 45a, 2e, 3e, 5e, 6e, 8e en 12e lid; - 45b, 1e en 2e lid, en het 3e lid voor zover dit verwijst naar artikel 45a, 5e, 6e, 8e en 12e lid, - 46, 2e lid Deze voertuigen en werktuigen moeten zonodig veilig geremd kunnen worden. 3 Een aanhangwagen waarvan het ledig gewicht, vermeerderd met het laadvermogen, meer dan 1500 kg bedraagt, moet voorzien zijn van een inrichting of van hulpmiddelen waarmede hij bij stilstand veilig vastgezet kan worden. 4 Een stilstaande niet aangekoppelde aanhangwagen moet veilig vastgezet zijn. Dit geldt niet, indien de wagen zich op een plaats bevindt, vanwaar hij niet onverhoeds in beweging kan komen. 5 Een eenassige aanhangwagen waarvan het gewicht zonder lading aan het aankoppelingspunt meer dan 25 kg bedraagt, moet voorzien zijn van een deugdelijke inrichting waarmede hij tijdens het aan- of afkoppelen kan worden ondersteund. 6 Een eenassige aanhangwagen waarvan het gewicht met de lading aan het aankoppelingspunt meer dan 25 kg bedraagt, mag niet met de hand aan- of afgekoppeld worden, tenzij de wagen voorzien is van een deugdelijke steuninrichting. Tijdens het met de hand aan- of afkoppelen moet van de steuninrichting gebruik worden gemaakt. 7 Een stilstaande niet aangekoppelde eenassige aanhangwagen moet zodanig ondersteund zijn, dat hij niet kan dompen of kantelen. Het laden of lossen van een aanhangwagen als bedoeld in de vorige volzin moet op zodanige wijze geschieden, dat hij niet kan dompen of kantelen.

16 blz.16 8 Een eenassige aanhangwagen mag aan de trekker niet hoger worden aangekoppeld dan de hartlijn van de achterwielas van de trekker. 9 Een aanhangwagen moet met behulp van een deugdelijke koppeling zodanig aan de trekker of aan een voorafgaande aanhangwagen verbonden kunnen worden, dat losraken wordt voorkomen. 10 Koppelingen moeten tijdens het rijden deugdelijk geborgd zijn. 11 Pennen van koppelingen, trekinrichtingen of laadborden mogen geen scherpe punten hebben. 12 Een hydraulische hefinstallatie van een aanhangwagen moet voorzien zijn van een doorstroombegrenzer of van een andere automatisch werkende inrichting ter voorkoming van het onverhoeds neervallen van de laadbak van de wagen. Een doorstroombegrenzer moet zo dicht mogelijk bij de hefcilinder aangebracht zijn. 13 Tijdens werkzaamheden onder de geheven laadbak van een aanhangwagen moet de laadbak zodanig geblokkeerd zijn, dat hij niet omlaag kan komen. 14 Een twee-assige aanhangwagen waarvan de wielbasis kleiner is dan 1 m, wordt voor de toepassing van dit artikel aangemerkt als eenassige aanhangwagen. Artikel 45b (zie voetnoot #) 1 Een getrokken werktuig op wielen moet wat de aanwezigheid van een reminrichting en de daaraan te stellen eisen betreft voldoen aan het daaromtrent in het Wegenverkeersreglement bepaalde. 2 Een getrokken werktuig op wielen met een eigen gewicht van meer dan 1500 kg moet voorzien zijn van een inrichting of van hulpmiddelen, waarmede het bij stilstand veilig vastgezet kan worden. 3 Artikel 45a is, met uitzondering van het tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing op getrokken werktuigen op wielen. Artikel 46 (zie voetnoot #) 1 Wagens en andere vervoermiddelen moeten zodanig ingericht zijn en in zodanige staat van onderhoud verkeren, dat het veroorzaken van gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen. 2 Een wagen of ander vervoermiddel waarvan het ledig gewicht, vermeerderd met het laadvermogen, meer dan 1500 kg bedraagt, moet voorzien zijn van een deugdelijke reminrichting die in aangezette toestand kan worden vastgezet.

17 blz.17 3 Stilstaande wagens en andere stilstaande vervoermiddelen moeten veilig vastgezet zijn. Dit geldt niet, indien het voertuig zich op een plaats bevindt, vanwaar het niet onverhoeds in beweging kan komen. 4 Dit artikel is niet van toepassing op wagens en andere vervoermiddelen, in gebruik als aanhangwagens als bedoeld in artikel 45a, of als getrokken werktuigen op wielen als bedoeld in artikel 45b. Artikel 46a (zie voetnoot #) In de artikelen 45a, derde lid, en 46, tweede lid, wordt onder ledig gewicht en laadvermogen hetzelfde verstaan als in het Wegenverkeersreglement. Artikel 47 (zie voetnoot #) Ponderbomen en touw- of staalkabels alsmede andere hulpmiddelen en inrichtingen welke dienen voor het vastzetten van wagenladingen, moeten voldoende sterk zijn en in goede staat van onderhoud verkeren. Wegenverkeersreglement 1950 Artikel 18 2e lid - sub a: eisen aan hoogte en breedte van lading; - sub c: aantal voortbewogen aanhangwagens; - sub d: lengte trekker en aanhangwagens); - sub e: snelheid, bruikbare reminrichting. Artikel 65 - sub c: hoogte aanhangwagen; - sub e: lengte aanhangwagen; - sub f: eisen aan achteroverbouw aanhangwagen. Artikel 67 - sub d: eisen aan koppeling; - sub f: lengte laadvlak. Artikel 69, 2e lid - sub a: eisen aan wielen en banden; - sub b: breedte aanhangwagen; - sub c: wieldruk.

18 blz.18 Artikel 72, 1e lid sub c Lengte van de lading. Artikel 72, 2e lid Eisen aan stuwing van de lading. Artikel 74, sub b Eisen van remvertraging.