Verzekeringsproducten na de Financiële Crisis

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Verzekeringsproducten na de Financiële Crisis"

Transcriptie

1 FACULTEIT WETENSCHAPPEN EN BIO-INGENIEURSWETENSCHAPPEN Verzekeringsproducten na de Financiële Crisis Andrei Fierens Promotor: Prof. Dr. Steven Vanduffel Begeleider: Dhr. Luc Kesters Masterproef ingediend voor het behalen van de graad van Master of Science in de Actuariële Wetenschappen Academiejaar

2

3 Inhoudsopgave Lijst van figuren, tabellen en grafieken... III Lijst van bijlagen... IV Voorwoord... 1 Inleiding... 2 Hoofdstuk 1. Inleidend kader Het begrip pensioen De 3+1 Belgische pensioenpijlers Huidige uitdagingen Ontoereikendheid van de eerste en tweede pensioenpijler Demografische ontwikkelingen Rendement vs. inflatie Besluit Hoofdstuk 2. Fiscaal luik Derde pijler of het individueel aanvullend pensioen Begripsomschrijving Belastingvoordelen Fiscale heffingen op premies en reserves Fiscale heffingen op uitkeringen Vierde pijler Besluit Hoofdstuk 3. Financiële crisis Kredietcrisis De Amerikaanse vastgoedcrisis Spillover naar de hypotheekbanken Europese recessie Europese staatschuldencrisis Gevolgen van de crisis betreffende het incasso Gevolgen van de crisis betreffende de beleggingen (dekkingswaarden) Besluit Hoofdstuk 4. Regelgevend luik Solvency II regelgeving Een stukje geschiedenis I

4 Het Solvency II driepijler systeem Verdere uitdieping van de eerste pijler Vergelijking met de Solvency I Richtlijn Besluit Hoofdstuk 5. Empirisch onderzoek Verzekeringsproducten De producten Situering van de producten De producten vanuit het standpunt van de verzekeringnemer Veronderstellingen geldende voor beide producten De 8-jaar-rente De renteniersverzekering De producten vanuit het standpunt van de verzekeraar SCR Life (zonder catastroferisico) (European Commission, 2010) SCR Market Interest rate risk Besluit Algemeen besluit Bibliografie Bijlagen II

5 Lijst van figuren, tabellen en grafieken Figuur 1: Pension modelling results: Belgium Figuur 2: Balans van de verzekeringsonderneming onder Solvency II Figuur 3: Schema berekeningswijze interestcomponent (2 periodes van 8 jaar) Figuur 4: Schematische voorstelling optimalisatie met switches Tabel 1: Evolutie van de Belgische levensverwachting Tabel 2: Belgische fertiliteitsgraad en afhankelijkheidsratio Tabel 3: Inflatiegraad België (jaargemiddelde) Tabel 4: Rendement Belgische spaarboekjes Tabel 5: Samenvattend overzicht (Bijzonder) Beschermingsfonds Tabel 6: Gemiddelde overheidsschuld Eurozone (EA17) & België: Tabel 7: Totaal incasso niet-leven en leven België Tabel 8: Bruto spaarquota van de gezinnen Tabel 9: Dekkingsratio Belgische levensverzekeringssector Tabel 10: Solvabiliteitsmarges niet-leven en leven Tabel 11: Premie en afhoudingen aan de bron Tabel 12: Bruto rente-uitkering en winstdeling in geval van 100% overlijdensdekking (8-jaar-rente) 59 Tabel 13: Bruto rente-uitkering en winstdeling in geval van 80% overlijdensdekking (8-jaar-rente).. 60 Tabel 14: Parametrisering spaarrekening Tabel 15: Overzicht datums en leeftijden renteniersverzekering Tabel 16: Bruto rente-uitkering en switch bedrag in geval van 80 en 100% overlijdensdekking Grafiek 1: Premie-incasso niet-leven en leven België Grafiek 2: Incasso leven België, uitsplitsing naar tak Grafiek 3: Vergelijking tussen bruto en netto rente-uitkeringen Grafiek 4: Rente-uitkering spaarrekening (1,4% + 1%) versus 8-jaar-rente (1,4% + 1%) Grafiek 5: Rente-uitkering spaarrekening (0,65% + 0,65%) versus 8-jaar-rente (1,4% + 1%) Grafiek 6: Vergelijking tussen bruto en netto rente-uitkeringen renteniersverzekering Grafiek 7: Rente-uitkering spaarrekening (1,4% + 1%) versus renteniersverzekering (1,4% + 1%) Grafiek 8: Rente-uitkering klassiek model (2,4%) versus renteniersverzekering (1,4% + 1%) Grafiek 9: Reserves van Onmiddellijk ingaande levenslange lijfrente postnumerando (2,4%) III

6 Lijst van bijlagen Bijlage 1: Incasso niet-leven en leven op de Belgische en Europese markt Bijlage 2: Fiscale behandeling uitkeringen pensioensparen (fiscaal voordeel) in kapitaal Bijlage 3: Fiscale behandeling uitkeringen langetermijnsparen (bij fiscaal voordeel) in kapitaal Bijlage 4: Technische fiche 8-jaar-rente Bijlage 5: Technische fiche renteniersverzekering Bijlage 6: Berekening van de sterftetafels Bijlage 7: SCR standaardformule (QIS 5), correlaties SCR Life en SCR Market Bijlage 8: Gebruikte modellen IV

7 Voorwoord Voorwoord TODO 1 P a g i n a

8 Inleiding Inleiding De renteverlagingen op spaarboekjes, de stijgende fiscale druk op beleggingsopbrengsten, de nasleep van de financiële crisis: dit zijn slechts een aantal aspecten waar de gemiddelde belegger mee geconfronteerd wordt. Spaargeld gewoon op een spaarboekje laten staan, brengt in de meeste gevallen quasi niets op. In sommige gevallen is de rente zelfs van die aard, dat de opbrengsten onvoldoende zijn om de inflatie te compenseren. Zo schommelde de gemiddelde rentevoet (basisrente plus getrouwheidspremie) in 2012 rond 2,5% 1, terwijl de inflatie voor dat jaar berekend werd op 2,85% (Statistics Belgium: Inflatie, sd). De belegger kan natuurlijk zijn spaargeld van de spaarrekening afhalen om dit vervolgens te beleggen in een andere beleggingsvorm die potentieel een hoger rendement haalt. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om aandelen, obligaties of kasbons, tot zeer ingewikkelde producten zoals options, futures of warrants, maar ook om levensverzekerings- en pensioenspaarproducten. Voor sommige van deze meer ingewikkelde producten kan onmiddellijk de vraag gesteld worden in welke mate de belegger de kennis en de tijd heeft om de belegging tot een goed einde te brengen. Welke beleggingsvorm de belegger ook kiest, op een gegeven ogenblik zal hij te maken krijgen met één der grootste Belgische struikelblokken: het kluwen van fiscale en parafiscale regelgevingen, waarbij uitzonderingen op uitzonderingen schering en inslag zijn. Ondanks de lage opbrengsten op spaarboekjes en de daarmee vergeleken (relatief) hoge fiscale druk, blijft de Belg op Europees vlak bij de koplopers met een gemiddelde spaarquota van 16% en spaarboek-deposito s van om en rond 246,31 miljard Euro voor augustus De verklaring van deze onlogische houding kan gezocht worden in de emotioneel diepe wonden die de financiële crisis en de zware beursdalingen van de afgelopen decennia op de Belgische belegger achtergelaten hebben 3. Dit wantrouwen in het financieel systeem, gecombineerd met de wetenschap dat het geld op het spaarboekje door de overheid, meer bepaald door het Beschermingsfonds voor Deposito s en Financiële Instrumenten, gegarandeerd wordt ten belope van ,00 Euro, zorgt ervoor dat de Belg zich angstvallig aan het spaarboekje blijft vastklampen. Dat het spaarboekje nauwelijks iets opbrengt, wordt als een noodzakelijk kwaad aanvaard. Bovenop de turbulentie op de financiële markten en de hoge fiscale druk, komt een bijkomend aspect om de hoek kijken: het Belgisch pensioenstelsel. Op het eerste zicht lijkt het Belgisch pensioenstelsel een pareltje. Zo zorgt de berekeningswijze van het wettelijk pensioen ervoor dat de grote vermogens meer bijdragen dan de kleine vermogens, wordt de werkgever in staat gesteld bij te 1 Spaargids.be, Vergelijk de spaarrekeningen van de Belgische banken, webpagina, < geconsulteerd op 01/02/ Belfius, Het spaargeld van de Belgen mobiliseren om de economie te financieren, persbericht, < 0spaargeld%20van%20de%20Belgen%20mobiliseren%20om%20de%20economie%20te%20financieren.pdf>, geconsulteerd op 07/11/ Knack, Nog lagere rente op spaarboekje niet uitgesloten, webpagina, < htm>, geconsulteerd op 07/11/ P a g i n a

9 Inleiding dragen voor het pensioen van de werknemers en kan op individuele basis voordelig gespaard worden voor de oude dag. Echter is niet alles zo rooskleurig als het er op het eerste zicht eruit ziet. Zo stelt de vergrijzing, de ontgroening, maar ook de betere gezondheid en het langer leven van de Belgische bevolking het pensioenstelsel zwaar op de proef. Enkel en alleen op solidariteit rekenen, zonder zelf acties voor de oude dag te ondernemen is dan ook een weinig aangewezen strategie. Aan de keerzijde van de beleggersmedaille worden de banken en de verzekeringsmaatschappijen onderscheiden. In het kader van deze masterproef zullen enkel deze laatsten onder de loep genomen worden. Ondanks de relatief beperkte rechtstreekse impact van de financiële crisis op de verzekeringsmaatschappijen, hebben ook deze de (veelal onrechtstreekse) gevolgen aan den lijve ondervonden. Al deze recente ontwikkelingen leiden tot de centrale probleemstelling van deze masterproef: Welke alternatieve producten kunnen door Belgische verzekeraars aangeboden worden na de financiële crisis? Om bovenstaande vraag te beantwoorden is het noodzakelijk een aantal subvragen te stellen: Op welke manier spelen deze alternatieven in op het heersende wantrouwen? Verkleinen deze producten de inkomenskloof die ontstaat tussen het pensioen en het laatste salaris? Bieden deze producten voldoende flexibiliteit aan zowel de verzekeringnemer, als aan de verzekeraar? Deze masterproef start in hoofdstuk één met een algemene beschouwing van het Belgisch pensioenstelsel en de daarmee gepaard gaande problemen. Hoofdstuk twee brengt de toepasbare fiscale regelgeving in kaart. Hierbij wordt de focus gelegd op de individuele acties van de beleggers, met name de spaar- en beleggingsacties in het kader van de derde en vierde pensioenpijler. Het derde hoofdstuk beschrijft het verloop van de financiële crisis. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de kredietcrisis en anderzijds de Europese staatschuldencrisis. Een aantal belangrijke aspecten worden onder de loep genomen. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een bespreking van de belangrijkste gevolgen van de crisis op de verzekeringsmarkt. Het vierde hoofdstuk is toegewijd aan de Solvency II regelgeving. Hoewel deze regelgeving (nog) niet ingevoerd werd, kan ondanks de vele vertragingen verwacht worden dat dit in de nabije toekomst wel zal gebeuren. Recentelijk werd met de goedkeuring van de Omnibus II in het Europees Parlement de inwerkingtreding van de Solvency II Richtlijn vastgelegd op 01/01/ Naast de bespreking van 4 European Commission, Omnibus II vote: A big step towards a safer and more competitive insurance industry, webpagina, < geconsulteerd op 19/03/ P a g i n a

10 Inleiding de belangrijkste aspecten aangaande het doel, het systeem en de principes van de Solvency II regelgeving, wordt deze op vlak van berekeningswijzen vergeleken met de huidige regelgeving. Het vijfde en laatste hoofdstuk brengt al deze elementen samen aan de hand van een empirisch onderzoek naar de voorgestelde producten. Deze producten worden niet alleen technisch besproken en uitgewerkt, maar ook gekaderd binnen de bestaande regelgeving, het huidig pensioenlandschap en de huidige problemen. Hierbij zal gekeken worden naar wat deze producten waard zijn vanuit het standpunt van de verzekeringnemer, alsook wordt het standpunt van de verzekeraar bekeken. 4 P a g i n a

11 Inleidend kader Hoofdstuk 1. Inleidend kader Dit eerste hoofdstuk behandelt een aantal kernbergrippen die een rode draad vormen doorheen de hele masterproef. Als eerste wordt het begrip pensioen onder de loep genomen. Hoewel dit een alledaags begrip is, zal snel blijken dat hier meer achter steekt dan gewoon een definitie uit een woordenboek. Vervolgens worden de Belgische pensioenpijlers besproken. Waar meestal slechts sprake is van de drie pensioenpijlers, zullen hier ook de bijkomende mogelijkheden uitgeklaard worden. Als laatste komen een aantal uitdagingen die zowel de overheid, als de beleggers ondervinden aan de beurt Het begrip pensioen Indien de man in de straat gevraagd wordt naar de betekenis van het woord pensioen, is het antwoord vaak: De uitkering die ik zal krijgen als ik 65 jaar oud ben en niet meer werk. Het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal (gratis online versie) geeft de volgende definitie voor het woord pensioen : periodieke uitkering aan werknemers die stoppen met werken omdat ze een bep. leeftijd hebben bereikt: met pensioen gaan 5. De Dikke Van Dale (betalende online versie) gaat verder in de definitie: periodieke (gelijk blijvende) uitkering die iem. ontvangt na ontslag uit een ambt wegens het bereiken van een vastgestelde leeftijd, of wegens invaliditeit, wanneer daarvoor door hem gedurende zijn ambtsvervulling een bep. premie is betaald; evt. na zijn overlijden aan zijn weduwe en wezen uitgekeerd 6. Wordt diezelfde term opgezocht in het Oxford English Dictionary, wordt een vergelijkbare definitie bekomen: (British also state pension) a regular payment made by the state to people of or above the official retirement age and to some widows and disabled people: men can draw a pension from the age of sixty-five, waarna deze definitie echter uitgebreid wordt met: a regular payment made during a person s retirement from an investment fund to which that person or their employer has contributed during their working life 7. Vertrekkende vanuit deze definities blijkt het algauw dat de term pensioen niet eenduidig gedefinieerd is of kan worden. Hoewel de definities wel in elkaars verlengde liggen, verschilt de nuancering. Zo schiet De Grote Van Dale (gratis online versie) duidelijk tekort met zijn definitie. Enerzijds kan gesteld worden dat het gebruik van de term werknemer in de Belgische context een vrij foutieve benadering van de werkelijkheid is, anderzijds is het gebruik van periodieke uitkering ook niet helemaal correct te noemen. 5 Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal (gratis online versie), Pensioen, webpagina, < geconsulteerd op 08/12/ Dikke Van Dale (betalende online versie), Pensioen, webpagina, < 2048/zoeken/zoeken.do#>, geconsulteerd op 08/12/ Oxford English Dictionary, Pension, webpagina, < pension>, geconsulteerd op 08/12/ P a g i n a

12 Inleidend kader Een verbetering hierop vormt de betalende online versie, waarbij de term werknemer achterwege gelaten wordt en wordt vervangen door de eerder vage, doch juistere term iemand. Echter dient te worden opgemerkt dat ook deze definitie een aantal tekortkomingen bevat. Zo is hier enerzijds nog steeds enkel sprake van een periodieke uitkering, anderzijds suggereert het gebruik van de term hem enkel werknemersbijdragen. Al bij al leunt deze definitie sterk aan bij de omschrijving van het begrip wettelijk pensioen. De sterkste vooruitgang wordt geboekt na het lezen van de definitie weergegeven door de Oxford English Dictionary. Niet alleen is hier sprake van het wettelijk pensioen, maar wordt de definitie uitgebreid met een verwijzing naar de aanvullende pensioenmogelijkheden. Tevens bevat deze omschrijving zowel de termen werkgevers- en werknemersbijdrage, als een verwijzing naar de fondsen waarin deze bijdragen gestort kunnen worden. Hoewel het voor zich zou moeten spreken dat de Belgische wetgever het begrip pensioen op een eenduidige manier definieert, is dit echter niet het geval. De drie toepasbare wetgevingen maken echter wel gebruik van het begrip pensioen. Zo worden in zowel de Pensioenwet werknemers 8, als de Pensioenwet zelfstandigen 9, de termen rust- en overlevingspensioen meermaals gebruikt. De oude Wet Colla 10 en de nieuwe Wet Aanvullende Pensioenen 11 maken dan weer gebruik van de termen pensioentoezegging en aanvullende pensioenen. Al deze termen worden echter gebruikt zonder een eenduidige definitie van het algemeen begrip pensioen. Een volledigere definitie wordt in het kader van het Belgisch sociaal recht gegeven door Professor Van Limberghen: Periodieke uitkering waarin een derde die de gerechtigde een pensioen geeft, voorziet ter uitvoering van de op hem rustende maatschappelijke taak om het behoud van een vergelijkbare levensstandaard te waarborgen aan personen van wie hij voorgoed geen werkbereidheid meer verwacht, zelfs wanneer zij nog tot arbeid in staat zijn (Van Limberghen, 1996). Hoewel deze beschrijving nagenoeg alle nodige elementen bevat, moet ook hier stilgestaan worden bij het begrip periodieke uitkering. Gezien de geest van de wet suggereert dat de uitkeringen in het kader van het behoud van een vergelijkbare levensstandaard na pensionering een periodieke uitkering zou moeten zijn, is dit niet altijd het geval. In vele wettelijke en buitenwettelijke pensioenen is namelijk de mogelijkheid tot uitbetaling onder de vorm van een eenmalige kapitaaluitkering voorzien. Deze eenmalige uitkering biedt in sommige gevallen zelfs een fiscaal voordeel ten opzichte van periodieke uitkeringen, hetgeen regelrecht ingaat tegen wat de Wetgever voor ogen had. Deze fiscale aspecten zullen in detail geanalyseerd worden in het tweede hoofdstuk. 8 Koninklijk Besluit 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, BS 27 oktober Koninklijk Besluit 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, BS 14 november Wet 06 april 1995 betreffende de aanvullende pensioenen, BS 29 april Wet 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, BS 15 mei P a g i n a

13 Inleidend kader 1.2. De 3+1 Belgische pensioenpijlers Het Belgisch pensioenlandschap is opgebouwd aan de hand van een aantal strikt van elkaar te onderscheiden manieren van pensioenopbouw, genaamd de pensioenpijlers. Binnen deze ruime groep van pensioenvormen kunnen in eerste instantie drie pijlers onderscheiden worden. Deze pijlers zijn goed bekend bij het brede publiek en hebben als gemeenschappelijk doel de levensstandaard, na het verlies van het beroepsinkomen door pensionering, te behouden. Als eerste voorziening kan het wettelijk pensioen (eerste pijler) onderscheiden worden. Het gaat om een voorziening ingericht door de wetgever, waaraan deelname verplicht is. Afhankelijk van het stelsel (werknemer, zelfstandige of ambtenaar) waaronder een persoon tijdens zijn actieve carrière gewerkt heeft, valt hij onder één van de drie mogelijke pensioenstelsels. Elk van deze stelsels kent een eigen overheidsdienst of -instituut dat zowel instaat voor de inning van de premies, alsook voor de uitbetaling van het pensioen. Losstaand van het stelsel kan het wettelijk pensioen verder opgesplitst worden in een rust- en een overlevingspensioen. Het overlevingspensioen beslaat de uitkering aan de langstlevende partner. Aan het overlevingspensioen zijn strikte voorwaarden verbonden 12. Zo bedraagt het overlevingspensioen 80% van het rustpensioen dat de overleden partner opgebouwd heeft, dit onafhankelijk van het stelsel. De langstlevende partner dient minimaal 45 jaar oud te zijn 13, waarbij het huwelijk minstens één jaar moet hebben geduurd. Het overlevingspensioen vervalt indien de langstlevende partner terug in het huwelijksbootje stapt. Het rustpensioen wordt opgebouwd tijdens de actieve carrière. Een persoon die in de loop van zijn actieve carrière in meer dan één stelsel gewerkt heeft, bouwt binnen elk van deze aparte rechten op, rekening houdend met de minimale vereisten die elk van deze stelsels kent. Rechten worden opgebouwd door middel van bijdragen aan de sociale zekerheid. Het wettelijk pensioen is gestoeld op het zogenaamd repartitiestelsel, waarbij de bijdragen van de werkende bevolking in een bepaald jaar, aangevuld met staatsteun dienen ter uitbetaling van de gepensioneerden in dat jaar. Gezien de berekeningswijze van het wettelijk pensioen is het inkomensverlies meer dan reëel en dit in de drie stelsels. Het hoeft dan ook geen betoog dat bijkomende pijlers nodig zijn om het beoogde behoud van de levensstandaard te bewerkstelligen. Om de kloof met het laatste salaris te helpen dichten wordt gebruik gemaakt van de tweede pijler of het beroepsgebonden aanvullend pensioen. Dit pensioen wordt voor werknemers geregeld door de 12 Deze voorwaarden zullen ingevolge de pensioenhervorming wijzigingen. In de toekomst zal de langstlevende partner, wanneer hij/zij jonger is dan 45 jaar, niet langer recht hebben op een overlevingspensioen maar wel op een overgangsuitkering. Bovendien wordt de leeftijd van 45 jaar opgetrokken en zal deze 50 jaar bedragen tegen Als kanttekening dient te worden opgemerkt dat het uitvoeringsbesluit hieromtrent nog gepubliceerd dient te worden. Rijksdienst voor Pensioenvoorzieningen, Overlevingspensioen (onder voorbehoud), webpagina, < geconsulteerd op 19/03/ Tenzij kinderen ten laste of een arbeidsongeschiktheid van minstens 66%. 7 P a g i n a

14 Inleidend kader Wet Aanvullende Pensioenen (WAP) 14 en voor zelfstandigen door de Wet Aanvullende Pensioenen Zelfstandigen (WAPZ) 15. Ambtenaren hebben geen toegang tot de tweede pijler 16. De tweede pijler wordt ingericht op ondernemings- of sectorniveau, waarbij het al dan niet inrichten afhangt van de goodwill van de onderneming (of sector) in kwestie. Kiest de onderneming om in een beroepsgebonden aanvullend pensioen te voorzien, dan dient deze in overeenstemming te zijn met de bepalingen voorzien in de wet. Zo mag de inrichtende onderneming het beheer van de pensioentoezegging niet op zich nemen, maar dient deze uitbesteed te worden aan een pensioeninstelling. Deze afzonderlijke rechtspersoon, groepsverzekeraar of instituut voor bedrijfspensioenvoorziening, staat in voor het beheer en de uitbetaling van de toezegging. Daarenboven fungeert deze entiteit als een zekerheid: mocht de inrichtende onderneming failliet gaan, blijven de opgebouwde reserves onaangeroerd. In tegenstelling tot de eerste pijler is de tweede pijler gestoeld op het principe van kapitalisatie. Binnen dit kapitalisatiestelsel bouwen de werknemers zelf aan de reserves voor hun eigen pensioen, dit door middel van bijdragen van de inrichtende onderneming. Gaat een onderneming over tot deelname aan de tweede pensioenpijler, dan kan deze rekenen op de fiscale steun van de overheid. Deze fiscale steun wordt geregeld door de zogenaamde 80%-regel. Deze regel stelt dat een onderneming slechts kan genieten van een fiscale aftrekbaarheid van de bijdragen op voorwaarde dat het pensioen bestaande uit de eerste en de tweede pijler samen kleiner is dan 80% van het laatste salaris. Tevens geldt met ingang van 2012 een bijzondere sociale zekerheidsbijdrage op hoge kapitalen. Deze bijdrage, de Wijninckx-bijdrage 17, stelt in de huidige overgangsfase een bijkomende 1,5% heffing in op de door de onderneming gestorte bijdragen die de drempelwaarde van ,00 Euro op jaarbasis overschrijden. De Wijninckx-bijdrage is voor zowel werknemers, als zelfstandigen van toepassing. Hoewel de tweede pijler de kloof met het laatste loon helpt te dichten, blijft er nog steeds een grote discrepantie met dit laatste salaris bestaan. Als laatste officiële pijler kan de derde pensioenpijler onderscheiden worden. Deze pijler, bekend als het individueel aanvullend pensioen, ontstaat vanuit het individueel initiatief van de belegger, onafhankelijk van zijn statuut. Gelijklopend met de tweede pijler wordt ook hier gebruik gemaakt van een kapitalisatiestelsel en fiscale stimuli. De fiscale stimulans bestaat uit een belastingvermindering toegestaan door de overheid, binnen opgelegde beperkingen. Juist omwille van deze fiscale stimuli leveren de bijdragen aan de derde pijler in het jaar van bijdrage een aanzienlijk voordeel op ten opzichte van andere beleggingsproducten. De fiscaliteit aangaande de derde pijler wordt uitvoerig besproken in hoofdstuk 2. Omwille van de opgelegde beperkingen, waarbij de fiscale stimuli enkel geldend zijn voor 2.260,00 Euro in geval van een individuele levensverzekering en 940,00 Euro voor het pensioensparen (aan- 14 Wet 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, BS 15 mei Wet 24 december 2002 betreffende de aanvullende pensioenen voor zelfstandigen, BS 31 december Aangaande de tweede pensioenpijler worden contractuele ambtenaren gerekend tot de groep der werknemers. Hierdoor hebben ze de mogelijkheid om te participeren in de tweede pijler. 17 Art Programmawet, BS 28 juni P a g i n a

15 Inleidend kader slagjaar 2014), levert ook de derde pensioenpijler geen volledig behoud van de levensstandaard na pensionering. Het is voor de individuele belegger, indien mogelijk, dan ook aangewezen om verder te gaan kijken naar manieren om tijdens de actieve carrièrejaren een stevig appeltje voor de dorst opzij te zetten. In deze optiek kan verwezen worden naar de vierde pijler. Deze pijler beslaat alle mogelijke niet fiscaal gestimuleerde vormen van kapitaalopbouw die individuele beleggers zich getroosten in het vooruitzicht van het behoud van hun levensstandaard bij het bereiken van de pensioenleeftijd: het privépatrimonium. Het kan hier gaan om bijvoorbeeld spaarboekjes, maar ook investeringen in aandelen, beleggingen of fondsen, niet te vergeten de beleggingen in verzekeringsproducten, tot zelfs beleggingen in vastgoed Huidige uitdagingen Over de laatste jaren heen is het meermaals duidelijk geworden dat zowel de huidige generatie actieven, alsook de huidige generatie gepensioneerden, maar ook de overheid tegenover een aantal uitdagingen staan. Hoewel de hoeveelheid uitdagingen veel uitgebreider is dan diegenen hieronder beschreven 18, zal in het kader van deze masterproef het aantal beperkt worden tot enkele ervan. Hierbij wordt slechts gekeken naar de ontoereikendheid van de eerste en de tweede pijler, de demografische ontwikkelingen en de inflatiegraad Ontoereikendheid van de eerste en tweede pensioenpijler Een eerste uitdaging die te onderscheiden valt, is de ontoereikendheid van het wettelijk pensioen. Zoals hierboven reeds aangehaald laat de berekeningswijze van het wettelijk pensioen het niet toe om na pensionering een equivalente levensstandaard te behouden. Het wettelijk pensioen voor werknemers en zelfstandigen: Begrensd, geherwaardeerd jaarlijkse salaris of beroepsinkomen 45 (60% of 75%) Het wettelijk pensioen voor ambtenaren: Referentiewedde 60 aantal aanneembare dienstjaren In geval van werknemers en zelfstandigen wordt de berekening gemaakt op basis van een carrièrebreuk van 45 jaar en een coëfficiënt van 75% voor een gezinspensioen en 60% voor een alleenstaandenpensioen. Tevens wordt er niet gewerkt met een volledig inkomen, maar is het salaris (in geval van werknemers) of het beroepsinkomen (in geval van zelfstandigen) begrensd. In geval van ambtenaren wordt rekening gehouden met het gemiddelde loon over de laatste 10 jaren van de tewerkstelling (referentiewedde) en een carrièrebreuk van 60 jaar. 18 Denk hierbij bijvoorbeeld aan de pensioenkloof tussen man en vrouw of de armoede die tal van gepensioneerden ondervinden. 9 P a g i n a

16 Inleidend kader Ondanks het feit dat een ambtenaar met een volledige loopbaan van 45 jaar slechts recht heeft op een maximumpensioen van drie vierde ten opzichte van de referentiewedde, is de terugval voor ambtenaren omwille van de berekeningswijze van de referentiewedde, gebaseerd op de laatste 10 dienstjaren, veelal beperkt. Hetzelfde kan echter niet gezegd worden voor werknemers en zelfstandigen. Reeds in 2009 werden in een studie uitgevoerd door Assuralia een aantal frappante cijfers gepubliceerd. Het gemiddeld uitgekeerde eerste pijler bruto-pensioen per maand bedroeg in het jaar ,00 Euro voor een zelfstandige, 925,00 Euro voor een werknemer en 2.062,00 Euro voor een ambtenaar. Rekening houdend met de Europese armoededrempel van 860,00 Euro per maand en een gemiddelde kostprijs voor een plaats in een rusthuis van 1.285,00 Euro per maand wordt al snel duidelijk dat vooral zelfstandigen en werknemers niet enkel kunnen of mogen vertrouwen op de eerste pijler. (Assuralia, 2009a) In diezelfde studie werd berekend dat een werknemer die gedurende een loopbaan van 40 jaar een gemiddeld brutosalaris van 2.700,00 Euro per maand 19 had, slechts op een bruto-pensioen van 1.080,00 Euro kon rekenen. Een verdubbeling van het brutosalaris, bracht geen verdubbeling van het bruto-pensioen met zich mee, maar wel een stijging van 190,00 Euro. De bruto vervangratio bedroeg om en rond de 40% voor een gemiddeld salaris en daalde naar 23% bij een verdubbeling hiervan. Deze percentages dienen echter met een korrel zout genomen te worden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de toepasbare fiscaliteit, waarbij de belastingdruk op het brutosalaris en op het bruto pensioen verschillend is. Zo stijgt de netto vervangingsratio, dewelke wel rekening houdt met de fiscaliteit, van de eerste pijler van 40% naar 63%. (Assuralia, 2009a) Figuur 1: Pension modelling results: Belgium (Bron: (OECD, 2013)) (1 = bruto jaarsalaris van Euro) In de jaarlijkse pensioenstudie 20 uitgevoerd door de OECD, blijkt dat ook in 2012, 5 jaar na de eerder vermelde studie, deze cijfers nog steeds vergelijkbaar zijn (Figuur 1). Omwille van de begrenzingen in de berekeningswijze (51.092,44 Euro voor 2012) van het wettelijk pensioen zal bij een verhoging van het brutosalaris, het bruto pensioen slechts mee toenemen tot een bepaald punt. Vanaf dit punt 19 In 2007 bedroeg het gemiddeld brutosalaris voor een werknemer volgens de FOD Economie Euro per maand. 20 Deze studie is gestoeld op een aantal veronderstellingen. Zo wordt hier gewerkt met een bruto jaarsalaris van Euro, wordt het pensioenplafond verondersteld constant te blijven over de jaren en wordt de carrièrebreuk berekend op 45 jaar. 10 P a g i n a

17 Inleidend kader blijft het bruto pensioen stabiel, waardoor de vervangingsratio stelselmatig afneemt. Vergelijkbaar met 2007 lag de vervangingsratio voor een gemiddelde werknemer rond de 40% en daalde deze naar 22-23% bij een verdubbeling van het inkomen. (OECD, 2013) Ook de tweede pijler brengt niet volledig soelaas. De oorzaak hiervan kan gezocht worden in een tweetal aspecten. Een eerste verklaring ligt in het feit dat het beroepsgebonden aanvullend pensioen ingericht wordt op vrijwillige basis, als toezegging van de onderneming. Hierdoor is het de onderneming zelf die bepaalt op welke manier, binnen de grenzen van de wetgeving(en), de pensioenopbouw zal geschieden. Ten tweede zal de inrichtende onderneming, wil deze kunnen genieten van de fiscale stimuli, zich moeten houden aan de 80%-regel. Deze regel alleen al maakt het duidelijk dat de tweede pijler niet bedoeld was om de kloof met het laatste salaris volledig te dichten, maar eerder te verkleinen. Uit cijfers van het jaar 2007 gepresenteerd in de Belgische Pensioenatlas 2010, blijkt dat slechts 35% van de gepensioneerden toegang had tot de tweede pensioenpijler. Ook de hoogte van de tweede pensioenpijler bleek veelal beperkt: in 2007 bedroeg de gemiddelde reële uitkering 418,00 Euro. De mediaan bedroeg echter 270,00 Euro, hetgeen impliceert dat veel gepensioneerden een lagere uitkering kregen dan het gemiddelde suggereert. (Berghman, et al., 2010) Demografische ontwikkelingen Een tweede belangrijke uitdaging vormen de huidige demografische ontwikkelingen van de Belgische bevolking. Deze ontwikkelingen zijn in de volksmond beter bekend als de vergrijzing van de bevolking. Achter deze vergrijzing van de bevolking schuilen meerdere fenomenen die allen op één punt samenkomen en elkaar versterken. Het bekendste fenomeen is de toenemende levensduur van de bevolking. Indien gekeken wordt naar de evolutie van de levensverwachtingen tussen 1950 en 2060, valt een sterke stijging in het aantal verwachte levensjaren bij de geboorte direct op (Tabel 1). Waar een man geboren in 1950 gemiddeld de huidige pensioenleeftijd niet eens haalde, kan hij tegenwoordig gemiddeld nog 13 jaar genieten van zijn pensioen. Deze trends volgend zal de gemiddelde levensverwachting van de man in 2060 de 86 jaar overschrijden. Vrouwen doen het op dat ogenblik nog beter met een verwachte levensduur van 89,1 jaar Levensverwachting bij geboorte: mannen ,5 81,9 86,7 Levensverwachting bij geboorte: vrouwen 68 80,4 83,7 85,7 89,1 Tabel 1: Evolutie van de Belgische levensverwachting (Bron: (Hoge raad van financiën, 2013), (Eurostat, Life expectancy by age and sex)) De verhoging van de levensverwachting over de jaren heen is gemakkelijk toe te schrijven aan verbeteringen in de levensstijl, de levensstandaard en de ontwikkelingen op zowel medisch, als technologisch vlak. Deze evolutie zou natuurlijk toegejuicht moeten worden, ware het niet dat deze ook een keerzijde kent. De verhoging van de levensverwachting resulteert namelijk in een verhoging van het aantal jaar dat de overheid verplicht is te voldoen aan zijn belofte: het wettelijk pensioen. 11 P a g i n a

18 Inleidend kader Dit effect wordt verder nog versterkt door twee andere maar gelijklopende fenomenen: de naoorlogse babyboom en de ontgroening van de huidige bevolking. De naoorlogse generatie van babyboomers bereikt rond deze periode de pensioengerechtigde leeftijd. Gecombineerd met het toenemend aantal verwachte levensjaren, resulteert dit in een dubbel effect: én meer gepensioneerden én langer durende pensioenen. Gezien de eerste pijler gestoeld is op een repartitiestelsel, is het aan de huidige actieven om in te staan voor de pensioenen van de huidige gepensioneerden. Maar ook hier wringt een schoentje. Reeds sinds enkele jaren is er een zogenaamde ontgroening van de bevolking aan de gang (Tabel 2). De fertiliteitsgraad (aantal kinderen per vrouw) van de bevolking nu (1,81) ligt aanzienlijk lager dan in de naoorlogse periode (2,34). Indien gekeken wordt naar de fertiliteitsgraad in 2000 (1,67), wordt het fenomeen nog sterker benadrukt. Waar een persoon uit 1950 in 2015 de pensioengerechtigde leeftijd haalt van 65 jaar, bereikt de in 2000 geborene in datzelfde jaar het begin van de actieve carrière. De disproportie in het aantal geborenen tussen beide groepen is niet te onderschatten. Hier bovenop komt ook nog eens het hoger aantal jaren van opleiding, waardoor de nieuwe actieven pas later op de arbeidsmarkt verschijnen. (Hoge raad van financiën, 2013) Vruchtbaarheid 2,34 1,67 1,81 1,82 1,81 Afhankelijkheidsratio (65+/15-64) 25,5% 26,8% 37,3% 44,4% Tabel 2: Belgische fertiliteitsgraad en afhankelijkheidsratio (Bron: (Hoge raad van financiën, 2013), (Eurostat, Total fertility rate, sd)) Al deze fenomenen kunnen samengevat worden in de afhankelijkheidsratio (Tabel 2). Deze stelt het verband voor tussen de 65+ personen ten opzichte van de personen op arbeidsleeftijd van 15 tot en met 64 jaar. In 2012 bedroeg deze 26,8%. Indien de huidige tendensen aanhouden zal deze tegen 2030 de 37% overschrijden en tegen % bedragen. Het is dan ook duidelijk dat naarmate de jaren verstrijken, de eerste pensioenpijler steeds meer onder druk komt te staan Rendement vs. inflatie Reeds in de inleiding werd kort gesuggereerd dat indien de rente op een belegging onder de inflatiegraad daalde, dit resulteerde in een waardevermindering van het belegde. De inflatiegraad wordt dan ook gedefinieerd als de waardevermindering van het geld door de zogenaamde loon- en prijsspiraal. Deze spiraal is het voortdurend toenemen van lonen en prijzen door wederzijdse beïnvloeding. 21 De inflatiegraad wordt gemeten aan de hand van het indexcijfer der consumptieprijzen, gebaseerd op een korf van consumptiegoederen en diensten Inflatiegraad België -0,04% +2,19% +3,53% +2,85% +1,11% Tabel 3: Inflatiegraad België (jaargemiddelde) (Bron: (Statistics Belgium: Inflatie, sd)) 21 Portaal Belgium.be, Inflatie, webpagina, < inflatie/>, geconsulteerd op 15/12/ P a g i n a

19 Inleidend kader Voor 2013 werd de inflatiegraad berekend op 1,11%, dit ten opzichte van de drie hieraan voorgaande jaren, waar de inflatiegraad stelselmatig de 2% overschreed. Deze schijnbare verbetering is deels toe te schrijven aan de herschikkingen die plaatsgevonden hebben in de korf van consumptiegoederen en -diensten. Indien deze cijfers vergeleken worden met het gemiddeld rendement dat een spaarrekening biedt, wordt al snel duidelijk dat een spaarrekening weinig tot niets oplevert. Laagste Gemiddelde Mediaan Hoogste Basisrente 0,4% 0,63% 0,5% 1% Getrouwheidspremie 0,2% 0,62% 0,4% 1,2% Totaal 0,6% 1,25% 1,38% 2,2% Tabel 4: Rendement Belgische spaarboekjes (Bron: (Spaargids.be: Vergelijk spaarrekeningen (België), sd), geconsulteerd op 28/12/2013) Uit een steekproef van 90 spaarrekeningen bleek dat het beste rendement 2,2% bedroeg, terwijl de slechtste afsloot op 0,6% (Tabel 4). Het gemiddeld rendement lag op 1,25%, met de mediaan op 1,38%. Bovendien dient opgemerkt te worden dat de verdeling tussen de basisrente en de getrouwheidspremie sterk gediversifieerd is, banken pogen elk segment van de markt aan te boren. Van de 90 spaarboekjes kenden 37 een lager rendement dan de huidige inflatiegraad, deze spaarders zagen hun spaargeld dan ook in waarde afnemen. Deze systematiek kan gemakkelijk doorgetrokken worden naar alle vierde pijler producten, maar ook naar deze van de derde pijler, waar ondanks het fiscaal voordeel in het eerste jaar de belegger er goed aan doet om een degelijke keuze te maken voor het rendement van de daaropvolgende jaren. Voor beide pijlers dient bij het berekenen van het reëel rendement verder nog rekening gehouden te worden met allerhande kosten en toeslagen die aangerekend kunnen worden zowel voor, als gedurende het renderen van de belegging. Denk hierbij bijvoorbeeld commissielonen, beheerskosten, eventuele premietaksen, ed Besluit In dit hoofdstuk werd zowel een inleidend kader geschetst rond het thema pensioen, alsook werden een aantal problemen en uitdagingen van het huidig pensioenstelsel aangehaald. Het Belgisch pensioenstelsel kent in totaal pensioenpijlers. De eerste pensioenpijler is het wettelijk pensioen. Deze pijler is gebaseerd op het repartitiestelsel, met een zeer sterke nadruk op het solidariteitsprincipe van de hogere naar de lagere lonen toe. Zo is het salaris gebruikt in de berekeningen begrensd, terwijl de bijdragen berekend worden op het onbegrensd inkomen. Het wordt dan ook snel duidelijk dat de eerste pijler alleen ontoereikend is om de kloof met het laatste salaris te overbruggen. Tevens kunnen voor de eerste pijler een aantal huidige en toekomstige uitdagingen onderscheiden worden, dewelke het wettelijk pensioensysteem onder druk zetten en de wetgever verplichten op zoek te gaan naar opties die deze druk kunnen verlichten. Het kan hier gaan om bijvoorbeeld een verhoging van de pensioenleeftijd, aanpassingen van de berekeningswijze, zoals een verhoging van de carrièrebreuk. Tevens zouden de bijdragen opgetrokken kunnen worden of kunnen de indexen bevroren worden. 13 P a g i n a

20 Inleidend kader De tweede pensioenpijler helpt de kloof te dichten, maar kent op zijn beurt een aantal beperkingen. Een eerste beperking wordt gevormd door de 80%-grens en de daarmee gepaard gaande fiscale aftrekbaarheid. Een tweede beperking uit zich in de toegankelijkheid van de tweede pensioenpijler. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat het beroepsgebonden aanvullend pensioen op vrijwillige basis wordt ingericht, waardoor slechts een deel van de bevolking hier toegang toe heeft. Bijkomend blijkt de hoogte van de tweede pensioenpijler en daarmee ook het vermogen om de kloof te dichten veelal beperkt te zijn. Voor zowel de derde, als de vierde pensioenpijler geldt in eerste instantie de individuele inzet van de spaarder en de belegger. Waar de derde pijler of het individueel aanvullend pensioen fiscaal gestimuleerd wordt, doch beperkt is, gelden noch de stimuli, noch de beperkingen voor de vierde pijler. Deze beslaat elke individuele spaar- en beleggingsacties die een persoon zich getroost om bij pensionering van een comfortabele levensstandaard te kunnen genieten. Wil de belegger het beste kunnen halen uit beide pijlers, zal hij niet alleen naar het rendement moeten kijken, maar ook rekening moeten houden met de inflatie en eventuele bijkomende kosten. Los van de transformaties welke de eerste en de tweede pijler in de toekomst nog zullen ondergaan, is het onder de huidige omstandigheden duidelijk dat deze zowel nu, als in de nabije toekomst ontoereikend zijn om de kloof met het laatste salaris te dichten. Het is dan ook aan de individuele spaarder en belegger om aan de hand van de bijkomende pijlers een spaarpotje voor later op te bouwen. 14 P a g i n a

21 Fiscaal luik Hoofdstuk 2. Fiscaal luik In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de huidige fiscale regelgeving aangaande het Belgisch pensioenstelsel. De toepasbare regelgeving is grotendeels terug te vinden in het Wetboek Diverse Rechten en Taksen (WDRT) en het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB92). In het kader van deze masterproef zal zowel de fiscaliteit aangaande de cash inflow, alsook de cash outflow van de derde pijler volledig en de vierde pijler deels behandeld worden Derde pijler of het individueel aanvullend pensioen De Belgen kreunen onder een torenhoge belastingdruk. Elke belastingvermindering, hetgeen een rechtstreekse reductie van de te betalen belasting oplevert, is daarom meer dan welkom. Eén van deze belastingverminderingen heeft betrekking op het aanvullend pensioen, het appeltje voor de dorst. Banken spelen hier maar al te graag op in, het klinkt dan ook als muziek in de oren: Uw fiscaal voordeel vandaag, uw pensioensparen voor morgen! 22 Sparen... en minder belasting betalen. 23 Aan de ene zijde een vermindering van de te betalen belasting, maar wat is de keerzijde van de medaille? Blijft het enthousiasme behouden indien u weet dat de taks op pensioen- en langetermijnsparen de overheid in 2012 meer dan 400 miljoen euro opbracht 24? Het langetermijnsparen dat in aanmerking komt voor belastingvermindering bestaat uit onder andere (a) het pensioensparen en (b) de individuele levensverzekering 25. In wat volgt zullen eerst en vooral beide begrippen omschreven worden. Vervolgens zal stilgestaan worden bij het belastingvoordeel dat deze producten opleveren. Als laatste wordt het fiscaal regime bij uitkering besproken Begripsomschrijving De levensverzekering is een belangrijk financieel instrument geworden. Het is een personenverzekering waarbij het zich voordoen van het verzekerd voorval enkel afhankelijk is van de menselijke levensduur 26. Met andere woorden, enerzijds wordt het risico dat verband houdt met de levensverwachting gewaarborgd, anderzijds vormt deze verzekering het ideale instrument voor financiële bescherming. (Pignolet, 2008) Levensverzekeringen bestaan in alle maten en formules. Binnen het stelsel van de derde pensioenpijler kan onder meer de individuele levensverzekering onderscheiden worden. Deze verzekering 22 Generali Verzekeringen, Wilt u minder belastingen betalen en tegelijkertijd sparen voor uw pensioen?, webpagina, < geconsulteerd op 23/12/ Delta Lloyd Life, Pensioensparen, webpagina, < pensioensparen.aspx>, geconsulteerd op 23/12/ Van Maldegem, P., Pensioensparen levert fiscus 400 miljoen euro op, De Tijd, webpagina, < geconsulteerd op 23/12/ Art. 145/1, 2 WIB Art. 97 Wet op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus P a g i n a

22 Fiscaal luik wordt afgesloten door een natuurlijk persoon, waarbij geen enkel professioneel doel wordt nagestreefd (Schildermans, 2007). Afhankelijk van de aangegane verbintenis met betrekking tot het te behalen rendement, kan een onderscheid gemaakt worden tussen verzekeringen tak 21 en tak 23. In het eerste geval wordt een vooraf bepaald rendement gegarandeerd, met een facultatieve winstdeling. In het tweede geval is er geen rendementsgarantie, maar bepaalt de evolutie van één of meerdere beleggingsfondsen de waarde van de reserve. Merk op, dat de individuele levensverzekering bij het grote publiek beter bekend staat onder de naam langetermijnsparen. (Puncher, 2010) Een tweede vorm waarbij de belastingplichtige kan genieten van een belastingvermindering is de bijdrage voor pensioensparen. In geval van pensioensparen moet het gaan om sommen die besteed zijn tot aanleg van (a) een collectieve spaarrekening, (b) een individuele spaarrekening of (c) een spaarverzekering 27. Bij een collectieve spaarrekening wordt het volledige spaartegoed belegd in speciaal daartoe erkende pensioenspaarfondsen door de Minister van Financiën, dewelke instaan voor het beheer van de spaarrekening. In geval van een individuele spaarrekening is het de belastingplichtige zelf die bepaalt welke roerende waarden voor hem worden gekocht. 28 Tot slot, in geval van de spaarverzekering worden de gestorte premies gebruikt voor een individuele levensverzekering. Bij het grote publiek zijn deze vormen van pensioensparen beter bekend als de pensioenspaarverzekering (aangeboden door de verzekeraar) of het pensioenspaarfonds (aangeboden door de bank). De belastingvermindering op bijdragen kent echter ook een keerzijde: de uitkeringen worden belast. De ontsnappingsroute bestaat in levensverzekeringen waarbij de verzekeringnemer afziet van de aftrek van de premies en de uitkering belastingvrij ontvangt (Putzeys, 2012). Deze individuele levensverzekeringen worden beleggingsverzekeringen genoemd. Tot slot, kan nog gewezen worden op het bestaan van een specifieke vorm van de beleggingsverzekering: de verzekeringsbon. Deze verzekeringsvorm onderscheidt zich van de pensioenverzekeringen, doordat de premies fiscaal niet kunnen worden ingebracht (Van Eesbeeck, 2012). Bij deze producten ligt de focus hoofdzakelijk op de beleggingsdimensie en veel minder op het indekken van het overlijdensrisico. De Administratie omschrijft deze als een levensverzekeringscontract op naam dat naast de naam van de verzekeringnemer, de koper van de bon, ook die van de verzekerde en van de begunstigde(n) vermeldt (Schildermans, 2007). Bij dit contract wordt doorgaans op het ogenblik van onderschrijving een eenmalige premie gestort. De looptijd bedraagt gewoonlijk 3, 5 of 10 jaar Belastingvoordelen De bijdragen betaald in het kader van een levensverzekering (langetermijnsparen) of pensioensparen kunnen onder bepaalde voorwaarden aanleiding geven tot belastingvermindering. Merk echter op dat de verzekeringnemer over een optierecht beschikt met betrekking tot de aftrek van de betaalde premies. Met andere woorden, in beide gevallen gaat het om een facultatief stelsel. De gemaakte keuze zal fiscale gevolgen hebben bij de uitkering van de prestaties op de eindvervaldag (cf ). 27 Art. 145/8, 1-3 WIB Art. 145/16, 1 en 2 WIB Circ. n RH. 231/ , 17 oktober P a g i n a

23 Fiscaal luik Om van deze belastingvermindering te kunnen genieten dient te zijn voldaan aan een aantal voorwaarden Individuele levensverzekering met fiscaal voordeel 30 Niet zomaar elke situatie geeft aanleiding tot een belastingvermindering, een aantal voorwaarden dienen vervuld te zijn. Als eerste voorwaarde dient het contract door de belastingplichtige op zijn hoofd te zijn afgesloten, voor de leeftijd van 65 jaar. Ten tweede dient de looptijd van de overeenkomst minimaal 10 jaar te zijn, tenzij de verzekerde vroegtijdig komt te overlijden. De derde voorwaarde bepaalt dat de verzekering niet mag dienen voor de wedersamenstelling of als waarborg van een hypothecaire lening met betrekking tot de enige en eigen woning. Ten aanzien van de uitkering dient een onderscheid gemaakt te worden tussen twee situaties: a) bij leven kunnen de uitkeringen ten gunste van de belastingplichtige slechts gebeuren vanaf de leeftijd van 65 jaar; b) bij overlijden in het voordeel van de echtgeno(o)t(e) of een bloedverwant tot de tweede graad. Indien cumulatief voldaan is aan bovenvermelde voorwaarden komen de betaalde premies in aanmerking voor het fiscaal voordeel. Merk op dat het bedrag aan premies waarvoor een belastingvermindering verkregen kan worden, niet onbeperkt is. Daarbij komt nog dat het langetermijnsparen en de hypotheeklening tot dezelfde korf van fiscale voordelen behoren. Het maximaal bedrag wordt vastgesteld op basis van het netto beroepsinkomen van de belastingplichtige. Het bedrag dat in aanmerking genomen kan worden bedraagt 15% van de eerste schijf van 1.250,00 Euro (geïndexeerd: 1.880,00 Euro voor aanslagjaar 2014) van het totale beroepsinkomen en 6% van het overig deel, met een maximaal bedrag van 1.500,00 Euro (geïndexeerd: 2.260,00 Euro voor aanslagjaar 2014). (Administratie van Fiscale Zaken, 2013) Pensioensparen met fiscaal voordeel 31 Om te kunnen genieten van dit fiscaal voordeel dient voldaan te zijn aan een aantal voorwaarden, dewelke vrij gelijklopend zijn met deze voor de individuele levensverzekering. Wil men in aanmerking komen voor het fiscaal voordeel, dient een pensioenspaarfonds of -verzekering aangegaan te worden met een minimale looptijd van 10 jaar. De minimale leeftijd waarop aan pensioensparen gedaan mag worden is vastgelegd op 18 jaar, terwijl de maximale leeftijd 65 jaar bedraagt. De uitkeringen die hieruit voortvloeien, dienen uitgekeerd te worden aan de belastingplichtige zelf, in geval van leven. Bij overlijden komen de voordelen toe aan de echtgenote of een bloedverwant tot de tweede graad. Niets belet de belastingplichtige om bij meerdere instellingen of ondernemingen aan pensioensparen te doen. Jaarlijks kan echter slechts voor één contract een attest ter claiming van het fiscaal voordeel aangevraagd en ontvangen worden. 30 Art. 145/1, 2 en 145/4 WIB Art. 145/2; 145/8, tweede en derde lid; 145/9, 1 en 2 WIB P a g i n a

24 Fiscaal luik Wanneer voldaan is aan bovenvermelde voorwaarden, ontstaat het recht op belastingvermindering. Voor het aanslagjaar 2014 bedraagt het maximaal bedrag dat in aanmerking komt voor deze vermindering 940,00 Euro (Administratie van Fiscale Zaken, 2013). Dit is, in tegenstelling tot het langetermijnsparen, niet verbonden aan het inkomensniveau van de betrokkene. Eén uitzondering dient echter te worden opgemerkt: wanneer de betrokkene aan de basis geen belasting betaalt, kan hij/zij niet genieten van het fiscaal voordeel (Van Eesbeek, 2011). Sinds inkomstenjaar 2012 (aanslagjaar 2013) bedraagt het fiscaal voordeel 30% van de gestorte premie, voorheen gebeurde dit aan de bijzondere gemiddelde aanslagvoet gelegen tussen 30 tot 40% (Wellens, 2011) Fiscale heffingen op premies en reserves Binnen de Belgische fiscaliteit worden de heffingen op premies geregeld door het Wetboek Diverse Rechten en Taksen. In het kader van de derde pijler beperken het aantal heffingen op premies zich tot drie tarieven: 0%, 1,1% en 2%. De laagste premietaks, dewelke volgens de letter een vrijstelling van de taks betekent, bedraagt 0% en is verschuldigd op premies gestort in het kader van het pensioensparen 32. In geval van de individuele levensverzekering (al dan niet met fiscaal voordeel) komt de verzekeringnemer (als natuurlijke persoon) er minder voordelig vanaf. Niet alleen dient hier wel een premietaks betaald te worden, bijkomend werd deze met ingang van 1 januari 2013 verhoogd van 1,1% naar 2% 33. Enkel in geval van de schuldsaldoverzekering, gesloten door een natuurlijke persoon ter waarborging van een hypothecaire lening om een onroerend goed te verwerven, werd de premietaks op 1,1% gehouden 34. Verzekeringsondernemingen onderworpen aan de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen zijn onderworpen aan een jaarlijkse taks van 0,0965%. Deze taks wordt berekend op het bedrag van de wiskundige balansprovisies en technische reserves van de roerende voorheffing vrijgestelde levensverzekeringen. Op 1 januari 2014 is deze taks gedaald naar 0,0925%. 35 Hoewel de winstdeling voor de verzekeringnemer vrijgesteld is van taksen, geldt dit niet voor de verzekeraar. Op de bedragen dewelke in het kader van winstdeling onder de verzekerden verdeeld zullen worden is een taks van 9,25% verschuldigd. Deze taks is niet verschuldigd in geval van pensioensparen of bij individuele verzekeringen zonder fiscaal voordeel. 36 Hoewel de verzekeringnemer met de laatste twee taksaties niet rechtstreeks in aanraking komt, kan er vanuit gegaan worden dat deze wel op één of andere manier door de verzekeringsonderneming verrekend zullen worden Fiscale heffingen op uitkeringen Niet alle producten die voorhanden zijn op de markt geven aanleiding tot belastingvermindering. De belastingplichtige kan er tevens bewust voor kiezen om niet te genieten van dit voordeel. Het al dan 32 Art. 176/2 WDRT. 33 Art. 104 en 105 Programmawet van 27 december Art. 176/3 WDRT. 35 Art. 161 Wetboek successierechten. 36 Art. 183ter - 183quinquies WDRT. 18 P a g i n a

25 Fiscaal luik niet genieten van een belastingvermindering heeft gevolgen voor de fiscaliteit op het ogenblik van de uitkering van de prestaties. Zelfs indien de verzekeringnemer slechts eenmalig of gedeeltelijk heeft genoten van een fiscaal voordeel, geldt de algehele belastbaarheid van de prestaties op eindvervaldag 37. In wat volgt wordt telkens eerst de situatie besproken waarbij men een fiscaal voordeel heeft genoten. Vervolgens wordt de situatie zonder fiscaal voordeel behandeld. Vooraleer voorgaande punten behandeld worden, zal eerst de anticipatieve heffing onder de loep genomen worden Anticipatieve heffing Reserves waarop fiscale voordelen werden genoten worden op de leeftijd van 60 jaar eenmalig belast met de zogenaamde anticipatieve heffing 38 of de taks op langetermijnsparen. Deze heffing is een vervroegde inning van een deel van de eindbelasting en dient met andere woorden niet beschouwd te worden als een bijkomende belasting. Het is een indirecte belasting met een bevrijdend karakter, waardoor er bij de latere uitkering van het pensioenkapitaal geen personenbelasting meer ingehouden wordt 39. Voor het bepalen van de hoogte van de heffing dient een onderscheid te worden gemaakt tussen premies die betaald zijn vóór en deze betaald vanaf 01 januari De aanslagvoet bedraagt 16,5% voor het gedeelte van de reserves opgebouwd vóór en 10% na 01 januari Indien aan bovenvermelde voldaan is, is de anticipatieve heffing verschuldigd op 40 : a) de theoretische afkoopwaarde van de individueel gesloten levensverzekeringscontracten waarvan de verzekeringnemer de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt; b) de pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden van individuele levensverzekeringscontracten vereffend op de datum waarop de verzekeringnemer de leeftijd van 60 jaar bereikt; c) het spaartegoed afkomstig van een collectieve of individuele spaarrekening waarvan de titularis de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. Op dit algemeen principe van 60 jaar is één uitzondering terug te vinden: de verzekeringnemer of de pensioenspaarder heeft de leeftijd van 55 jaar reeds bereikt op het ogenblik van onderschrijving van het contract. In dit specifieke geval is de anticipatieve heffing opeisbaar op de dag van de tiende verjaardag van het afsluiten van het contract of de opening van de rekening 41. Valt de verzekeringnemer buiten deze regeling, doordat bijvoorbeeld de uitkering van het pensioenkapitaal plaats vindt vroeger dan 5 jaar voorafgaand aan de einddatum 42, dan zijn deze inkomsten onderworpen aan de personenbelasting (De Greef, 2012). Deze onderwerping leidt ertoe dat de anticipatieve heffing niet verschuldigd is. 37 Art. 39, 2 WIB Art. 184 WDRT. 39 Art. 39, 2, 4 WIB Art. 184 en 185 WDRT. 41 Art. 184, 2 WDRT. 42 Deze einddatum is vastgesteld op 60 jaar voor vrouwen met overeenkomsten afgesloten voor 01/01/2002 en op 65 voor alle andere overeenkomsten. 19 P a g i n a

26 Fiscaal luik De eenmalige ingreep van de regering Di Rupo, waarbij vroegtijdig 6,5% taks werd ingehouden op een deel van de reserves waarop fiscale voordelen werden genoten, leverde de fiscus in 2012 maar liefst 183 miljoen euro op 43. Deze anticipatieve heffing op de anticipatieve heffing was slechts van toepassing op de bijdragen gestort voor 01 januari 1993 waarop onder normale omstandigheden een anticipatieve heffing van 16,5% verschuldigd was geweest 44. Later, wanneer de verzekeringnemer de leeftijd van 60 jaar bereikt, zal een uniform tarief van 10% worden toegepast en dit ongeacht het tijdstip waarop de premies of de bijdragen betaald werden. In tegenstelling tot de anticipatieve heffing heeft de voorlopige inning geen bevrijdend karakter, maar wordt deze eerder gekenmerkt als een bedrijfsvoorheffing 45. De heffing verkrijgt pas zijn bevrijdend karakter op het ogenblik dat de verzekeringnemer of de pensioenspaarder de leeftijd van 60 jaar bereikt. Pas dan zal het pensioenkapitaal vrijgesteld zijn in de personenbelasting. Er dient te worden opgemerkt dat deze werkwijze fiscaal geen verschil uitmaakt, maar wel een invloed heeft op het vlak van rendement. De heffingsgrondslag waarop deze indirecte belasting verschuldigd is, is afhankelijk van de pensioenspaarvorm waarin belegd werd. In geval van een pensioenspaarfonds wordt niet het effectief kapitaal als grondslag gebruikt, maar is de grondslag gebaseerd op een door de fiscus berekend (fictief) kapitaal 46. Hierbij wordt een fictieve kapitalisatierentevoet van 4,75% gebruikt 47. Een pensioenspaarverzekering daarentegen heeft een heffingsgrondslag gelijk aan de betaalde premies gekapitaliseerd aan de gewaarborgde rentevoet (De May, 2009). Tevens dient te worden opgemerkt dat de anticipatieve heffing enkel het gewaarborgd gedeelte viseert en dat deze belasting niet verschuldigd is op het deel van de reserve gevormd door winstdeelname. Tot slot mag een bijproduct van de anticipatieve heffing niet uit het oog verloren worden. Op voorwaarde dat deze op een leeftijd van 60 geheven wordt, maar de fiscale voordelen tot en met de leeftijd van 65 bekomen kunnen worden, zijn de laatste vijf jaar bijzonder voordelig. De verzekeringnemer geniet gedurende deze periode zowel van een fiscaal voordeel (30%), als van het bevrijdend karakter van de anticipatieve heffing Pensioensparen Pensioensparen met fiscaal voordeel 48 De manier waarop de belasting op de prestaties wordt geheven is afhankelijk van een aantal factoren. Het volledig schema is terug te vinden in Bijlage 2 en wordt hieronder summier besproken. Eerst komen de gevallen aan bod waarop de anticipatieve heffing verschuldigd is, gevolgd door deze die onderworpen zijn aan de personenbelasting. 43 Van Maldegem, P., Pensioensparen levert fiscus 400 miljoen euro op, De Tijd, webpagina, < geconsulteerd op 24/12/ Art. 69 Programmawet van 22 juli Ontwerp van de Programmawet, Parl.St.Kamer , Nr /001, p Art. 34 WIB Art. 34, 3 WIB Art. 184 WDRT; Art. 171, 1, d) - g) en 2, e) en 4 WIB P a g i n a

27 Fiscaal luik Gezien de anticipatieve heffing geheven wordt op de leeftijd van 60 jaar, zal dit als eerste criterium in acht worden genomen. Hierbij dient een opsplitsing gemaakt te worden tussen overeenkomsten afgesloten voor en na de 55 e verjaardag. In het eerste geval geldt de normale regeling, waarbij de anticipatieve heffing afgehouden wordt op 60 jaar. In het tweede geval, waarbij de verzekeringnemer de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt bij het sluiten van de overeenkomst, dient een tweede criterium in acht genomen te worden, met name de looptijd van de overeenkomst. Is deze looptijd 10 jaar of meer, wordt de anticipatieve heffing geheven op de tiende verjaardag van de overeenkomst. In het andere geval geldt de anticipatieve heffing enkel indien voldaan is aan de voorwaarden van de gelijkstelling. Gelijkstelling bij uitkering kan gebeuren naar aanleiding van overlijden of pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren vóór die datum of brugpensionering. In alle andere gevallen zijn de vaste aanslagvoeten in de personenbelasting van toepassing. Hierbinnen kunnen twee groepen van aanslagvoeten onderscheiden worden. De eerste groep is gelijklopend aan de anticipatieve heffing. Deze groep onderkent dezelfde gelijkstellingsvoorwaarden zoals hierboven beschreven. De aanslagvoet van 10% is van toepassing op premiestortingen vanaf 01 januari 1993, terwijl de stortingen ervoor een aanslagvoet kennen van 16,5%. De tweede groep die valt onder de personenbelasting kent ofwel een progressief tarief ofwel een vaste aanslagvoet van 33%. Wederom is de toepasbare heffing afhankelijk van het tijdstip van premiestorting (voor of na 01 januari 1992). Binnen deze groep vallen alle gevallen die niet in aanmerking komen voor de gelijkstelling en waarbij de uitkering van het kapitaal plaatsvindt voor de leeftijd van 60 jaar. Het resterend geval is onderworpen aan een vast tarief van 33%. Dit gebeurt indien een overeenkomst afgesloten werd na de 55 e verjaardag met een uitkering na de 60 e verjaardag, een contractduurtijd kent van minder dan 10 jaar en niet onder de gelijkstellingsvoorwaarden valt. Als laatste dient opgemerkt te worden dat indien het gespaarde bedrag wordt uitgekeerd onder de vorm van een periodieke rente, deze beschouwd wordt als roerend inkomen en onderworpen is aan het progressieve tarief in de personenbelasting. Pensioensparen zonder fiscaal voordeel 49 In dit geval heeft de belastingplichtige niet genoten van een belastingvermindering of -aftrek, waardoor de inkomsten die voortvloeien uit het pensioensparen niet belast worden als beroepsinkomen (Spruyt & Maus, 2012). Merk op dat dit principe ook geldt wanneer de betrokkene de gestorte premies heeft aangegeven doch geen fiscaal voordeel heeft genoten (Puncher, 2010). Dit laatste is onder meer het geval wanneer de belastbare inkomsten lager zijn dan de belastingvrije som (cf ). Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de uitkering in kapitaal en de uitkering onder de vorm van periodieke rente. Het eerste geval geeft in principe geen aanleiding tot belastingheffing (Puncher, 2010). In geval de uitkeringen geschieden onder de vorm van een rente, dient deze be- 49 Art. 17, 1, 4 WIB92 juncto art. 20 WIB92; Art. 131 WIB P a g i n a

28 Fiscaal luik schouwd te worden als roerend inkomen. Indien de renten werden aangelegd tegen storting met afstand van kapitaal, dan wordt het belastbaar bedrag beperkt tot 3% van het kapitaal. Wanneer er geen afstand van kapitaal heeft plaatsgevonden, dan worden de uitgekeerde renten integraal belast als roerend inkomen Individuele levensverzekering Individuele levensverzekering met fiscaal voordeel 50 De manier waarop de belasting op de prestaties wordt berekend in geval van de individuele levensverzekering met fiscaal voordeel is equivalent aan de berekeningswijze van het pensioensparen. Het volledige schema is terug te vinden in Bijlage 3 en wordt hieronder summier besproken. Eerst komen de gevallen aan bod waarop de anticipatieve heffing verschuldigd is, gevolgd door deze die onderworpen zijn aan de personenbelasting. In twee situaties is de anticipatieve heffing verschuldigd. Deze situaties zijn gebaseerd op het feit dat de anticipatieve heffing geheven wordt op de leeftijd van 60 jaar. In het ene geval werd de overeenkomst gesloten voor de leeftijd van 55 jaar. In het andere geval had de belastingplichtige deze leeftijd reeds bereikt bij afsluiting, maar was de looptijd van de overeenkomst langer dan 10 jaar. Hierbij is de heffing verschuldigd op de 10 e verjaardag van de overeenkomst. Alle andere gevallen ressorteren onder de personenbelasting. Hierbij zijn onderworpen aan een vaste aanslagvoet van 10% of 16,5%: alle overeenkomsten welke minder dan 5 jaar voor einddatum uitgekeerd worden. Deze tarieven zijn gelijkgesteld aan de anticipatieve heffing. De twee overgebleven scenario s waarbij de belastingplichtige zijn kapitaal meer dan 5 jaar voor einddatum opvraagt zijn onderworpen aan een tarief van 33% of de marginale aanslagvoet. Wederom dient opgemerkt te worden dat indien het gespaarde bedrag wordt uitgekeerd onder de vorm van periodieke rente, deze beschouwd wordt als roerend inkomen en onderworpen is aan het progressieve tarief in de personenbelasting. Individuele levensverzekering zonder fiscaal voordeel In dit geval heeft de belastingplichtige niet genoten van een belastingvermindering of -aftrek. Dit type individuele levensverzekering wordt beschreven in art. 19, 3, 1 WIB92. Deze bepaling bespreekt onder andere wanneer de uitkeringen uit de individuele levensverzekeringen beschouwd worden als roerend inkomen (Spruyt & Maus, 2012). Op basis van dit artikel worden als intresten belast, de inkomsten begrepen in kapitalen en afkoopwaarden vereffend bij leven; van individuele levensverzekeringen; die voorzien in een gewaarborgd rendement; waarvan geen enkele premie aanleiding heeft gegeven tot belastingvermindering voor langetermijnsparen (art. 104, 9 WIB 92 en art. 145/1 tot 145/16 WIB92) Art. 171, 1, f) en 2, d) WIB92; Art. 515bis, vijfde lid WIB P a g i n a

29 Fiscaal luik Er dient met andere woorden een onderscheid gemaakt te worden tussen de verschillende componenten waaruit het kapitaal bij de uitkering is opgebouwd. Op zowel de winstdeling, als op het kapitaal opgebouwd door de gestorte premies is geen belasting verschuldigd. Op de interestcomponent wel. De interestcomponent wordt bepaald als het verschil tussen enerzijds de betaalde of toegekende bedragen met uitsluiting van de overeenkomstig artikel vrijgestelde deelnemingen in de winst, en anderzijds het totaal van de gestorte premies 53. De kapitalisatie gebeurt aan minimaal 4,75% per jaar, berekend op het totaal bedrag van de gestorte premies. Er kunnen twee gevallen onderscheiden worden waarbij de inkomsten uit een levensverzekering vrijgesteld zijn van inkomstenbelasting. Ten eerste is dit het geval wanneer het contract voorziet in een overlijdensdekking van minstens 130% van de totaal gestorte premies. Bijkomende voorwaarde is dat de uitkering bij leven ten gunste van de belastingplichtige moet gebeuren. Als tweede geval kunnen de contracten onderscheiden worden met een looptijd van meer dan 8 jaar en de kapitalen of afkoopwaarden pas effectief na deze periode worden uitgekeerd. 54 De looptijd van meer dan 8 jaar is vatbaar voor discussie. Hoewel het Hof van Cassatie stelt dat 8 jaar exact 8 jaar bedraagt 55, dient dit volgens de fiscus geïnterpreteerd te worden als 8 jaar plus één dag. Veiligheidshalve geniet de laatste interpretatie de voorkeur Vierde pijler Reeds eerder werden een aantal producten van de vierde pensioenpijler vermeld (cf. 1.2 en 2.1.4). Deze bestaan uit alle mogelijke niet-fiscaal gestimuleerde vormen van kapitaalopbouw die individuele beleggers zich getroosten in het vooruitzicht van het bereiken van de pensioenleeftijd. Al deze vormen bespreken zou ons in het kader van deze masterproef te ver leiden, zo vallen bijvoorbeeld beleggingen in vastgoed buiten de scope. Ook de fiscale heffingen op premies, reserves en eventuele winstdelingen komen niet aan bod. Deze werden besproken in paragraaf en blijven ook hier van toepassing. In wat volgt zullen de volgende types van roerend inkomen aan bod komen: (a) dividenden en meerwaarden, (b) interesten en (c) inkomen begrepen in lijfrenten of tijdelijke renten die geen pensioenen zijn 56. Een dividend omvat alle door een vennootschap aan aandelen en winstbewijzen toegekende (al dan niet jaarlijkse) voordelen (Spruyt & Maus, 2012). In de regel worden dividenden uitgekeerd aan een 51 Art. 19, 1, 3 WIB Art. 40 WIB92 luidt als volgt: Deelnemingen in de winst ter zake van levensverzekeringscontracten, ( ), zijn vrijgesteld op voorwaarde dat zij gelijktijdig met de uit die contracten, toezeggingen of overeenkomsten, voortvloeiende pensioenen, ( ), renten, kapitalen of afkoopwaarden worden vereffend. 53 Art. 19, 4, eerste lid WIB Art. 21, 9, a) en b) WIB Cass. 19 januari 2012, 1203/ Art. 17, 1, 1, 2 en 4 WIB P a g i n a

30 Fiscaal luik particulier onderworpen aan een vast tarief van 25%, verhoogd met gemeentelijke opcentiemen 57. In geval de uitkerende vennootschap deze heffing inhoudt, is de particulier geen aangifte van het ontvangen dividend in de personenbelasting verschuldigd 58. Wat de meerwaarden betreft bestaat de regeling uit twee luiken. Indien de particulier handelt als goede huisvader, is op deze meerwaarden geen belasting verschuldigd. Handelt de particulier speculatief, dan wordt deze meerwaarde belast als divers inkomen in de personenbelasting aan 33% 59. Interesten zijn alle procentuele vergoedingen voor ontleende bedragen en uitstaande schuldvorderingen. In de regel zijn interesten onderworpen aan roerende voorheffing van 21% (spaarboekje 15%), afgehouden aan de bron. Indien het ontvangen inkomen uit spaarboekjes van een particulier hoger uitvalt dan de vrijgestelde schijf van 1.880,00 Euro (geïndexeerd bedrag aanslagjaar 2014), worden deze beschouwd als belastbare inkomsten 60. In werden reeds een aantal verzekeringsproducten besproken. Deze producten vormden de tegenhangers van het fiscaal gestimuleerde regime binnen de derde pijler en voorzagen in een uitkering in kapitaal bij leven. In het kader van deze masterproef dienen deze verzekeringsproducten uitgebreid te worden met nog één geval, hetgeen hieronder algemeen fiscaal besproken zal worden: uitkering in rente, waarbij het overgebleven ingelegd kapitaal pas na een periode van 8 jaar wordt uitgekeerd. De belastingplichtige die een lijfrente of tijdelijke rente uitgekeerd krijgt ontvangt ieder jaar een fiscale fiche, die noodzakelijk is om het inkomen begrepen in de rente aan te geven in de personenbelasting 61. Het bedrag dat de belastingplichtige jaarlijks ontvangt is opgebouwd uit twee componenten: kapitaal en interest. Laatstgenoemd element is onderworpen aan een belastingtarief van 25% (Algemene adminstratie van de FISCALITEIT, 2013), verhoogd met gemeentelijke opcentiemen. In geval voorzien wordt in een eenmalig kapitaal bij leven op einddatum en dit uitgekeerd wordt meer dan 8 jaar na het in werking treden van de overeenkomst, is er geen belasting verschuldigd 62. Indien er voorzien is in een dekking bij overlijden, zijn er op het kapitaal overlijden door de begunstigden enkel de normale successierechten verschuldigd. De belegger kan er ook hier voor kiezen om afstand van kapitaal te doen. Dit gebeurt door te voorzien in een overlijdensdekking lager dan 100% (prijsgegeven kapitaal). De belastbare grondslag bedraagt 3% van het prijsgegeven kapitaal en wordt onderworpen aan een belastingtarief van 25%, verhoogd met de gemeentelijke opcentiemen Art. 171, 3 WIB Men spreekt van een liberatoire roerende heffing. Art. 269, 1, 1 WIB Art. 171, 1, a) WIB Art. 21, 5 WIB Art. 17, 1, 4 WIB Art. 21, 9, b) WIB Art. 17, 1, 4 WIB92 juncto art. 20 WIB P a g i n a

31 Fiscaal luik 2.3. Besluit Dat de Belgische fiscaliteit een doolhof is geworden van wetboeken, artikelen, circulaires, rechtspraak en publicaties is meer dan duidelijk. Een volledig inzicht in dit kluwen vereist een diepgaande studie, hetgeen niet aan de orde is binnen deze masterproef. Hierdoor werd het fiscaal luik, beschreven in dit hoofdstuk, beperkt tot een aantal (voor deze masterproef) relevante producten. Als eerste kwamen de fiscaal gestimuleerde derde pijler producten aan bod. Deze producten worden gekenmerkt door de mogelijkheid (maar geen verplichting) tot belastingvermindering. Deze belastingvermindering wordt bekomen op de gestorte bijdragen, waarbij deze laatsten zijn gelimiteerd. De heffing op de uitkeringen is sterk afhankelijk van de situatie waarin de belastingplichtige zich bevindt. Afhankelijk hiervan zal hij in het beste geval een anticipatieve heffing van 10% verschuldigd zijn. In het slechtste geval (bij vroegtijdige opeising) kan dit binnen de personenbelasting oplopen tot 33% of het progressief tarief. Hoewel het niet fiscaal gestimuleerde langetermijn- en pensioensparen in se tot de vierde pijler behoren, werd de fiscaliteit omwille van de sterke verwantschap met de derde pijler dan ook binnen dat deel opgenomen. Opvallend hierbij is dat onder bepaalde omstandigheden (zijnde pensioensparen zonder fiscaal voordeel, een overlijdensdekking van minstens 130% of een looptijd van meer dan 8 jaar in geval van individuele levensverzekeringen) de uitkeringen in kapitaal vrijgesteld zijn van heffingen. Als laatste werden een aantal bijkomende vierde pijler producten behandeld. De vierde pijler producten worden gekenmerkt door het uitblijven van fiscale stimuli, maar ook de beperking in het bijdrageplafond. Binnen de vierde pijler verzekeringsproducten werd stilgestaan bij de lijfrente en de uitkering in kapitaal bij een looptijd van meer dan 8 jaar. Inzake de lijfrente is enkel de interestcomponent belastbaar aan een tarief van 25%. De uitkering in kapitaal is vrijgesteld van belasting indien deze langer dan 8 jaar belegd blijft. 25 P a g i n a

32 Financiële crisis Hoofdstuk 3. Financiële crisis Over de financiële crisis is al menig inkt gevloeid. Aan elk onderdeeltje, elke invalshoek, elk gevolg of mogelijke denkpiste werd reeds veel aandacht besteed, dit zowel door de media, de wetenschappelijke wereld als door de beleidsvoerders. Al deze aspecten uitvoerig bespreken zou dit hoofdstuk te ver brengen; deze masterproef kan echter niet zonder een hoofdstuk dat de financiële crisis samenvattend beschrijft. Het eerste deel van dit hoofdstuk zal een overzicht bieden van de kernaspecten gedurende de jaren van de financiële crisis. Hierbij wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de kredietcrisis (die haar oorsprong kende in Amerika) en de Europese staatsschuldencrisis. In het tweede deel worden de gevolgen van de crisis onder de loep genomen. Hierbij ligt de nadruk niet op de verbeteringen wat betreft het regelgevend luik, maar eerder op de financiële gevolgen van de crisis voor zowel de consument in zijn zoektocht naar rendement, als voor de verzekeraar in zijn zoektocht naar vers geld Kredietcrisis De Amerikaanse vastgoedcrisis Hoewel het exacte aanvangsmoment van de Amerikaanse vastgoedcrisis waarschijnlijk nooit achterhaald zal worden, gaat de meeste literatuur ervan uit dat de aanloop ernaar zich tussen eind 2006 en midden 2007 situeert. Het is in deze periode dat vele Amerikaanse huisbezitters in de problemen kwamen met het aflossen van hun hypothecaire lening. (Brunnermeier, 2009) De reden hiervoor kan gezocht worden in de aan deze periode voorafgaande lakse Amerikaanse regelgeving rond het verstrekken van de hypothecaire kredieten. De kredietwaardigheid van de hypotheekaanvrager, gestaafd op onder andere inkomensgegevens en het betalingsgedrag uit het verleden, zou één van de belangrijkste aspecten bij het toekennen van een krediet moeten zijn. De regelgevingen hierrond werden echter in de jaren voorafgaand aan de vastgoedcrisis sterk versoepeld. Woningeigenaars met een laag inkomen waren in staat om zonder al te veel vragen een hypotheeklening te bekomen. De zogenaamde low-doc en no-doc loans, waarbij de inkomensgegevens slechts summier tot helemaal niet opgevraagd werden, kenden in de jaren voorafgaand aan de crisis een sterke opkomst. Aanvragers die in het verleden blijk hadden gegeven van slecht betaalgedrag, werden dan wel in de categorie subprime (lager dan eerste klasse) ingedeeld, maar kregen de mogelijkheid om een hypothecaire lening aan te gaan. (Mayer, Pence, & Sherlund, 2009) (Krinsman, 2007) Deze hypotheekleningen konden verkregen worden tegen een zeer lage initiële vaste rente 64, waarbij ook nog eens de mogelijkheid werd gegeven om meer dan één hypotheeklening af te sluiten met hetzelfde onderpand (piggyback loans) 65. (Mayer, Pence, & Sherlund, 2009). De piggyback loans ont- 64 Deze lage rentes werden mogelijk gemaakt door verlagingen van de basisrente door de Federal Reserve om de recessie die in de periode dreigende te ontstaan tegen te gaan. (Labonte & Makinen, 2008) 65 Eén van de meer populaire vormen was een hypotheeklening: de eerste lening dekt 80% van de prijs van het vastgoed, 10% wordt gedekt door de tweede lening, de laatste 10% wordt gefinancierd door de 26 P a g i n a

33 Financiële crisis stonden vanuit de gedachtegang dat zelfs indien de hypotheekaanvrager niet meer kon voldoen aan de maandelijkse aflossingen, het vastgoed in onderpand voldoende in prijs zou stijgen om de kosten te kunnen dekken. De initiële lage rentes, ook wel bekend onder de naam teaser rates, waren enkel geldend voor de eerste twee à drie jaren. In de daaropvolgende jaren, waarbij rekening dient gehouden te worden met een aflossingsduur tot 30 jaar, werd deze rente, variabel en vaak gekoppeld aan de basisrente van de Federal Reserve, verhoogd. Hypotheeknemers werden geconfronteerd met een veel hogere aflossingslast, dewelke in sommige gevallen ondraagbaar werd. (Krinsman, 2007) Deze praktijken konden verder nog gecombineerd worden met een stijgend maandelijks kapitaalaflossingsschema 66. Deze combinatie zorgde ervoor dat de maandelijkse lasten in de beginjaren ook voor hypotheekaanvragers met een laag inkomen goed te dragen waren, waardoor een hypotheeklening aangaan des te aantrekkelijker leek. Een woning werd gedurende deze periode niet altijd gezien als een gezinswoning, maar ook als een speculatieobject. Hierbij werd gegokt op enerzijds de almaar stijgende vastgoedprijzen en anderzijds een snelle doorverkoop van het vastgoed. Dankzij deze snelle doorverkoop kon het geleende kapitaal vroegtijdig afgelost worden, waarbij hogere rentes na het aflopen van de teaser rate periode vermeden konden worden. De gegenereerde winst kon gebruikt worden bij de aankoop van een duurdere woning. (Mayer, Pence, & Sherlund, 2009) Mocht de verhouding tussen de hypotheekaanvrager en de hypotheekbank een één op één verhouding zijn gebleven, zouden de gevolgen van het hierboven beschreven ontleengedrag veeleer beperkt zijn geweest. Dit was echter niet het geval: de ontleende bedragen werden niet alleen door de hypotheekbanken zelf gefinancierd, maar werden tevens onder een samengevoegde, verpakte vorm doorverkocht aan derden. Deze techniek, ook bekend onder de naam securitization, laat de issuer toe om de huidige waarde van de toekomstige kasstromen direct te realiseren. De uit dit proces voorvloeiende obligaties, de mortgage backed securities, leveren de koper een constante inkomstenstroom op: de schuldaflossingen van de ontleners. Het vrijgekomen kapitaal kan dan door de hypotheekbank worden hergebruikt ter uitgave van nieuwe hypotheekleningen. Hierbij was het gebruikelijk om deze producten onder te brengen in een special purpose vehicle. Hierdoor werden de producten buiten balans van de financiële instelling gehouden. Deze buitenbalansstrategie had tot gevolg dat deze producten niet in rekening werden gebracht bij de berekening van de kapitaalsratio s. (Krinsman, 2007) Zolang de twee hoofdvoorwaarden: het genereren van een constante inkomstenstroom en het homogeen karakter van het onderliggende, niet geschaad worden, levert deze techniek voor beide parontlener zelf. Op deze manier wordt het de hypotheekaanvrager mogelijk gemaakt om meer dan 80% te lenen, zonder de hieraan verplicht gekoppelde private mortgage insurance aan te gaan. Fontinelle, A., Piggyback loans are back. Should you jump on?, Interest.com, webpagina, < geconsulteerd op 20/12/ Het idee achter een stijgend aflossingsschema ontspruit uit het carrièrepad van de hypotheekaanvrager. Naarmate de jaren verstrijken, zal het loon van de aanvrager stijgen. Een stijgend loon maakt een stijgende maandelijkse aflossing draaglijk. 27 P a g i n a

34 Financiële crisis tijen belangrijke voordelen op. De issuers krijgen onmiddellijke beschikking over het kapitaal waar ze anders (zeker in geval van hypothecaire leningen) lang op zouden moeten wachten. De investeerders verkrijgen een effect dat, onder de vorm van coupons, een constante geldstroom genereert, waarbij het onderliggende voldoende gediversifieerd is 67. Het nadeel is echter de toenemende complexiteit en de afnemende transparantie bij elke herverpakking van het product. Uiteindelijk heeft de belegger geen zicht meer op het onderliggende. (Deloitte, 2006) Een verdere verfijning van dit mechanisme wordt gevormd door de collateralized debt obligations (CDO). Kenmerkend voor CDO s zijn de tranches waarin deze verdeeld zijn. Afhankelijk van de mate waarin beleggers bereid zijn risico s te nemen, kunnen deze zich inschrijven in een bepaalde tranche. Wel te verstaan leveren de verschillende tranches een verschillende coupon op, evenredig met het eraan verbonden risico. Het gelopen risico is het niet terugbetalen van de verplichtingen door de hypotheeknemers. In het beoordelen van dit risico spelen rating agencies een cruciale rol. (Deloitte, 2006) Zolang de hierboven beschreven mechanismen konden blijven doorlopen, leverden deze ondanks de complexiteit, noch voor de hypotheeknemers, de hypotheekgevers of de investeerders problemen op. De eerste tekenen van stagnatie vertoonden zich in het derde kwartaal van Rond deze periode verhoogde de Federal Reserve stapsgewijs haar basisrente, met een stijging van de variabele hypotheekrente tot gevolg. Tegelijkertijd kwam een groot deel van de step-up loans aan het einde van de teaser rate periode, waarbij een verhoging van de rente met 2 tot 2,5 procentpunten geen uitzondering vormde. (Labonte & Makinen, 2008) Deze combinatie zorgde in eerste instantie voor een toenemend aantal betaalachterstanden bij de subprime groep. Deze categorie hypotheeknemers, die in het verleden reeds slecht betaalgedrag hadden getoond, maar omwille van de low-doc, no-doc politiek toch een hypothecaire lening kregen, konden de stijgende maandelijkse lasten niet meer dragen. Met de woning als onderpand van de lening, nam het aantal gedwongen verkopen (foreclosures) sterk toe. (Alexander, B., et al., 2008) De lakse Amerikaanse regelgeving rond het verstrekken van de hypothecaire kredieten begon zich te wreken. De vastgoed-bubble bereikte zijn hoogtepunt. Omwille van het stijgend aantal foreclosures zakten de woningprijzen in elkaar. De belangstelling voor de vaak te duur geprijsde huizen daalde. Het hoger beschreven mechanisme waarbij woningen gezien werden als speculatieobject kwam tot stilstand. 67 Hierbij wordt er van uit gegaan dat in normale omstandigheden het systematisch risico beperkt is. Niet alle hypotheeknemers komen tegelijk in de financiële problemen terecht. 28 P a g i n a

35 Financiële crisis Spillover naar de hypotheekbanken Falling property prices were the trigger for the crisis, as they exposed the poor quality of subprime lending, which was running at US $ 600 billion a year in the United States in 2006 and represented 20% of all mortgage lending in the country. (Machinea, 2009) Gedurende het tweede kwartaal van 2007 begonnen de hypotheekbanken de gevolgen van de stagnatie te voelen. De subprime groep kon de leninglast niet meer dragen, met een toename van het aantal gemiste aflossingen (deliquencies) tot gevolg. Het stijgend aantal gedwongen verkopen bracht ook geen soelaas, dit omwille van de tanende belangstelling op de vastgoedmarkt, maar ook ten gevolge van de veelvoudig uitgegeven piggyback loans 68. Ten gevolge hiervan kwam niet alleen de activa van hypotheekbanken onder druk te staan, maar werd ook de waarde van sommige mortgage backed securities en collateralized debt obligations door rating agencies sterk in vraag gesteld. Gezien de complexiteit van deze verpakte en herverpakte producten, waarbij niemand precies meer weet had welke hypothecaire leningen als onderliggend actief van welk derivaat beschouwd konden worden, vormde de juiste inschatting van het risico een nagenoeg onmogelijke opgave. Ook de vraag aangaande wie de schade voor het niet terugbetalen van de hypothecaire lening zou dragen bleef open. (Machinea, 2009) Gedurende de daarop volgende maanden rapporteerden verschillende financiële instellingen afwaarderingen op hun beleggingen. Het wederzijds wantrouwen tussen banken begon te groeien, de complexiteit van de beleggingen liet namelijk niet meer toe te achterhalen welke banken al dan niet aan de verplichtingen van de afgesloten leningen konden voldoen. De interbancaire geldmarkt 69 droogde stelselmatig op. (Machinea, 2009) Hoewel door zowel banken, als de Amerikaanse overheid reddingsoperaties op poten werden gezet, verslechterde de liquiditeitspositie van verscheidene banken zienderogen. Bear Stearns beet als eerste bank de spits af 70 : ondanks de financiële injecties midden maart 2008 door zowel de Federal Reserve, als J.P. Morgan, werd deze bank een aantal dagen later door J.P. Morgan voor 2 dollar per aandeel overgenomen (een jaar eerder was hetzelfde aandeel 150 dollar waard). (Brunnermeier, 2009) Vanaf september 2008 verslechterde de situatie zienderogen. Begin september waren de hypotheekbanken Freddie Mac en Fannie Mae aan de beurt. Beide met de overheid verbonden financiële 68 De redenering die stelde dat piggyback loans niet alleen veroorloofd maar ook risicoloos waren, kon niet opgaan in een stagnerende vastgoedmarkt. Gezien de eigen inbreng klein was ten opzichte van het geleend bedrag, impliceerde het risicoloos karakter minimaal constante vastgoedprijzen. Slechts op deze wijze kon de hypotheekverstrekker in geval van wanbetalingen het ontleende geld door middel van gedwongen verkopen terugvorderen. 69 De interbancaire geldmarkt speelt een belangrijke rol in het vergaren op korte termijn van nodige liquide middelen. Banken met liquiditeitstekorten kunnen via de interbancaire geldmarkt voor een termijn variërend tussen één dag en een paar jaar deze tekorten aanzuiveren. De keerzijde van de medaille wordt gevormd door banken met overtollige liquiditeiten, die op deze manier rendement krijgen op liquiditeitsoverschotten. 70 Reeds in juli 2007 maakte Bear Stearns bekend dat twee subprime hedge funds nagenoeg waardeloos waren ten gevolge van het ineenstorten van de subprime vastgoedmarkt. 29 P a g i n a

36 Financiële crisis instellingen, gespecialiseerd in financiële diensten aan hypotheeknemers, kochten hypotheekleningen op en verkochten deze in herverpakte vorm terug door. Omwille van hun verslechterende financiële positie kwamen beide op 7 september 2008 onder het zeggenschap van de overheid te staan (conservatorship). Een week later was het de beurt aan de effectenbank Lehman Brothers. Ondanks een aantal pogingen werd geen overnameakkoord bereikt, met het faillissement van de bank op 15 september 2008 als gevolg. Tegelijkertijd meldde de verzekeraar AIG ernstige liquiditeitstekorten, met grootschalige overheidssteun ter waarde van 75 miljard dollar als resultaat. (Brunnermeier, 2009) Het falen van de Lehman Brothers, dat op het moment van het faillissement een schuld van meer dan 600 miljard dollar had, gecombineerd met de liquiditeitsproblemen van AIG, luidde omwille van het grote aantal internationale contracten en een sterke interbancaire verbondenheid de wereldwijde kredietcrisis in. (Brunnermeier, 2009) Europese recessie Terwijl in in Amerika de kredietcrisis volop aan het woeden was, kwam Europa nog maar net uit een periode van laagconjunctuur (Eurostat, Real GDP per capita, sd). Aanvankelijk gingen Europese leiders ervan uit dat deze crisis zich tot Amerika zou beperken (Bertrams, 2009). Niets was minder waar. Europese financiële instellingen vertoonden reeds jaren sterk risicogericht gedrag. Verscheidene banken hadden investeringen lopen in zowel Amerikaanse financiële instellingen, als Amerikaanse hypotheekproducten. Met een toenemend aantal afwaarderingen op de beleggingen en een sterk afnemend vertrouwen in het financieel systeem, dit zowel door de banken zelf als door de consumenten, kwamen verscheidene Europese financiële instellingen in liquiditeitsproblemen. Het in Amerika ontstane wantrouwen sloeg over naar de Europese markt. Dit wantrouwen luidde een neerwaarts spiraal in op zowel financieel-, als op ondernemingsniveau. Leningen werden niet meer zo gemakkelijk uitgegeven, dit noch tussen banken onderling, noch aan ondernemingen. Met het wegvallen van de ontleningsmogelijkheden kwamen zowel bedrijfsinvesteringen, alsook de innovaties tot stilstand. Gecombineerd met een sterk afnemend consumentenvertrouwen, hetgeen zich uitte in een afnemende wil om te kopen en op die manier te investeren in de economie, breidde de crisis zich verder uit. Binnen deze neerwaartse spiraal kwamen steeds meer ondernemers in de problemen, met faillissementen en ontslagen tot gevolg. Deze faillissementen en ontslagen zorgde op hun beurt voor een vermindering van de koopkracht, de recessie sloeg toe in Europa. (Bos & Michiel, 2011) Zowel op Europees, als op nationaal vlak kwamen acties tot stand om verschillende noodlijdende banken te helpen. Op 28 september 2008 werd een deelname ter waarde van 11,2 miljard Euro door de Belgische, de Nederlandse en de Luxemburgse overheden in de Belgisch-Nederlandse bank en verzekeraar Fortis bekendgemaakt. De Belgische overheid verwierf via de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij een participatie van 49,93% (ter waarde van 4,7 miljard Euro). Fortis kamp- 30 P a g i n a

37 Financiële crisis te op dat ogenblik met liquiditeitstekorten en ondervond zware koersdalingen. Ook het eerder overgenomen ABN AMBRO werd te koop gezet. 71 De Frans-Belgische bank Dexia ontving staatssteun ter waarde van 6,4 miljard Euro 72. Elders in Europa speelden zich gelijkaardige scenario s af. De bank Glitnir werd voor 75% (of 600 miljoen Euro) overgenomen door de IJslandse regering. De Royal Bank of Scotland, Lloyds TSB en HBOS kregen Britse overheidssteun voor een gezamenlijk bedrag van 37 miljard pond. De IJslandse Kaupthing Bank werd onder IJslands regeringstoezicht geplaatst. Gezien een deel van deze bank onder Luxemburgse banklicentie werkte, werden alle transacties van zowel de Kaupthing Bank Luxemburg, als het Belgische bijhuis Kaupthing Bank België door de Luxemburgse toezichthouders bevroren 73. Belgische gedupeerden konden zich slechts beroepen op de Luxemburgse depositogarantie (op tegoeden) van maximaal ,00 Euro in geval van faillissement 74. (Buffel, 2009) Om het vertrouwen van spaarders in stand te houden, een grotere stabiliteit van de financiële markten te bereiken en een complete systeemcrisis te voorkomen kondigden diverse overheden uitbreidingen van de garantie op tegoeden van particuliere spaarders aan. Op Europees niveau baseerden de interventieprincipes van de beschermingsregelingen inzake depositogarantiestelsels zich aanvankelijk op de Europese Richtlijn van 30 mei Deze werd op 11 maart 2009 gewijzigd door de Europese Richtlijn 2009/14/EG. Terwijl Richtlijn 94/19/EG een minimumdekking vaststelde op ,00 Euro, werd de minimumdekking nu verhoogd tot ,00 Euro. Vanaf 01 januari 2011 diende de minimumdekking opgetrokken te worden tot ,00 Euro. Inzake de beschermingsregelingen was de Belgische wetgever de Europese regelgever voor. Reeds in 2008 werd het KB van 14 november in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Dit KB bracht het luik beschermingsmechanismen een stap verder dan de Europese regelgever aanvankelijk bedoeld had. De Belgische wetgever opteerde voor een verhoging van de bestaande bescherming van deposito s binnen het, via de wet van 17 december 1998, opgerichte Beschermingsfonds (van ,00 Euro naar ,00 Euro). Via het KB werd tevens het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito s en levensverzekeringen opgericht. Dit fonds biedt een bijkomende bescherming van ,00 Euro bovenop de eerste schijf van ,00 Euro op deposito s en een waarborg ten belope van ,00 Euro op een aantal tak 21-levensverzekeringen. Het Bijzonder Beschermingsfonds zal in geval van deposito s slechts tussenkomen indien het Beschermingsfonds niet alles kan dekken. De tussenkomst van beide fondsen mag de ,00 Euro niet overschrijden. 71 COM/2008/8085 [Commissiedocument nr van 2008]. 72 COM/2008/7388 finaal [Commissiedocument nr van 2008]. 73 COM/2009/427 finaal [Commissiedocument nr. 427 van 2009]. 74 Deze garantie werd pas nadien opgetrokken tot ,00 Euro. Uiteindelijk kwamen de Belgische spaar- en zichtrekeningen op 16 juli 2009 vrij, dankzij een overname van deze door de Keytrade Bank. 75 Deze beschermingsmechanismen moesten de tegoeden van beleggers, spaarders, alsmede sommige tak 21 verzekerden beschermen tegen verliezen geleden door de ingebrekestelling van hun kredietinstelling of beleggingsonderneming. 76 Het Koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit ( ). 31 P a g i n a

38 Financiële crisis Dit kan samengevat worden in volgend overzicht: Beschermingsfonds Bijzonder beschermingsfonds Gedekt product Financiële instrumenten Deposito s Levensverzekeringen Tak 21 Maximale dekking Euro Euro Euro Euro Tabel 5: Samenvattend overzicht (Bijzonder) Beschermingsfonds (Bron: (Rekenhof, 2009)) Vanaf het vierde kwartaal van 2008 bleek de gehele Eurozone in een ergere situatie te verkeren dan aanvankelijk gedacht werd. Nagenoeg alle landen noteerden een achteruitgang in het bruto binnenlands product (Eurostat, Real GDP growth rate - volume, sd). Dit terwijl de steunmaatregelen aan de verschillende financiële instellingen steeds zwaarder op de balansen van de verschillende overheden begonnen door te wegen. Vanaf dit punt waren de gevolgen van de in Amerika gestarte financiële crisis nog moeilijk te onderscheiden van de in recessie verkerende Eurozone Europese staatschuldencrisis De verlaging van de belastingopbrengsten ten gevolge van de recessie enerzijds en de extra overheidsuitgaven door toegekende steunmaatregelen anderzijds zorgden ervoor dat de begrotingstekorten in nagenoeg alle landen van de Eurozone jaar in jaar uit stegen. Hierdoor bereikte de totale overheidsschuld (of staatsschuld), uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product, in een aantal landen van de Eurozone recordhoogten. Zowel Griekenland, als Italië overschreden in 2008 de kaap van de 100%, België flirtte met de 90%-grens. De gemiddelde overheidsschuld in de Eurozone bereikte dat jaar 70,1% 77 (Eurostat, 2012). Deze stijging zette zich in de daaropvolgende jaren door (Tabel 6). Gemiddelde overheidsschuld Eurozone (EA17) 70,1% 80,0% 85,4% 87,3% 90,6% België 89,3% 95,7% 95,5% 97,8% 99,6% Tabel 6: Gemiddelde overheidsschuld Eurozone (EA17) & België: (bron: (Eurostat, 2013)) Aan een hoge overheidsschuld zijn belangrijke nadelen verbonden, zeker indien het land zich binnen eenzelfde monetaire unie bevindt. Een land met een slechte financiële positie (zijnde grote begrotingstekorten en/of hoge overheidsschulden) zal een hogere rente moeten betalen voor zijn leningen, met andere woorden de koersen van de staatsleningen dalen. Deze hogere rente zorgt voor een verdere toename van de overheidsschuld, hetgeen wederom resulteert in een verslechtering van de financiële positie. Het land belandt in een neerwaarts spiraal van toenemende schulden en rentelasten, de zogenaamde debt trap. Indien het land behoort tot een monetaire unie is het land niet (meer) in staat haar economische positie te verbeteren door haar munt te verzwakken ter stimulering van de export. 77 De andere Eurozone lidstaten hadden een beduidend lagere overheidsschuld. Hierbij werd de top drie gevormd door Estland (4,5%), Luxemburg (14,4%) en Slovenië (22%), terwijl onze buurlanden zich in het midden van het peloton bevonden: Nederland 58,5%, Duitsland 66,8% en Frankrijk 68,2%. 32 P a g i n a

39 Financiële crisis Het was Griekenland dat anno 2010 in een debt trap situatie belandde. Begin 2010 kwam aan het licht dat de vorige regering de begrotingscijfers systematisch opgesmukt had 78. Op dat ogenblik kampte Griekenland met een overheidsschuld van 148,3% en een bijkomend begrotingstekort van 10,7%. Het vertrouwen van de financiële markten in Griekenland kelderde: de rente die betaald diende te worden voor een nieuwe lening overschreed algauw 10%. Snel werd duidelijk dat het land zonder internationale hulp failliet zou gaan. (Eurostat, 2013) De Griekse problemen verspreidden zich aan een sneltempo doorheen Europa. Aan de ene kant bleken Griekse schuldpapieren die voorheen als risicoloos beschouwd werden en vooral aangehouden door Franse en Duitse banken, omwille van de Griekse ontwikkelingen twijfelachtig van waarde te zijn. Mocht Griekenland haar gedane beloften niet meer kunnen nakomen, zouden afwaarderingen deze banken in gevaar brengen. Overheden zouden wederom met steunmaatregelen moeten bijspringen, met nog grotere begrotingstekorten tot gevolg. Aan de andere kant kwamen andere (zwakkere) landen bij het in gebreke blijven van Griekenland in de problemen. Het wantrouwen van de financiële instellingen ten opzichte van één land blijft vaak niet beperkt tot dat land, maar dijt uit naar elk land dat in een enigszins vergelijkbare situatie verkeert. Dit gebrek aan vertrouwen zou zich voor dat land terug uiten in een verhoging van de rentevoeten voor nieuwe leningen, met de debt trap tot gevolg. (Bos & Michiel, 2011) Ondanks diverse bezuinigingsmaatregelen van de Griekse overheid vanaf midden februari 2010 en de toezegging van een stand-by krediet van 30 miljard Euro door de landen van de Eurozone, bleef de toestand verslechteren. Eind april 2010 werd de rating van de kredietstatus van Griekenland door Standard & Poor's verlaagd van BBB+ (hoge kans tot terugbetaling) naar BB+ (junk), andere rating agencies volgden 79. Op 02 mei 2010 werd een akkoord bereikt tussen enerzijds de Griekse regering en anderzijds het IMF en de andere lidstaten van de Europese Unie: het IMF en de lidstaten zouden Griekenland steunen met een lening van 110 miljard Euro gespreid over drie jaar 80. Daartegenover stonden een reeks van beleidsmaatregelen te nemen door de Griekse overheid voor het in evenwicht brengen van de begroting 81. Ondanks de genomen maatregelen en de grootschalig toegekende steunpakketten bleef het wantrouwen in de Griekse economie heersen. In de daaropvolgende maanden werd de Griekse rating stapsgewijs verder verlaagd door zowel Standard & Poor's, als andere rating agencies. Al snel bleek dat ook andere Eurolanden, met name Portugal, Ierland en Spanje, zich in de problemen bevonden. Ook voor deze landen werd de rating stapsgewijs over de daaropvolgende maanden ver- 78 Hoewel nog andere, meer structurele oorzaken mee aan de basis gelegen hebben van de Griekse crisis, zullen deze niet verder in detail bekeken worden. 79 Bloomberg.com, Greece's Debt Cut to Junk, First for Euro Member (2010), webpagina, < geconsulteerd op 04/12/ SN/2492/10 [Raad van de Europese Unie nr van 2010]. 81 Waaronder bijvoorbeeld de verhoging van de BTW, en accijnzen, schrapping van bepaalde bonussen aan ambtenaren, verhoging van de pensioenleeftijd, e.a. 33 P a g i n a

40 Financiële crisis laagd, waarbij de rentes voor bijkomende leningen stegen en de koersen van de uitgegeven staatsleningen daalden. Hoewel de problemen in deze landen geen rechtstreeks verband hielden met de Griekse crisis 82, werd in dit verband de term contagion (besmetting) gebruikt om de situatie te omschrijven. De gealarmeerde financiële markt was na het Griekse debacle weinig geneigd om aan de noodlijdende landen leningen tegen een schappelijke rente toe te kennen. Ook deze landen konden vanaf 2011 op internationale steun rekenen, met draconische besparingsmaatregelen ter verbetering van de financiële situatie als tegenprestatie. (Raad van de Europese Unie, sd) In juli 2011 kwamen als laatsten Italië en Cyprus aan de beurt. Na Moody s ratingverlaging van Italië en een systematische daling van de Italiaanse staatsleningkoersen, werd Italië in november 2011 onder toezicht van het IMF geplaatst. Hoewel Italië (nog) niet in een noodlijdende toestand verkeerde, was het duidelijk dat Europa zich geen Grieks scenario, voor de derde grootste economie binnen de Europese Unie, kon veroorloven. In Cyprus daarentegen liep de banksector gebukt onder de gevolgen van grote verliezen op Griekse staatsleningen, wat Cyprus aan de rand van het faillissement dreigde te brengen. Pas in maart 2013 zou een akkoord bereikt worden rond het internationaal steunpakket aan Cyprus en werden de te nemen maatregelen door de Cypriotische overheid en de banksector bepaald. (Raad van de Europese Unie, sd) Ondanks alle (steun)maatregelen genomen op zowel internationaal, als nationaal vlak sinds het overslaan van de Amerikaanse kredietcrisis op de Europese markten, zijn de gevolgen hiervan nog steeds goed voelbaar. Zo bedroeg het gemiddelde begrotingstekort voor 2012 in de Eurozone 3,7%, terwijl de gemiddelde overheidsschuld een recordhoogte bereikte van maar liefst 90,6%. In het licht van de in 1993 gestemde Maastrichtnormen die bepalen dat het nationaal begrotingstekort 3% niet mag overschrijden en waarbij de overheidsschuld maximaal 60% van het bruto binnenlands product mag bedragen, kan duidelijk gesteld worden dat Europa nog niet hersteld is van de opeenvolgende crisissen. (Eurostat, 2013) 3.3. Gevolgen van de crisis betreffende het incasso Hoewel de financiële crisis strikt genomen nog niet ten einde is, werden de gevolgen ervan reeds goed gedocumenteerd. Eén van de gevolgen van de crisis situeert zich in het consumentengedrag en meer bepaald in de vraag hoe de consument omgaat met het slechte nieuws op de financiële markten. Rapidly falling stock exchange prices could, as in the case of Fortis, even result in a bank run, which could quickly lead to liquidity problems for the applicable bank. This is not a realistic scenario for insurers: after all, insurers do not have cash machines. (Verbond van Verzekeraars, 2009) Hoewel dit citaat een zekere vorm van waarheid draagt, dient het met een stevige korrel zout genomen te worden. Het hoeft geen betoog dat het verzekeringswezen minder aangetast werd door de gevolgen van de crisis dan het bankwezen. Omwille van de manier waarop het concept verzekeren in 82 Zo kampten zowel Ierland, als Spanje met problemen op de vastgoedmarkt, terwijl Portugal eerder te kampen had met misinvesteringen en grootschalige fraude. 34 P a g i n a

41 Financiële crisis zijn werk gaat, waarbij premies op voorhand betaald worden en pas later de uitbetaling van de verzekering volgt, is het liquiditeitsrisico bij verzekeringsmaatschappijen eerder beperkt. Anders dan bij spaar- of zichtrekeningen, gaat het hier dan ook vaak over beleggingen op lange termijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het fiscaal gestimuleerde langetermijn- of pensioensparen, maar ook aan andere verzekeringsvormen met uitkering bij leven, waarbij de vroegtijdige opeisbaarheid van de reserve zowel vanuit fiscaal standpunt (verhoogde taxaties), alsook vanuit verzekeringstechnisch standpunt (door middel van dagwaardecorrecties) afgestraft kan worden. De combinatie van een sterk gediversifieerd portfolio en een goed asset-liability management, hetgeen bij de meeste verzekeraars de regel is, zorgt ervoor dat slechts een handvol maatschappijen in de problemen geraakten. (Verbond van Verzekeraars, 2009) (Liedtke, 2010) Desondanks is de vertrouwensbreuk ontstaan door de financiële crisis tussen de consumenten (spaarders en beleggers) en de financiële sector een niet te onderschatten gevolg. Het zijn namelijk deze consumenten die door middel van het afsluiten van nieuwe overeenkomsten en het betalen van periodieke premies vers geld in het laadje van de verzekeringssector brengen. Hoewel de emotionele gevolgen van de crisis moeilijker in kaart te brengen zijn dan de harde feiten en de beleidsmatige verbeteringen, kan een blik op de jaarlijks door Assuralia gepresenteerde cijfers aangaande het incasso van verzekeringsondernemingen een tip van de sluier oplichten (Bijlage 1). Incasso (*) Totaal niet-leven en leven Tabel 7: Totaal incasso niet-leven en leven België (Bron: (Assuralia, sd)) (*): voorlopige cijfers, uitgedrukt in miljoen Euro De gevolgen van de financiële crisis lieten zich vanaf 2008 zeer sterk voelen op de Belgische verzekeringsmarkt (Tabel 7). Waar in 2007 nog een groei in het totale incasso op de Belgische verzekeringsmarkt van 5,77% ofwel miljoen Euro waar te nemen was, werd in de twee daaropvolgende jaren een sterke achteruitgang waargenomen. Boekjaar 2008 sloot af met een daling van het premievolume van maar liefst 6,13% (ofwel miljoen Euro) ten opzichte van 2007, terwijl in het boekjaar 2009 een nog verdere achteruitgang te zien was. Het duurde tot 2012 vooraleer de premieinkomsten terug op het pré-crisis niveau beland waren. (Assuralia, sd) Worden deze cijfers naar leven en niet-leven opgesplitst, valt direct op dat de achteruitgang van de premie-inkomsten volledig te wijten is aan één segment. Waar zowel de segmenten leven groepsverzekeringen en niet-levensverzekeringen doorheen de hele periode een vrij stabiele, doch beperkte groei kenden, kreeg het segment individuele levensverzekeringen tussen 2007 en 2012 rake klappen te verwerken (Grafiek 1). Om de oorzaak van deze klappen beter te begrijpen, dienen deze cijfers verder uitgesplitst te worden. 35 P a g i n a

42 Financiële crisis Cijfers België: incasso 2012 (*) Leven groep Leven individueel Totaal niet-leven Grafiek 1: Premie-incasso niet-leven en leven België (Bron: (Assuralia, sd)) (*): voorlopige cijfers, uitgedrukt in miljoen Euro Uit een verdere verfijning van de premie-inkomsten van de individuele verzekeringen naar beleggingsvorm, blijkt algauw dat de grootste verliezen opgetekend werden in het segment Beleggingsfondsen (tak 23) (Grafiek 2). Gezien de aard van tak 23 verzekeringsproducten lijkt deze achteruitgang een logisch gevolg van de financiële crisis te zijn. De beursgerelateerdheid, die afhankelijk van het fonds in mindere of meerdere mate meespeelt in de bepaling van het rendement, zorgt ervoor dat beleggers deze producten eerder links laten liggen in onzekere tijden. Opvallender is echter de daling in de tak 21 verzekeringsproducten gedurende de periode Voor deze producten, niet verbonden aan een beleggingsfonds, zou in onzekere tijden omwille van de gegarandeerde rendementen eerder een stijging in het premievolume verwacht worden. Hoewel verschillende oorzaken 83 aan de basis liggen van de daling, kent één van deze zijn oorsprong in de gevolgen van de crisis. 83 Voor het uitbreken van de financiële crisis in de zomer 2008, vormde 2008 een jaar waarin de interesten op spaarboekjes, obligaties en aanverwante beleggingsproducten vrij hoog waren. Consumenten zagen dan ook meer heil in deze kortetermijnsbeleggingen. (Assuralia, 2009b) 36 P a g i n a

43 Financiële crisis Cijfers België: Incasso leven 2012 (*) Kapitalisatieverrichtingen (tak 26) Beleggingsfondsen (tak 23) Gewaarborgde rente (takken 21-22) Grafiek 2: Incasso leven België, uitsplitsing naar tak (Bron: (Assuralia, sd)) (*): voorlopige cijfers, uitgedrukt in miljoen Euro Zoals eerder reeds aangehaald, sloeg de kredietcrisis in de zomer 2008 over naar de Europese landen. Het is vanaf de tweede helft van dat jaar dat de verzekeringsmarkt getekend werd door de gevolgen hiervan. Enerzijds zette de daling van de economische activiteiten en het daarmee gepaard gaande verlies aan financiële middelen de hand op de knip. Anderzijds zorgde het verlies aan vertrouwen in de financiële sector, maar ook de onzekerheid die een crisis met zich meebracht, ervoor dat de consument de beschikbare financiële middelen liever zo liquide mogelijk hield. In 2009 zette diezelfde trend zich door: geld beleggen op lange termijn werd niet langer als sexy gezien. (Assuralia, 2010) Spaarquota gezinnen (*) EU (27 Landen) 11,02% 10,83% 11,09% 13,25% 11,86% 11,18% 10,95% Belgium 15,59% 16,36% 16,60% 18,19% 15,24% 14,06% 15,24% Tabel 8: Bruto spaarquota van de gezinnen (Bron: (Eurostat, Household saving rate, sd)) (*): voorlopige cijfers, uitgedrukt in miljoen Euro Voor het zo liquide mogelijk houden van de financiële middelen vormen spaarboekjes en zichtrekeningen de ideale oplossing. Het zijn niet enkel de Belgen (de spaarkampioenen van Europa) die gedurende de kredietcrisisjaren eerder spaarden dan belegden. In heel de Europese Unie was een duidelijke stijging op te merken van de bruto spaarquota 84 (Tabel 8). Waar in 2007 de spaarquota van een Europees gezin gemiddeld op 10,83% lag, steeg deze in 2009 naar 13,25%. Belgische gezinnen deden het nog beter met 16,36% voor 2007 en 18,19% voor In de daaropvolgende jaren is een neerwaartse trend in de spaarquota s op te merken. (Eurostat, Household saving rate, sd) 84 De bruto spaarquota wordt gedefinieerd als: de bruto besparingen gedeeld door het bruto beschikbaar inkomen. Het bruto beschikbaar inkomen wordt gecorrigeerd voor de verandering van het eigen vermogen in pensioenfondsen van het gezin. 37 P a g i n a

44 Financiële crisis Vanaf 2010 was een lichte stijging in het totale incasso van de individuele levensverzekeringen waarneembaar (Grafiek 1), met de grootste stijging in 2012 van maar liefst 15,34% ofwel miljoen Euro ten opzichte van Om deze piek te verklaren dient gekeken te worden naar het overheidsbeleid inzake premiebetalingen. Met het besluit van de overheid om de premietaks met ingang van 01 januari 2013 naar 2% te verhogen, vormde 2012 het laatste jaar waarin de Belgische consumenten nog van een premietaks van 1,1% konden genieten. Zoals eveneens het geval was in 2006, met de invoering van de premietaks van 1,1%, kende het hieraan voorafgaand jaar een beduidende stijging in het incasso. Consumenten poogden nog een laatste keer te profiteren van de lage belastingen. (Assuralia, 2008) Opvallend genoeg, zeker in de nasleep van de kredietcrisis en de op dat moment bestaande Europese staatschuldencrisis, werden de grootste vooruitgangen vanaf 2010 gerealiseerd in tak 23 beleggingsproducten. Dit in tegenstelling tot tak 21 producten, waar vanaf 2011 zelfs een daling in premieinkomsten waarneembaar was. Een verklaring hiervoor is te vinden in de sinds enkele jaren dalende gegarandeerde rendementen. Beleggers kijken daardoor eerder in de richting van een individuele levensverzekering gekoppeld aan een beleggingsfonds, dewelke in tijden van historisch lage renten en economische heropleving een aantrekkelijk alternatief vormen in de zoektocht naar hogere rendementen. (Assuralia, 2013) 3.4. Gevolgen van de crisis betreffende de beleggingen (dekkingswaarden) Naast het incasso, is het ook interessant om te kijken naar de gevolgen van de financiële crisis op de balans van verzekeringsondernemingen. Hoewel hieromtrent zowel tal van ratio s, als bijkomende informatie voorhanden is, bieden enerzijds de beleggingsstrategieën en anderzijds de dekkingsratio een goede eerste indruk aangaande de gevolgen van de crisis. Zoals eerder vermeld werd viel de schade voor verzekeringsmaatschappijen al met al goed mee, zeker in vergelijking met de banksector. Dit neemt echter niet weg dat een verzekeringsmaatschappij, net zoals iedere andere financiële instelling, te allen tijde up-to-date dient te blijven met de laatste ontwikkelingen op de financiële markten, om indien gewenst de strategie aan te kunnen passen. Deze strategieën komen tot uiting in de proportie van een bepaalde beleggingsvorm die een verzekeraar op een bepaald moment aanhoudt. De keuze voor deze bepaalde vorm is een trade-off tussen de opbrengsten en de daaraan verbonden risico s, de liquiditeit van de vorm en de toepasbare regelgevingen. Ook dient een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen tak 21 en tak 23 producten. Gezien de rendementsverplichting bij tak 21 producten, zal hier voor eerder veilige beleggingen gekozen worden, men denke hier aan obligaties. Voor tak 23 geldt vaak een ruimere mate van flexibiliteit, waarbij de beheerder gemakkelijk kan switchen naar grotere proporties in aandelen, dan wel obligaties. De financiële crisis zorgde bij zowel tak 21, als tak 23 producten voor een strategische desinvestering in aandelen ten voordele van obligaties. Zo evolueerde de proportie aan aandelen voor tak 21 pro- 38 P a g i n a

45 Financiële crisis ducten van 14% in 2006 naar 6% in Tak 23 onderkende een gelijkaardige trend met een daling in aandelen van 83% in 2006 naar 74% in (Assuralia, 2013) Wanneer er gekeken wordt naar de dekkingsratio 85 van de Belgische levensverzekeringssector, vertelt ook deze ondanks de crisis een positief verhaal. Ondanks een aantal dippen, bleef de dekkingsratio over de hele periode ruim boven de vereiste 100% (Tabel 9). Vereiste en samengesteld marge leven (in miljoen Euro) Samen te stellen marge Samengestelde marge Dekkingsratio (%) 227% 185% 195% 208% 192% 169% 175% Tabel 9: Dekkingsratio Belgische levensverzekeringssector (Bron: (Assuralia, sd)) Een ander verhaal vormen de latente meer- en minderwaarden (Tabel 10). Waar vanaf 2007 de ratio gevormd door de niet-gecorrigeerde en gecorrigeerde 86 samengestelde marge rond de 110% schommelde met een dieptepunt in 2008, bedroeg deze in %. Het dieptepunt in het financiële crisisjaar 2008 is voor twee derde te wijten aan latente minderwaarden op aandelen en voor één derde aan obligaties (Assuralia, 2009b). De sterke stijging van 2012 is toe te schrijven aan zowel de daling van de interestvoeten, als aan de daling in spreads van de overheidsobligaties tussen verschillende landen in de Eurozone (Assuralia, 2013). Met deze zware stijging van de latente meerwaarde lijkt het erop dat de crisis, althans voorlopig, bedaard geraakt. Solvabiliteitsmarges niet-leven en leven (in miljoen Euro) Niet gecorrigeerde samengestelde marge Gecorrigeerde samengestelde marge Gecorrigeerde samengestelde 139% 113% 92% 121% 109% 112% 211% marge / Niet gecorrigeerde samengestelde marge Tabel 10: Solvabiliteitsmarges niet-leven en leven (Bron: (Assuralia, sd)) 85 De dekkingsratio wordt gedefinieerd als de verhouding tussen de samengestelde marge en samen te stellen marge. Hierbij is de samengestelde marge het vermogen van de verzekeringsonderneming dat niet dient ter dekking van enige voorzienbare verplichting. Hierbij is de vereiste marge het geheel aan bedragen waarover de verzekeringsonderneming dient te beschikken, afgezien van de technische voorzieningen, met betrekking tot haar activiteiten. 86 De correctie toegepast door de Nationale Bank België beslaat het weghalen van de latente meerwaarde uit de beschikbare marge en deze te vervangen door het verschil tussen de huidige waarde van de beleggingen en hun boekwaarde. 39 P a g i n a

46 Financiële crisis Ondanks alle negatieve berichtgevingen aangaande de financiële crisis, lijkt deze de Belgische verzekeringsmarkt slechts beperkt geraakt te hebben. Samenvattend kan gezegd worden dat: The financial crisis of 2008/09 has shown that, in general, the insurance business model enabled the majority of insurers to withstand the financial crisis better than other financial institutions. (IAIS, 2011) 3.5. Besluit De financiële crisis heeft diepe wonden geslagen in het vertrouwen van de Belgische consument in het financieel systeem. Zowel nationale, als internationale overheden probeerden op de crisis in te spelen door de getroffen financiële instellingen met steunmaatregelen te ondersteunen. Tevens probeerden ze het consumentenvertrouwen terug te winnen door middel van bijkomende beschermingsmaatregelen. Ondanks al deze inspanningen duurde het tot 2012 vooraleer het consumentenvertrouwen, voor verzekeraars vooral tot uiting komend in de premie-inkomsten, zich hersteld had tot het niveau van het jaar Een verdere uitdieping van deze incassocijfers leert dat de consument sterk bewust is van de tradeoff tussen het rendement, de looptijd, de fiscaliteit en de mogelijke opportuniteiten op de markt. Hierbij is de consument zeker niet vies om indien nodig van beleggingsstrategie te veranderen. Doorheen de jaren van de kredietcrisis, maar ook gedurende de Europese staatschuldencrisis, veranderde deze strategie meermaals. Zo lag in de jaren van de financiële crisis de nadruk eerder op het liquide houden van de beschikbare middelen, waarbij verzekeringsproducten omwille van de lange termijnen, de slechte economische omstandigheden en de heersende onzekerheid eerder links gelaten werden. Terwijl het vertrouwen in de daaropvolgende jaren stukje bij beetje terugkeerde, daalde het spaargedrag van de gezinnen en zwengelden de beleggingen aan. Dit kwam tot uiting in een stijging van het incasso voor zowel de verzekeringsproducten met een gegarandeerd rendement, alsook de beursgerelateerde producten. Omwille van de stelselmatige verlagingen van de gegarandeerde rendementen op tak 21 producten in de afgelopen jaren verlegde de nadruk zich dan weer naar de tak 23 producten. Ook de verhoging van de premietaks naar 2% leidde tot een reactie: een beduidende verhoging van het premievolume in Het mag duidelijk wezen dat de consumenten zich bewust zijn van hetgeen hen omringt en op zoek gaan naar de producten die de beste perspectieven bieden gegeven de situatie. Een goede trade-off tussen (on)zekerheid, rendement, looptijd, flexibiliteit, maar ook fiscaliteit bij het uitwerken van zulke producten is dan ook van groot belang. Als tegenhangers van de verzekeringnemers hebben de Belgische verzekeraars zich goed staande weten te houden tijdens de financiële crisis. Waar nodig was, werden de beleggingsstrategieën bijgestuurd, waarbij meer riskante beleggingsvormen door minder riskante werden vervangen. Ook hield de dekkingsratio, als verhouding tussen de samen te stellen marge en de samengestelde marge, ge- 40 P a g i n a

47 Financiële crisis durende alle crisisjaren ruim boven de 100% stand vormde ten opzichte van de voorgaande jaren een uitzonderlijk goed jaar. Met het einde van de Europese staatschuldencrisis in zicht, bedroeg in 2012 de latente meerwaarde maar liefst 23,3 miljard Euro, ten opzichte van 3,8 miljard Euro het jaar voordien. 41 P a g i n a

48 Regelgevend luik Hoofdstuk 4. Regelgevend luik Hoewel niet volledig binnen de scope van de masterproef, lijkt het interessant, aansluitend op de financiële crisis en de daarmee gepaard gaande risico s en problemen, de Solvency II regelgeving onder de loep te nemen. In tegenstelling tot de huidige regelgeving (Solvency I), werd bij het opstellen van de Solvency II regelgeving de focus verlegd van een eerder simplistische naar een meer risicogerichte berekeningswijze van de kapitaalvereisten binnen een verzekeringsonderneming. In dit hoofdstuk wordt eerst (kort) stilgestaan bij het ontstaan en de doelstellingen van Solvency II en het achterliggend driepijlersysteem. Vervolgens wordt de focus verlegd naar de eerste pijler: de kapitaalvereisten binnen een onderneming, de wijze van waardering van de beleggingen en de beoordeling van het eigen vermogen. Als laatste wordt een vergelijking gemaakt met de huidige wetgeving Solvency II regelgeving Een stukje geschiedenis Reeds in 1999 publiceerde de Europese Commissie een eerste rapport aangaande de herzieningen nodig rond de financiële positie van de verzekeringssector (Europese Commissie, 1999). Het opzet leek op dat ogenblik vrij eenvoudig. Er diende een nieuw wettelijk kader ontwikkeld te worden binnen hetwelk verzekeringsondernemingen konden functioneren. Hoewel dit rapport, met een lengte van slechts 12 pagina s, vergeleken met de huidige Solvency II documenten uiterst kort en summier was, legde het wel de basis voor de verdere ontwikkelingen. De Europese Commissie had op dat ogenblik verschillende aspecten voor ogen. Zo diende gekeken te worden naar een verdere uitbreiding van de eenheid binnen het Europees marktstelsel, de level playing field zou hierin centraal staan. De unificatie en uitbreiding van de huidige nationale regelgevingen zou de gehele Europese markt op één lijn brengen. Deze vereniging diende te leiden tot de versterking van de concurrentie binnen de eengemaakte markt, hetgeen de consument ten goede zou komen. Wel te verstaan diende de uniformisering van de regelgeving verder te gaan dan slechts een aanzet tot verhoogde concurrentie. Het nieuw te scheppen kader diende een oplossing te bieden aangaande de middelen nodig binnen een onderneming om zowel de bestaande, alsook de toekomstige uitdagingen aan te kunnen. De wijze waarop deze middelen becijferd moesten worden, zou een weerspiegeling zijn van de binnen de onderneming bestaande risico s. Een eerder prudentieel gedrag werd hierin aangemoedigd. Tevens werd het thema controle centraal gezet. Nationale toezichthouders dienden over voldoende middelen te beschikken om problemen tijdig te identificeren en te verhelpen. De verhoogde internationale vergelijkbaarheid en transparantie zou hierbij helpen. Al deze aspecten verenigden zich tot het door de Europese Commissie vooropgesteld hoofddoel: het beschermen van de consument. In de daaropvolgende jaren werden de hierboven vernoemde thema s verder verfijnd, uitgebreid en herschapen tot wat nu bekend staat als het Solvency II Driepijler systeem. Het Solvency II Driepijler systeem treedt in voege op 01 januari P a g i n a

49 Regelgevend luik Het Solvency II driepijler systeem Het Solvency II regelgevend kader wordt beschreven in Richtlijn 2009/138/EG (Solvency II Richtlijn) 87. Ingevolge de financiële crisis en de daaruit ontstane nieuwe ontwikkelingen op en inzichten in de financiële markten werd deze richtlijn verfijnd aan de hand van de Omnibus II Richtlijn 88. Rekening houdend met de opgelopen vertraging wordt de inwerking treding van beide richtlijnen voorzien op 01 januari Dit kader berust op een drie pijlersysteem. Elk van de drie pijlers boort een bepaald aspect aan van het groter geheel. Hoewel deze aspecten op het eerste zicht sterk afgebakend lijken, is niets minder waar. Omwille van het centraal thema waarrond deze werden opgebouwd, wordt reeds snel duidelijk dat elke pijler eerder een aanvulling vormt op de andere pijlers, met sterke overlappingen tot gevolg. De eerste pijler beschrijft de quantitative requirement of minimale financiële vereisten binnen de verzekeringsonderneming. Deze vereisten behandelen zowel de passief, alsook de actief zijde van de balans. Aan de actief zijde van de balans worden de wijze waarop de beleggingen van de onderneming gewaardeerd worden uitvoerig behandeld. Voor de passief zijde wordt de berekeningswijze van de minimale kapitaalvereisten, de solvabiliteitsmarge en de technische voorzieningen in kaart gebracht. Voor beide zijden van de balans staat het prudentieel karakter van de regelgeving centraal. Zo dienen bijvoorbeeld de beleggingen van de onderneming gewaardeerd te worden aan de huidige marktwaarde (in plaats van bijvoorbeeld aan de boekwaarde). Ook de berekening van de nodige kapitaalvereisten is op een zodanige manier opgesteld, dat de kans op faillissement van de verzekeringsonderneming minimaal is. (Deloitte, 2012) De tweede pijler behandelt de eerder kwalitatieve vereisten binnen de verzekeringsonderneming. Binnen deze pijler staat het Own Risk and Solvency Assessment (ORSA) proces centraal. Het ORSA proces omschrijft de methoden en de procedures nodig om te komen tot het nodige risicobeheer- en risicobeheerssysteem binnen de onderneming. Hoewel de wijze waarop, de nodige middelen en rapporteringsvereisten beschreven worden, wordt de exacte invulling aan de verzekeraar overgelaten. De tweede pijler biedt de verzekeraars de nodige flexibiliteit om de aanwezige risico s (Own Risks) binnen de onderneming op individuele wijze te identificeren. Deze risico s zijn namelijk afhankelijk van onderneming tot onderneming en kunnen naargelang het marktsegment, de regio, de beleggingsstrategieën, de grootte en de cultuur binnen de onderneming sterk variëren. (AON, 2012) Het hoofddoel van het ORSA proces ligt dan ook niet in de exacte uitlijning van de risicobeheerssystemen binnen een onderneming, maar eerder in een pragmatische aanpak, waarbij alle partijen binnen de onderneming zich bewust zijn van de risico s aan dewelke de onderneming wordt blootgesteld. Bovenop het risico-identificatieproces zelf dienen de nodige structuren voorzien te worden om deze risico s te beheren, te onderhouden, op te volgen, maar ook om het hele proces te controleren en te documenteren. Zo moet de interne audit de doeltreffendheid van de interne controle op een objectieve en onafhankelijke manier evalueren. De compliance officer ziet toe op de naleving van de 87 Richtlijn 2009/138/EG van Het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II). 88 COM/2011/0006 [Commissiedocument nr van 2011]. 43 P a g i n a

50 Regelgevend luik wettelijke bepalingen. Ook voor de actuariële functie is een belangrijke rol weggelegd: de berekening van en de controle op de technische reserves, alsmede de hypothesen waarop deze gestoeld zijn. (Everaert, ) Eenmaal het eigen model opgesteld is, dient dit getest en geëvalueerd te worden. Dit model wordt verondersteld niet statisch te zijn, maar mee te evolueren met de veranderingen die de onderneming meemaakt. Het hoeft geen betoog dat het hele proces, zoals beschreven onder de tweede pijler, haar weerslag heeft op de wijze waarop de kapitaalvereisten binnen de eerste pijler dienen berekend te worden. De derde en laatste pijler spitst zich toe op de vereisten aangaande de externe verslaggeving. Deze vereisten gaan een stap verder dan hetgeen vereist is binnen het huidig kader. Binnen de derde pijler staat transparantie en uniformiteit van de rapportering centraal. Door elke verzekeraar te onderwerpen aan een equivalente rapportering wordt niet alleen gezorgd voor een verhoogde vergelijkbaarheid tussen de lidstaten, maar ook voor een verbetering van de level playing field op de Europese markt. Binnen het nieuwe kader dient niet alleen gerapporteerd te worden naar de toezichthouders toe (Regular Supervisory Report of RSR), maar dienen de nodige rapporten voor het brede publiek toegankelijk te zijn (Solvency and Financial Condition Report of SFCR). Daarenboven wordt aan de hand van het ORSA proces een bijkomend rapport opgesteld: Quantitative Reporting Template of QRT. Afhankelijk van het type rapportering zal dit jaarlijks (RSR, SFCR en QRT), per kwartaal (QRT) of in geval van het voorkomen van bepaalde gebeurtenissen gebeuren. (Deloitte, 2012) Al deze rapporteringen moeten gebaseerd zijn op eenduidige informatie, waarbij relevantie, betrouwbaarheid en begrijpelijkheid hoog in het vaandel gedragen worden. Verschillende kernpunten zoals de financiële activiteiten (investeringen, structuren en veronderstellingen), de gebruikte veronderstellingen, maar ook de gebruikte procedures binnen de onderneming worden op deze manier weergegeven. De rapporteringsvereisten van de derde pijler vertegenwoordigen met andere woorden de gebeurtenissen die zich binnen de eerste twee pijlers afspelen. (Deloitte, 2012) Verdere uitdieping van de eerste pijler Binnen de Solvency II regelgeving worden met betrekking tot de passief zijde van de balans de regels aangaande de wijze waarop de verschillende onderdelen berekend moeten worden uitvoerig besproken. Wederom wordt extra aandacht besteed aan het prudentieel karakter van de regelgeving, hetwelk meer dan eens tot uiting komt in de berekeningswijzen. Technische voorzieningen 89 De technische voorzieningen aan te houden door een verzekeringsonderneming worden in artikel 76, tweede lid Solvency II Richtlijn als volgt omschreven: De waarde van de technische voorzieningen moet overeenstemmen met het huidige bedrag dat een verzekerings- of herverzekeringsonderneming zou moeten betalen in- 89 Art Solvency II Richtlijn. 44 P a g i n a

51 Regelgevend luik dien zij haar verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen met onmiddellijke ingang op een andere verzekerings- of herverzekeringsonderneming zou overdragen. Deze waardering splitst zich op in twee onderdelen. Beide onderdelen dienen afzonderlijk berekend te worden aan de hand van geactualiseerde en betrouwbare informatie, realistische aannames en degelijke actuariële en statistische methoden. Vooreerst dient de verzekeraar aan de hand van een Best Estimate de technische voorzieningen zelf te bepalen. Deze Best Estimate komt tot uiting als het kansgewogen gemiddelde van de toekomstige kasstromen (zowel kasinstromen, als -uitstromen), rekening houdend met de tijdswaarde van het geld, op basis van een relevante risicovrije rentetermijnstructuur 90. Bovenop de Best Estimate voorziet de regelgeving een bijkomende marge: de Risk Margin. Deze correctie op de Best Estimate wordt berekend als een bijkomende kost die aan de verzekeringsonderneming gevraagd zou worden voor het overnemen van de verplichtingen door een andere verzekeringsonderneming 91. Deze bijkomende kosten kunnen ondermeer risico s behelzen die niet volledig diversifieerbaar zijn (denk bijvoorbeeld aan het catastroferisico en het langlevenrisico), waarvoor de overnemende verzekeringsonderneming bijkomend kapitaal opzij dient te zetten. Solvabiliteitskapitaalvereiste 92 Een volledig gedetailleerde beschouwing van de berekeningswijze van de solvabiliteitskapitaalvereiste zou deze masterproef te ver leiden. Daarom zal slechts stilgestaan worden bij de belangrijkste aspecten waarmee rekening gehouden dient te worden. De solvabiliteitskapitaalvereiste of Solvency Capital Requirement (SCR) geeft de maat van het kapitaal aan waarover een verzekeringsonderneming dient te beschikken, als buffer tegen mogelijke toekomstige gebeurtenissen. De verzekeringsonderneming dient met ander woorden over voldoende beschikbaar kapitaal te beschikken om de SCR te kunnen dekken. Deze buffer wordt berekend op een zodanige wijze dat de verzekeringsonderneming over een tijdhorizon van één jaar met een hoge zekerheid van 99,5% over voldoende kernvermogen beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen. Anders verwoord dient de verzekeringsonderneming over voldoende middelen te beschikken om met 99,5% zekerheid één jaar te kunnen overleven 93. Bij de berekening van de SCR moet rekening gehouden worden met de risico s toepasbaar op de verzekeringsonderneming. Hoewel alle toepasbare risico s (modulair) opgesomd worden in het vierde lid van artikel 101 Solvency II Richtlijn, zijn deze niet allemaal toepasbaar op elke verzekeringsonderneming. Zo dient een verzekeringsonderneming exclusief handelend in levensverzekeringen, het luik schadeverzekeringstechnische risico s niet toe te passen. De schematische voorstelling van de berekeningswijze van de SCR volgens de standaardformule werd opgenomen in Bijlage Art. 77, tweede lid Solvency II Richtlijn. 91 Art. 77, derde lid Solvency II Richtlijn. 92 Art Solvency II Richtlijn. 93 De maat gebruikt voor deze berekening is de Value at Risk met een betrouwheidsgraad van 99,5%. 45 P a g i n a

52 Regelgevend luik In het kader van de berekening van de SCR liet te regelgever aan de verzekeringsondernemingen de keuze om ofwel te werken met de standaardformule 94 (Bijlage 7) ofwel om over te gaan tot de ontwikkeling en de implementatie van een (geheel of gedeeltelijk) intern model 95. Beide alternatieven hebben hun specifieke voor- en nadelen. Het ontwikkelen van een intern model zal de realiteit binnen de verzekeringsonderneming beter benaderen dan de standaardformule. De keerzijde van de medaille is dat de ontwikkeling, de aftoetsing en de implementatie van een intern model aanzienlijk tijdsintensiever en duurder is dan het gebruik van de reeds beschikbare standaardformule. Voor welke oplossing de verzekeringsonderneming ook kiest, in beide gevallen dient rekening gehouden te worden met de risico s aanwezig binnen de onderneming, alsook de aanwezige correlaties tussen deze risico s. Minimumkapitaalvereisten 96 De minimumkapitaalvereisten of de Minimum Capital Requirement (MCR) vormen een ondergrens van de SCR. Vergeleken met de SCR is de berekening van de MCR relatief eenvoudig te noemen. Analoog aan de SCR kan de MCR op een zodanige wijze gekalibreerd worden dat de verzekeringsonderneming over een tijdshorizon van één jaar met een zekerheid van 85% over voldoende kernkapitaal beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen. Verschillend van de SCR heeft de regelgever bijkomende criteria in de berekeningswijze van de MCR ingebouwd. Zo mag de MCR voor een levensverzekeringsonderneming niet onder de ondergrens van ,00 Euro (na indexatie) dalen en dient deze tussen de 25% en de 45% van de SCR te liggen. Samenvattend kan gesteld worden dat: Indien het beschikbaar kapitaal hoger is dan de SCR, de verzekeringsonderneming voldoende solvabel is. In geval het beschikbaar kapitaal tussen de SCR en de MCR komt te liggen, kan dit beschouwd worden als een vroegtijdige waarschuwing voor opkomende problemen. Het is dan aan de verzekeringsmaatschappij en de toezichthouders om deze situatie te verbeteren. Wanneer het beschikbaar kapitaal zich onder de MCR bevindt, dan kan de verzekeringsonderneming als technisch insolvabel beschouwd worden. Wordt deze situatie op korte termijn niet verbeterd, dan zullen de activiteiten gedwongen gestopt moeten worden. Beleggingen 97 Hoewel de regelgever in artikel 113 van de Solvency II Richtlijn oordeelde dat verzekeringsondernemingen over voldoende vrijheid dienden te beschikken om hun eigen beleggingsbeslissingen te nemen, dit zonder voorafgaande goedkeuring, werden specifieke vereisten aangaande de beleggingen opgelegd. Het is uit deze vereisten dat het prudentieel karakter van de regelgeving des te meer naar voren komt. 94 Art Solvency II Richtlijn. 95 Art Solvency II Richtlijn. 96 Art Solvency II Richtlijn. 97 Art Solvency II Richtlijn. 46 P a g i n a

53 Regelgevend luik Vooreerst dienen beleggingen van die aard te zijn dat ze door de verzekeringsonderneming op een adequate wijze gemeten, beheerd, beheerst en gerapporteerd kunnen worden. De onderneming dient met andere woorden goed op de hoogte te zijn van de risico s dewelke gepaard gaan met de specifieke beleggingen binnen de gehele activaportefeuille. De beleggingen die in de balans ten opzichte van de SCR en de MCR staan dienen daarenboven van een voldoende kwaliteit te zijn zodanig dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille niet in gedrang komt. Opmerkelijk is dat in geval van de beleggingen ten opzichte van de technische reserves er slechts rekening dient gehouden te worden met de aard en de looptijd van de verplichtingen, waarbij niet over kwaliteit, veiligheid, e.a. gesproken wordt. Dit fenomeen valt echter gemakkelijk te verklaren indien dieper ingegaan wordt op de berekeningswijze van de SCR. Deze risicogerichte berekeningswijze verplicht de onderneming om de tussen de modules aanwezige verbanden (uitgedrukt als correlaties) in beschouwing te nemen. Hierbinnen kan de module marktrisico teruggevonden worden, dewelke verder opgesplitst wordt in verschillende componenten (bijvoorbeeld wisselkoers-, concentratie- of acyclische premierisico) die afhankelijk van de gekozen beleggingsvorm al dan niet van toepassing zijn. Een verslechtering van één of meerdere van deze componenten resulteert automatisch in een risico compenserende toename van de SCR. Eigen vermogen 98 Ook aangaande het eigen vermogen bracht de Solvency II Richtlijn grote veranderingen met zich mee. Als eigen vermogen wordt beschreven: het deel van het actief dat niet dient ter dekking van de technische voorzieningen verhoogd met de risicomarge. Dit vermogen wordt verder opgesplitst aan de hand van kwaliteitscriteria. Zo wordt het verdeeld in drie Tiers en behoort het ofwel tot het kernvermogen ofwel tot het aanvullend vermogen. Het kernvermogen wordt grotendeels ondergebracht onder Tier 1. Deze dient te voldoen aan twee voorwaarden. Voorwaarde één vereist dat dit bestanddeel blijvend beschikbaar is binnen de onderneming. Daarenboven (voorwaarde 2) dient het bij liquidatie gebruikt te worden ter compensatie van de verliezen en de terugbetaling van de verplichtingen van de bevoorrechte schuldeisers (begunstigden van de overeenkomsten), dit nog voor de terugbetaling van andere schuldeisers. Tier 2 vertegenwoordigt het eigen vermogen dat wel voldoet aan de tweede voorwaarde, maar niet blijvend beschikbaar is binnen de onderneming: het niet opgevraagd kernkapitaal of aanvullend kapitaal. Onder Tier 3 vallen de bestanddelen die niet opgenomen werden onder Tier 1 of 2. Afhankelijk van de Tier waartoe het bestanddeel behoort, zal deze in hogere of lagere mate gebruikt kunnen worden ter financiering van de MCR en de SCR. De hierboven beschreven actief en passief bestanddelen van de balans kunnen als volgt worden weergegeven: 98 Art Solvency II Richtlijn. 47 P a g i n a

54 Technische voorziening Eigen vermogen Regelgevend luik Surplus Tier 3 SCR Tier 2 MCR Tier 1 Risk margin Beleggingen Best Estimate Passief Actief Figuur 2: Balans van de verzekeringsonderneming onder Solvency II Quantitative impact study Tussen 2005 en 2010 werden door de regelgever 5 Quantitive Impact Studies (QIS) georganiseerd. Deze studies hadden een dubbel doel. Enerzijds gaven ze de verzekeringsondernemingen de gelegenheid om vertrouwd te geraken met de nieuwe regelgeving. Anderzijds ontstond op deze wijze dialoog tussen de regelgever en de verzekeringsondernemingen. Deze dialoog bood de mogelijkheid om feedback te krijgen en de bestaande modellen verder te verfijnen. Elke nieuwe QIS vormde een uitbreiding op de voorgaande, maar ging toch elke keer een stap verder. Zo legde QIS1 (2005) de basis voor het berekenen van de technische voorzieningen onder bepaalde hypothesen. Deze werd uitgebreid gedurende QIS2 (2006) door zowel de SCR als de MCR in de modellering te betrekken. QIS3 (2007) en QIS4 (2008) zorgden voor een verdere kalibratie van de parameters, alsook voor de uitwerking met betrekking tot het eigen vermogen, de standaardformule en de mogelijkheden van het eigen model. De laatste studie (QIS5) werd gevoerd in de tweede helft van 2010 en had tot doel om de kalibratie van de standaardformule te testen en te verfijnen, maar ook om de complexiteit ervan te onderkennen. Hoewel bezorgdheden werden geuit door zowel de deelnemende verzekeringsondernemingen 99, alsook door de toezichthouders 100, zal deze studie gegeven de naderende deadline van de 99 De belangrijkste bezorgdheden kunnen ondergebracht worden onder onduidelijkheden aangaande drempels, criteria en vereisten, maar ook aangaande de complexiteit en de werkintensiviteit van de berekeningswijze van de RM en SCR. 48 P a g i n a

55 Regelgevend luik Solvency II regelgeving naar alle waarschijnlijkheid de laatste in zijn soort zijn. Het zullen dan ook de resultaten van deze laatste studie zijn, die mee zullen spelen in de finalisering van de modellen en de berekeningswijzen door de regelgever. (PWC, 2011) 4.2. Vergelijking met de Solvency I Richtlijn Een vergelijking maken tussen twee regelgevingen met een sterk verschillend karakter is geen simpele opgave. Daarom werd geopteerd om eerder in te gaan op de belangrijkste verschillen tussen beide regelgevingen aangaande de eerste pijler. Waar de Solvency I solvabiliteitsregels een prudente waardering van de verplichtingen nastreefden, maar vrij afhankelijk waren van volume en een sterk lineaire berekeningswijze aanhielden, werd de focus in Solvency II verlegd naar een risicogerichte analyse van de verschillende onderdelen. Dit komt op meer dan één vlak tot uiting. Onder de huidige regelgeving worden de technische voorzieningen bepaald op basis van een voldoende voorzichtige prospectieve actuariële methode, rekening houdend met alle toekomstige verplichtingen 101. De voldoende voorzichtigheid doelt op de gebruikte assumpties aangaande de sterftekansen, alsook alle andere parameters gebruikt in de berekening van de reserves. Ten opzichte van de technische voorzieningen staan voldoende kwaliteitsvolle activa. De voorwaarden aan dewelke deze dekkingswaarden dienen te voldoen, alsook de maximale verhoudingen die door de verzekeringsonderneming gehanteerd mogen worden staan beschreven in artikel 10 van het KB van 22 februari Op te merken valt dat in tegenstelling tot Solvency II hier geen sprake is van Tiers, correcties voor marktrisico of andere invloeden op de solvabiliteitsmarge. Bovenop de technische voorzieningen dient de knipperlichtreserve berekend te worden. Hoewel deze reserve eerder statisch van aard is en in de praktijk eerder een extra voorziening is om een tekort aan toekomstige financiële opbrengsten al vroeger te reserveren, kan de knipperlichtreserve beschouwd worden als een aanzet tussen de huidige en de toekomstige regelgeving, dit gezien de risicogerichtheid ervan. De knipperlichtreserve wordt slechts berekend en dient aangehouden te worden van zodra de gewaarborgde rentevoet 80% van de gemiddelde rentevoet over de laatste vijf jaar van de OLO's op tien jaar met meer dan 0,1% overschrijdt 102. Als laatste komt de solvabiliteitsmarge aan bod. Deze heeft in tegenstelling tot de Solvency II Richtlijn een weinig risicogevoelig karakter, maar wordt lineair berekend op basis van de bruto technische voorzieningen (zonder rekening te houden met herverzekeringen). Zo dient de verzekeringsonderneming een marge aan te leggen van (a) 4% van de bruto technische voorzieningen voor overeenkomsten bij leven met een gegarandeerd rendement (tak 21/tak 26), (b) 1% voor overeenkomsten bij leven zonder gegarandeerd rendement (tak 23) en (c) 0,1% - 0,3% van het positief risicokapitaal voor alle overeenkomsten met een dekking bij overlijden, met uitzondering van de pure ongevalsdekkin- 100 Toezichthouders spraken vooral bezorgdheid uit over de onderschatting van de voorbereidingswerkzaamheden van de ondernemingen op de overgang naar Solvency II. Hoewel de grote verzekeringsondernemingen het veelal goed afbrachten tijdens de studie, liepen de kleinere ondernemingen vaak achter. 101 Art. 31, 2 KB Leven. 102 Art. 31, 3 KB Leven. 49 P a g i n a

56 Regelgevend luik gen die onder een aanvullende verzekering vallen 103. Het absoluut minimum voor een levensverzekeringsmaatschappij wordt vastgelegd op ,00 Euro 104 (geïndexeerd) Besluit Sinds de eerste steenlegging van de Solvency II regelgeving is reeds meer dan 15 jaar verstreken. Ondanks de grote inspanningen door zowel de Europese regelgever, alsook aan de QIS deelnemende ondernemingen en hoewel de implementatiedatum werd vastgelegd, is het einde nog niet direct in zicht. De lange duurtijd van de totstandkoming van de regelgeving is een goede indicator voor de complexiteit van de materie, maar ook voor de moeite die de regelgevers zich getroosten ter uitwerking van een sterke consumentenbeschermende regelgeving. Dit laatste komt in tal van aspecten naar voren. Binnen de eerste pijler wordt de nadruk gelegd op een sterk risicogevoelige berekeningsmethode. Omwille hiervan wordt de verzekeringsonderneming verplicht niet alleen stil te blijven staan bij de afzonderlijke risicofactoren aanwezig binnen de onderneming, maar ook de verbanden tussen deze te onderkennen en mee in de berekeningen te betrekken. De uitkomst hiervan komt tot uiting in kapitaalvereisten die zowel een betere weergave bieden van de realiteit, alsook zorgen voor een betere bescherming van de consumenten tegen het falen van de onderneming. Ook de tweede en de derde pijler geven blijk van dit principe. Zowel ORSA, dewelke de interacties en de risico s binnen de onderneming in kaart brengt, alsook de vernieuwde rapporteringsvereisten zorgen voor een verhoogde transparantie. Deze transparantie biedt de toezichthouders de mogelijkheid om in geval van nood tijdig in te grijpen, hetgeen wederom in het voordeel van de consument speelt. Omwille van de brede impact van de Solvency II Richtlijn en de verplichte deelname eraan door alle lidstaten, wordt de uniformiteit en de vergelijkbaarheid hoog in de vaandel gedragen. Dit zorgt niet alleen voor verhoogde concurrentie op de Europese markt, maar ook voor een level playing field waarbij de deelnemende ondernemingen op gelijke voet komen te staan. Ondanks de vele vertragingen komt de definitieve datum (01 januari 2016) voor het in voege treden van de Solvency II regelgeving met rasse schreden dichterbij. Doordat deze deadline steeds meer nadert, rijzen nieuwe regelgevingen, circulaires, als paddenstoelen uit de grond. Hieromtrent werd de Omnibus II door het Europees Parlement recentelijk goedgekeurd. Het mag duidelijk zijn dat de Solvency II regelgeving niet als aanvulling op de huidige regelgevingen beschouwd mag worden, maar eerder als een volledige herwerking aan de basis. 103 De verzekeringsonderneming mag het aandeel van de herverzekeraar in de technische voorzieningen proportioneel in rekening brengen. Deze vermindering mag niet meer bedragen dan 85% in geval van de termen (a) en (b) en 50% in geval van (c). 104 Art. 18, B, a) Koninklijk Besluit 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, BS 11 april P a g i n a

57 Empirisch onderzoek Hoofdstuk 5. Empirisch onderzoek 5.1. Verzekeringsproducten De tijden waar rendementen van 4% en meer konden gegarandeerd worden zijn al lang achter de rug. Hetzelfde geldt voor de tijden waar zowel reeds gestorte, als toekomstige premies van dezelfde rendementsgarantie, toegekend aan het begin van de overeenkomst konden genieten. Binnen dit hoofdstuk worden twee producten aangereikt, dewelke in het kader van de recente ontwikkelingen op de markt aan belang winnen. Hoewel beide producten in de opbouw vrij analoog zijn, verschillen ze zowel in het doel, alsook op een aantal cruciale punten. Deze producten worden in eerste instantie gekaderd binnen de Belgische pensioenpijlers, het fiscaal luik en de financiële crisis. Hierna worden beiden op technisch vlak besproken, alsook vergeleken met andere, beschikbare beleggingsvormen De producten 8-jaar-rente: summiere beschrijving Het 8-jaar-rente product richt zich op verzekeringnemers die van een maandelijkse rente willen genieten gedurende een periode van 8 jaar (Bijlage 4). Dit product wordt aangegaan in hoofde van een natuurlijke persoon, dewelke tegelijkertijd én verzekeringnemer én verzekerde dient te zijn. Het is dan ook deze persoon die van de maandelijkse renteuitkeringen bij leven zal genieten. Deze rente-uitkeringen worden voor de eerste keer uitgekeerd op het einde van de maand volgend op de maand van de eenmalige premiebetaling. De laatste uitkering gebeurt op het einde van de 96 e (8 keer 12 maanden) termijn. De maandelijkse rente-uitkering wordt op een zodanige manier berekend, dat het rekeningtegoed op het einde van de 96 e periode opgebruikt is (op eventuele winstdeling na). Het rekeningtegoed wordt initieel opgebouwd aan de hand van een eenmalige premie-storting bij aanvang van de overeenkomst. Deze premie kan belegd worden in ofwel een tak 21 ofwel een tak 23 beleggingsvorm. Ingeval belegd wordt in een tak 21 beleggingsvorm met winstdeling, zal deze winstdeling als eenmalig kapitaal bij leven uitgekeerd worden in de maand volgend op de maand van de laatste uitkering. Het is tevens mogelijk om een mix te maken tussen tak 21 en tak 23 beleggingsvormen. Vermits de 8-jaar-rente in se een spaarproduct is, wordt standaard voorzien in een overlijdensdekking van 100%. Deze kan echter verlaagd worden, hetgeen resulteert in een lager kapitaal bij overlijden, maar ook in de toekenning van de overlevingsboni (zie later). In geval van overlijden wordt de overeenkomst automatisch stopgezet, wat aan de ene kant de stopzetting van de maandelijkse rente-uitkering impliceert en aan de andere kant de uitkering van het kapitaal bij overlijden aan de begunstigde(n). 51 P a g i n a

58 Empirisch onderzoek Renteniersverzekering: summiere beschrijving Hoewel de renteniersverzekering op vlak van rente-uitkeringen, beleggingen en premie-stortingen parallel loopt met de 8-jaar-rente, zijn er een aantal cruciale verschillen die in acht genomen moeten worden (Bijlage 5). Een eerste verschil is te merken in de bedoeling en daarmee ook de opbouw van het product. De renteniersverzekering is gericht op beleggers die gedurende een levenslange periode willen genieten van een rente-uitkering. Om deze levenslange maandelijkse rente-uitkeringen te kunnen waarborgen, dient op elk moment in de overeenkomst een voldoende groot kapitaal bij leven aanwezig te zijn. Dit kapitaal bij leven wordt op een zodanige manier berekend, dat niet alleen rekening gehouden wordt met de toekomstige uitkeringen, maar ook met een zo voordelig mogelijk fiscaal uitkeringsregime. Door de renteniersverzekering om de 8 jaar + 1 maand te vernieuwen, voldoen zowel de uitkeringen als het kapitaal bij leven op het moment van vernieuwing aan de voorwaarden van een fiscaal gunstig klimaat (cf. 2.2). Rekening houdend met de veiligheidsmarge van 1 maand, wordt gewerkt met 8 jaar + 1 maand ofwel 97 rente-uitkeringen. In wat volgt zal hiernaar verwezen worden als een periode van 8 jaar. Deze vernieuwing zorgt niet alleen voor een optimalisatie van de netto rente-uitkeringen, maar biedt de verzekeraar ook de mogelijkheid om de gegarandeerde rendementen aan te passen. Daartegenover krijgt de verzekeringnemer de mogelijkheid om na elke periode van 8 jaar (belasting)vrij te kunnen beschikken over het overgebleven rekeningtegoed. De wijze waarop de rente-uitkeringen en het eenmalig kapitaal bij leven berekend worden, zorgt in geval gekozen wordt voor een tak 21 met winstdeling (indien toegekend) na elke periode van 8 jaar voor een verhoging van de rente-uitkeringen 105. Hoewel deze verhoging inherent is aan de berekeningswijze van de renteniersverzekering (cf ), zorgt dit op een onrechtstreekse wijze wel voor een compensatie voor de verhoging van de levensduurte in de tijd. Een laatste belangrijk verschil is terug te vinden met betrekking tot het tijdstip van de eerste renteuitkering. Een verzekeringnemer hoeft niet onmiddellijk (of anders gezegd op het einde van de maand volgend op de maand van de eenmalige premiebetaling) over te gaan tot rente-uitkering. Indien gewenst kan een zogenaamde spaarfase ingebouwd worden. Gedurende deze kapitalisatiefase kent het rekeningtegoed een overlijdensdekking van 100%. Dit aspect zal echter niet gebruikt worden in de verdere berekeningen van de renteniersverzekering Situering van de producten In het licht van de pensioenpijlers Het hoeft geen betoog dat beide producten tot de vierde pensioenpijler behoren. Omwille van het individueel karakter en het eigen initiatief van de verzekeringnemer kunnen de twee eerste pijlers 105 In geval van een tak 23 beleggingsvorm zal op maandelijkse basis een verhoging van de bruto renteuitkering plaatsvinden. Bij tak 21 beleggingsvormen zonder winstdeling blijft de bruto rente-uitkering constant in de tijd. 52 P a g i n a

59 Empirisch onderzoek uitgesloten worden. Vermits de eenmalige premie-storting geen fiscale stimuli kent, noch geheel noch ten dele in te brengen is in de belastingen, kan ook de derde pijler uitgesloten worden. Beide producten behoren hierdoor tot de categorie der producten die gebruikt kunnen worden ter behoud van de levensstandaard bij het bereiken van de pensioenleeftijd: de vierde pijler. Hoewel dit voor de renteniersverzekering vanzelfsprekend lijkt, daar deze berekend wordt onder voorwaarde van een levenslange rente-uitkering, is dit voor de eerder kortlopende 8-jaar-rente niet zo evident. Bekeken vanuit het kader van het uiteindelijke doel van een pensioen: het voorzien in periodieke uitkeringen ter behoud van een vergelijkbare levensstandaard na pensionering, komen beide producten volledig tot hun recht. Beide producten voorzien (indien aangegaan op het juiste tijdstip) in een periodieke uitkering, dewelke perfect als aanvulling kan dienen op de drie andere pijlers. In het licht van het huidig fiscaal klimaat Vermits beide producten behoren tot de vierde pensioenpijler en voorzien in een uitkering in rente, zijn de regels aangaande de fiscaliteit zoals vermeld in paragraaf 2.2 toepasbaar. Op de eenmalige premie-storting is een premietaks van 2% verschuldigd. Voor de berekening van de roerende voorheffing verschuldigd op de rente-uitkeringen wordt slechts rekening gehouden met de interestcomponent. Deze wordt onderworpen aan een roerende voorheffing van 25%. Kiest de verzekeringnemer voor een overlijdensdekking lager dan 100%, dan is er sprake van prijsgegeven kapitaal. Op de belastbare grondslag, berekend aan 3% van het prijsgegeven kapitaal is een belastingtarief van 25% toepasbaar. Vermits het kapitaal vanaf het begin van de overeenkomst (hetgeen ten vroegste samenvalt met de eenmalige premie-storting) meer dan 8 jaar lang belegd wordt, is op het kapitaal bij leven geen belasting verschuldigd. Hetzelfde geldt ook voor het kapitaal bij overlijden, waar buiten de normale successierechten om, geen verdere heffingen verschuldigd zijn. De roerende voorheffing wordt in geval van beide producten niet aan de bron (door de verzekeringsmaatschappij) afgehouden. De verzekeringsmaatschappij zal op jaarlijkse basis de belastbare grondslag aan de fiscus meedelen. In het licht van de financiële crisis Worden beide producten in het licht van de financiële crisis gehouden, dan zijn duidelijke voordelen ten opzichte van de eerder klassieke producten te onderscheiden. Beide producten bieden de belegger voldoende flexibiliteit om zelf de trade-off tussen het risico en het rendement te kiezen. Is de belegger eerder risico-avers, kan hij voor een tak 21 beleggingsvorm kiezen. Een meer risicozoekende persoon zal eerder heil zien in tak 23 beleggingsvormen of een mix van beide takken. Bovendien bieden beide producten een belegging aan die slechts 8 jaar duurt. Na deze periode heeft de belegger terug de beschikking over het rekeningtegoed. Welteverstaan kan de belegger reeds vroeger het rekeningtegoed afkopen. Dit wordt echter buiten beschouwing gelaten: omwille van de zware taxaties, maar ook ingevolge de dagwaardecorrecties, afkoopvergoedingen, e.a. zal de belegger hier weinig voordeel uit halen. 53 P a g i n a

60 Empirisch onderzoek 5.2. De producten vanuit het standpunt van de verzekeringnemer In wat volgt zullen beide producten beschouwd worden vanuit het standpunt van de verzekeringnemer. Hierbij komt eerst het technisch aspect aan bod, waarin de nodige onderdelen om het product op te bouwen grondig toegelicht worden. Vervolgens wordt per product een vergelijking gemaakt met een ander, bij het brede publiek beter gekend beleggingsproduct. Deze oefening heeft als uiteindelijk doel te achterhalen of (a) de 8-jaar-rente en de renteniersverzekering al dan niet fiscaal interessant zijn voor de belegger en (b) een beeld te scheppen van de vooren nadelen van beide producten Veronderstellingen geldende voor beide producten Leeftijd Vermits gewerkt wordt vanuit het kader van het Belgisch pensioensysteem, worden voor beide producten met betrekking tot de leeftijd van de verzekeringnemer een aantal veronderstellingen gemaakt. Op het ogenblik van de inwerkingtreding van de overeenkomst, dewelke samenvalt met de eenmalige premie-storting, heeft de verzekeringnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt. Met andere woorden werd voor de verzekeringnemer een arbitraire geboortedatum gekozen: 01/02/1949. Dit neemt echter niet weg dat beide producten in principe vrij toepasbaar zijn op zowel jongere, als oudere leeftijden. Sterftetafels De voor deze oefening gebruikte sterftetafel is de 50% MR % FR30 Unisexsterftetafel. Deze sterftetafel is gebaseerd op de wettelijke sterftetafels zoals beschreven in bijlage 1 van het KB Leven, waarbij gebruik wordt gemaakt van een 50/50 man/vrouw verhouding en sterftekansen uitgedrukt op maandbasis (Bijlage 6) 106. De maanden worden verondersteld even lang te zijn: 1/12 jaar 107. Tevens wordt een leeftijdscorrectie van -10 jaar toegepast 108. Premie en afhoudingen Als eenmalige premie, inclusief taksen, werd gekozen voor een bedrag van ,00 Euro. Deze premie geniet geen enkel fiscaal voordelig regime. Om een zo realistisch mogelijk beeld te scheppen 106 Deze tafel komt overeen met de XR sterftetafel zoals weergegeven in het KB van 29 januari 2013 tot wijziging van het KB van 14 november 2013 betreffende de levensverzekeringsactiviteiten. In tegenstelling tot de XR sterftetafel wordt het aantal overlevenden berekend op maandbasis. 107 Een exactere berekening van de sterftekansen zou een dag- in plaats van maandbasis betekenen. Deze oefening werd gemaakt en is terug te vinden in Bijlage 8. Hoewel de methode accurater is, werd deze echter niet weerhouden. De moeilijkheidsgraad en foutgevoeligheid van de formule nodig voor de berekening van de sterftekansen op dagbasis, weegt niet op tegen de voordelen. Op een eenmalige premie van Euro, met 50% overlijdensdekking, werd geen afwijking in de maandelijkse rente-uitkeringen en een lichte afwijking van 0,20 Euro in de winstdeling geconstateerd. 108 De leeftijdscorrectie is noodzakelijk in het kader van de creatie van voldoende veilige prospectieve sterftetafels. Vermits het doelpubliek verondersteld wordt van oudere leeftijdscategorie (65+ jaar) te zijn en ter voorkoming van antiselectie werd geopteerd om een leeftijdscorrectie van -10 jaar toe te passen. 54 P a g i n a

61 Empirisch onderzoek werd het model gebaseerd op reeds bestaande data 109 : een commissie van 2% en een afhouding voor beheerskosten van 0,75 Euro. De netto premie bedraagt ,13 Euro. Premie inclusief taksen ,00 Premietaks 2% Premie exclusief taksen ,22 Commissie 2% Beheerskosten 0,75 Netto premie ,13 Tabel 11: Premie en afhoudingen aan de bron Tevens worden maandelijkse beheerskosten van 1,5 Euro aangerekend en bedraagt de commissie op de overlevingsbonus (zie verder) 15%. Depot leven/overlijden en depot winstdeling Onder depot wordt verstaan: een gedeelte van de reserves die in dezelfde beleggingsvorm belegd is en ook dezelfde bestemming hebben. Om een duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen de verschillende elementen wordt gewerkt met twee depots. Het depot leven/overlijden bestaat uit de eenmalige premie-storting verlaagd met de onttrekkingen aan maandelijkse rente-uitkeringen. Het depot winstdeling bevat de toekenningen van de winstdeling. De periodieke beheerskosten en de overlevingsboni worden op proportionele wijze verdeeld tussen beide depots. Berekeningswijze rendement Vanuit de optiek om een vergelijkbare situatie tussen producten te bewerkstelligen werd gekozen om te werken met een tak 21 structuur. De keuze voor veiligheid is inherent aan de beschouwde producten, maar ook aan de leeftijd van de verzekeringnemer. Gezien deze zullen dienen ter aanvulling van het pensioen, dient zekerheid te prevaleren boven een belofte aan hogere rendementen. Dit neemt niet weg dat binnen een tak 21 structuur nog steeds een onzeker element onderscheiden kan worden: de winstdeling. Vermits de winstdeling slechts een belofte, maar geen zekerheid inhoudt, dient dit binnen het model ook voorzien te worden. Zo zal bij een 8-jaar-rente in de berekening van rente-uitkeringen slechts rekening gehouden worden met het gegarandeerd rendement. De winstdeling wordt zowel vanuit fiscaal, alsook vanuit technisch standpunt slechts als extraatje op het einde van de overeenkomst beschouwd. In geval van een renteniersverzekering wordt deze wel degelijk in rekening gebracht, maar slechts voor de berekening van de volgende periode van 8 jaar. Gezien de overeenkomsten tot de hernieuwing slechts 8 jaar duren, wordt op deze manier niet aan de garantie geraakt. De keuze voor een tak 21 beleggingsvorm neemt niet weg dat dit model (mits lichte aanpassingen) voldoende vrijheid biedt om gebruik te maken van andere structuren: tak 21 zonder winstdeling 110, 109 Als basis werd het 8-jaar-rente product van ERGO LIFE gebruikt: < geconsulteerd op 07/01/ Hierbij dient slechts het percentage winstdeling op 0% gezet te worden. 55 P a g i n a

62 Empirisch onderzoek tak 21 met 0% rendementsgarantie (+ winstdeling) 111, tak of een mix van beleggingsvormen 113. In de laatste twee gevallen dient echter vermeld te worden dat bij gebrek aan rendementsgarantie hier slechts een prognose gecreëerd wordt, waar de realiteit sterk vanaf kan wijken. Het rendement wordt berekend volgens een dag principe. De jaarrente wordt met andere woorden herrekend naar de rente voor één dag. Iedere dag wordt de situatie beschouwd ten opzichte van de voorgaande dag. Deze werkwijze laat toe eventuele bewegingen (zowel toekenningen als onttrekkingen) op een correcte wijze in rekening te brengen. i = (1 + i j ) 1/365 1 Kapitalisatie = Depot t 1 i Depot t = Depot t 1 + toekenningen onttrekkingen + Kapitalisatie Waarbij: i j : Interest uitgedrukt in jaarrente. Berekeningswijze overlevingsbonus Hoewel de overlevingsbonus in de klassieke actuariële wetenschap een niet voorkomend begrip blijkt, heeft deze wel zijn weg gevonden in de modernere, op het universal life concept gebaseerde producten. De overlevingsbonus ontstaat indien de verzekeraar aan het eventueel overlijden van de verzekerde een winstsituatie overhoudt. Dit komt bijvoorbeeld voor als een deel of het geheel van het rekeningtegoed op het moment van overlijden van de verzekerde aan de verzekeraar toekomt 114. (Van Eesbeeck, Vereycken, & Verstrepen, 2006) In het kader van de 8-jaar-rente zal deze situatie zich voordoen bij de keuze van een overlijdensdekking lager dan 100%. Zo zal de verzekeraar bij bijvoorbeeld een 80% overlijdensdekking, op het moment van overlijden van de verzekerde, slechts 80% van het rekeningtegoed aan de nabestaanden uitkeren. De verzekeraar heeft dus belang bij het overlijden van de verzekerde. Dit belang komt tot uiting als een negatieve risicopremie of overlevingsbonus, dewelke op periodieke basis toegekend zal worden. 111 Hierbij wordt het gegarandeerd rendement op 0% gezet. Wel te verstaan is deze beleggingsvorm weinig zinvol in het kader van de 8-jaar-rente of de renteniersverzekering. 112 In geval van tak 23 beleggingsvormen kan voor de eenvoud gewerkt worden vanuit het unit-linked principe. Hierbij wordt de netto premie omgezet in een aantal units, rekening houdend met de unitkoers op dat ogenblik. De maandelijkse bruto rente-uitkeringen veronderstellen een vast aantal units en fluctueren afhankelijk van de unitkoers op het ogenblik van uitkering. Vanuit de prognose kan dit benaderd worden door een maandelijkse indexatie van de bruto rente-uitkeringen. Deze indexatie kan gemakkelijk berekend worden op basis van: bu t = bu t 1 (1 + i m ), met i m = (1 + i j ) 1/12 1. Met bu t : bruto rente-uitkering op tijdstip t. Met i j het jaarrendement gebruikt in de prognose. 113 In geval van een mix, kan deze beschouwd worden als twee of meerdere gescheiden koopsommen. 114 In het continuïteitsstandpunt kan de verzekeraar het niet uit te keren deel van het rekeningtegoed gebruiken ter financiering van andere overlevingsboni. 56 P a g i n a

63 Empirisch onderzoek De berekeningswijze van de overlevingsbonus op tijdstip t is gebaseerd op de sterftetafels, het prijsgegeven deel van het rentetegoed en de eventuele commissie: OB t = (Depot LO t + Depot WDt ) (1 OvlDek) (1 Comm) q x Waarbij: OB t : Overlevingsbonus op tijdstip t; Depot LO t + Depot : Depot leven/overlijden + Depot Winstdeling op tijdstip t; WDt Comm: Commissie op de overlevingsbonus, vastgelegd op 15% voor beide producten; OvlDek: Overlijdensdekking, 0% tot 100% van het rekeningtegoed; q x : Overlijdenskans van een x-jarige (leeftijd uitgedrukt in maanden). De overlevingsbonus wordt toegekend op maandbasis en wordt op proportionele wijze verdeeld tussen beide depots (leven/overlijden en winstdeling). Berekeningswijze winstdeling Eens per jaar 115, in geval dat belegd werd in een beleggingsvorm met winstdeling, zal de winstdeling toegekend worden aan het depot winstdeling (Depot WD ). De berekening is gebaseerd op een hypothetisch scenario, waarbij de veronderstelling gemaakt wordt dat het vooropgestelde percentage winstdeling constant blijft in de tijd. Wel te verstaan gaat het hier slechts om een prognose en kan de realiteit hiervan sterk afwijken. Vertrekkend vanuit een eenvoudig scenario, waarbij geen onttrekkingen aan het depot voorkomen, kan de winstdeling als volgt uitgedrukt worden: Waarbij: WD T = Depot LO t=0 (1 + j)t Depot LO (1 + i)t t=0 i: Gegarandeerd rendement (uitgedrukt als dagrente); j: Gegarandeerd rendement + percentage winstdeling (uitgedrukt als dagrente); T: Aantal dagen tussen het begin van de overeenkomst en het berekeningsmoment; Depot LO : Depot leven/overlijden op moment t = 0, m.a.w. de nettopremie. t=0 De winstdeling wordt hierbij berekend als het verschil tussen de netto premie opgerent enerzijds aan het gegarandeerd rendement verhoogd met het percentage winstdeling en anderzijds aan het gegarandeerd rendement. Vermits er onttrekkingen (rente-uitkeringen en periodieke beheerskosten) in het model aanwezig zijn, is het rekeningtegoed afhankelijk van t. Dit leidt tot een verfijning van bovenstaande formule. De winstdeling kan hierbij voorgesteld worden als de sommatie van het verschil tussen de dagrendementen van het depot tegen een rendement gelijk aan j en i. 115 De berekening en de toekenning van de winstdeling gebeurt telkens per 31/12 of op het einde van de overeenkomst. In het laatste geval zal de winstdeling slechts een proportie van het volledig jaar bedragen. 57 P a g i n a

64 Empirisch onderzoek T WD T = Depot LO t 1 j Depot LOt 1 i t=1 Berekeningswijze netto rente-uitkeringen De berekeningswijze van de netto rente-uitkeringen is gestoeld op de fiscaliteit zoals beschreven onder 2.2. Gezien de rente-uitkeringen op maandelijkse basis gebeuren, zal in wat volgt de roerende voorheffing verschuldigd op deze uitkering tevens op maandelijkse basis berekend worden. In geval van een 100% overlijdensdekking dient slechts de interestcomponent beschouwd te worden. Deze component wordt belast a rata van 25% roerende voorheffing, verhoogd met gemeentelijke opcentiemen. De roerende voorheffing op de interestcomponent wordt als volgt berekend: IC T = (Bu Bu (1 + i) T) OvlDek = Bu (1 1 (1 + i) T) OvlDek Waarbij: RV IC = IC T 25% IC T : Interestcomponent van de rente-uitkering op berekeningsmoment T; Bu: Bruto rente-uitkering; i: Gegarandeerd rendement (uitgedrukt als dagrente); T T: Aantal dagen tussen het begin van de overeenkomst en het berekeningsmoment; OvlDek: Overlijdensdekking, 0% tot 100% van het rekeningtegoed; RV IC : Roerende voorheffing op het interestcomponent. Met andere woorden kan, indien gekozen voor een 100% overlijdensdekking, de 8-jaar-rente gezien worden als een spaaractie. Is de overlijdensdekking lager dan 100%, wordt een deel van het kapitaal prijsgegeven. De belastbare grondslag, zijnde 3% van het prijsgegeven kapitaal, wordt onderworpen aan een belastingtarief van 25%, verhoogd met gemeentelijke opcentiemen. Deze (maandelijkse) roerende voorheffing wordt als volgt berekend: Waarbij: (25% 1,07) RV PK = netto premie (1 OvlDek) 3% 12 RV PK : Roerende voorheffing op het prijsgegeven kapitaal (maandbasis). De netto maandelijkse rente-uitkering is het verschil tussen de bruto rente-uitkering en de verschuldigde roerende voorheffing. Waarbij: Nu: Netto rente-uitkering. Nu = Bu RV IC RV PK 58 P a g i n a

65 Empirisch onderzoek De 8-jaar-rente Technische bespreking Berekeningswijze 8-jaar-rente Om op een eenvoudige wijze het 8-jaar-rente product te berekenen werd gekozen om te werken met Excel en de daarin standaard meegeleverde Solver Add-in. Rekening houdend met de hierboven beschreven mechanismen, de gebruikte veronderstellingen en de besproken componenten werd de 8-jaar-rente berekend voor een 65-jarige, dewelke op 01/02/2014 een premie (inclusief taksen) belegde van ,00 Euro en koos voor een overlijdensdekking van 100%. Verder werd gekozen om te werken met een gegarandeerd rendement van 1,4% en een winstdeling van 1%. Voor de optimalisatie van de rente-uitkeringen werd gebruik gemaakt van de niet-lineaire Solver, waarbij geopteerd werd om te werken met de multi-start optie. Deze laatste zorgt ervoor dat de bruto rente-uitkering, dewelke binnen dit model als variabele fungeert, niet in een lokaal optimum belandt. Als doel werd gesteld dat op het tijdstip van de laatste uitkering (28/02/2022), het depot leven/overlijden zo dicht mogelijk bij 0 diende te liggen. Dit is het tijdstip waarop het depot winstdeling (belastingvrij) aan de verzekerde wordt uitgekeerd. Bij de optimalisatie werd het deel winstdeling binnen het rekeningtegoed buiten beschouwing gelaten. Deze techniciteit ontstaat vanuit een eerder fiscaal oogpunt. Vermits de interestcomponent berekend wordt rekening houdend met het moment van de eerste en enige koopsom (netto premie), zou dit in geval van kapitaalinstromen gegenereerd vanuit de winstdeling de zaak sterk bemoeilijken. Hierbij is het onduidelijk op welke wijze de fiscaliteit toegepast dient te worden: proportioneel, volgens een last-in-first-out of volgens een first-in-first-out methode. Het onderbrengen van de winstdeling in een apart depot en op einddatum uitkeren is in dit opzicht dan ook fiscaal de veiligste methode. Bespreking resultaten Het resultaat van het 8-jaar-rente model met 100% overlevingsdekking is samen te vatten als volgt: Bruto maandelijkse rente-uitkering 1.058,20 Euro Eind depot leven/overlijden 0,70 Euro Eind depot winstdeling 4.483,31 Euro Tabel 12: Bruto rente-uitkering en winstdeling in geval van 100% overlijdensdekking (8-jaar-rente) Omwille van de roerende voorheffing, kende de netto rente-uitkering een dalend verloop, hetgeen een logische gevolgtrekking is van de stijgende interestcomponent in de tijd. De hoogste netto renteuitkering bedroeg 1.057,61 Euro op 28 maart 2014, terwijl de laagste 1.028,14 Euro bedroeg op 28 februari 2022 (Grafiek 3). 59 P a g i n a

66 1/03/2014 1/07/2014 1/11/2014 1/03/2015 1/07/2015 1/11/2015 1/03/2016 1/07/2016 1/11/2016 1/03/2017 1/07/2017 1/11/2017 1/03/2018 1/07/2018 1/11/2018 1/03/2019 1/07/2019 1/11/2019 1/03/2020 1/07/2020 1/11/2020 1/03/2021 1/07/2021 1/11/2021 Empirisch onderzoek Deze oefening werd onder identieke voorwaarden herhaald in geval van een 80% overlijdensdekking: Bruto maandelijkse rente-uitkering 1.062,12 Euro Eind depot leven/overlijden 1,00 Euro Eind depot winstdeling 4.515,78 Euro Tabel 13: Bruto rente-uitkering en winstdeling in geval van 80% overlijdensdekking (8-jaar-rente) Hieruit bleek dat de bruto maandelijkse rente-uitkering, alsook de winstdeling hoger lagen dan ingeval van een 100% overlijdensdekking. Deze stijging wordt verklaard door de in beschreven mechanismen aangaande de overlevingsbonus. Gezien de verzekeraar in een winstsituatie terecht komt in geval van overlijden van de verzekerde, zal dit tot uiting komen in een negatieve risicopremie, dewelke op zijn beurt zal bijdragen tot de hoogte van de uitkeringen Rente-uitkeringen Bruto Rente 80% Bruto Rente 100% Netto Rente 80% Netto Rente 100% Grafiek 3: Vergelijking tussen bruto en netto rente-uitkeringen (80% en 100% overlijdensdekking, 8-jaarrente) Opvallend genoeg is dat in geval van een 80% overlijdensdekking de netto rente-uitkeringen lager liggen dan in geval van een 100% overlijdensdekking, dit ondanks de hogere bruto rente-uitkeringen. Zo bedroeg de eerste netto rente-uitkering 1.048,53 Euro, terwijl de laagste slechts 1.024,87 Euro bedroeg. De oorzaak hiervan dient gezocht te worden in de bijkomende roerende voorheffing op het prijsgegeven kapitaal. Dit deel van de roerende voorheffing blijft constant doorheen de tijd. Hiertegenover staat de overlevingsbonus, maar deze blijkt onvoldoende om de bijkomende heffing te compenseren. Toch blijft het prijsgegeven kapitaal en de daaraan gekoppelde overlevingsbonus een belangrijke rol spelen op latere leeftijd (cf ). Hoewel het verschil tussen beide modellen minimaal is, komt een 100% overlijdensdekking net iets voordeliger uit. Dit blijkt ondermeer uit de actualisatie van de kapitaaluitstromen. Indien alle uitkeringen (winstdeling inbegrepen) worden geactualiseerd naar de datum van de premiestoring, tegen 60 P a g i n a

67 Empirisch onderzoek een jaarlijks rendement van 1,4%, blijkt de huidige waarde in geval van een 80% overlijdensdekking slechts ,91 Euro te bedragen versus ,13 Euro voor een 100% overlijdensdekking Vergelijking met een spaarrekening Ter vergelijking met de 8-jaar-rente werd geopteerd om gebruik te maken van een spaarrekening. Hoewel beide producten in opbouw sterk van elkaar verschillen, kan een vergelijkbare situatie gemakkelijk gecreëerd worden. Technische bespreking van de spaarrekening Om een degelijke vergelijking te kunnen maken tussen beide producten dienen een aantal verschillen onderkend te worden. Ten eerste wordt hier niet gesproken van een gegarandeerd rendement en een winstdeling, maar van een basisrente en een getrouwheidspremie. De basisrente wordt uitgekeerd op het einde van het jaar. De berekeningswijze hiervan is analoog aan hetgeen gebruikt werd voor de 8-jaar-rente (cf , Berekeningswijze rendement). De getrouwheidspremie wordt berekend op het kapitaal dat 1 jaar op de rekening heeft gestaan. De toekenning van deze premie gebeurt volgens een kwartaalsysteem, waarbij de uitkeringsdata vastgelegd zijn op 01 januari, 01 april, 01 juli en 01 oktober 116. Op de uitgekeerde interest op spaarboekjes is in principe een roerende voorheffing verschuldigd van 15%. Echter is de eerste schijf van 1.900,00 Euro (aanslagjaar 2014) vrijgesteld van roerende voorheffing. In de praktijk blijkt dat een individu vaak meer dan één spaarboekje bezit, de spaarder dient in dat geval zelf te bepalen of het roerend inkomen dient aangegeven te worden aan de belastingen. Bij sterfte wordt wel te verstaan te allen tijde 100% van het rekeningtegoed uitgekeerd. Verder wordt de veronderstelling gemaakt dat de spaarder zelf een uitkering aan de rekening onttrekt op de 28 e van elke maand. Deze netto rente-uitkeringen vormen het verschil van de bruto rente-uitkeringen en de eventueel verschuldigde roerende voorheffing. Voor deze berekening werden twee methoden mogelijk geacht. De eerste optie baseert zich op het toekenningsmoment. Vermits de toekenning van de opgebouwde rente slechts twee keer per jaar plaatsvindt, namelijk op 31 december voor de basisrente en één van de hierboven vermelde datums voor de getrouwheidspremie, wordt ook dan de roerende voorheffing afgehouden. Dit zou impliceren dat 10 van de 12 jaarlijkse uitkeringen aanzienlijk hoger zouden liggen dan de twee overgebleven. De tweede optie bestaat erin om de roerende voorheffing te onttrekken op het ogenblik dat het rendement verworven wordt. Voor de basisrente gebeurt dit op dagelijkse basis, waarbij de roerende voorheffing per maand berekend en onttrokken kan worden. De roerende voorheffing verschuldigd op de getrouwheidspremie wordt verdeeld over de rente-uitkeringen van het jaar waarin deze verworven werden. 116 Een persoon die op 01 februari 2014 een bedrag op de rekening stort, zal de getrouwheidspremie toegekend krijgen op 10 april Deze zal berekend worden op het kapitaal dat tussen 01 februari 2014 en 31 januari 2015 op permanente wijze op de rekening aanwezig was. 61 P a g i n a

68 1/03/2014 1/07/2014 1/11/2014 1/03/2015 1/07/2015 1/11/2015 1/03/2016 1/07/2016 1/11/2016 1/03/2017 1/07/2017 1/11/2017 1/03/2018 1/07/2018 1/11/2018 1/03/2019 1/07/2019 1/11/2019 1/03/2020 1/07/2020 1/11/2020 1/03/2021 1/07/2021 1/11/2021 Empirisch onderzoek De tweede berekeningswijze lijkt een betere benadering gezien de heffingen op die manier toegekend worden aan de periode waarin het rendement verworven werd. Deze benadering laat tevens toe de 8-jaar-rente en het spaarboekje met elkaar te vergelijken. Berekeningswijze spaarrekening Vergelijkbaar met het 8-jaar-rente model werden de volgende parameters gekozen (Bijlage 8): Storting ,00 Euro Maandelijkse beheerskosten 1,5 Datum storting 01/02/2014 Basisrente 1,40% Datum uitkeringen 28/xx/xxxx Getrouwheidspremie 1,00% Tabel 14: Parametrisering spaarrekening Het spaarmodel werd geparametriseerd zoals weergegeven in Tabel 14. Als finale veronderstelling werd gekeken naar de laatste uitkering (de winstdeling) in het 8-jaar-rente model. Gezien deze verschillend is van 0, wordt er ook voor de spaarrekening ervan uit gegaan dat een even groot rekeningtegoed overblijft. Dit rekeningtegoed werd vastgelegd op 4.483,31 Euro, gelijk aan het overgebleven rekeningtegoed in geval van de 8-jaar-rente met 100% overlijdensdekking. Het resultaat van deze vergelijking kan samengevat worden in de volgende grafiek: Rente-uitkering Bovengrens Spaarboekje Bruto 8-jaar-rente Ondergrens Spaarboekje Netto 8-jaar-rente Grafiek 4: Rente-uitkering spaarrekening (1,4% + 1%) versus 8-jaar-rente (1,4% + 1%) Bespreking en verdere bedenkingen Vermits op voorhand niet geweten is of de fiscale grens van 1.900,00 Euro door de spaarder al dan niet overschreden zal worden, wordt hier gewerkt met een onder- en bovengrens. De bovengrens veronderstelt dat het roerend inkomen over alle spaarrekeningen heen lager zal uitvallen dan 1.900,00 Euro. De ondergrens veronderstelt juist het tegenovergestelde. De realiteit zal waarschijnlijk ergens tussen beide scenario s gesitueerd zijn. 62 P a g i n a

69 1/03/2014 1/07/2014 1/11/2014 1/03/2015 1/07/2015 1/11/2015 1/03/2016 1/07/2016 1/11/2016 1/03/2017 1/07/2017 1/11/2017 1/03/2018 1/07/2018 1/11/2018 1/03/2019 1/07/2019 1/11/2019 1/03/2020 1/07/2020 1/11/2020 1/03/2021 1/07/2021 1/11/2021 Empirisch onderzoek Zoals duidelijk uit Grafiek 4 afgeleid kan worden, kent de ondergrens-curve van een spaarrekening een stijgend verloop. Deze stijging is volledig te verklaren door de wijze waarop de roerende voorheffing berekend wordt. Gezien de maandelijkse bruto-onttrekkingen constant zijn, zal de grondslag voor de interest-berekening eroderen in de tijd. Een daling van de grondslag brengt een daling van de toegekende rente met zich mee, dewelke op zijn beurt een daling in de roerende voorheffing betekent. Hierdoor verkleint de kloof tussen de boven- en ondergrens. Hoewel de vergelijking tussen beide producten op deze wijze mogelijk is, zijn hierover toch een aantal bedenkingen te maken. Eén van de grootste voordelen van een spaarboekje is de onmiddellijke opeisbaarheid van het rekeningtegoed. Deze luxe heeft echter een prijs. Zo zijn banken weinig geneigd om de in dit voorbeeld gebruikte rendementen aan te bieden. De gemiddelde rentevoet op dit ogenblik (cf , d.d. 28/12/2013) bedraagt 1,25%, met een uitschieter van 2,2% (basisrente + getrouwheidspremie). Dit terwijl in het model 2,4% gebruikt werd. Wanneer gekozen wordt voor meer marktconforme rentes, zijnde een basisrente van 0,65% en een getrouwheidspremie van 0,65% (cf ), verandert de situatie drastisch. De bovengrens daalt van 1.081,54 Euro naar 1.040,31 Euro, met een daling van de ondergrens tot gevolg (Grafiek 5) Rente-uitkering Bovengrens Spaarboekje Bruto 8-jaar-rente Ondergrens Spaarboekje Netto 8-jaar-rente Grafiek 5: Rente-uitkering spaarrekening (0,65% + 0,65%) versus 8-jaar-rente (1,4% + 1%) Een tweede bedenking is het gebrek aan de geboden garantie op de rentevoeten. Banken mogen te allen tijde de rentes aanpassen, mits zij de klant hiervan op de hoogte brengen. Hierbij wordt de gebruikelijke tactiek van initieel hoge rentevoeten als lokmiddel gebruikt, dewelke na verloop van tijd dalen. In tegenstelling hiermee biedt de 8-jaar-rente wel een gegarandeerd rendement voor de gehele looptijd van de overeenkomst. Bovenop die garantie komt ook de belofte tot winstdeling, die onder normale economische omstandigheden wel degelijk toegekend wordt. De keerzijde van de me- 63 P a g i n a

70 Empirisch onderzoek daille is echter dat de 8-jaar-rente, zoals de meeste levensverzekeringen, zowel premietaksen, alsook commissielonen kent. Een laatste bedenking vormt de eerder psychologische kant van de zaak. Gezien het gemak waarmee de spaarder aan zijn spaargeld kan, zal hij de nodige wilskracht moeten opbrengen om zich tot de vooropgestelde uitkeringen te beperken. Dit in tegenstelling tot de 8-jaar-rente De renteniersverzekering Technische bespreking Zoals reeds werd aangegeven, bestaan tussen de 8-jaar-rente en de renteniersverzekering op technisch gebied grote overeenkomsten. Deze overeenkomsten zorgen ervoor dat onder bepaalde voorwaarden de renteniersverzekering veel weg heeft van een aantal aan elkaar geschakelde 8-jaarrentes 117. Vermits dit model opgebouwd zal worden rekening houdend met identieke veronderstellingen zoals in het 8-jaar-rente model, zullen de reeds behandelde technische aspecten niet meer besproken worden. Wel dient er kort bij een aantal nieuwe aspecten stilgestaan te worden. Switch (of uitkering van het kapitaal bij leven) Het belangrijkste nieuwe aspect is de zogenaamde switch. Dit aspect houdt de belastingvrije uitkering van het rekeningtegoed in na een periode van 8 jaar. Deze uitkering kan reëel zijn, dit wil zeggen dat de verzekeringnemer het uitgekeerde rekeningtegoed niet meer zal herbeleggen in de renteniersverzekering. Vanuit modelmatig perspectief wordt deze uitkering echter als fictief beschouwd. Dit wil zeggen dat deze slechts technische gevolgen zal hebben. Het uitgekeerde rekeningtegoed zal onmiddellijk herbelegd worden voor een nieuwe periode van 8 jaar. Deze herinvestering heeft twee belangrijke gevolgen. Vanuit technisch oogpunt laat de switch toe om het depot winstdeling na elke periode van 8 jaar te integreren in het depot leven/overlijden. Op deze manier wordt de winstdeling, opgebouwd gedurende de voorgaande periode van 8 jaar, gebruikt om de volgende perioden (belastingvrij) te spijzen. Switch p = Depot LO p 1 + Depot WDp 1 = nieuwe netto premie p Waarbij: Switch p : Het rekeningtegoed overgebleven na een voorgaande periode p 1, dat gebruikt zal worden voor de uitkeringen vanaf periode p. Anderzijds zorgt deze manier van werken voor een verlaging van de fiscale lasten op de bruto renteuitkering gedurende elke periode (cf , Berekeningswijze netto rente-uitkeringen). Gezien elke switch eigenlijk een uitkering en een herinvestering van het rekeningtegoed met zich meebrengt, wordt met andere woorden de overeenkomst tussen verzekeraar en verzekeringnemer opnieuw bedongen. Vanuit juridisch standpunt betekent dit een volledig nieuwe overeenkomst. Vanuit fiscaal 117 Dit komt bijvoorbeeld voor indien gekozen wordt te werken met een tak 21 zonder winstdeling beleggingsvorm. Omwille van de ontbrekende winstdeling zal de bruto rente-uitkering voor elke periode van 8 jaar identiek zijn. Ook de tak 23 prognose komt hiervoor in aanmerking. 64 P a g i n a

71 Empirisch onderzoek standpunt betekent dit dat de berekeningswijze van de interestcomponent wel identiek blijft, maar dat het tijdstip van aanvang van de overeenkomst vooruit geschoven wordt. Schematisch kan dit als volgt worden weergegeven: Figuur 3: Schema berekeningswijze interestcomponent (2 periodes van 8 jaar) Andere technisch aspecten Omwille van het gebruik van de winstdeling 118 binnen het model, dewelke als een surplus op het einde van elke periode van 8 jaar gebruikt wordt om de volgende periode te spijzen, werd het nodig geacht om te werken met een totaliteit van 7 optimalisaties. Deze optimalisaties gebeuren in het renteniersmodel op een identieke wijze als beschreven in het 8-jaar-rente model: het depot leven/overlijden dient op het einde leeg te zijn. Verschillend met de 8-jaar-rente is de duurtijd (of het aantal opgenomen uitkeringen) waarmee rekening gehouden moet worden. Vermits de uitkeringen verondersteld worden levenslang te zijn, is het aantal uitkeringen opgenomen in de berekening afhankelijk van de periode waarin de verzekeringnemer zich bevindt. Als levenslang werd een leeftijd beschouwd van 121,65 jaar 119. Deze leeftijd is niet zomaar gekozen, maar houdt rekening met een veelvoud van 97 rente-uitkeringen. De keuze voor 97 rente-uitkeringen ligt in het verlengde van de 8 jaar + 1 maand fiscale veiligheid. Aanvang overeenkomst of switch Leeftijd verzekeringnemer Aantal rente-uitkeringen tot 28/09/ e periode 01/02/ jaar e periode 29/03/ ,2 jaar e periode 29/04/ ,2 jaar e periode 29/05/ ,3 jaar e periode 29/06/ ,4 jaar e periode 29/07/ ,5 jaar e periode 29/08/ ,6 jaar 97 Tabel 15: Overzicht datums en leeftijden renteniersverzekering 118 Indien gewerkt wordt met een tak 21 zonder gegarandeerd rendement of tak 23 beleggingsvorm, vervalt dit technisch aspect. Gezien het ontbreken van de winstdeling (dewelke op het moment van de switch als supplement beschouwd kan worden), blijft het depot leven/overlijden voor en na de switch gelijk. 119 Rekening houdend met een de leeftijdscorrectie van -10 jaar en de gebruikte sterftetafels, is op het moment van de laatste uitkering l x = 9,5. 65 P a g i n a

72 Empirisch onderzoek Bij de aanvang van iedere periode gebeurt de (her)berekening (of optimalisatie) van het overgebleven aantal rente-uitkeringen as if de winstdeling helemaal niet bestond. Dit is een logisch gevolg van de werkwijze waarbij gedicteerd wordt dat de winstdeling pas op het einde van de periode uitgekeerd zal worden. Elke herberekening gebeurt op basis van het nieuwe switchbedrag, rekening houdend met de toestroom van nieuw kapitaal uit de winstdeling van de voorgaande periode. Schematisch is dit als volgt voor te stellen: Figuur 4: Schematische voorstelling optimalisatie met switches Een laatste puntje van aandacht vormt de overlevingsbonus. Deze bonus beschreven in (Berekeningswijze overlevingsbonus) kwam binnen de 8-jaar-rente niet geheel tot zijn recht. De reden hiervoor is niet ver te zoeken, gezien de relatief lage leeftijd van de verzekeringnemer: 65 jaar effectief of 55 jaar indien rekening gehouden wordt met de -10 jaar correctie. Dit verandert echter in geval van de renteniersverzekering. Vermits de leeftijd van de laatste renteuitkering uitgerekend is op 121,65 jaar, ofwel 111,65 jaar rekening houdend met de correctie, is de factor leeftijd prominenter aanwezig. Gecombineerd met het slechts langzaam afnemende rekeningtegoed heeft dit wel te verstaan gevolgen voor de toegekende overlevingsbonus. Voorbeelden hiervan kunnen gemakkelijk in de latere periodes teruggevonden worden. Zo bedraagt de overlevingsbonus aan het begin van de 5 e periode in geval van 80% overlijdensdekking 81,38 Euro. Dit terwijl de bruto rente-uitkering 360,59 Euro bedraagt. Anders gezegd wordt meer dan 20% van de renteuitkering gedekt door de overlevingsbonus. 66 P a g i n a

73 Empirisch onderzoek Bespreking resultaten Gebruik makend van dezelfde veronderstellingen als in de 8-jaar-rente aangaande het gegarandeerd rendement (1,4%), winstdeling (1%), periodieke beheerskosten (1,5 Euro/maand) en een netto premie op 01 februari 2014 van ,13 Euro, wordt het resultaat van deze oefening als volgt samengevat: 80% overlijdensdekking 100% overlijdensdekking Tijdstip aanvang Switch bedrag Bruto renteuitkering Switch bedrag Bruto renteuitkering 1 e periode 01/02/ ,13 245, ,13 203,78 2 e periode 29/03/ ,92 268, ,21 222,76 3 e periode 29/04/ ,89 295, ,21 243,63 4 e periode 29/05/ ,90 325, ,05 266,97 5 e periode 29/06/ ,43 360, ,83 293,49 6 e periode 29/07/ ,48 405, ,05 324,76 7 e periode 29/08/ ,42 473, ,53 366,40 Tabel 16: Bruto rente-uitkering en switch bedrag (Euro) in geval van 80 en 100% overlijdensdekking Uit Tabel 16 blijkt algauw dat in tegenstelling tot de 8-jaar-rente, bij de renteniersverzekering een duidelijke kloof bestaat tussen de 100% en de 80% overlijdensdekking. Deze kloof uit zich in twee opzichten. Ten eerste is het bedrag dat geswitched wordt in geval van de 80% overlijdensdekking aanzienlijk lager dan bij de 100% overlijdensdekking. Ten tweede liggen de bruto rente-uitkeringen in geval van de 80% aanzienlijk hoger. Beide fenomenen gaan hand in hand, waarbij de verklaring teruggebracht kan worden tot de berekening en de toekenning van de overlevingsbonus. Tegengesteld aan de 8-jaar-rente haalt de verzekeringnemer in geval van de renteniersverzekering wel degelijk voordeel uit de afstand van kapitaal. Gezien de afstand van kapitaalhet prijsgegeven kapitaal slechts betekenis gevolgen heeft op voor het uitgekeerde rekeningtegoed in geval van overlijden van de verzekeringnemer, blijft het rekeningtegoed bij leven behouden. Dit zorgt voor een in de tijd stijgende toestroom van kapitaal, wat dan weer bijdraagt tot een verhoging van het rekeningtegoed. Deze verhoging zorgt op zijn beurt voor een stijging van de bruto rente-uitkeringen. Dit voordeel komt tot uiting in Grafiek 6. De bijkomende roerende voorheffing op het prijsgegeven kapitaal bedraagt 13,11 Euro per maand (cf , Berekeningswijze netto rente-uitkeringen), dit voor alle 679 uitkeringen. Echter is de stijging van de bruto rente-uitkering van die aard, dat deze bijkomende roerende voorheffing met overschot overtroffen wordt. 67 P a g i n a

74 1/03/2014 1/01/2016 1/11/2017 1/09/2019 1/07/2021 1/05/2023 1/03/2025 1/01/2027 1/11/2028 1/09/2030 1/07/2032 1/05/2034 1/03/2036 1/01/2038 1/11/2039 1/09/2041 1/07/2043 1/05/2045 1/03/2047 1/01/2049 1/11/2050 1/09/2052 1/07/2054 1/05/2056 1/03/2058 1/01/2060 1/11/2061 1/09/2063 1/07/2065 1/05/2067 1/03/2069 Empirisch onderzoek Rente-uitkeringen Bruto rente 80% Netto rente 80% Bruto rente 100% Netto rente 100% Grafiek 6: Vergelijking tussen bruto en netto rente-uitkeringen (80% en 100% overlijdensdekking, renteniersverzekering) Indien de kapitaaluitstromen geactualiseerd worden naar de datum van de overeenkomst (01 februari 2014) tegen een jaarlijks rendement van 1,4%, blijkt de huidige waarde in geval van de 80% overlijdensdekking ,13 Euro te bedragen versus ,16 Euro in geval van de 100% overlijdensdekking. Een laatste punt van aandacht dient te gaan naar de niet-rente-gerelateerde kapitaaluitstromen. Omwille van de afstand van kapitaal in geval van de 80% overlijdensdekking, zullen de begunstigden bij overlijden van de verzekerde slechts aanspraak kunnen maken op 80% van het op dat ogenblik aanwezige rekeningtegoed. Mocht de verzekerde de gezegende leeftijd bereiken van 121,65 jaar, zal deze als laatste uitkering de winstdeling van de laatste periode van 8 jaar mogen ontvangen: 3.222,54 Euro in geval van 80% overlijdensdekking versus 1.547,52 Euro in geval van 100% overlijdensdekking Vergelijking met andere beleggingsproducten Een product op de markt vinden dat de methodologie van de renteniersverzekering benaderd lijkt een quasi onmogelijke opgave. Wel kunnen een aantal deelaspecten vergeleken en besproken worden. Spaarrekening Het model van de spaarrekening werd reeds uitvoerig behandeld in het deel dat betrekking had op de 8-jaar-rente. Indien hetzelfde model vergeleken wordt met de renteniersverzekering, wijzen de conclusies echter in een andere richting. In geval van een spaarboekje (1,4% + 1%) zou de bovengrens 244,24 Euro bedragen. Dit bedrag wordt reeds in de derde periode door de renteniersverzekering geëvenaard. In geval van een vergelijking op basis van de ondergrens, gebeurt dit al gedurende de tweede periode (Grafiek 7). 68 P a g i n a

75 1/03/2014 1/01/2016 1/11/2017 1/09/2019 1/07/2021 1/05/2023 1/03/2025 1/01/2027 1/11/2028 1/09/2030 1/07/2032 1/05/2034 1/03/2036 1/01/2038 1/11/2039 1/09/2041 1/07/2043 1/05/2045 1/03/2047 1/01/2049 1/11/2050 1/09/2052 1/07/2054 1/05/2056 1/03/2058 1/01/2060 1/11/2061 1/09/2063 1/07/2065 1/05/2067 1/03/2069 Empirisch onderzoek Rente-uitkeringen Bovengrens Spaarboekje Ondergrens Spaarboekje Bruto rente 100% Netto rente 100% Grafiek 7: Rente-uitkering spaarrekening (1,4% + 1%) versus renteniersverzekering (1,4% + 1%) (100% ovld) Het hoeft geen betoog dat een verdere vergelijking aan de hand van marktconforme rentes weinig zinvol is. Kasbon Hoewel de renteniersverzekering qua structuur niet kan vergeleken worden met de kasbon, lijkt het wel interessant de fiscaliteit van beide producten te vergelijken. Hierbij wordt vertrokken van de volgende situatie: de belegger investeert een bedrag van ,00 Euro in een kasbon met een looptijd van 8 jaar. Het (marktconforme) rendement van deze kasbon bedraagt 2,4%. Dit rendement wordt niet gekapitaliseerd, maar uitbetaald op het einde van elk jaar. Het bruto jaarrendement bedraagt met ander woorden 2.400,00 Euro. Na afhouding van 25% roerende voorheffing, blijft van dit bedrag slechts 1.800,00 Euro over. Dit komt neer op een netto maand-uitkering van 150,00 Euro. In vergelijkbare omstandigheden bedraagt de roerende voorheffing voor een renteniersverzekering met 100% overlijdensdekking gemiddeld slechts 1,5% en stijgt deze in geval van 80% overlijdensdekking naar 5,2%. Verder dan één periode van 8 jaar lijkt de vergelijking tussen een kasbon en een renteniersverzekering niet nuttig, dit gezien het feit dat de kasbon in een behoud van basiskapitaal voorziet, hetgeen niet het geval is voor een renteniersverzekering. 69 P a g i n a

76 1/03/2014 1/03/2016 1/03/2018 1/03/2020 1/03/2022 1/03/2024 1/03/2026 1/03/2028 1/03/2030 1/03/2032 1/03/2034 1/03/2036 1/03/2038 1/03/2040 1/03/2042 1/03/2044 1/03/2046 1/03/2048 1/03/2050 1/03/2052 1/03/2054 1/03/2056 1/03/2058 1/03/2060 1/03/2062 1/03/2064 1/03/2066 1/03/2068 1/03/2070 Empirisch onderzoek Klassiek model Een laatste vergelijking kan gemaakt worden op basis van de klassieke actuariële methoden (Bijlage 8). Hierbij wordt als uitgangspunt de Onmiddellijk ingaande levenslange lijfrente postnumerando genomen. (Everaert, ) 679 a x = v t t=1 t p x Waarbij a x : Actuariële annuïteit; v t = 1 (1+i m ) t (maandelijks rendement, met i j = 2,4%); tpx: Overlevingskans (maanden). Hieruit blijkt dat de bruto rente-uitkering dewelke gebaseerd is op de klassieke actuariële formule uitvalt op 402,55 Euro. De netto rente-uitkeringen volgen een voorspelbaar pad, rekening houdend met de methoden beschreven onder (Berekeningswijze netto rente-uitkeringen). 450,00000 Rente-uitkeringen 400, , , , , ,00000 Bruto klassiek Netto klassiek Bruto rente 100% Netto rente 100% Grafiek 8: Rente-uitkering klassiek model (2,4%) versus renteniersverzekering (1,4% + 1%) (100% ovld) Indien echter gekeken wordt vanuit een zuiver fiscaal oogpunt, valt dit model minder voordelig uit dan de renteniersverzekering. Omwille van de berekeningswijze van de roerende voorheffing op de interestcomponent en het ontbreken van switches, blijft de proportie aan roerende voorheffing binnen de rente-uitkering stijgen in de tijd (Grafiek 8). 70 P a g i n a

77 Empirisch onderzoek Terugblikkend op de wijze waarop onder de huidige regelgeving de technische voorziening berekend dient te worden, kan uit Grafiek 9 het langlevenrisico rond het 93 e levensjaar 120 van de verzekeringnemer onderscheiden worden. Enerzijds heeft de huidige regelgeving ervoor gezorgd dat de wiskundige reserves omwille van de voldoende voorzichtige prospectieve actuariële methode pas naar het einde van de sterftetafels toe richting 0 evolueren. Anderzijds kan dit sterk afwijken van de werkelijke situatie. Hoewel de onderneming geen negatieve wiskundige reserve kan hebben, geldt dit niet in voor een van sterftekansen ontdane financiële berekening. Indien slechts rekening gehouden wordt met de cash in- en outflows, zal de onderneming rekening houdend met het rendement van 2,4% potentieel verlies lijden op deze overeenkomst. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat dit potentieel verlies met een korrel zout genomen dient te worden. Dit zal zich eerder uiten in een verlaging van de winstmarge, dan in een effectief verlies. Daarenboven dient rekening gehouden te worden met vroegtijdige overlijdens. Deze laatsten zorgen voor een vrijval van de reserves, hetgeen ter compensatie van laattijdige overlijdens gebruikt kan worden. Wel kan de vraag gesteld worden in welke mate verzekeringsondernemingen nog bereid zijn om dit type open-ended overeenkomsten aan te bieden , , ,00 - (50.000,00) ( ,00) ( ,00) ( ,00) Wiskundige reserve Financiële reserve Grafiek 9: Reserves van Onmiddellijk ingaande levenslange lijfrente postnumerando (2,4%) 120 Ook hier werd de correctie van - 10 jaar gebruikt. Met ander woorden is deze persoon volgens de sterftetafels 10 jaar jonger dan de werkelijke leeftijd. 71 P a g i n a

78 Empirisch onderzoek 5.3. De producten vanuit het standpunt van de verzekeraar Ook voor de verzekeraars brengen beide producten belangrijke voordelen met zich mee, voornamelijk wanneer deze bekeken worden vanuit het oogpunt van de toekomstige Solvency II regelgeving. Een belangrijk voordeel is terug te vinden in de berekeningswijze van de standaardformule voor de SCR (cf en Bijlage 7). Deze berekeningswijze houdt niet alleen rekening met de aanwezige risico s, maar ook met de bestaande verbanden tussen de verschillende risico s. In wat volgt zal de SCR Life module (van toepassing op overeenkomsten leven) verder uitgediept worden. Bijkomend zal de SCR Market module aangaande het Interest rate risk kort toegelicht worden SCR Life (zonder catastroferisico) (European Commission, 2010) De module SCR Life beschrijft de risico s gelopen door een levensverzekeraar. De module splitst zich op in 6 submodules: Mortality, Longevity, Disability, Lapse, Expense en Revision. Niet elk van deze submodules is van toepassing op elk product. Zo heeft bijvoorbeeld submodule Disability slechts zin in geval van overeenkomsten met een arbeidsongeschiktheidsdekking en de submodule Revision ingeval van onverwachte wijzigingen inzake het schuldvorderingsproces. Vermits beide niet van toepassing zijn op de voorgestelde producten, worden beide submodules niet verder uitgediept. Eenzelfde bemerking kan gemaakt worden aangaande de submodule Mortality. Deze dient slechts in rekening gebracht te worden indien het kapitaal overlijden de technische voorzieningen overtreft. Vermits in beide voorgestelde producten de maximale dekking bij overlijden 100% van de technische voorzieningen is, vervalt ook deze submodule. Bovendien dient onder de Solvency II regelgeving rekening gehouden te worden met de Contract Bounderies. Hierbij wordt gesteld dat enkel de cash-flows vervat binnen de grenzen van de overeenkomst in rekening gebracht dienen te worden bij het breken van de Best Estimate en de Solcency Capital Requirement. Vermits beide producten afgesloten worden voor een looptijd van 8 jaar, uit dit zich in een beperking van de in de berekening op te nemen cash-flows. Dit speelt vooral bij een vergelijking tussen een renteniersverzekering en een klassiek product sterk in het voordeel van de eerst genoemde. Submodule Expense risk De submodule Expense beschrijft het risico aangaande de stijging van de beheerskosten. Hoewel de meeste ondernemingen (alsook de gebruikte modellen) maandelijkse beheerskosten (in de vorm van een vast bedrag of in functie van de reserves) aan de verzekerden aanrekenen, behoort een stijging van die kosten tot de reëel bestaande risico s. QIS5 suggereert een schok van 10% bovenop de toekomstige werkelijke beheerskosten, gecombineerd met een stijging van de jaarlijks verwachte inflatie met 1%. Indien een vergelijking wordt gemaakt tussen de renteniersverzekering (cf ) en het klassiek model (cf , Klassiek model) wordt al snel duidelijk dat de renteniersverzekering het er op lange termijn beter vanaf brengt. Onafhankelijk van de vraag of alle beheerskosten aan de verzekeringne- 72 P a g i n a

79 Empirisch onderzoek mer verrekend worden of de verzekeraar een deel van die kosten op zich neemt, biedt de renteniersverzekering de mogelijkheid om na een periode van 8 jaar de beheerskosten op te trekken. Dit in tegenstelling tot een overeenkomst van onbepaalde duur. Op korte termijn zal naar alle waarschijnlijkheid geen verschil tussen beide modellen te onderscheiden zijn. De SCR Life Expense wordt berekend als het positief verschil in het netto actief ten gevolge van de schok: SCR Life exp = NAV expshock Waarbij: NAV: Wijziging in de waarde van het netto actief; expshock: 10% stijging van toekomstige beheerskosten, 1% stijging van jaarlijkse inflatie. Submodule Lapse risk De submodule Lapse beschrijft het risico ontstaan ten gevolge van vroegtijdige afkopen van overeenkomsten door verzekeringnemers. Deze risicoanalyse werd gebaseerd op een aantal mogelijke scenario s, dewelke als uitgewerkte voorbeelden teruggevonden kunnen worden in de QIS5. Zo kan een afkoopronde bijvoorbeeld ontstaan ten gevolge van een lagere dan verwachte winstdeling, verslechtering van de financiële positie van de verzekeringsonderneming (en de daarmee gepaard gaande onrust) of veel betere rendementen geboden door een concurrent. Indien dit aspect bekeken wordt in het kader van de renteniersverzekering, valt wederom het voordeel van de (korte) termijn van 8 jaar sterk op. Dit aspect vormt samen met het huidig fiscaal klimaat een sterke stimulans om niet af te kopen. De fiscale regelgeving dicteert namelijk dat slechts in geval van een looptijd van meer dan 8 jaar de inkomsten uit een levensverzekering vrijgesteld zijn van de inkomstenbelasting. Dit resulteert voor de verzekeringnemer in twee belangrijke voordelen: gedurende de periode van 8 jaar zijn de belastingen verschuldigd op de rente-uitkeringen minimaal en wordt het kapitaal dat op het einde van de overeenkomst vrijkomt niet onderworpen aan roerende voorheffing (cf ). Gaat de verzekerde toch over tot een vroegtijdige afkoop, wordt niet alleen de interestcomponent belast aan 25% roerende voorheffing, maar wordt deze interestcomponent berekend aan een fictief rendement van 4,75% 121. De korte termijn, gecombineerd met het nadelig fiscaal regime leidt tot het besluit dat in geval van een renteniersverzekering de afkoopkansen veelal beperkt zullen zijn. Op de geschatte afkoopkans dienen naar QIS5 de volgende schokken worden toegepast: een verhoging van 50% van de afkoopkansen, een verlaging van 50% van de afkoopkansen en een afkoopronde ten gevolge van een bepaalde gebeurtenis. De SCR Life Lapse wordt berekend als het maximum van de drie mogelijke schokken: SCR Life lapse = max (Lapse down ; Lapse up ; Lapse mass ) Lapse down = NAV lapseshock down 121 Circ. n RH. 233/ , 01 februari P a g i n a

80 Empirisch onderzoek Lapse up = NAV lapseshock up Lapse mass = NAV lapseshock mass Waarbij: NAV: Wijziging in de waarde van het netto actief; lapseshock down : 50% daling van de afkoopkansen; lapseshock up : 50% stijging van de afkoopkansen; lapseshock mass : Massa afkoop ten gevolge van een bepaalde gebeurtenis. Submodule Longevity risk De submodule Longevity beschrijft het risico dat ontstaan is ten gevolge van de verhoogde levensverwachting van de verzekeringnemers: het langlevenrisico. Deze submodule is van toepassing op overeenkomsten die specifiek voorzien in rente-uitkeringen bij leven, waarbij het bedrag bij overlijden al dan niet kleiner is dan de technische voorziening. Wederom kunnen in geval van een vergelijking van de renteniersverzekering versus het klassiek model, de voordelen van de renteniersverzekering duidelijk gezien worden. Gezien het klassiek model een overeenkomst van onbepaalde duur veronderstelt, zal in geval van een permanente verlaging van de sterftekansen het vereiste kapitaal aanzienlijk stijgen. De renteniersverzekering daarentegen kent een looptijd van slechts 8 jaar. Hierdoor kan het bijkomend kapitaal nodig omwille van een permanente verlaging van de sterftekansen ook beperkt worden tot de looptijd van de overeenkomst. Na afloop van elke periode kunnen de sterftekansen gerevalueerd worden. De SCR Life Expense wordt berekend als het positief verschil in het netto actief ten gevolge van de schok: SCR Life long = NAV longevityshock Waarbij: NAV: Wijziging in de waarde van het netto actief; longevityshock: 20% (permanente) daling van de overlijdenskansen. Module SCR Life Eenmaal de nodige submodules berekend zijn, kan overgegaan worden tot de berekening van de hoofdmodule SCR Life. Dit gebeurt rekening houdend met de correlaties tussen de verschillende gebruikte submodules. De volledige correlatiematrix zoals voorgesteld in QIS5 werd opgenomen in Bijlage 7. Voor de berekening van de Solvency Capital Requirement Life geldt de volgende formule gehanteerd: SCR Life = CorrLife r,c Life r Life c rxc 74 P a g i n a

81 Empirisch onderzoek Waarbij: CorrLife r,c : Correlaties tussen de verschillende submodules (Bijlage 7); Life r : Kapitaalvereisten voor submodule rijindex r; Life c : Kapitaalvereisten voor submodule kolomindex c SCR Market Interest rate risk De module SCR Market beschrijft de risico s aangaande de volatiliteit van de marktwaarde van financiële instrumenten aangehouden door de verzekeraar. Hoewel binnen de SCR Market verschillende submodules aanwezig zijn, zal in wat volgt slechts de submodule Interest rate besproken worden. Deze module is van toepassing op alle activa en passiva voor de welke de Net Asset Value (berekend als de netto waarde van de activa verminderd met de schulden) gevoelig is voor veranderingen in zowel de volatiliteit, alsook de termijnstructuur van de rentevoeten. Er dient met andere woorden niet enkel gekeken te worden naar de minimalisatie van het risico aan de actief zijde van de balans, ook de goede match tussen actief en passief zal bijdragen bij tot een verlaging van het Interest rate risk. Vooral in het kader van dit laatste vallen de voordelen van de korte looptijd van 8 jaar sterk op. De beperkte looptijd van de overeenkomsten uit zich in dit verband bijzonder sterk op twee vlakken. Enerzijds zorgt de kortlopendheid van de overeenkomsten voor een vergemakkelijking van de match tussen het actief en het passief. Zo kan de verzekeringsonderneming zowel voor individuele overeenkomsten, maar ook voor een portefeuille van vergelijkbare overeenkomsten activa vinden met een (quasi) gelijklopende termijnstructuur. Anderzijds biedt de renteniersverzekering aan de verzekeringsonderneming de mogelijkheid om na elke periode van 8 jaar de rendementsgarantie marktconform aan te passen. Dit voordeel komt het best tot uiting indien de vergelijking wordt gemaakt met het klassiek model zoals beschreven onder Zowel in geval van een Onmiddellijk ingaande levenslange lijfrente postnumerando, alsook voor een renteniersverzekering wordt jaarlijks een bepaald rendement gegarandeerd (tak 21). In het eerste geval zal deze rendementsgarantie echter voor een aanzienlijk langere periode gelden dan in het tweede geval. Ten opzichte van deze rendementsgarantie staan echter vaak beleggingen met een kortere termijnstructuur. Zolang het rendement van deze beleggingen voldoende hoog is om dekking te bieden voor de daartegenover staande verplichtingen, vormt dit geen probleem. Het risico ontstaat pas wanneer dit rendement onvoldoende blijkt om de verplichtingen te dekken. Dit ontstaat bijvoorbeeld in een periode van lage interestvoeten, gecombineerd met kortlopende beleggingen. In dit opzicht biedt de renteniersverzekering aanzienlijke voordelen ten opzichte van het klassiek model. De verzekeringsonderneming kan namelijk beleggen in producten met eenzelfde looptijd en, indien nodig, het gegarandeerd rendement verlagen na afloop van de periode van 8 jaar. De verlaging van het risico gelopen in de submodule Interest rate zorgt op zijn beurt voor een verlaging van de Solvency Capital Requirements. 75 P a g i n a

82 Empirisch onderzoek 5.4. Besluit In het empirisch deel werden twee producten voorgesteld: de 8-jaar-rente en de renteniersverzekering. Rekening houdend met de huidige fiscale regelgeving kunnen beide producten gesitueerd worden binnen de vierde pijler van het Belgisch pensioenstelsel: het privépatrimonium. Zodoende worden deze door de overheid niet fiscaal gestimuleerd, maar kennen ze ook geen beperkingen aangaande de inleg. Wanneer de producten bekeken worden vanuit het standpunt van de verzekerde binnen het huidig heersend beleggingsklimaat, kan gesteld worden dat beide beleggingsproducten de veiligheid en de flexibiliteit met zich meebrengen die beleggers sinds het uitbreken van de financiële crisis zoeken. Dit tegen een rendement dat afhankelijk is van het risico dat de belegger wil lopen. Gecombineerd met een gunstig fiscaal regime, waarbij slechts de interestcomponent wordt belast, bieden deze producten een zeer mooie opportuniteit ter aanvulling van de eerste drie pensioenpijlers. Indien gekeken wordt naar de technische uitwerking van de renteniersverzekering, wordt al snel duidelijk dat deze gestoeld is op het principe van de 8-jaar-rente. Kiest de belegger voor een renteniersverzekering zonder winstdeling, dan kan dit product zelfs gezien worden als een aantal achter elkaar geplaatste 8-jaar-rentes. Opteert de belegger daarentegen voor een gegarandeerd rendement met winstdeling, dan kan deze winstdeling door de toepassing van de switch na elke afloop van de periode van 8 jaar aan het rekeningtegoed worden toegevoegd. Een ander belangrijk geïntroduceerd aspect vormt de overlevingsbonus. Deze bonus wordt periodiek aan de verzekerde toegekend en kan bekomen worden ingeval de verzekeraar in een voordeelsituatie beland wanneer de verzekerde komt te overlijden. Binnen het kader van de voorgestelde producten gebeurt dit door middel van afstand van kapitaal bij onderschrijving van de overeenkomst. Hoewel het in eerste instantie contradictorisch lijkt om een deel van je kapitaal af te staan en daarmee je begunstigden bij overlijden te benadelen, blijkt deze afstand van kapitaal een zeer gunstig effect te hebben op de rente-uitkeringen. Ondanks het feit dat afstand van kapitaal zorgt voor een hogere roerende voorheffing, zal deze bijkomende heffing (vooral in de latere jaren) overtroffen worden door de overlevingsbonus. Met andere woorden speelt dit bij leven in het voordeel van de verzekerde. Ook vanuit het standpunt van de verzekeraar bieden beide producten belangrijke voordelen. Zeker indien gekeken wordt naar de (toekomstige) Solvency II regelgeving. Omwille van de berekeningswijze van de Solvency Capital Requirements dient de verzekeraar binnen deze regelgeving rekening te houden met allerhande op het product toepasbare risico s. Gezien de beperkte looptijd van beide producten, worden deze risico s en daarmee ook de kapitaalvereisten verlaagd, zeker ten opzichte van producten met een levenslange looptijd. Beide producten brengen met andere woorden niet alleen sterke opportuniteiten met zich mee voor de verzekeringnemer, maar zeker ook voor de verzekeraar. 76 P a g i n a

83 Algemeen besluit Algemeen besluit Het Belgisch pensioenlandschap is gestoeld op pensioenpijlers. De eerste pensioenpijler of het wettelijk pensioen legt een sterke nadruk op het solidariteitsprincipe van de hoge naar de lage lonen toe. Uit analyse blijkt reeds snel dat deze pensioenpijler op zichzelf onvoldoende is om de kloof met het laatste salaris te dichten. Dit blijkt niet alleen uit de reeds verrichte studies, maar ook uit de wijze waarop het wettelijk pensioen berekend wordt. Daarenboven komt nog dat het wettelijk pensioen de laatste jaren sterk onder druk is komen te staan omwille van de huidige demografische uitdagingen. Zo vormen de vergrijzing en de ontgroening van de huidige bevolking een probleem waar de inrichter, zijnde de overheid zowel nu, als in de toekomst rekening mee dient te houden. Een aanvulling op de eerste pijler wordt gevormd door het beroepsgebonden aanvullend pensioen of de tweede pijler. Hoewel die zeker helpt om de kloof met het laatste salaris te dichten, heeft ook deze pijler de nodig beperkingen. Hierbij wordt gedacht aan de 80%-grens, maar ook aan de vrijwillige basis waarop deze door de ondernemingen ingericht wordt. Niet alleen heeft slechts een deel van de bevolking toegang tot deze pijler, maar merken diegene die er wel toegang toe hebben de gevolgen van de vooropgestelde grens op. Indien verder wordt gekeken naar aanvullende mogelijkheden, komt de derde pensioenpijler in het vizier. Dit individueel aanvullend pensioen ontstaat vanuit het initiatief van de belegger zelf en wordt door de overheid fiscaal gestimuleerd. Hoewel deze stimulans een belangrijke reden kan vormen voor het effectief beleggen in de derde pijler, is het nog maar de vraag in welke mate deze kan bijdragen tot het dichten van de kloof met het laatste salaris. Omwille van de opgelegde beperkingen is de bijdrage van de derde pijler tot het dichten van de kloof vrij beperkt. Als laatste pijler kan de vierde pijler onderscheiden worden. Deze pijler wordt gevormd door alle individuele spaar- en beleggingsacties die een persoon zich getroost om bij pensionering van een comfortabel bestaan te kunnen genieten. Het kan hier gaan van een simpel spaarboekje, tot beleggingen in aandelen en obligaties, maar ook in vastgoed en niet te vergeten in verzekeringsproducten. Het is binnen deze laatste pijler dat beide voorgestelde producten, zijnde de 8-jaar-rente en de renteniersverzekering gesitueerd kunnen worden. Beide producten worden namelijk aangegaan op individuele basis, zonder fiscale stimuli van de overheid. Beide producten voorzien in rente-uitkeringen gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst en in een uitkering van het rekeningtegoed op het einde van de overeenkomst. Ondanks dat deze producten bij het grote publiek (nog) weinig bekend zijn, blijkt reeds zeer snel dat ze belangrijke voordelen voor zowel de belegger, alsook de verzekeraar met zich meebrengen. Worden deze producten bekeken met de financiële crisis in het achterhoofd, komen vooral de aspecten flexibiliteit en vertrouwen sterk naar voren. Aan de beleggers wordt namelijk de mogelijkheid geboden om zelf te kiezen in welke mate ze risico s willen lopen. Zo kan een belegger gemakkelijk kiezen tussen structuren met rendementsgarantie (al dan niet met winstdeling), zonder rendementsgarantie of een mix van beide. 77 P a g i n a

84 Algemeen besluit Daarenboven sluit de belegger een overeenkomst af voor een periode van slechts 8 jaar. Na afloop van deze periode kan de belegger zelf beslissen (in geval van een renteniersverzekering) of hij de overeenkomst al dan niet met een volgende periode van 8 jaar wil verlengen. Het is deze korte periode, gecombineerd met de geboden keuzemogelijkheden dat het vertrouwen in de producten dient aan te zwengelen. De periode van 8 jaar is niet zomaar gekozen. De huidige Belgische fiscale regelgeving schrijft immers voor dat de uitkeringen in kapitaal bij levensverzekeringen na een periode van 8 jaar vrijgesteld zijn van heffingen. Dit laatste heeft voor beide producten twee belangrijke gevolgen. Enerzijds wordt het rekeningtegoed na de periode van 8 jaar aan de verzekerde uitgekeerd zonder bijkomende heffingen. Anderzijds laat dit toe om de methodologie van de renteniersverzekering op een zodanige wijze op te bouwen dat de roerende voorheffing op de rente-uitkeringen minimaal is. De huidige fiscale regelgeving wordt tot het uiterste benut. Ook voor de verzekeraars brengen beide producten, zeker naar de toekomst toe, belangrijke voordelen met zich mee. Indien beide producten bekeken worden in het kader van de opkomende Solvency II regelgeving, vallen de voordelen aangaande het kortlopend karakter sterk op. Zo kan een verzekeraar na elke periode van 8 jaar (indien nodig) de toegerekende beheerskosten verhogen, rekening houdend met de werkelijke kosten en de inflatie. Daarenboven is omwille van de huidige fiscale regelgeving en de kortlopendheid van de overeenkomsten de kans op afkoop relatief laag en zal de verzekeraar ook minder rekening moeten houden met het langlevenrisico. Samenvattend kan zeker gesteld worden dat beide producten voor beide partijen belangrijke voordelen met zich meedragen, maar zoals het gezegde luidt: Onbekend is onbemind. 78 P a g i n a

85 Bibliografie Bibliografie Administratie van Fiscale Zaken. (2013). Bericht in verband met de automatische indexering inzake inkomstenbelastingen - Aanslagjaar Opgeroepen op 12 24, 2013, van Fiscus.fgov.be: Alexander, B., et al. (2008). The State of the Nation's Housing Joint Center for Housing Studies of Harvard University. Algemene adminstratie van de FISCALITEIT. (2013, 02 01). Circulaire nr. Ci.RH.233/ (AAFisc Nr. 6/2013). Opgeroepen op 12 29, 2013, van Fisconetplus: a2b7-c1ad4b9afc4d&caller=1#findhighlighted AON. (2012). SolVency II: The captive guide to Pillar II. Opgehaald van AON: AGRC.pdf Assuralia. (sd). Opgeroepen op 11 25, 2013, van Assuralia: Assuralia. (2008, 10 16). Kerncijfers en voornaamste resultaten van de Belgische verzekeringsmarkt in AssurInfo, 34, p. 32. Assuralia. (2009a, 3 19). Waarom de tweede pensioenpijler noodzakelijk is! Assurinfo, 11, p. 20. Assuralia. (2009b, 10 22). Kerncijfers en voornaamste resultaten van de Belgische verzekeringsmarkt in AssurInfo, 33, p. 47. Assuralia. (2010, 10 21). Kerncijfers en voornaamste resultaten van de Belgische verzekeringsmarkt in AssurInfo, 32, p. 46. Assuralia. (2011, 10 30). Kerncijfers en voornaamste resultaten van de Belgische verzekeringsmarkt in AssurInfo, 30, p. 43. Assuralia. (2012, 10 25). Kerncijfers en voornaamste resultaten van de Belgische verzekeringsmarkt in AssurInfo, 32, p. 40. Assuralia. (2013, 11 7). Kerncijfers en voornaamste resultaten van de Belgische verzekeringsmarkt in AssurInfo, 35, p. 47. Berghman, J., Debels, A., Vandenplas, H., Verleden, F., Mutsaerts, A., Peeters, H., & Verpoorten, R. (2010). Belgische Pensioenatlas Brussel: FOD Sociale Zekerheid. Bertrams, R. (2009, 11). Beëindiging van krediet en andere maatregelen door de bank in een tijd van de kredietcrisis. Tijdschrijft Financiering, Zekerheden en Insolventierechtspraak, pp Bos, W., & Michiel, H. (2011, 11). Europa en de Crisis: Het verhaal van een aangekondigde ramp. Europa in de praktijk, p P a g i n a

86 Bibliografie Brunnermeier, M. K. (2009, Winter). Deciphering the Liquidity and Credit Crunch Journal of Economic Perspectives, 23(1), pp Buffel, L. (2009, 8 10). De steunmaatregelen van de Belgische overheden ten gunste van de financiële sector en de weerslag ervan op de overheidsfinanciën. Bulletin de documentation, 69(2), pp De Greef, L. (2012). Anticipatieve heffing vervroegd. Fiscale Actualiteit, 4-6. De May, M. (2009). Aangiftegids personenbelasting Mechelen: Kluwer. Deloitte. (2006). Simply Securitisation Connecting the process. Opgeroepen op 12 5, 2013, van Deloitte: SouthAfrica/Local%20Assets/Documents/ZA_Financialinstitutionservices_SimplySecuritisatio n_090107(1).pdf Deloitte. (2012, 4 27). Introduction to Solvency II. Presentatie gegeven in het kader van het vak Verzekeringen, academiejaar (p. 67). Brussel: Vrije Universiteit Brussel. Demyanyk, Y., & Van Hemert, O. (2011, 6). Understanding the Subprime Mortgage Crisis. Review of Financial Studies, 24(6), pp European Commission. (2009, 01 21). State measure involving arrangements with Kaupthing Bank h.f, Finnish Branch. Opgehaald van European Commission: European Commission. (2010, 7 5). QIS5 Technical Specifications. Opgehaald van European Commission: ications_en.pdf European Commission. (sd). European Commission. Opgeroepen op 12 5, 2013, van European Commission: Europese Commissie. (1999). De herziening van de totale financiële positie van een verzekeringsonderneming (herziening Solvabiliteit II). Opgehaald van Europese Commissie: Europese Commissie. (2008a, 11 19). Noodsteun ten behoeve van Dexia in de vorm van garanties voor verplichtingen en liquidity assistance. Opgehaald van European Commission: Europese Commissie. (2008b, 12 3). Herstructureringssteun ten behoeve van Fortis Bank en Fortis Banque Luxembourg. Opgehaald van European Commission: Eurostat. (2012, 4 23). Provision of deficit and debt data for first notification. Opgeroepen op 5 12, 2013, van Eurostat: AP/EN/ AP-EN.PDF 80 P a g i n a

87 Bibliografie Eurostat. (2013, 4 22). Provision of deficit and debt data for first notification. Opgeroepen op 12 5, 2013, van Eurostat: AP/EN/ AP-EN.PDF Eurostat, Household saving rate. (sd). Eurostat, Household saving rate. Opgeroepen op 12 1, 2013, van Eurostat: Eurostat, Life expectancy by age and sex. (sd). Eurostat, Life expectancy by age and sex. Opgeroepen op 12 15, 2013, van Eurostat: Eurostat, Real GDP growth rate - volume. (sd). Eurostat, Real GDP growth rate - volume. Opgeroepen op 12 5, 2013, van Real GDP growth rate - volume: Eurostat, Real GDP per capita. (sd). Eurostat, Real GDP per capita, growth rate and totals. Opgeroepen op 12 3, 2013, van Real GDP per capita, growth rate and totals: Eurostat, Total fertility rate. (sd). Eurostat, Total fertility rate. Opgeroepen op 12 15, 2013, van Total fertility rate: Everaert, K. ( ). Cursus: Grondige studie van groepsverzekeringen en pensioenfondsen: Deel 1. Brussel: Vrije Universiteit Brussel. Everaert, K. ( ). Cursus: Grondige studie van groepsverzekeringen en pensioenfondsen: Deel 2. Brussel: Vrije Universiteit Brussel. Hoge raad van financiën. (2013, 7). Studiecommissie voor de vergrijzing: jaarlijks verslag Opgeroepen op 12 15, 2013, van Federaal Planbureau: IAIS. (2011). Insurance and Financial Stability. International Association of Insurance Supervisors (IAIS). Krinsman, A. N. (2007, Summer). Subprime Mortgage Meltdown: How did it Happen and How will it End? The Journal of Structured Finance, 13(2), 9. Labonte, M., & Makinen, G. E. (2008, 11 29). CRS Report for Congress: Federal Reserve Interest Rate Changes: Opgeroepen op 12 12, 2013, van U.S. Department of State: Liedtke, P. M. (2010, 3 11). The Global Financial Crisis and the Insurance Industry Frequently Asked Questions. Opgeroepen op 12 10, 2013, van The Geneva Association: Machinea, J. L. (2009, 4). The international financial crisis: its nature and the economic policy challenges. Cepal Review 97, pp Mayer, C., Pence, K., & Sherlund, S. M. (2009, Winter). The Rise in Mortgage Defaults. Journal of Economic Perspectives, 23(1), pp P a g i n a

88 Bibliografie OECD. (2013). Pensions at a Glance 2013: OECD and G20 Indicators. Opgeroepen op 12 05, 2013, van The Organisation for Economic Co-operation and Development : Pignolet, D. (2008). Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen. Algemeen Fiscaal Tijdschrift, pp Puncher, E. (2010). De fiscale behandeling van pensioensparen. Algemeen Fiscaal Tijdschrift, 4, Putzeys, W. (2012, 07 18). Beleggingsverzekeringen : Tak 21, 23 en 26. Opgeroepen op 12 23, 2013, van TaxWorld: 26.html?LangType=2067 PWC. (2011). Hot Topic: Understanding the implications of QIS5. Opgehaald van PWC: Raad van de Europese Unie. (2010, 5 5). Verklaring van de Eurogroep: Verklaring betreffende de steun aan Griekenland - Brussel, 2 mei Opgeroepen op 12 2, 2013, van Consilium: Raad van de Europese Unie. (sd). Consolium. Opgeroepen op 12 5, 2013, van Raad van de Europese Unie: Rekenhof. (2009, 12 9). Impact van de Financiële Crisis en de Genomen Steunmaatregelen op het Beheer van de Staatsschuld en de Evolutie van de Staatsfinanciën. Opgeroepen op 11 25, 2013, van Rekenhof: Schildermans, C. (2007). Het fiscale stelsel van de individuele levensverzekering. In J. Andre-Dumont, P. Becue, C. De Voet, D. de Laminne de Bex, G. Hullebroeck, A. Junion,... P. Vandergeten, Kluwer's Verzekeringshandboek (pp ). Mechelen: Kluwer. Spaargids.be: Vergelijk spaarrekeningen (België). (sd). Spaargids.be: Vergelijk spaarrekeningen (België). Opgeroepen op 15 12, 2013, van Vergelijk spaarrekeningen (België): Spruyt, A., & Maus, M. (2012). Basisbegrippen Personenbelasting: materiële en formele beginselen. Brugge: die Keure. Statistics Belgium: Inflatie. (sd). Statistics Belgium: Inflatie. Opgeroepen op 12 15, 2013, van Inflatie: Van Eesbeeck, P. (2012). Multibranchebelggingsverzekeringen: ruling brengt verheldering. Life & Benefits, 4, 1-4. Van Eesbeeck, P., Vereycken, L., & Verstrepen, I. (2006). Life & Benefits Cahier 2006/3: Inleiding tot de levensverzekeringstechniek. Mechelen: Kluwer. Van Eesbeek, P. (2011). Tweekamp: pensioensparen vs. 'klassiek' langetermijnsparen. Life & Benefits(4), P a g i n a

89 Bibliografie Van Limberghen, G. (1996). In min of in meer: wettelijke en aanvullende pensioenen. In W. VAN EECKHOUTTE, & M. RIGAUX, Sociaal Recht: Niets dan uitdagingen (p. 890). Gent: Mys & Breesch. Verbond van Verzekeraars. (2009, 2 5). Position Paper: Insurers Learn Lessons from Credit Crisis. Opgeroepen op 12 1, 2013, van Verbond van Verzekeraars: _feb2009.pdf Wellens, J. (2011). Di Rupo raakt ook aan woonbonus, pensioensparen, groepsverzekeringen en kinderoppaskosten. Opgeroepen op 12 24, 2013, van TaxWorld: 83 P a g i n a

90 Bijlagen Bijlagen Bijlage 1: Incasso niet-leven en leven op de Belgische en Europese markt België (in miljoen Euro) (*) Totaal niet-leven Leven individueel Gewaarborgde rente (takken 21-22) Beleggingsfondsen (tak 23) Kapitalisatieverrichtingen (tak 26) Leven groep Gewaarborgde rente (tak 21) Beleggingsfondsen (tak 23) Totaal leven Totaal niet-leven en leven Europese Unie (**) (in miljoen Euro) (**) Totaal niet-leven Totaal leven Totaal niet-leven en leven (*) Voorlopige cijfers (**) 26 van de 27 lidstaten van de (EU) (gegevens Litouwen niet beschikbaar) Bron: Assuralia 84 P a g i n a

91 Bijlagen Bijlage 2: Fiscale behandeling uitkeringen pensioensparen (fiscaal voordeel) in kapitaal AH: Anticipatieve heffing PB: Personenbelasting Kapitaal uitgekeerd Overeenkomst afgesloten Looptijd Gelijkstelling (*) Belastingstype Grondslagtype (**) voor 60 jaar voor 55 jaar ja PB (****) 2 nee PB (***) 3 vanaf 55 jaar ja PB (****) 2 nee PB (***) 3 vanaf 60 jaar voor 55 jaar AH (10%) 1 vanaf 55 jaar >= 10 jaar AH (10%) 1 < 10 jaar ja AH (10%) 2 nee PB (33%) 2 (*) Gelijkstelling bij uitkering naar aanleiding van overlijden of pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren vóór die datum of brugpensionering. (**) Grondslagtype: (1): theoretische afkoopwaarde van de spaartegoeden geplaatst op een collectieve of individuele spaarrekening (2): werkelijk uitgekeerde afkoopwaarde of spaarreserve (3): De eenmalige taks van 6,5% (op premies voor 01/01/1993) wordt - toegevoegd aan dat kapitaal of die afkoopwaarde om de belastbare grondslag te bepalen; - voor de toepassing van de artikelen 175, 286 en 466 WIB 92 beschouwd als een ingehouden bedrijfsvoorheffing - in mindering gebracht van de bedrijfsvoorheffing die moet ingehouden worden overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in bijlage III KB/WIB 92. (***) Personenbelasting - Premies vanaf 01/01/1992: 33% - Premies voor 01/01/1992: Progressief tarief (****) Personenbelasting - Premies vanaf 01/01/1993: 10% - Premies voor 01/01/1993: 16,5% Bron: Eigen opmaak gebaseerd op het Wetboek diverse rechten en taksen, Wetboek inkomstenbelasting en 85 P a g i n a

92 Bijlagen Bijlage 3: Fiscale behandeling uitkeringen langetermijnsparen (bij fiscaal voordeel) in kapitaal AH: Anticipatieve heffing PB: Personenbelasting Kapitaal uitgekeerd Overeenkomst afgesloten Looptijd Einddatum (*) Belastingstype Grondslagtype (**) voor 60 jaar <= 5 jaar voor einddatum PB (****) 2 > 5 jaar voor einddatum PB (***) 3 vanaf 60 jaar voor 55 jaar AH (10%) 1 vanaf 55 jaar >= 10 jaar AH (10%) 1 < 10 jaar <= 5 jaar voor einddatum PB (****) 2 > 5 jaar voor einddatum PB (***) 3 (*) Einddatum: Bij leven is dat 60 jaar (contracten voor vrouwen, gesloten vóór 01/01/2002) of 65 jaar (alle contracten voor mannen en de contracten voor vrouwen, gesloten vanaf 01/01/2002). Bij overlijden het tijdstip van overlijden. (**) Grondslagtype (1): theoretische afkoopwaarde van de individueel gesloten levensverzekeringscontracten (2): werkelijk uitgekeerde afkoopwaarde of spaarreserve (3): De eenmalige taks van 6,5% (op premies voor 01/01/1993) wordt - toegevoegd aan dat kapitaal of die afkoopwaarde om de belastbare grondslag te bepalen ; - voor de toepassing van de artikelen 175, 286 en 466, WIB 92 beschouwd als een ingehouden bedrijfsvoorheffing - in mindering gebracht van de bedrijfsvoorheffing die moet ingehouden worden overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in bijlage III KB/WIB 92. (***) Personenbelasting - Premies vanaf 01/01/1992: 33% - Premies voor 01/01/1992: Progressief tarief (****) Personenbelasting - Premies vanaf 01/01/1993: 10% - Premies voor 01/01/1993: 16,5% Bron: Eigen opmaak gebaseerd op het Wetboek diverse rechten en taksen, Wetboek inkomstenbelasting en 86 P a g i n a

93 Bijlagen Bijlage 4: Technische fiche 8-jaar-rente Intervenanten Verzekeringnemer Natuurlijke persoon = verzekerde Begunstigde bij leven Verzekeringnemer Begunstigden bij overlijden Vrij te kiezen door de verzekeringnemer Premie Periodiciteit Eenmalige premie Tijdstip Bij aanvang overeenkomst Mogelijke beleggingsvormen Tak 21 Gewaarborgd rendement Gewaarborgd rendement + winstdeling Tak 23 Beursafhankelijk Tak Gemengd Verzekerde uitkering Bij leven Rente-uitkeringen Maandelijkse rente - Uitkering op het einde van de maand - Eerste uitkering: Einde van de maand volgend op de maand van de eenmalige premiebetaling - Laatste uitkering: 96 e rente-uitkering, einde van de maand Vervroegde stopzetting: bij overlijden Eenmalig kapitaal leven op einddatum ling uitgekeerd op het einde van de maand volgende op de maand van de Indien gekozen werd voor een beleggingsvorm met winstdeling: winstde- laatste rente-uitkering Bij overlijden Kapitaal overlijden Keuze verzekeringnemer: 0% - 100% van het rekeningtegoed 87 P a g i n a

94 Bijlagen Bijlage 5: Technische fiche renteniersverzekering Intervenanten Verzekeringnemer Natuurlijke persoon = verzekerde Begunstigde bij leven Verzekeringnemer Begunstigden bij overlijden Vrij te kiezen door de verzekeringnemer Premie Periodiciteit Eenmalige premie Tijdstip Bij aanvang overeenkomst Mogelijke beleggingsvormen Tak 21 Gewaarborgd rendement Gewaarborgd rendement + winstdeling Tak 23 Beursafhankelijk Tak Gemengd Spaarfase Spaarfase Indien gekozen kan de eerste rente-uitkering met een aantal jaar uitgesteld worden. Verzekerde uitkering Bij leven Rente-uitkeringen Maandelijkse rente - Uitkering op het einde van de maand - Eerste uitkering: Einde van de maand volgend op de maand van de eenmalige premiebetaling - Laatste uitkering: 97 e rente-uitkering, einde van de maand Vervroegde stopzetting: bij overlijden Eenmalig kapitaal leven Het eenmalig kapitaal rente is berekend zodanig dat bij de herbelegging tijdens de volgende 8-jaar periode: op einddatum - Deze voldoende groot is voor maandelijkse rente-uitkeringen - Rekening houdend met de winstdeling - Rekening houdend met de levensverwachting Bij overlijden Kapitaal overlijden Keuze verzekeringnemer: 0% - 100% van het rekeningtegoed Tijdens de spaarfase: 100% van het rekeningtegoed 88 P a g i n a

95 Bijlagen Bijlage 6: Berekening van de sterftetafels De formule wordt weergegeven door de volgende vergelijking: l x = k s x g cx Waarbij: x: Leeftijd uitgedrukt in maanden l x : Aantal overlevenden op leeftijd x Constanten: MR FR MK FK k , , , ,39 s 0, , , , g 0, , , , c 1, , , , P a g i n a

96 Bijlagen Bijlage 7: SCR standaardformule (QIS 5), correlaties SCR Life en SCR Market. Bron: QIS5 Technical Specifications 90 P a g i n a

F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E

F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E Argenta-Flexx 1 Deze infofiche maakt integraal deel uit van de verzekeringsvoorwaarden T Y P E L E V E N S V E R Z E K E R I N G Levensverzekering met een door Argenta

Nadere informatie

Wat mag ik verwachten van mijn pensioen? Antwoorden op 7 prangende vragen

Wat mag ik verwachten van mijn pensioen? Antwoorden op 7 prangende vragen Wat mag ik verwachten van mijn pensioen? Antwoorden op 7 prangende vragen Wat mag ik verwachten van mijn pensioen? Eerst en vooral:... Thuis in geldzaken / Antwoorden op 7 pensioenvragen 11/13/2015 2 In

Nadere informatie

Financiële infofiche levensverzekering. Argenta-Flexx 1

Financiële infofiche levensverzekering. Argenta-Flexx 1 Financiële infofiche levensverzekering Argenta-Flexx 1 Type levensverzekering Levensverzekering met een door Argenta Assuranties nv (hierna de verzekeraar ) gegarandeerd rendement (tak 21). Tak 21 levensverzekeringen

Nadere informatie

F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E

F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E Argenta-Flexx 1 Deze infofiche maakt integraal deel uit van de verzekeringsvoorwaarden T Y P E L E V E N S V E R Z E K E R I N G Levensverzekering met een door Argenta

Nadere informatie

Inhoudstafel. Deel I - Groepsverzekering of IPT. Voorwoord... 1. Inhoudstafel. 1. Schema... 5. 2. Algemeen... 6

Inhoudstafel. Deel I - Groepsverzekering of IPT. Voorwoord... 1. Inhoudstafel. 1. Schema... 5. 2. Algemeen... 6 Inhoudstafel Voorwoord.... 1 Deel I - Groepsverzekering of IPT 1. Schema.................................................... 5 2. Algemeen.................................................. 6 2.1. Waarom

Nadere informatie

Individuele levensverzekeringen van de derde pensioenpijler. Financiële Infofiche

Individuele levensverzekeringen van de derde pensioenpijler. Financiële Infofiche Individuele levensverzekeringen van de derde pensioenpijler Financiële Infofiche Type verzekering De individuele levensverzekeringen van de derde pensioenpijler van Xerius OVV zijn pensioenverzekeringen

Nadere informatie

CAPI 23 1. Type levensverzekering. Waarborgen

CAPI 23 1. Type levensverzekering. Waarborgen CAPI 23 1 Type levensverzekering Waarborgen Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet (Tak 21). Met betrekking tot de winstdeelname wordt dit gecombineerd met een rendement gekoppeld aan beleggingsfondsen

Nadere informatie

PENSIOENSPAREN ZO DOE JE HET

PENSIOENSPAREN ZO DOE JE HET ZO DOE JE HET 1. WAT IS PENSIOENSPAREN? Wie aan pensioensparen doet, bouwt op individuele basis een extra pensioen op. Wat je spaart, kan je bovendien fiscaal in mindering brengen via de personenbelasting.

Nadere informatie

F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E

F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E Argenta-Flexx 1 Deze financiële infofiche maakt integraal deel uit van de verzekeringsvoorwaarden T Y P E L E V E N S V E R Z E K E R I N G Levensverzekering met een

Nadere informatie

F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E

F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E F I N A N C I Ë L E I N F O F I C H E Argenta-Flexx 1 Deze infofiche maakt integraal deel uit van de verzekeringsvoorwaarden T Y P E L E V E N S V E R Z E K E R I N G Levensverzekering met een door Argenta

Nadere informatie

CAPIPLAN 1. Type levensverzekering Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet (Tak 21). Waarborgen

CAPIPLAN 1. Type levensverzekering Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet (Tak 21). Waarborgen CAPIPLAN 1 Type levensverzekering Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet (Tak 21). Waarborgen Hoofdwaarborg Bij leven van de verzekerde op de einddatum: Het contract waarborgt de betaling van de

Nadere informatie

CAPI 23 1 PENSIOENSPAREN, LANGE TERMIJNSPAREN EN NIET-FISCAAL SPAREN

CAPI 23 1 PENSIOENSPAREN, LANGE TERMIJNSPAREN EN NIET-FISCAAL SPAREN CAPI 23 1 PENSIOENSPAREN, LANGE TERMIJNSPAREN EN NIET-FISCAAL SPAREN Type levensverzekering Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet op de premies gestort in het tak 21-gedeelte van het contract (Tak

Nadere informatie

Rekening houdend met de financieringsmethode, kan er een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende types van pensioenplannen.

Rekening houdend met de financieringsmethode, kan er een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende types van pensioenplannen. CLAEYS & ENGELS Advocaten Vorstlaan 280 1160 Brussel Tel +32 2 761 46 00 Fax +32 2 761 47 00 De groepsverzekering info@claeysengels.be www.claeysengels.be www.iuslaboris.com I WAT IS EEN GROEPSVERZEKERING?

Nadere informatie

fiscale aspecten van de levensverzekering

fiscale aspecten van de levensverzekering fiscale aspecten van de levensverzekering Meer dan verzekerd Baloise Group FISCALE ASPECTEN VAN DE INDIVIDUELE LEVENSVERZEKERING Recht op belastingvermindering De premies van een individuele levensverzekering

Nadere informatie

Instelling voor bedrijfspensioenvoorziening (IBP)

Instelling voor bedrijfspensioenvoorziening (IBP) CLAEYS & ENGELS Advocaten Vorstlaan 280 1160 Brussel Tel +32 2 761 46 00 Fax +32 2 761 47 00 Pensioenfonds info@claeysengels.be www.claeysengels.be Instelling voor bedrijfspensioenvoorziening (IBP) www.iuslaboris.com

Nadere informatie

Pensioen zelfstandigen

Pensioen zelfstandigen Pensioen zelfstandigen Aanleggen buitenwettelijk pensioen voor bedrijfsleiders en/of zelfstandigen Pijler 1: het wettelijk pensioen Binnen de 1 ste pijler zijn er drie pensioenstelsels: een pensioenstelsel

Nadere informatie

Tak 21 spaarverzekering met vrije stortingen en fiscale voordelen

Tak 21 spaarverzekering met vrije stortingen en fiscale voordelen Life@Ease Type levensverzekering Tak 21 spaarverzekering met vrije stortingen en fiscale voordelen Waarborgen Hoofdwaarborg Bij leven Er wordt een pensioenkapitaal opgebouwd door kapitalisatie van de betaalde

Nadere informatie

Pensioensparen. Zo doe je het

Pensioensparen. Zo doe je het Pensioensparen Zo doe je het 1. Wat is pensioensparen? Wie aan pensioensparen doet, bouwt op individuele basis een extra pensioen op. Wat je spaart, kan je bovendien fiscaal in mindering brengen via de

Nadere informatie

GROEPSVERZEKERING ALGEMEEN STEDELIJK ZIEKENHUIS AALST + MSSZ VOOR CONTRACTUELEN

GROEPSVERZEKERING ALGEMEEN STEDELIJK ZIEKENHUIS AALST + MSSZ VOOR CONTRACTUELEN GROEPSVERZEKERING ALGEMEEN STEDELIJK ZIEKENHUIS AALST + MSSZ VOOR CONTRACTUELEN (ingaand op 01/01/2015) Groepsverzekering overlijden Groepsverzekering pensioen Deze brochure vormt geen juridisch bindend

Nadere informatie

Schematisch overzicht van het taxatiestelsel dat van toepassing is op aanvullende pensioenen van werknemers, bedrijfsleiders en zelfstandigen.

Schematisch overzicht van het taxatiestelsel dat van toepassing is op aanvullende pensioenen van werknemers, bedrijfsleiders en zelfstandigen. Algemene administratie van de FISCALITIT - Centrale diensten Directie I/5A Circulaire nr. Ci.RH.332/604.868 (AOIF Nr. 67/2010) dd 03.11.2010 Personenbelasting Belastingstelsel van het aanvullend pensioen

Nadere informatie

Capiplan. Type levensverzekering Levensverzekering van het type tak 21 Waarborgen

Capiplan. Type levensverzekering Levensverzekering van het type tak 21 Waarborgen Capiplan Type levensverzekering Levensverzekering van het type tak 21 Waarborgen - In geval van leven van de verzekerde op de einddatum van het contract waarborgt het contract de betaling van de totale

Nadere informatie

SwingRIZIV. Denk eraan om ook voor uzelf te zorgen.

SwingRIZIV. Denk eraan om ook voor uzelf te zorgen. SwingRIZIV Denk eraan om ook voor uzelf te zorgen. U bent geneesheer, tandarts, apotheker of kinesist en u geniet het RIZIV-statuut. Jaarlijks keert het RIZIV dus een bedrag uit voor de opbouw van een

Nadere informatie

COMMISSIE VOOR HET VRIJ AANVULLEND PENSIOEN VOOR ZELFSTANDIGEN ADVIES NR. 2 VAN 15 SEPTEMBER 2003

COMMISSIE VOOR HET VRIJ AANVULLEND PENSIOEN VOOR ZELFSTANDIGEN ADVIES NR. 2 VAN 15 SEPTEMBER 2003 COMMISSIE VOOR HET VRIJ AANVULLEND PENSIOEN VOOR ZELFSTANDIGEN ADVIES NR. 2 VAN 15 SEPTEMBER 2003 INVENTARIS VAN DE VRAGEN BETREFFENDE TITEL II, HOOFDSTUK I, AFDELING 4 VAN DE PROGRAMMAWET (I) VAN 24 DECEMBER

Nadere informatie

Financiële Informatiefiche voor fiscale levensverzekering

Financiële Informatiefiche voor fiscale levensverzekering Financiële Informatiefiche voor fiscale levensverzekering Geldig vanaf 6/2/2015 DL Strategy Type Levensverzekering Levensverzekering met intrestvoet gewaarborgd door de verzekeringsmaatschappij (Tak 21).

Nadere informatie

Agenda. 2011, een bewogen jaar Waarheen met onze pensioenen? Besluit Questions & Answers

Agenda. 2011, een bewogen jaar Waarheen met onze pensioenen? Besluit Questions & Answers 1 Persontmoeting 28 maart 2012 Agenda 2011, een bewogen jaar Waarheen met onze pensioenen? 1 ste pijler waarborgen 2 de pijler verder uitbouwen 3 de pijler stimuleren Besluit Questions & Answers 2 Persontmoeting

Nadere informatie

Waarop moet u letten als u een groepsverzekering wilt aangaan?

Waarop moet u letten als u een groepsverzekering wilt aangaan? Inhoudstafel Deel 1. Waarop moet u letten als u een groepsverzekering wilt aangaan? 1. Waarom is een groepsverzekering interessant voor uzelf en voor uw vennootschap?... 1 1.1. Opbouw van een aanvullend

Nadere informatie

Pensioenspaarfonds Verklarende fiche

Pensioenspaarfonds Verklarende fiche Pensioenspaarfonds Verklarende fiche Wat is een pensioenspaarfonds? Via een pensioenspaarrekening bij een financiële instelling kan iedere Belgische rijksinwoner of inwoner van de Europese Economische

Nadere informatie

Managed Funds Balanced Fund 1

Managed Funds Balanced Fund 1 Managed Funds Balanced Fund 1 PENSIOENSPAREN, LANGE TERMIJNSPAREN EN NIET-FISCAAL SPAREN Type levensverzekering Levensverzekering met een rendement dat gekoppeld is aan beleggingsfondsen (tak 23). Waarborgen

Nadere informatie

Nieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden

Nieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden Nieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden Employee Benefits Institute 1. Welke zijn de nieuwe rentevoeten die AXA Belgium waarborgt

Nadere informatie

financiële infofiche Flexibel VAP Saving Plan geldig op 22 mei 2017

financiële infofiche Flexibel VAP Saving Plan geldig op 22 mei 2017 Type levensverzekering Doelgroep Contracterende partijen Waarborgen Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen, met gewaarborgde intrestvoet door de verzekeringsmaatschappij. Deze levensverzekering laat

Nadere informatie

Jaaroverzicht VAPZ & RIZIV

Jaaroverzicht VAPZ & RIZIV Jaaroverzicht VAPZ & RIZIV 1. wat is een jaaroverzicht? Een jaaroverzicht bezorgt u een jaarlijks overzicht van de bewegingen op uw contract tijdens het afgelopen kalenderjaar (E). 2. nieuwe gegevens op

Nadere informatie

Financiële infofiche levensverzekering voor tak 21

Financiële infofiche levensverzekering voor tak 21 Financiële infofiche levensverzekering voor tak 21 Type levensverzekering Waarborgen Doelgroep Tak 21 Rendement isave Income 1 Het product isave Income is een levensverzekering met een gegarandeerde intrestvoet

Nadere informatie

Waarborg en Sociaal Fonds Voedingsindustrie Aanvullend pensioen. Wat?

Waarborg en Sociaal Fonds Voedingsindustrie Aanvullend pensioen. Wat? Waarborg en Sociaal Fonds Voedingsindustrie Aanvullend pensioen Wat? Sinds 1 april 2004 genieten alle arbeiders van de voedingsnijverheid een aanvullend pensioen, ofwel op basis van het sectoraal sociaal

Nadere informatie

FLEXIBEL PENSION SAVING met Home -clausule

FLEXIBEL PENSION SAVING met Home -clausule Nu voordelig sparen voor uw toekomst! Flexibel Pension Saving is een tak 21-spaarverzekering met een gegarandeerde intrestvoet, mogelijk verhoogd met een variabele, niet-gegarandeerde, winstdeelname. Doelgroep

Nadere informatie

De uitdagingen van de tweede pijler voor loontrekkenden

De uitdagingen van de tweede pijler voor loontrekkenden Jean-Michel Kupper Bestuurder Directeur AG Employee Benefits & HC De uitdagingen van de tweede pijler voor loontrekkenden 1 29/04/2015 Agenda De uitdagingen van het wettelijke pensioen De uitdagingen van

Nadere informatie

Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ) Financiële Infofiche

Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ) Financiële Infofiche Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ) Financiële Infofiche Wat? Het VAPZ is een formule voor aanvullende pensioenopbouw. Het is een tak 21-levensverzekering op naam met gewaarborgd rendement.

Nadere informatie

Nieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden

Nieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden Nieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden Employee Benefits Institute 1. Welke zijn de nieuwe rentevoeten die AXA Belgium waarborgt

Nadere informatie

COMMISSIE VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN ADVIES nr. 20 de dato 3 mei 2007. Verklarend lexicon van de gehanteerde begrippen in de jaarlijkse pensioenfiche

COMMISSIE VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN ADVIES nr. 20 de dato 3 mei 2007. Verklarend lexicon van de gehanteerde begrippen in de jaarlijkse pensioenfiche COMMISSIE VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN ADVIES nr. 20 de dato 3 mei 2007 Gelet dat de Commissie voor aanvullende pensioenen, samengesteld krachtens art. 53 van de Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende

Nadere informatie

Safe Return+ Laat uw belegging veilig groeien! 3,40 % in 2010! 1

Safe Return+ Laat uw belegging veilig groeien! 3,40 % in 2010! 1 Safe Return+ Laat uw belegging veilig groeien! 3,40 % in 2010! 1 Een vaste gewaarborgde rentevoet gedurende 8 jaar Met Safe Return+ kiest u voor de absolute zekerheid van een aantrekkelijk rendement op

Nadere informatie

Aantrekkelijke gewaarborgde rentevoet gedurende 8 jaar! AG Safe+ Laat uw belegging veilig groeien!

Aantrekkelijke gewaarborgde rentevoet gedurende 8 jaar! AG Safe+ Laat uw belegging veilig groeien! Aantrekkelijke gewaarborgde rentevoet gedurende 8 jaar! AG Safe+ Laat uw belegging veilig groeien! Een vaste gewaarborgde rentevoet gedurende 8 jaar! AG Safe+ biedt u absolute zekerheid 1. Jaar na jaar

Nadere informatie

Financiële infofiche levensverzekering voor tak 21

Financiële infofiche levensverzekering voor tak 21 Financiële infofiche levensverzekering voor tak 21 Type levensverzekering Spaar- of beleggingsdoelstelling Waarborgen Doelgroep Tak 21 Rendement isave Life Income 1 Levensverzekering met een vaste rente-uitkering.

Nadere informatie

-VOLULIFE. De groepsverzekering van de nieuwe generatie. AG Employee Benefits

-VOLULIFE. De groepsverzekering van de nieuwe generatie. AG Employee Benefits -VOLULIFE De groepsverzekering van de nieuwe generatie AG Employee Benefits -VOLULIFE Omdat elke werkgever die denkt in het belang van zijn onderneming, ook aan de toekomst van zijn medewerkers denkt.

Nadere informatie

FINANCIËLE INFOFICHE LEVENSVERZEKERING VOOR TAK 21

FINANCIËLE INFOFICHE LEVENSVERZEKERING VOOR TAK 21 KBC-Life Capital Type Levensverzekering KBC-Life Capital 1 is een tak 21-beleggingsverzekering met een door de verzekeringsonderneming gegarandeerd rendement. Hoofdwaarborg: Uitkering van de reserve bij

Nadere informatie

Top-Hat Plus Plan Capiplan of Capi 23 1

Top-Hat Plus Plan Capiplan of Capi 23 1 Top-Hat Plus Plan Capiplan of Capi 23 1 INDIVIDUELE PENSIOENTOEZEGGING (tak 21) Type levensverzekering Capiplan Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet op de premies gestort in het tak 21-gedeelte

Nadere informatie

Zelfstandigenpensioen. 7 tips voor een onbezorgde oude dag

Zelfstandigenpensioen. 7 tips voor een onbezorgde oude dag Zelfstandigenpensioen 7 tips voor een onbezorgde oude dag Eerst het minder goede nieuws... Thuis in geldzaken / Zelfstandigenpensioen 11/13/2015 2 Eerst het minder goede nieuws... Het (repartitie)systeem

Nadere informatie

Financiële Informatiefiche voor fiscale levensverzekering

Financiële Informatiefiche voor fiscale levensverzekering Financiële Informatiefiche voor fiscale levensverzekering Geldig vanaf 15/4/2016 DL Strategy Type Levensverzekering Levensverzekering met intrestvoet gewaarborgd door de verzekeringsmaatschappij (Tak 21).

Nadere informatie

KBC Home & Pension Plan

KBC Home & Pension Plan KBC Home & Pension Plan Type Levensverzekering Waarborgen Het KBC Home & Pension Plan is een tak 21 spaarverzekering met een door de verzekeraar gegarandeerd rendement Deze financiële informatiefiche beschrijft

Nadere informatie

Nieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden

Nieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden Nieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden Employee Benefits Institute 1. Welke zijn de nieuwe rentevoeten die AXA Belgium waarborgt

Nadere informatie

Verklarend lexicon van de gehanteerde begrippen in de jaarlijkse pensioenfiche

Verklarend lexicon van de gehanteerde begrippen in de jaarlijkse pensioenfiche BV07083 24.05.2007 Verklarend lexicon van de gehanteerde begrippen in de jaarlijkse pensioenfiche Alle werknemers die aangesloten zijn bij een aanvullende pensioentoezegging ontvangen jaarlijks een pensioenfiche

Nadere informatie

Financiële infofiche levensverzekering voor tak 21

Financiële infofiche levensverzekering voor tak 21 Financiële infofiche levensverzekering voor tak 21 Type levensverzekering Spaar- of beleggingsdoelstelling Waarborgen Doelgroep Tak 21 Rendement isave Income 1 Het product isave Income is een levensverzekering

Nadere informatie

3. Tweede pijler : algemeenheden

3. Tweede pijler : algemeenheden 3. Tweede pijler : algemeenheden 15 Wat is het belang van een aanvullend pensioen? Het is de bedoeling om het wettelijk pensioen aan te vullen en, in het bijzonder voor de kaderleden, de levensstandaard

Nadere informatie

SECTORAAL PENSIOENPLAN ZEEVISSERIJ PAKHUIZEN PC143-086

SECTORAAL PENSIOENPLAN ZEEVISSERIJ PAKHUIZEN PC143-086 SECTORAAL PENSIOENPLAN ZEEVISSERIJ PAKHUIZEN PC143-086 1 Aanvullend pensioen? 3 PIJLERS VAN HET PENSIOEN 1 e pijler Wettelijk pensioen Overheid (arbeiders, bedienden,.) 2 e pijler Aanvullend pensioen Bedrijf

Nadere informatie

Afdeling 6. Aftrekbaarheid van de uitkeringen in hoofde van de werkgever. Afdeling 7. Belastbaarheid van de uitkeringen in hoofde van de begunstigden

Afdeling 6. Aftrekbaarheid van de uitkeringen in hoofde van de werkgever. Afdeling 7. Belastbaarheid van de uitkeringen in hoofde van de begunstigden gen dan 1.990 EUR per jaar (2.080 EUR voor aanslagjaar 2010). Dat jaarbedrag wordt verminderd in verhouding tot de dagen van aansluiting tijdens hetzelfde jaar bij een pensioenstelsel 922. Afdeling 6.

Nadere informatie

CertiFlex: drie veilige en slimme spaarformules.

CertiFlex: drie veilige en slimme spaarformules. CertiFlex: drie veilige en slimme spaarformules. Uw Ethias-adviseur helpt u de formule te kiezen die het best bij u past. CERTIFLEX-8 CERTIFLEX PENSIOEN CERTIFLEX FISCAAL Integrale nv Verzekeraar Ethias

Nadere informatie

Post Optima Pension 1

Post Optima Pension 1 Financiële infofiche Levensverzekeringen voor tak 21 Post Optima Pension 1 Type levensverzekering Individuele levensverzekering van onderworpen aan het Belgisch recht met gegarandeerde rentevoet (tak 21).

Nadere informatie

MIJN AANVULLEND PENSIOEN?

MIJN AANVULLEND PENSIOEN? MIJN AANVULLEND PENSIOEN? Mijn sterkste troef voor een stralende toekomst! Mijn sterkste troef voor een stralende toekomst! Behoud uw levensstandaard tijdens uw pensioen 3 Uw vooruitzichten 3 De 4 pijlers

Nadere informatie

Pensioensparen. Verzekeringsnemer. Uw jaarlijks maximale premies van 940 EUR, hetzij maandelijks 78.33 EURO. Premies

Pensioensparen. Verzekeringsnemer. Uw jaarlijks maximale premies van 940 EUR, hetzij maandelijks 78.33 EURO. Premies Pensioensparen Verzekeringsnemer Premies Basisrentevoet Fiscaliteit Begunstigde bij leven Begunstigde bij overlijden Minimum kapitaal overlijden U Uw jaarlijks maximale premies van 940 EUR, hetzij maandelijks

Nadere informatie

Kan een VAPZE gecombineerd worden met een groepsverzekering?

Kan een VAPZE gecombineerd worden met een groepsverzekering? Kan een VAPZE gecombineerd worden met een groepsverzekering? Sedert enkele jaren hebben zelfstandigen de mogelijkheid om via hun sociaal verzekeringsfonds een aanvullend pensioen op te bouwen, het zogenaamde

Nadere informatie

GROEPSVERZEKERING. Brochure werknemer. Pension@work. Mijn werk, mijn groepsverzekering, mijn toekomst!

GROEPSVERZEKERING. Brochure werknemer. Pension@work. Mijn werk, mijn groepsverzekering, mijn toekomst! GROEPSVERZEKERING Brochure werknemer Pension@work Mijn werk, mijn groepsverzekering, mijn toekomst! 2 Gefeliciteerd! Uw werkgever biedt u de groepsverzekering Pension@work aan. Daarmee bouwt hij voor u

Nadere informatie

PROFESSIONELEN. voor d un een wereld in verandering. qui change DE ONDERNEMERSBANK

PROFESSIONELEN. voor d un een wereld in verandering. qui change DE ONDERNEMERSBANK PENSION@WORK WERKNEMER PROFESSIONELEN DE ONDERNEMERSBANK La De banque bank voor d un een wereld monde in verandering qui change Verzekeringsproduct aangeboden door 4 PENSION@WORK Wat is een groepsverzekering

Nadere informatie

VIP-PLAN VOOR BEDRIJFSLEIDERS EN WERKNEMERS

VIP-PLAN VOOR BEDRIJFSLEIDERS EN WERKNEMERS VIP-PLAN VOOR BEDRIJFSLEIDERS EN WERKNEMERS INDIVIDUELE PENSIOENTOEZEGGING 30.30.014/10 09/08 U bent bedrijfsleider en u wil een extra-legaal pensioenvoordeel - gefinancierd do of aan bepaalde personeelsleden.

Nadere informatie

3,21 % gemiddeld over de laatste 8 jaar1. Top Rendement Invest. Pluk de vruchten van uw belegging!

3,21 % gemiddeld over de laatste 8 jaar1. Top Rendement Invest. Pluk de vruchten van uw belegging! 3,21 % gemiddeld over de laatste 8 jaar1 Top Rendement Invest Pluk de vruchten van uw belegging! Uw nettopremie is steeds volledig beschermd Uw belegging is volledig veilig. U kunt uw nettopremie (= gestorte

Nadere informatie

Laat uw geld optimaal renderen

Laat uw geld optimaal renderen Beleggen in 2013 Laat uw geld optimaal renderen In welke producten heb je al belegd? Spaarrekeningen % Kasbons Staatsbons Termijnrekeningen Obligaties Tak 21 % Aandelen Fondsen Opties Tak 23 % Ben je tevreden

Nadere informatie

Sectoraal pensioenstelsel voor de sector van het drukkerij-, grafische kunst- en dagbladbedrijf Transparantieverslag 2016

Sectoraal pensioenstelsel voor de sector van het drukkerij-, grafische kunst- en dagbladbedrijf Transparantieverslag 2016 Sectoraal pensioenstelsel voor de sector van het drukkerij-, grafische kunst- en dagbladbedrijf Transparantieverslag 2016 1. Welke instellingen komen tussen in het beheer van uw aanvullend pensioen? De

Nadere informatie

ING Lifelong Income 1

ING Lifelong Income 1 ING Lifelong Income 1 Type levensverzekering Levensverzekering (tak 23) van NN Insurance Belgium nv waarvan het rendement gekoppeld is aan beleggingsfondsen (beschreven verder in deze infofiche), waarbij

Nadere informatie

JEUGDPLAN Capi 23 1. Type levensverzekering

JEUGDPLAN Capi 23 1. Type levensverzekering 1/5 JEUGDPLAN Capi 23 1 Type levensverzekering Waarborgen Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet op de premies gestort in het tak 21-gedeelte van het contract (Tak 21). De winstdeelname wordt gestort

Nadere informatie

financiële infofiche Flexibel VAP Saving Plan geldig op 1 januari 2017

financiële infofiche Flexibel VAP Saving Plan geldig op 1 januari 2017 Type levensverzekering Doelgroep Contracterende partijen Waarborgen Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen, met gewaarborgde intrestvoet door de verzekeringsmaatschappij. Deze levensverzekering laat

Nadere informatie

Top-Hat Plus Plan Capiplan of Capi 23 1

Top-Hat Plus Plan Capiplan of Capi 23 1 Top-Hat Plus Plan Capiplan of Capi 23 1 INDIVIDUELE PENSIOENTOEZEGGING (tak 21) Type levensverzekering Capiplan Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet op de premies gestort in het tak 21-gedeelte

Nadere informatie

BEHEERSREGLEMENT beleggingsvorm "Rendementsgarantie+ fonds"

BEHEERSREGLEMENT beleggingsvorm Rendementsgarantie+ fonds BEHEERSREGLEMENT beleggingsvorm "Rendementsgarantie+ fonds" INHOUDSTAFEL 1. INLEIDING... 3 2. INTRESTVOET... 3 3. WINSTDELING... 3 3.1. Jaarlijkse winstdeling... 4 3.2. "Interim"-winstdeling... 4 4. BELEGGINGSDOELEINDEN...

Nadere informatie

Top Rendement Invest Pluk de vruchten van uw belegging! 3,51 % gemiddeld over de laatste 8 jaar 1

Top Rendement Invest Pluk de vruchten van uw belegging! 3,51 % gemiddeld over de laatste 8 jaar 1 3,51 % gemiddeld over de laatste 8 jaar 1 Top Rendement Invest Pluk de vruchten van uw belegging! Top Rendement Invest is een individuele levensverzekering (tak 21) van AG Insurance. Raadpleeg de Financiële

Nadere informatie

1 e pijler : Wettelijk pensioen. 2 e pijler : fiscaal - beroep (S)VAPZ IPT / groepsverzekering RIZIV contract

1 e pijler : Wettelijk pensioen. 2 e pijler : fiscaal - beroep (S)VAPZ IPT / groepsverzekering RIZIV contract Pensioenplanning 4 pensioenpijlers 1 e pijler : Wettelijk pensioen 2 e pijler : fiscaal - beroep (S)VAPZ IPT / groepsverzekering RIZIV contract 3 e pijler : fiscaal - privé Pensioensparen Langetermijnsparen

Nadere informatie

Mijn sterkste troef voor een stralende toekomst!

Mijn sterkste troef voor een stralende toekomst! MIJN AANVULLEND PENSIOEN? Mijn sterkste troef voor een stralende toekomst! MIJN STERKSTE TROEF VOOR EEN STRALENDE TOEKOMST! Behoud uw levensstandaard tijdens uw pensioen 3 Uw vooruitzichten 3 De 4 pijlers

Nadere informatie

JEUGDPLAN Capi 23 1. Doelgroep. 1 Deze financiële infofiche beschrijft de productmodaliteiten die van toepassing zijn op 7 februari 2014.

JEUGDPLAN Capi 23 1. Doelgroep. 1 Deze financiële infofiche beschrijft de productmodaliteiten die van toepassing zijn op 7 februari 2014. JEUGDPLAN Capi 23 1 Type levensverzekering Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet (Tak 21). Met betrekking tot de winstdeelname wordt dit gecombineerd met een rendement gekoppeld aan beleggingsfondsen

Nadere informatie

U EN UW PENSIOEN. Gevolgen van de pensioenhervorming van 2016 voor de artsen

U EN UW PENSIOEN. Gevolgen van de pensioenhervorming van 2016 voor de artsen U EN UW PENSIOEN Gevolgen van de pensioenhervorming van 2016 voor de artsen En voor diegenen die zullen werken om het pensioen van de anderen te betalen! Dr. Jean VANDERICK Kliniekhoofd Radiotherapie CHU

Nadere informatie

Pension Invest Plan. Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen. Maak vandaag al werk van een goed pensioen

Pension Invest Plan. Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen. Maak vandaag al werk van een goed pensioen Pension Invest Plan Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen Maak vandaag al werk van een goed pensioen Een beter pensioen Leg nu de fundamenten voor een goed inkomen bij pensioen Met één jaarlijkse

Nadere informatie

Intro: de pensioenspijlers

Intro: de pensioenspijlers Pensioenskapitaal opbouwen Dat zelfstandigen een laag pensioen genieten is alom bekend. We zijn dus in feite verplicht om zelf initiatief te nemen om onze oude dag te kunnen financieren. We onderscheiden

Nadere informatie

Fidea. Fiscaliteit Leven. Versie van 4/01/2018

Fidea. Fiscaliteit Leven. Versie van 4/01/2018 Fidea Fiscaliteit Leven Versie van 4/01/2018 2 Inhoudstafel Niet-fiscaal sparen Fiscaal sparen Vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ) Individuele pensioentoezegging voor zelfstandige bedrijfsleiders

Nadere informatie

Type. Type levensverzekering

Type. Type levensverzekering Life@Ease Type Type levensverzekering Doelgroep Doelgroep Levensverzekering met volgende kenmerken: Tak 21 Een gewaarborgd rendement en een eventuele winstdeling gekoppeld aan de bedrijfsresultaten van

Nadere informatie

Managed Funds FFG Architect Strategy Fund 1 PENSIOENSPAREN, LANGE TERMIJNSPAREN EN NIET- FISCAAL SPAREN

Managed Funds FFG Architect Strategy Fund 1 PENSIOENSPAREN, LANGE TERMIJNSPAREN EN NIET- FISCAAL SPAREN Managed Funds FFG Architect Strategy Fund 1 PENSIOENSPAREN, LANGE TERMIJNSPAREN EN NIET- FISCAAL SPAREN Type levensverzekering Levensverzekering met een rendement dat gekoppeld is aan beleggingsfondsen

Nadere informatie

financiële infofiche Flexibel VAP Saving Plan geldig op 20 november 2017

financiële infofiche Flexibel VAP Saving Plan geldig op 20 november 2017 Type levensverzekering Doelgroep Spaardoelstelling Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen, met gewaarborgde intrestvoet door de verzekeraar. Deze levensverzekering laat toe om eventuele winstdelingen

Nadere informatie

Regeerakkoord: wat is de impact op de pensioenen en de verzekeringsproducten?

Regeerakkoord: wat is de impact op de pensioenen en de verzekeringsproducten? Regeerakkoord: wat is de impact op de pensioenen en de verzekeringsproducten? DECAVI 25 februari 2015 Florence DELOGNE Adjunct-directeur Minister van Pensioenen 1 De huidige toestand van de 1 e pijlerpensioenen

Nadere informatie

4/07/2013 Bart De Graeve

4/07/2013 Bart De Graeve 1 Fiscaliteit Verzekeringsaspect Context Tak 21 Belegging Tak 23 Planning Verzekering = contract De voorwaarden worden vastgelegd bij ondertekening 3 Verzekering = contract Enige premie Opvragingen Premieplan

Nadere informatie

De Pensioenkrant. Wilt u ook uw pensioen veilig stellen? Lees verder in de pensioenkrant...

De Pensioenkrant. Wilt u ook uw pensioen veilig stellen? Lees verder in de pensioenkrant... De Pensioenkrant Wilt u ook uw pensioen veilig stellen? Lees verder in de pensioenkrant... Het probleem Levensstandaard behouden wordt moeilijker Uit cijfers van het nationaal instituut voor statistiek

Nadere informatie

Sectoraal pensioenstelsel voor de diamantsector Transparantieverslag 2018

Sectoraal pensioenstelsel voor de diamantsector Transparantieverslag 2018 Sectoraal pensioenstelsel voor de diamantsector Transparantieverslag 2018 1. Welke instellingen komen tussen in het beheer van uw aanvullend pensioen? De inrichter van het sectoraal pensioenstelsel ten

Nadere informatie

JEUGDPLAN Capi 23 1. Type levensverzekering. Raadpleeg ook de afzonderlijke informatiefiche van het gekozen fonds. Waarborgen

JEUGDPLAN Capi 23 1. Type levensverzekering. Raadpleeg ook de afzonderlijke informatiefiche van het gekozen fonds. Waarborgen JEUGDPLAN Capi 23 1 Type levensverzekering Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet op de premies gestort in het tak 21-gedeelte van het contract (Tak 21). De winstdeelname wordt gestort in het tak

Nadere informatie

Top-Hat Plus Plan Managed Funds Balanced Fund 1

Top-Hat Plus Plan Managed Funds Balanced Fund 1 Top-Hat Plus Plan Managed Funds Balanced Fund 1 INDIVIDUELE PENSIOENTOEZEGGING (tak 23) Type levensverzekering Levensverzekering met een rendement dat gekoppeld is aan beleggingsfondsen (tak 23). Er kunnen

Nadere informatie

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum Instelling Moore Stephens Verschelden www.moorestephens.be Onderwerp Pensioensparen: niet voor iedereen altijd even interessant Datum 7 mei 2013 Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan

Nadere informatie

Extralegale pensioenen. tips voor een comfortabel pensioen

Extralegale pensioenen. tips voor een comfortabel pensioen Extralegale pensioenen tips voor een comfortabel pensioen 02 Extralegale pensioenen tips voor een comfortabel pensioen De commissie Leven van FVF heeft altijd als doel gehad de productie van levensverzekeringen

Nadere informatie

CAPI 23 1 PENSIOENSPAREN, LANGE TERMIJNSPAREN EN NIET-FISCAAL SPAREN

CAPI 23 1 PENSIOENSPAREN, LANGE TERMIJNSPAREN EN NIET-FISCAAL SPAREN CAPI 23 1 PENSIOENSPAREN, LANGE TERMIJNSPAREN EN NIET-FISCAAL SPAREN Type levensverzekering Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet op de premies gestort in het tak 21-gedeelte van het contract (Tak

Nadere informatie

JEUGDPLAN Capi Type levensverzekering. Raadpleeg ook de afzonderlijke informatiefiche van het gekozen fonds. Waarborgen

JEUGDPLAN Capi Type levensverzekering. Raadpleeg ook de afzonderlijke informatiefiche van het gekozen fonds. Waarborgen JEUGDPLAN Capi 23 1 Type levensverzekering Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet op de premies gestort in het tak 21-gedeelte van het contract (Tak 21). De winstdeelname wordt gestort in het tak

Nadere informatie

(Sociaal) VRIJ AANVULLEND PENSIOEN 1

(Sociaal) VRIJ AANVULLEND PENSIOEN 1 (Sociaal) VRIJ AANVULLEND PENSIOEN 1 Type levensverzekering Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet (Tak 21). Mogelijkheid om te kiezen voor een formule waarbij dit met betrekking tot de winstdeelname

Nadere informatie

CertiFlex: drie veilige en slimme spaarformules.

CertiFlex: drie veilige en slimme spaarformules. CertiFlex: drie veilige en slimme spaarformules. Uw Ethias-adviseur helpt u de formule te kiezen die het best bij u past. CERTIFLEX-8 CERTIFLEX PENSIOEN CERTIFLEX FISCAAL Integrale gvk Verzekeraar Ethias

Nadere informatie

SPAREN OF BELEGGEN BIJ P&V Verzeker u van een aantrekkelijk rendement

SPAREN OF BELEGGEN BIJ P&V Verzeker u van een aantrekkelijk rendement SPAREN OF BIJ P&V Verzeker u van een aantrekkelijk rendement Welke beleggingsformules het best zijn aangepast aan uw doelstellingen, bespreekt u best met uw P&V adviseur. Hij helpt u graag verder bij het

Nadere informatie

Beleggingsverzekeringen

Beleggingsverzekeringen Kennisfiche Beleggingsverzekeringen Beleggingsverzekeringen zijn contracten die u aangaat met een verzekeringsmaatschappij, niet met een bank. Ze worden wel verkocht via banken. Een beleggingsverzekering

Nadere informatie

1. Financiële informatiefiche levensverzekering voor de

1. Financiële informatiefiche levensverzekering voor de 1. Financiële informatiefiche levensverzekering voor de overlijdensverzekeringen (andere dan spaar- en beleggingsproducten), zowel binnen als buiten het kader van het fiscaal regime voor pensioensparen

Nadere informatie

2. Voordelen van een doktersvennootschap

2. Voordelen van een doktersvennootschap 2. Voordelen van een doktersvennootschap 2.1 Samenwerken Een belangrijke reden om te starten met een vennootschap is de samenwerkingsfactor. De vennoten kunnen elkaar bijstaan in raad en daad. Het is natuurlijk

Nadere informatie

Fiscale aspecten van de levensverzekering. Informatiebrochure

Fiscale aspecten van de levensverzekering. Informatiebrochure Fiscale aspecten van de levensverzekering 2 Fiscale aspecten van de levensverzekering Vooraf De redactie van deze brochure werd afgesloten op 31/01/2016 en bevat de fiscale wetgeving zoals ze op dat ogenblik

Nadere informatie

SPAREN OF BELEGGEN BIJ P&V Verzeker u van een aantrekkelijk rendement

SPAREN OF BELEGGEN BIJ P&V Verzeker u van een aantrekkelijk rendement SPAREN OF BELEGGEN BIJ P&V Verzeker u van een aantrekkelijk rendement Welke beleggingsformules het best zijn aangepast aan uw doelstellingen, bespreekt u best met uw P&V adviseur. Hij helpt u graag verder

Nadere informatie

AANVULLENDE PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN tips voor een sterke pensioenstrategie

AANVULLENDE PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN tips voor een sterke pensioenstrategie AANVULLENDE PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN tips voor een sterke pensioenstrategie Paul Van Eesbeeck Luc Vereycken Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen tel. 0800 40 300 fax 0800 17 529 http://www.kluwer.be

Nadere informatie

(Sociaal) VRIJ AANVULLEND PENSIOEN 1

(Sociaal) VRIJ AANVULLEND PENSIOEN 1 (Sociaal) VRIJ AANVULLEND PENSIOEN 1 Type levensverzekering Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet (Tak 21). Mogelijkheid om te kiezen voor een formule waarbij dit met betrekking tot de winstdeelname

Nadere informatie