UITSTEEKSTEIGERS 1980 blz.1

Transcriptie

1 blz.1 1. INLEIDING Bij de betonskeletbouw bestaat het skelet uit een constructie van gewapend betonkolommen, -wanden, -balken en -vloeren. Het stellen van de bekisting, het aanbrengen van de wapening, het storten van het beton, het slopen van de bekisting en het transport van het voor deze onderdelen bestemde materiaal, geschieden meestal op een zodanige hoogte, dat een val van deze hoogte zeer ernstige gevolgen kan hebben. Teneinde het omlaag vallen bij het verrichten van genoemde werkzaamheden zoveel mogelijk te voorkomen, moeten doeltreffende voorzieningen worden getroffen. Deze kunnen op verschillende wijzen worden uitgevoerd, mede afhankelijk van de aard van het bouwwerk. Zij kunnen bestaan uit uitsteeksteigers, zowel aan de buitenkant van het bouwwerk als daarbinnen, uit normale steigers of loopbruggen, voorzien van goede werkvloeren en beschut door hekwerken, of uit andere doeltreffende middelen. Deze publikatie geeft aanwijzingen omtrent de constructie en de toepassing van uitsteeksteigers bij betonskeletbouw en in overeenkomstige omstandigheden bij andere bouwmethoden. De aanwijzingen houden verband met de in hoofdstuk 7 van deze publikatie genoemde wettelijke bepalingen; met het inachtnemen ervan voldoet men naar het oordeel van de Arbeidsinspectie op doeltreffende wijze aan die wettelijke bepalingen. Het is gewenst, dat reeds bij het ontwerpen van het bouwwerk, bij het maken van de tekeningen en het bestek, rekening wordt gehouden met de met het oog op de veiligheid van de betrokken arbeiders aan te brengen voorzieningen. Dikwijls kan door het aanbrengen van kleine wijzigingen of aanvullingen in het ontwerp de veilige uitvoering daarvan sterk worden bevorderd. In ieder geval moet, voordat met de uitvoering van het bouwwerk wordt begonnen, reeds een plan zijn opgemaakt, zo nodig met tekeningen en berekeningen, op welke wijze de uitsteeksteigers zullen worden gemaakt en aangebracht. 2. TOEPASSING VAN STEIGERS EN BESCHUTTING VAN GEVELOPENINGEN EN GALERIJEN 2.1 Het aanbrengen van een steiger dient te geschieden zodra werkzaamheden worden verricht waarbij gevaar bestaat van een hoogte van meer dan 2,50 m te vallen. De steiger moet in goede staat aanwezig blijven zolang die werkzaamheden worden verricht. 2.2 Indien bij een bouwwerk geen steigers aanwezig zijn, moeten de gevelopeningen en de galerijen, waarbij gevaar bestaat van een hoogte van meer dan 2,50 m te vallen, worden beschut overeenkomstig de aanwijzingen van de publikatie van de Arbeidsinspectie P no 75.

2 blz.2 3. CONSTRUCTIE VAN 3.1 Een uitsteeksteiger moet zijn samengesteld uit deugdelijk materiaal. Houten onderdelen moeten gaaf en gezond zijn. De kwaliteit moet tenminste gelijk zijn aan die van standaardbouwhout volgens de "Kwaliteitseisen voor hout voor bouwkundige en waterbouwkundige doeleinden" (K.V.H. 1970, NEN 3180). Stalen constructiedelen moeten van goede kwaliteit zijn. Men zie hiervoor de geldende normen. 3.2 Het ontwerp, de berekening en de vervaardiging van de steiger moeten in overeenstemming zijn met de "Technische grondslagen voor de berekening van bouwconstructies, TGB 1972". Indien een uitsteeksteiger uitsluitend als loopsteiger wordt gebruikt, moet de steigervloer een gelijkmatig verdeelde belasting van 1,5 kn/m² (150 kgf/m²) veilig kunnen dragen. Wordt op een uitsteeksteiger materiaal geplaatst en/of vervoerd, dan moet de steiger de tengevolge daarvan te verwachten maximumbelasting veilig kunnen doorstaan. 3.3 De vloer van de steiger moet geheel zijn dichtgelegd, zodat er geen materialen of gereedschappen door kunnen vallen. De vloerdelen moeten doeltreffend zijn vastgezet. 3.4 De steiger moet zijn voorzien van een doeltreffende beschutting om te voorkomen dat personen van hoogten vallen. - Wanneer de steiger wordt gebruikt voor het daarop plaatsen en/of vervoeren van bouwmaterialen, moet deze zijn voorzien van hekwerken die deugdelijk moeten zijn uitgevoerd en bevestigd. - Wanneer de steiger uitsluitend wordt gebruikt als loopsteiger moet de beschutting bestaan uit genoemde hekwerken, of uit een leuning op een hoogte van 1 m boven de steigervloer, een tussenregel op ongeveer 0,5 m boven de vloer, alsmede uit een voetstootlijst van tenminste 0,12 m hoog. 3.5 Stijlen waartegen hekwerken of leuningen, tussenregels en voetstootlijsten worden aangebracht, moeten voldoende sterk zijn en deugdelijk aan de steiger zijn bevestigd. 3.6 De constructie van hekwerken moet tenminste gelijkwaardig zijn aan die van het hekwerk op afbeelding 1. Metalen hekwerken moeten zijn vervaardigd van stalen buis met een buitenmiddellijn van tenminste 30 mm en een wanddikte van tenminste 2,5 mm. Zij moeten zijn voorzien van draadvlechtwerk. Draadvlechtwerk moet zijn samengesteld uit draad dat tenminste 2 mm dik is; de maaswijdte mag ten hoogste 50 x 100 mm bedragen, waarbij de lange zijden van de opening in het vertikale vlak dienen te liggen.

3 blz.3 De afstand tussen de stijlen waartegen hekwerken zijn geplaatst mag niet groter zijn dan 1,90 m. De hekken moeten aan weerszijden tenminste 0,1 m voorbij deze stijlen reiken. 3.7 De afstand tussen de stijlen waartegen een leuning is aangebracht mag niet meer dan 3 m bedragen. - Bij een stijlafstand van 1,50 m of minder moet de leuning tenminste bestaan uit een houten ribbe van 50 x 70 mm², een stalen steigerbuis of een andere constructie van voldoende stijfheid. - Bij een stijlafstand van meer dan 1,50 m moet de leuning tenminste bestaan uit een stalen steigerbuis of een andere constructie van voldoende stijfheid. 3.8 Indien uitsteeksteigers moeten worden aangebracht aan borstweringen of op bordessen, is dit alleen toegestaan als die borstweringen of bordessen de belasting veilig kunnen opnemen en de steigers doelmatig zijn bevestigd. 3.9 Voor bouwwerken waar uitsteeksteigers moeten worden toegepast anders dan als loopsteigers, verdient het ten zeerste aanbeveling voordat tot uitvoering ervan wordt overgegaan overleg te plegen met het bevoegde districtshoofd der Arbeidsinspectie en daarbij tekeningen en berekeningen van de steigers en van de bevestigingen van de steigers te overleggen. 4. TOEGANG TOT DE STEIGERVLOEREN Steigervloeren moeten d.m.v. goede en doelmatig geplaatste ladders of trappen bereikbaar zijn. Stijghoogten van 7 m of meer moeten worden onderbroken door met hekwerken beschutte bordessen. Een ladder moet tenminste 1 m uitsteken boven de plaats waartoe zij toegang geeft en moet zo nodig doeltreffend zijn vastgezet (zie de reeds genoemde publikatie P no 75 van de Arbeidsinspectie). 5. GEBRUIK VAN 5.1 Steigervloeren mogen niet zwaarder worden belast dan de belasting waarvoor ze zijn berekend. 5.2 Indien op een steigervloer een hulpsteiger van maximaal 0,5 m hoogte wordt geplaatst, dient de uitsteeksteiger op 0,9 m boven de vloer van de hulpsteiger van een extra leuning te zijn voorzien. Voor hulpsteigers hoger dan 0,5 m moet de uitsteeksteiser tot 0,9 m boven de vloer van de hulpsteiger van hekwerken zijn voorzien.

4 blz.4 Hulpsteigers mogen niet breder zijn dan 2/3 van de breedte van de uitsteeksteiger. Gerekend vanaf de steigervloer mogen hulpsteigers maximaal 1,25 m hoog zijn. 5.3 Steigers moeten tenminste éénmaal per drie maanden en in bijzondere gevallen, zoals na storm, onmiddellijk door een deskundig en voor de veiligheid verantwoordelijk persoon worden gecontroleerd. De bij deze controle waargenomen gebreken moeten onverwijld worden hersteld. 5.4 Wanneer vloeren en loopplanken door vorst of anderszins glad zijn geworden, moeten deze met zand worden bestrooid. 5.5 Het wegnemen van onderdelen die voor de sterkte en de stijfheid van steigers noodzakelijk zijn mag niet geschieden alvorens op andere wijze voldoende voorzieningen zijn getroffen die een veilig gebruik van de steiger waarborgen. 5.6 Zolang op een steiger wordt gewerkt of er verkeer over plaatsvindt, moeten de werkvloeren, de toegangen tot die vloeren, de plaatsen waar de hijsinrichtingen zich bevinden, e.d. zo nodig voldoende door kunstlicht zijn verlicht. 5.7 Een steiger mag niet worden opgebouwd, afgebroken of belangrijk gewijzigd dan onder toezicht van een deskundig en verantwoordelijk persoon. 5.8 De in 5.7 genoemde werkzaamheden moeten zoveel mogelijk geschieden door personen die met deze arbeid vertrouwd zijn. 5.9 Alvorens op een steiger arbeid wordt verricht, moet door of namens het hoofd of de bestuurder van de onderneming zijn vastgesteld, dat de steiger met toebehoren is vervaardigd van deugdelijke materialen, voldoende sterk en stabiel is in verband met de belasting waaraan hij zal worden onderworpen en in goede staat van onderhoud verkeert, ongeacht of de steiger al dan niet in zijn opdracht is samengesteld. 6. PUBLIEKE VEILIGHEID De aandacht wordt erop gevestigd, dat de in deze publikatie gegeven aanwijzingen uitsluitend betrekking hebben op de veiligheid van degenen die arbeid verrichten op of aan bouwwerken of in de nabijheid daarvan. De bevoegde instanties kunnen t.b.v. de publieke veiligheid maatregelen van verdergaande strekktng voorschrijven.

5 blz.5 7. WETTELIJKE BEPALINGEN Op de bouw, het gebruik, het onderhoud en het afbreken van steigers en op het betreden daarvan via ladders, trappen e.d. zijn van toepassing de hieronder vermelde, ten dele verkort weergegeven artikelen van het "eiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938" en het "Arbeidsbesluit jeugdigen". 7.1 Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938 Artikel 124 Een steiger met toebehoren moet voldoen aan de eis van goed en veilig werk. Artikel 125 Een vloer- of een wandopening en een plaats waar hijswerkzaamheden plaatsvinden moeten, voor zover e.e.a. gevaar oplevert, zo mogelijk doeltreffend zijn beschut. Artikel 127 Wanneer personen gevaar lopen van een hoogte of in het water te vallen, moeten zo nodig tegen dit gevaar maatregelen zijn getroffen door het aanbrengen van doelmatig beveiligde steigers of stellingen. Sluit dit op ernstige bezwaren, dan moeten doelmatige vanggordels of vangnetten of dergelijke worden gebruikt. Artikel 131 Een ladder moet in goede staat van onderhoud verkeren, tegen uitglijden, omvallen of te sterk doorbuigen zijn verzekerd, en tenminste 1 m uitsteken boven de plaats waartoe zij toegang geeft, voor zover niet op andere wijze voldoende zekerheid bij het op- en afstappen wordt geboden. Sporten moeten in het hout der bomen rusten; zij mogen niet uitsluitend door opspijkeren of aanschroeven zijn bevestigd. Artikel 132 Houten ladders mogen niet geverfd zijn, wel geolied of blank gevernist. Artikel 212 quater Een steiger en een ladder moeten zijn vervaardigd van deugdelijke materialen, voldoende sterk zijn in verband met de belasting waaraan zij worden onderworpen, en in goede staat van onderhoud verkeren. Artikel 212 quinquies Vloeren, bordessen, gaanderijen, trappen en loopplanken moeten zodanig zijn gemaakt, dat geen onderdeel in sterke mate of ten opzichte van andere onderdelen ongelijkmatig kan doorbuigen, en dat het gevaar van struikelen of uitglijden zoveel mogelijk is voorkomen. Voorts moeten zij zoveel mogelijk zijn vrijgehouden van voorwerpen die de doorgang kunnen belemmeren.

6 blz.6 Vloeren enz. waarbij gevaar bestaat van een hoogte van meer dan 2,50 m of in het water te vallen, moeten zijn samengesteld uit aaneensluitende planken, voldoende breed zijn in verband met het passeren van personen en de ter plaatse te verrichten arbeid, en doeltreffend zijn beschut. Artikel 213 Bij gladheid door vorst of anderszins moeten opgangen, stellingvloeren en loopplanken met as of zand zijn bestrooid. 7.2 Arbeidsbesluit jeugdigen Artikel 15 Zolang gevaar bestaat voor een val die ernstig letsel of verdrinking met zich mee kan brengen, mag een jeugdig persoon (beneden 18 jaar) geen arbeid verrichten op of aan een uitsteeksteiger. Artikel 17 Een jeugdig persoon mag geen sloopwerk verrichten, waarbij gevaar bestaat ernstig gewond te worden door vallend, verschuivend of wegspringend materiaal. Artikel 19 Een jeugdig persoon mag geen arbeid verrichten bestaande uit het aanbrengen of verwijderen van stutten, stempels of ander ondersteuningsmateriaal, dan wel het daaraan verrichten van herstel- of onderhoudswerkzaamheden.