NVMO Congres en 8 november Egmond aan Zee

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "NVMO Congres 2013. 7 en 8 november Egmond aan Zee"

Transcriptie

1 NVMO Congres en 8 november Egmond aan Zee

2 DONDERDAG 7 NOVEMBER ONTVANGST MET KOFFIE EN THEE Opening congres door prof.dr. Roland Laan, hoofdorganisator NVMO Congres Zuiderduinzaal 2013 en prof.dr. Janke. Cohen-Schotanus, voorzitter NVMO Welkomstwoord door prof.dr. Paul Smits, decaan Radboud UMC Nijmegen Hoofdlezing Zuiderduinzaal Selection of medical students: review of theoretical models and assessment methodologies Prof.dr. Fiona Patterson University of Cambridge, City University London, University of Nottingham WISSELPAUZE MET KOFFIE EN THEE Blok A A1.1 / Zaal 522 Specialismekeuze studenten geneeskunde Heiligers PJM 1, Vergouw D 1, Soethout MBM 2 1 NIVEL, 2 VU medisch centrum Probleemstelling Inzicht in de specialismevoorkeuren onder studenten geneeskunde, evenals hun waardering voor het werk als arts biedt een basis om te kunnen nagaan of voldoende artsen instromen bij de verschillende specialismen. Vanuit dit idee heeft Arts -in-spé gegevens verzameld onder studenten geneeskunde. Methode / Opzet Een online vragenlijst is uitgezet en in een periode van ruim 3 jaar hebben 4011 studenten geneeskunde hun specialismevoorkeur aangegeven. Daarvan is 65% vrouw en daarnaast is 74% van hen masterstudent. De spreiding van deelnemende studenten over de 8 medische faculteiten varieert van 9% (LUMC) tot 18% (UMC Utrecht). Er is een redelijke verdeling over de faculteiten en ook de sekseverdeling is vrijwel conform de totale studentenpopulatie. Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van het specialismekeuze-instrument IMBK (Inventarisatie Medische Beroeps Keuze). Resultaten (en conclusie) De top drie specialismen die de voorkeur genieten bij studenten zijn huisarts, kinderarts en internist. Daarentegen worden specialist ouderengeneeskunde, bedrijfsarts en verzekeringsarts door minder dan 1% van de studenten gekozen. Dezelfde top drie in specialismevoorkeur geldt ook voor de vrouwelijke studenten. Bij de mannen staat de keuze voor internist op de eerste plaats, vervolgens huisarts en als derde chirurg. Onder bachelor studenten is kindergeneeskunde meer populair dan huisartsgeneeskunde. Wat betreft de aspecten van het artsenberoep die studenten aantrekkelijk vinden, heeft variatie in werkzaamheden de hoogste gemiddelde score(7,9). Daarna volgt het contact met patiënten (7,6) en zekerheid en autonomie delen een derde plaats (7,3). Praktijkadministratie is met een gemiddelde score van 2,4 het minst aantrekkelijke aspect van het werk. Mannen en vrouwen verschillen niet in hoogste waardering voor variatie in het werk, maar in de tweede plaats is voor mannen autonomie het aantrekkelijkst en voor vrouwen patiëntencontact. Concluderend kan gesteld worden, dat de specialismekeuze in de geneeskunde verschilt naar studiefase en ook naar sekse. Variatie in het werk wordt het hoogst gewaardeerd als kenmerk van het artsenberoep. In diverse andere aspecten van het werk verschillen de waarderingen tussen mannen en vrouwen. Discussie De meest gekozen specialismen wijken niet af van eerdere bevindingen die dit in kaart brachten. Het zijn echter ook dezelfde specialismen die al langer weinig belangstelling krijgen. Variatie in het werk is het hoogst gewaardeerde aspect in het werk als arts, maar er zijn meer hoog gewaardeerde kenmerken in het vak. Op basis van deze uitkomsten kunnen begeleiders in het keuzeproces laten zien welke specialismen -ook buiten de top drie- aantrekkelijke werk-kenmerken hebben. Een langlopende monitor

3 naar het keuzeproces kan nog meer factoren bij het kiezen verhelderen. In samenwerking met alle opleidingen Geneeskunde is eind 2012 bij het NIVEL een start gemaakt met een dergelijke keuzemonitor. Trefwoord: Medical education: General, Students/Trainees: Career choice Wijze van presentatie: Paper P.J.M. Heiligers NIVEL Postbus BN UTRECHT

4 A1.2 / Zaal 522 Motieven van aios en studenten geneeskunde om te kiezen voor een opleidingsplek in het UMCG/OOR N&O Remmelts P, Pols J, Dekker H, Dijkstra IS UMC Groningen Probleemstelling Binnen het moderne opleiden is mobiliteit van aios een belangrijk aandachtspunt, bijvoorbeeld rond de Opleidingsetalage 1. Mobiliteit is ook een relevant thema bij de werving van aios. De Centrale Opleidingscommissie van het UMCG vroeg zich af hoe de opleidingen en de regio zich kunnen profileren om voor potentiële aios aantrekkelijk te zijn. Wat maakt dat men kiest voor het UMCG en de Noordelijke Opleidingsregio (OOR N&O)? Methode Op basis van literatuuronderzoek en interviews met aios is een vragenlijst ontwikkeld. 529 Aios die werkzaam waren in het UMCG en e jaars Studenten Geneeskunde hebben een vragenlijst ontvangen. De respons bedroeg 172 voor aios (32%) en 79 voor Studenten Geneeskunde (49%). Gevraagd werd naar een aantal biografische gegevens, beweegredenen voor keuze van de huidige/toekomstige opleidingsplek, voorkeur voor specialisme en keuzemoment van vervolgopleiding. Middels een open vraag werd respondenten adviezen gevraagd om een opleiding in het UMCG (OOR N&O) aantrekkelijker te maken. Resultaten - De belangrijkste motieven bij het kiezen van een opleidingsplek zijn voor de studenten sfeer binnen de opleidingskliniek, locatie van de opleidingsstad en kwaliteit van de onderwijsfaciliteiten. Voor de aios telden het zwaarst de kans om daadwerkelijk aangenomen te worden, locatie van de opleidingsstad en sfeer binnen de opleidingkliniek(en). - Aios gaven meerdere adviezen om aantrekkelijker te maken. Adviezen hadden met name betrekking op secundaire arbeidsvoorwaarden (bijvoorbeeld vergoeding opleidingskosten, verhuiskosten) en vorm en kwaliteit van de opleiding/stages. - De keuze voor een specialisme vindt voornamelijk plaats tijdens de coassistentschappen. Enkele specialismen hebben nooit de voorkeur van de respondenten. - Er is een sterke regionale gebondenheid van studenten en aios: dit geldt voor de opleidingsplek maar ook voor de, in de toekomst gewenste, werkomgeving. Discussie Ook voor het werven van aios loont het voor opleidingsklinieken de moeite om te investeren in de sfeer (het opleidingsklimaat). De resultaten van dit onderzoek kunnen worden gebruikt om te komen tot een betere aansluiting tussen wensen en behoeften van (toekomstige) aios en het UMCG en daarmee het verhogen van de wervingskracht van het UMCG (OOR N&O). Voor een gerichte wervingscampagne bieden met name de adviezen van de aios aanknopingspunten.alleen landelijk onderzoek kan zicht geven op redenen die potentiële aios hebben om niét voor een bepaalde opleidingsplek te kiezen en of de regionale gebondenheid ook landelijk geldt. 1 bezocht op 8 april Trefwoord: Education Management: Mobility, Students/Trainees: Career choice Wijze van presentatie: Paper P. Remmelts UMC Groningen Wenckebach Instituut (FC11) Postbus RB GRONINGEN p.remmelts@umcg.nl

5 A1.3 / Zaal 522 Kwalitatieve analyse van motivatie voor de geneeskundeopleiding Wouters A, Bakker AH, Wijk IJ van, Croiset G, Kusurkar RA VU medisch centrum Probleemstelling Geneeskundeopleidingen zijn erbij gebaat gemotiveerde studenten te selecteren. Bij veel opleidingen wordt aan de kandidaten gevraagd om hun motivatie voor de opleiding te beschrijven. Voor het zijinstroomprogramma van VUmc School of Medical Sciences is ook een dergelijke vraag opgenomen: Geef in een toelichting van maximaal 200 woorden uw motivatie voor het willen volgen van het zijinstroomprogramma geneeskunde. Een kwalitatieve analyse van de antwoorden is verricht om inzicht te verkrijgen of de antwoorden onderscheidend zijn. Methode/opzet 97 kandidaten hebben een uitgebreid inschrijfformulier ingevuld, waar de vraag naar de motivatie voor de opleiding in was opgenomen. Twee onderzoekers analyseerden de antwoorden op deze vraag onafhankelijk van elkaar om thema s te verkennen die de kandidaten aanvoerden. Wanneer de onderzoekers van mening verschilden, werd tot overeenstemming gekomen door middel van overleg en consensus. Voorts werd berekend in welk percentage van de antwoorden de verschillende thema s aan de orde kwamen. Resultaten (en conclusie) 77% van de kandidaten schreef een combinatie van de klinische praktijk en wetenschappelijk onderzoek na te streven. Daarnaast beschreven de kandidaten hun vooropleiding en werkervaring (82%), persoonlijke kenmerken (63%; bijv. ik kan goed samenwerken, communiceren en organiseren ), interesses (78%; bijv. mijn passie voor de gezondheid van de mens ) en ambities (84%; bijv. ik wil mijn steentje bijdragen aan de medisch technische ontwikkelingen ). Een groot deel van de kandidaten (84%) zette meerdere malen krachtig woordgebruik in om hun verhalen te versterken, zoals de ultieme kans en de ideale combinatie. Discussie (implicaties voor de praktijk) Een meerderheid van de kandidaten beantwoordde daadwerkelijk de vraag met redenen om voor dit geneeskundeprogramma te kiezen, waarbij de antwoorden vaak de gepubliceerde programmabeschrijving leken te weerspiegelen. Bovendien leken kandidaten door middel van aanvullende informatie te proberen de selectiecommissie te overtuigen van hun geschiktheid voor het programma. Mogelijk verwachtten de kandidaten dat concurrenten vergelijkbare antwoorden zouden geven en vonden ze het noodzakelijk om zich met krachtig woordgebruik te onderscheiden. De vraag naar motivatie is zoals verwacht niet geschikt als selectiecriterium. Mogelijk is de vraag naar motivatie wel van toegevoegde waarde om de student bewust te maken van de karakteristieken van de opleiding. Het is van belang om te onderzoeken of de vraag naar motivatie dit daadwerkelijk bewerkstelligt. Trefwoord: Education management: Selection of students/trainees, Students/Trainees: Career choice, Students/Trainees: Characteristics Wijze van presentatie: Paper A. Wouters VU Medisch Centrum School of Medical Sciences Postbus MB AMSTERDAM a.wouters@vumc.nl

6 A1.4 / Zaal 522 Specialisatievoorkeur van de huidige geneeskundestudent Klerk DM de 1, Boersma H 2, Plaxton S 2 1 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, 2 KNMG Studentenplatform Probleemstelling De maatschappelijke zorgvraag neemt toe, maar niet van elk specialisme zijn meer artsen nodig. Het aantal vacatures per 100 artsen verschilt al jaren sterk per specialisme.[i] Om deze discrepantie in de hand te houden wordt de instroom in de beroepsopleidingen gereguleerd. De specialisatievoorkeur van geneeskundestudenten laat zich echter niet reguleren. Het KNMG Studentenplatform onderzocht welk vakgebied de voorkeur heeft van de huidige geneeskundestudent en in hoeverre dit overeenkomt met de huidige vraag naar de verschillende specialisten en het aantal beschikbare opleidingsplaatsen. Methode In november 2012 werden studentleden van de KNMG per uitgenodigd voor een digitale enquête, waarin naast specialisatiekeuze ook andere onderwerpen aan bod kwamen. De geneeskundestudenten werd gevraagd welk vakgebieden hun eerste voorkeur had als vervolgopleiding. Studenten konden kiezen uit 45 antwoordopties: 41 erkende specialisaties, de optie arts onderzoeker, een overkoepelende term arts maatschappij en gezondheid, weet niet/geen voorkeur en geen tweede voorkeur. Ook konden ze een open antwoord invullen. Aan de hand van gegevens wat betreft geslacht en studiejaar werden de voorkeuren geanalyseerd met SPSS version 20.0 (Crosstabulation). Cijfers over instroom in 2012, bezette opleidingsplaatsen op 1 januari 2013 en uitval per specialisme werden door het Capaciteitsorgaan verstrekt. Resultaten In totaal hebben 2623 studenten de enquête volledig ingevuld (responspercentage 17,0%). Het percentage vrouwelijke respondenten (74,3%) is iets hoger dan het landelijk gemiddelde van vrouwelijke geneeskundestudenten (66,0%), en het zesde studiejaar is met 27,3% (n=717) beter vertegenwoordigd dan de andere jaren. Zesdejaars studenten geven de voorkeur aan huisartsgeneeskunde (20,1%), interne geneeskunde (10,5%) en heelkunde (6,6%). De top 3 van mannelijke zesdejaars bestaat uit huisartsgeneeskunde (12,5%), interne geneeskunde (12,5%) en heelkunde (8,5%), voor vrouwen is dit huisartsgeneeskunde (22,4%), interne geneeskunde (9,8%) en kindergeneeskunde (6,9%). Bedrijfsgeneeskunde en de sociale vakgebieden, worden het minst genoemd door de zesdejaars (respectievelijk door 0% en 1,4%). Ouderengeneeskunde blijkt voor 1,3% (n=9) van de zesdejaars de eerste voorkeur, terwijl dit onder eerstejaars 0,3% (n=1) is. Een indicatie van de verhouding tussen de specialisatievoorkeur van zesdejaars en het aantal beschikbare opleidingsplaatsen is gebaseerd op de cijfers van het Capaciteitsorgaan over de instroom in de vervolgopleidingen. (tabel niet in abstract opgenomen) Conclusie en discussie De voorkeursvervolgopleiding van de huidige zesdejaars geneeskundestudenten komt niet overeen met het aantal beschikbare opleidingsplaatsen in 2012 per specialisme. Vooral voor de chirurgische vervolgopleidingen lijkt het aanbod studenten groter dan de instroom in de opleiding. Het is de vraag in hoeverre de student beïnvloedt kan en moet worden in hun specialisatiekeuze om aan de maatschappelijk groeiende vraag naar (sommige) artsen te kunnen voldoen. [i] Arbeidsmarkt Monitor 4 e kwartaal 2012, Medisch Contact Trefwoord: Students/Trainees: Career choice Wijze van presentatie: Paper C.M. de Klerk KNMG Studentenplatform p/a Albert Cuypstraat CV AMSTERDAM clasinedeklerk@gmail.com

7 A2.1 / Zaal 525 International Classification of Functioning als fundament voor de master Work, Health and Career (Universiteit Maastricht) Kant IJ, Brouwer CPM de Universiteit Maastricht Probleemstelling In de Master Work, Health and Career worden professionals opgeleid die in organisaties en bedrijven duurzame inzetbaarheid van werknemers kunnen bevorderen. Hiertoe wordt vanuit het perspectief van, gezondheid, organisatie en gedrag, naar duurzame inzetbaarheid van mensen in de arbeidssituatie gekeken. Omdat de betrokken disciplines die vanuit deze perspectieven werken aanzienlijk verschillen in taalgebruik en wetenschappelijke paradigma s waarvan wordt uitgegaan, is een gezamenlijk denkkader nodig [1]. Dit gezamenlijke denkkader is nodig voor zowel de professionals betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van deze master, als voor studenten die deze Master volgen en later in hun beroepspraktijk met specialisten op het gebied van gezondheid, organisatiekunde en gedragswetenschappen moeten kunnen communiceren. Methode/Opzet De International Classification of Functioning (ICF), gebaseerd op het bio psychosociale model, is gekozen als frame of mind om communicatie tussen multidisciplinaire professionals en positionering van door hen gebruikte theorieën te faciliteren en om houvast te bieden aan studenten bij het integreren van kennis en vaardigheden op het gebied van gezondheid, organisatie en gedragswetenschappen. Resultaten De Master Work, Health and Career bestaat uit 6 onderwijsmodules, die gedurende drie perioden worden aangeboden. In deze modules worden onderwijsgroepen afgewisseld met trainingssessies. Een longitudinale ICF training loopt als een rode draad door de Master en wordt verweven met het longitudinale trainingstraject Evidence Based Occupational Health en de onderwerpen die aan bod komen binnen de onderwijsgroepen. Door het ICF als denkraamwerk voor de probleemanalyse te gebruiken, vormt het bio-psychosociale model in plaats van alleen een medische diagnose, het uitgangspunt bij het denken over gezondheid en functioneren. Dit paradigma stimuleert de keuze van uitkomstmaten op het gebied van activiteiten en maatschappelijke participatie van de cliënt, die sterk correleren met gezondheid en welzijn. Studenten worden getraind om op basis van een brede evidence base beslissingen te nemen. Dit faciliteert een probleemanalyses en bijbehorende interventie planning, die de hiervoor genoemde perspectieven en disciplines overstijgt. Discussie ICF als fundament voor een master op het gebied van arbeid en gezondheid is uniek voor de Nederlandse situatie. De didactische waarde van deze onderbouwing zal in de komende jaren, zowel kwantitatief als kwalitatief geëvalueerd worden. Verschuiving in gehanteerde paradigma s ten aanzien van gezondheid en ziekte, de waarde voor interdisciplinaire communicatie en de kwaliteit van de gemaakte probleemanalyses zal worden onderzocht bij studenten met verschillende achtergronden. Trefwoord: Curriculum: Evaluation of curriculum Wijze van presentatie: Paper IJ. Kant Universiteit Maastricht Postbus MD MAASTRICHT

8 A2.2 / Zaal 525 Een integraal, praktisch toepasbaar instrument als basis voor het interne kwaliteitsbeleid van medische specialistische opleidingen in opleidingsklinieken. Zwirs AAM 1, Gerven NMF van 2, Klemt-Kropp M 2, Scherpbier AJJA 3, Eckenhausen MAW 2 1 Foreest Medical School, Medisch Centrum Alkmaar, 2 Medisch Centrum Alkmaar, 3 Universiteit Maastricht Probleemstelling Het kaderbesluit van het Centraal College Medische Specialismen (CCMS) stelt hogere eisen aan het kwaliteitsbeleid van opleidingsinstellingen, centrale opleidingscommissie (COc s) en opleidingsgroepen. Landelijke zijn evaluatie-instrumenten ontwikkeld, ingezet en uitgewisseld gebaseerd op de kwaliteitsindicatoren uit het Eindrapportage Projectgroep Kwaliteitsindicatoren (Scherpbier et al. CBOG, 2008). De kaders van het kwaliteitsbeleid zijn voorradig, de vertaalslag naar de dagelijkse opleidingspraktijk weerbarstig. (*) De vraag vanuit de COc: ontwerp een werkbaar, integraal kwaliteitssysteem uitgaande van reeds bekende vereisten en instrumenten -waaronder ziekenhuiskaders, CCMS vereisten en de Eindrapportage- en zorg dat dit systeem makkelijk toepasbaar is en daadwerkelijk wordt ingezet bij het werken aan kwaliteitsverbetering. Opzet Het systeem is verankerd op drie pijlers: 1. het conceptueel opleidingskader van de Samenwerkende Topklinische Ziekenhuizen (STZ). Dit onderscheidt drie niveaus: het strategische niveau (de Raad van Bestuur en medische staf), het tactische niveau (de COc) en het operationele niveau (de opleidinggroep en de aios). Op elk niveau draait een eigen Plan-Do-Check-Act-cyclus. De drie cycli maken onderling contact, zoals radertjes in een netwerk. 2. de kwaliteitsradar Medisch Centrum Alkmaar, een door de medische staf ontwikkelde en geaccepteerde methode voor klinische kwaliteitszorg. Het bevat een checklist waar de actuele situatie wordt vergeleken met de gewenste situatie (norm). De resultaten worden weergegeven in kleur. 3. de kwaliteitsindicatoren en het normatieve kader uit de Eindrapportage. Op basis hiervan krijgt men inzicht in de kwaliteit van de opleiding en de opleidingsinstelling en waar deze kan worden verbeterd. Resultaat Op elk van de drie niveaus is de kwaliteitsradar medische staf als vorm genomen en ingericht met de geoperationaliseerde indicatoren uit de Eindrapportage. Dit is uitgewerkt in Microsoft Excel werkbladen met tabellen, koppelingen en grafieken. De kleurrijke proefversie van het integrale interne kwaliteitssysteem werd in 2012 ontwikkeld en is in 2013 ziekenhuisbreed in gebruik genomen. Het systeem verbindt alle lopende activiteiten en versterkt daarmede effectiviteit van de interne kwaliteitszorg. Daarnaast stimuleert het de betrokkenen van alle niveaus continu aan opleidingskwaliteit te werken. Discussie Dit in het MCA ontwikkelde integrale systeem is een stap voorwaarts in de systematische aanpak van de interne kwaliteitszorg van de medische vervolgopleidingen. Een volgende stap in de ontwikkeling van het systeem is dat voor elk item wordt aangegeven wat men moet doen om te verbeteren en hoe dit kan worden uitgevoerd. Daarnaast is het voornemen het instrument nog meer toegankelijk te maken voor sturing en beleid opdat centrale opleidingsthema s en verbeteracties automatisch doorwerken in de afzonderlijke opleidingsgroepen. (*) Lombarts MJMH, Scherpbier AJJA, Heineman MJ. Het bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de vervolgopleiding. De Centrale Opleidingscommissie als regisseur? Ned Tijdschr Geneeskd. 2011:155:A3793 Trefwoord: Education management: Quality Assurance, Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Paper A.A.M. Zwirs Foreest Medical School, Medisch Centrum Alkmaar Postbus AM ALKMAAR

9 A2.3 / Zaal 525 Ontwikkeling en implementatie van onderwijs over cultuursensitieve hypertensievoorlichting' ten behoeve van opleidingen tot praktijkondersteuner in Nederland. Meinema JG, Dijk N van, Jaarsma ADC, Weert HCPM van, Haafkens JA Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Probleemstelling In de huisartsenpraktijk zijn praktijkondersteuners (POH) steeds vaker verantwoordelijk voor hypertensievoorlichting. Uit recent onderzoek 1 blijkt dat cultuursensitieve hypertensievoorlichting (CSHV) bij hypertensieve allochtone patiënten tot betere behandelresultaten kan leiden dan gebruikelijke zorg. Dit implementatieproject beoogt een trainingsmodule CSHV te ontwikkelen en deze implementeren in initieel en positioneel onderwijs voor POH. Methode Het project omvat 4 fasen: 1) inventarisatie van het bestaande onderwijsaanbod over CSHV en de behoefte daaraan via semigestructureerde interviews met onderwijsaanbieders; 2) ontwikkeling van een conceptcursus CSHV; 3) testen en evalueren van de conceptcursus onder de doelgroepen d.m.v een tevredenheidmeting, een attitudemeting op drie momenten en de Commitment to Change methode; 4) bijstelling, verspreiding en implementatie van de ontwikkelde cursus. Resultaten 1) Uit informatie van 8/11 POH-opleidingen, bleek dat zes opleidingen enige aandacht besteden aan cultuursensitieve zorg en dat vijf opleidingen belangstelling tonen voor specifiek onderwijs in CSHV. 2) Er is een conceptcursus CVSH ontwikkeld, bestaande uit 2 dagdelen praktijkgericht, activerend onderwijs. 3) M.m.v. één onderwijsinstelling is de conceptcursus getest bij 13 (bijna) afgestudeerde POH s. Uit de tevredenheidmeting bleek dat deelnemers de cursus positief beoordeelden (8 op schaal van 10), deze goed vonden aansluiten bij de praktijk en gestimuleerd werden om actief aan het onderwijs deel te nemen. Oefeningen met simulatiepatiënten werden hoog gewaardeerd. De attitudemeting direct na de cursus liet verschuivingen zien op vragen over hoe belangrijk deelnemers aandacht voor opvattingen/praktijken niet overeenkomend met westerse geneeskunde vinden en hoe vaak zij rekening houden met culturele achtergronden van de patiënt bij anamnese. Bij 4/6 vragen over de frequentie waarmee rekening wordt gehouden met culturele achtergronden, trad een daling in gemiddelde score op. De Commitment to Change meting na de cursus liet zien dat deelnemers vooral meer open vragen willen stellen en, met behulp van motiverende gespreksvoering, doelgerichte vragen om het cultuurspecifieke verklaringsmodel van de patiënt achterhalen. De attitudemeting en Commitment to Change metingen zullen 3 maanden na de training herhaald worden. Conclusie De eerste resultaten van dit project suggereren dat POHs de conceptcursus positief beoordelen. Een mogelijke verklaring voor de daling van frequentie waarmee deelnemers na de cursus rekening zeiden te houden met de culturele achtergrond van de patiënt is dat zij zich bewust zijn geworden van de complexiteit van CSHV en hun 'tekorten' (bewust onbekwaam). In de volgende fase wordt de cursus nader geëvalueerd en bijgesteld, belemmerende en bevorderende factoren voor implementatie onderzocht en een implementatieplan worden opgesteld. Referenties. 1) Beune EJ, et al. Nurse-led, culturally appropriate patient education: effects on blood pressure control and treatment adherence among patients of African origin with uncontrolled hypertension. 2013; submitted. Trefwoord: Curriculum: Evaluation of curriculum, Research in medical education: Training, Teaching & learning: Small group Wijze van presentatie: Paper J.G. Meinema Academisch Medisch Centrum Huisartsgeneeskunde/ Centre for Evidence-Based-Education Meibergdreef AZ AMSTERDAM j.g.meinema@amc.uva.nl

10 A2.4 / Zaal 525 De docent als katalysator bij het Leren van Ervaringen Sliedrecht KY Erasmus Medisch Centrum Doel van het onderzoek In het kader van het bewaken van de kwaliteit van het onderwijs is de Huisartsopleiding van het Erasmus MC te Rotterdam in 2010 het onderzoeksproject naar 'Leren van Ervaringen' (LvE) gestart. In deze onderwijsvorm, die ook wel 'spuien' of 'uitwisselen van ervaringen' wordt genoemd, wisselen huisartsen in opleiding (aios) onder begeleiding ervaringen uit de praktijk met elkaar uit. Deze onderwijsvorm heeft een centrale plaats op de terugkomdag van de Huisartsopleiding (Sallaerts- Boonekamp, 1984): al sinds de start van de Huisartsopleiding maakt het LvE deel uit van het curriculum van alle Huisartsopleidingen in Nederland. Tot dusver is er nooit systematisch onderzoek gedaan naar het leereffect van deze onderwijsvorm. Het doel van het onderzoeksproject naar LvE is het beschrijven van de manier waarop er in deze onderwijsvorm wordt geleerd, om aanbevelingen te kunnen doen over de manier waarop aios optimaal leren van elkaars ervaringen. Data en methode De datacollectie bestaat uit ruim 80 uur aan video-opnames van LvE bij verschillende groepen en leerjaren van de huisartsenopleiding van het Erasmus MC, opgenomen in de periode De data is geanalyseerd vanuit een conversatie-analytisch (CA) perspectief, een kwalitatieve onderzoeksbenadering die zeer geschikt is om interactie in detail te analyseren (Heritage & Clayman, 2010), en specifiek de manier waarop docenten en aios door middel van interactie LvE vormgeven. Door vanuit een conversatie-analytisch perspectief te beschrijven op welke manier aios hun ervaringen inbrengen en welke respons dat in de groep genereert, wordt inzicht verkregen in de manier waarop de gespreksdeelnemers gezamenlijk een leersituatie creëren en de rol die de groepsdocent daarbij heeft. Resultaten Uit de analyses van de interactie tussen de aios en de groepsdocent(en) blijkt dat de docent een cruciale rol speelt als katalysator van het leerproces: de docent kan ervoor zorgen dat didactische uitgangspunten als het verbreden en het verdiepen van de individuele leerervaringen worden gerealiseerd. Op basis van deze bevindingen over de precieze rol van docenten bij het LvE kunnen concrete aanbevelingen geformuleerd worden om het rendement van deze onderwijsvorm te verhogen: docenten kunnen worden getraind en zo nodig worden bijgeschoold in hun didactische begeleiding bij het bespreken van ervaringen van aios zodat de groep (peers) optimaal van elkaar kan profiteren en leren. Literatuur Heritage, J. & Clayman, S. (2010). Talk in action. Interactions, identities and institutions.chichester: Wiley-Blackwell. Sallaerts-Boonekamp, A.M. (1984). Het uitwisselen van ervaringen door arts-assistenten in de beroepsopleiding. In: Huisarts & Wetenschap, 27, p Trefwoord: Teaching & learning: Collaborative/peer-to-peer, Learning outcomes: All Wijze van presentatie: Paper K.Y. Sliedrecht Erasmus MC Huisartsgeneeskunde Burgemeester 's Jacobsplein CA ROTTERDAM kjoen@hotmail.com

11 A3.1 / Abdijzaal Bevlogenheid van Medisch Specialisten in hun Werk: Zijn Bevlogen Specialisten Betere Opleiders en Rolmodellen? Scheepers RA 1, Lombarts MJMH 1, Heineman MJ 1, Arah OA 2 1 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, 2 University of California Los Angeles Probleemstelling In opleidingsziekenhuizen fungeren medisch specialisten als opleiders en rolmodellen voor aiossen. Bevlogen specialisten blijken betere patiëntenzorg te leveren en bevlogen docenten blijken beter te doceren, maar onderzoek heeft nog niet bepaald of bevlogen specialisten ook beter presteren als opleiders en rolmodellen. In de klinische opleidingspraktijk voeren specialisten werk uit in zowel hun rollen als arts als opleider. In deze studie hebben wij (a) onderzocht hoe bevlogen opleiders zijn in hun werk als arts en als opleider en (b) hoe bevlogenheid in beide rollen relateert aan hun prestaties als opleider en als rolmodel. Zijn specialisten betere opleiders en rolmodellen als zij bevlogen zijn in hun werk als arts, opleider, of beide? Methoden Wij hebben een cross-sectionele studie uitgevoerd in 61 medische vervolgopleidingen, binnen achttien medische centra. De vragenlijst System for Evaluation of Teaching Qualities werd gebruikt om opleider- en rolmodelprestaties te meten, omdat deze vragenlijst hiervoor gevalideerd is. Hierbij evalueerden aiossen specialisten aan de hand van 21 vragen op een 5-puntschaal. Specialisten rapporteerden hun bevlogenheid als arts en als opleider aan de hand van de gevalideerde Utrecht Work Engagement Scale, met achttien vragen op een 7-puntschaal. We hebben multilevel regressieanalyses uitgevoerd om de relatie tussen bevlogenheid en opleider- en rolmodelprestaties te onderzoeken. Resultaten In totaal hebben 546 (68%) aiossen de opleider- en rolmodelprestaties van specialisten geëvalueerd en 513 (63%) specialisten hebben bevlogenheid gerapporteerd. Met gemiddeld 5.83 aios-evaluaties per specialist, voldeden de evaluaties aan betrouwbare feedback. Specialisten rapporteerden een hogere bevlogenheid als arts (M = 4.54) dan als opleider (M = 3.59). Ook al betreft het een significant gemiddeld verschil van 0.95 (p < 0.001), specialisten blijken (gebaseerd op landelijke normscores) voor beide rollen gemiddeld bevlogen te zijn. Bevlogenheid als opleider was positief gerelateerd aan opleiderprestaties (β = 0.31, p < 0.001) en aan rolmodelprestaties (β = 0.16, p <0.001). Voor bevlogenheid als arts gold dit niet. Discussie Medisch specialisten zijn bevlogener in hun werk als arts dan als opleider. Specialisten die bevlogen zijn als opleider worden gezien als betere opleiders en rolmodellen door aiossen. Uit onderzoek blijkt dat hulpbronnen in het werk (zoals collegiale steun) bevlogenheid bevorderen. (*) In een vervolgstudie zou ingegaan kunnen worden op welke werkgebonden hulpbronnen in de context van specialisten bevlogenheid als opleider faciliteren. Op deze manier kan toekomstig onderzoek verhelderen wat maakt dat sommige opleiders bevlogener zijn dan anderen. Met deze inzichten kunnen bevlogenheid en opleiderprestaties in de medische vervolgopleiding versterkt worden. (*) Bakker AB, Hakanen JJ, Demerouti E, Xanthopoulou D. Job resources boost work engagement, particularly when job demands are high. Journal of Educational Psychology. 2007;99(2): Trefwoord: Teachers/Trainers: Roles of the teacher, Teachers/Trainers: Faculty/Staff development, Teachers/Trainers: Teacher evaluation Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper R.A. Scheepers Academisch Medisch Centrum Centre for Evidence Based Education Meibergdreef AZ AMSTERDAM r.a.scheepers@amc.nl

12 A3.2 / Abdijzaal Effecten van vernieuwingen in de medische vervolgopleiding; vijf verschillende percepties van gebruikers Fokkema JPI 1, Exel NJA van 2, Teunissen PW 3, Westerman M 1, Vleuten CPM van der 3, Scherpbier AJJA 3, Dörr PJ 4, Scheele F 5 1 St Lucas Andreas Ziekenhuis, 2 IBMG, 3 Universiteit Maastricht, 4 Universiteit Leiden, 5 VU medisch centrum Probleemstelling Medische vervolgopleidingen ondergaan vernieuwingen ter verbetering van opleiden. Gebruikers van deze vernieuwingen, zoals werkplekbeoordelingen, ervaren hiervan verschillende effecten 1. Naast beoogde effecten op leren en opleiden ervaren zij ook effecten op bijvoorbeeld werkbelasting, het systeem van opleiden, of omgang met vernieuwingen. Voor optimaal ontwerp en implementatie van vernieuwingen zou hiermee rekening gehouden moeten worden. Dit vraagt om meer specifieke kennis over ervaren effecten. Dit onderzoek had als doel in kaart te brengen op welke manieren effecten van een opleidingsvernieuwing worden ervaren door de gebruikers. Werkplekbeoordelingen werden hierbij gebruikt als voorbeeld van een vernieuwing. De onderzoeksvraag was: Op welke verschillende manieren ervaren opleiders en AIOS effecten van werkplekbeoordelingen? Methode Het onderzoek werd in 2012 uitgevoerd onder opleiders en AIOS gynaecologie, aangezien werkplekbeoordelingen het langst in gebruik zijn bij dit specialisme. De gebruikte methode was Q- methodologie; een methode om subjectiviteit systematisch te bestuderen 2. Hierbij drukken participanten hun ervaring uit door stellingen over het onderwerp te rangschikken. Hierna worden met factoranalyse dominante profielen in de ervaringen geïdentificeerd. Participanten rangschikten 36 stellingen over effecten van werkplekbeoordelingen (gebaseerd op eerder onderzoek 1 ) van mee oneens tot mee eens. Vervolgens lichtten zij hun rangschikking toe, tijdens een interview of schriftelijk. By-person factoranalyse gaf een maximum van 5 factoren ofwel percepties. De 5-factoroplossing werd gekozen omdat elke factor betekenisvol te interpreteren was met de toelichtingen van de participanten. Voor elke factor werd een geïdealiseerde sortering van stellingen berekend, voor een hypothetisch persoon die 100% op de factor laadt. Ondersteund door de typerende stellingen van elke factor en de toelichtingen van participanten werden vervolgens de 5 typische percepties beschreven. Resultaten Vierenveertig opleiders en 21 AIOS uit 6 ziekenhuizen participeerden. In de vijf percepties van effecten van werkplekbeoordelingen werden twee zaken steeds verschillend gecombineerd: herkende doelen van de vernieuwing en ervaren toepasbaarheid in de praktijk. Dit leidde tot de percepties (1) Nuttig voor opleiden en toepasbaar, (2) Worsteling in praktijk om herkende doelen te behalen, (3) Focus op middel in plaats van op doelen, (4) Impact afhankelijk van mensen, (5) Gefrustreerd door verplichting en lage bijdrage aan opleiding. Discussie Dit onderzoek beschrijft dat er onder de gebruikers van een opleidingsvernieuwing vijf verschillende percepties zijn van de effecten ervan. Verschillende ervaring van doelen van de vernieuwing en toepasbaarheid in de praktijk bleken hierbij van belang. Bij ontwerp en implementatie van vernieuwingen in de opleiding is het belangrijk om rekening te houden met deze verschillen. Referenties (1) Fokkema JPI et al. Exploration of perceived effects of innovations in postgraduate medical education. Med Educ. 2013;47: (2) Watts S, Stenner P. Doing Q methodological research: theory, method and interpretation. London: SAGE; Trefwoord: Education Management: Change, Assessment: Workplace-based (on-the-job)assessment Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper J.P.I. Fokkema St Lucas Andreas Ziekenhuis Onderwijsunie Jan Tooropstraat AE AMSTERDAM joanne.fokkema@gmail.com

13 A3.3 / Abdijzaal Leiderschapsgedragingen in de kliniek en de relatie met arbeidssatisfactie van aiossen Wal MA van der 1, Borleffs JCC 1, Scheele F 2, Cohen-Schotanus J 1 1 UMC Groningen, 2 St Lucas Andreas Ziekenhuis/VU medisch centrum Probleemstelling Vervolgopleidingen bestaan grotendeels uit leren op de werkvloer. In de klinische werkomgeving is arbeidssatisfactie gerelateerd is aan werkprestaties, patiëntveiligheid en stress - een veelvoorkomend probleem onder aiossen. 1 Onderzoek buiten het medisch onderwijs laat zien dat de manier van leidinggeven kan bijdragen aan arbeidssatisfactie. 2 Bij situationeel leiderschap worden taakgerichte en relatiegerichte leiderschapsgedragingen onderscheiden. Onervaren werknemers, zoals aiossen, hebben profijt van taakgericht leiderschap. De vraag is of dergelijk leiderschap een positief verband toont met arbeidssatisfactie. In deze studie wordt onderzocht in hoeverre taak- en/of relatiegericht leiderschap samenhangt met de arbeidssatisfactie van aiossen. Methode Recent aangestelde aiossen(n=165) werden benaderd voor een vragenlijstonderzoek naar loopbaan en arbeidssatisfactie van jonge artsen. Van 2 aspecten van zowel taakgerichte als relatiegerichte leiderschapsgedragingen werd aangegeven hoe vaak de gedraging gepercipieerd werd (4 punt-schaal, 1=nooit, 4=vaak). Een voorbeeld van taakgericht leiderschap is: de leidinggevende vertelt mij hoe en wanneer ik mijn taken moet uitvoeren', van relatiegericht leiderschap: de leidinggevende communiceert met mij'. Arbeidssatisfactie werd gemeten met rapportcijfers op cognitieve, affectieve en instrumentele aspecten van het werk, gebaseerd op de taxonomie van Ostroff(1993). Het cognitieve domein bevatte 5 vragen, over bijvoorbeeld persoonlijke groei en hetgeen professioneel bereikt is. Het affectieve domein bevatte 4 vragen over waardering van en samenwerking met collega's. Het instrumentele domein bevatte 4 vragen over inkomen, management en balans privé en werk. Correlaties werden berekend om de relatie tussen de door aiossen gepercipieerde leiderschapsgedragingen en arbeidssatisfactie te analyseren. Resultaten 117 aiossen participeerden in de studie(71%). Taakgerichte leiderschapsgedragingen correleerden significant met waardering voor het management(r =.22) en waardering van administratieve taken(r =.17). Relatiegerichte leiderschapsgedragingen correleerden significant met hetgeen professioneel bereikt is(r =.20), waardering van(r =.22) en samenwerking met collega' s(r =.12), waardering voor het management(r =.26) en waardering van patiënten(r =.26). Discussie Taakgerichte gedragingen hangen minder samen met aspecten van arbeidssatisfactie dan relatiegerichte gedragingen. Het feit dat aiossen beginners' zijn betekent dat taakgericht leiderschap nodig is. Echter, relatiegericht leiderschap is ook nodig om te zorgen dat aiossen tevreden zijn met hun werk, met name met affectieve aspecten ervan. Het lijkt van belang dat leidinggevenden in de kliniek zich gaan realiseren dat leiderschapsgedragingen samenhangen met arbeidssatisfactie van aiossen. Toekomstige onderzoek zal de causale link tussen leiderschap en arbeidssatisfactie van aiossen moeten analyseren. Referenties 1.Ramirez, A.J.,Graham, J.,Richards, M.A.,Gregory, W.M.,Cull, A.(1996). Mental health of hospital consultants: the effects of stress and satisfaction at work. The Lancet, 347, Lok, P., Crawford, J.(2004). The effect of organizational culture and leadership style on job satisfaction and organisational commitment: A cross-national comparison. Journal of Management Development, 23, Trefwoord: Teaching & learning: Clinical context, Learning outcomes: Leadership skills, Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper M.A. van der Wal UMC Groningen, CIOMO Antonius Deusinglaan 1, 9713 AV GRONINGEN m.a.van.der.wal@umcg.nl

14 A3.4 / Abdijzaal Samenwerking in opleidersgroepen: Validatie van het TeamQ instrument Slootweg IA 1, Lombarts MJMH 1, Boerebach BCM 1, Scherpbier AJJA 2, Vleuten CPM van der 2 1 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, 2 Universiteit Maastricht Probleemstelling Een goed functionerende opleidersgroep is essentieel voor de kwaliteit van de medisch specialistische opleiding. Inzicht in de wijze waarop een groep functioneert, kan helpen de samenwerking te verbeteren. Er zijn veel instrumenten beschikbaar die het functioneren van groepen meten, maar geen daarvan is specifiek ontwikkeld en gevalideerd voor opleidersgroepen. 1 Deze studie evalueert de inhoudelijke validiteit en de betrouwbaarheid van het evaluatie-instrument TeamQ, dat specifiek ontwikkeld is voor het meten van de effectiviteit van opleidersgroepen binnen de medisch specialistische opleiding. Methode In een eerdere studie werden 7 samenwerkingsthema's voor opleidersgroepen geïdentificeerd: de klinische opleider, de arts-assistenten, de rol van de formele opleider, de structuur, de discussieonderwerpen, de feedbackcultuur en de omgevingsfactoren. 2 Voor het inhoudelijk valideren zijn deze thema's door de onderzoeksgroep vertaald in stellingen. Met behulp van een gemodificeerde Delphi methode zijn 40 experts uitgenodigd om in 2 rondes de stellingen over samenwerken in opleidersgroepen te beoordelen. Daarna werd, om de betrouwbaarheid te meten, een digitaal versie van het instrument ontwikkeld en aangeboden aan 771 opleiders, uit 65 opleidersgroepen, uit verschillende opleidingsziekenhuizen, van verschillende specialismen (27 snijdend, 32 beschouwend en 6 ondersteunend). De respondenten scoorden de mate van herkenbaarheid van elke stelling op de huidige samenwerking op een vijfpuntsschaal. De betrouwbaarheid van de thema's werd onderzocht met behulp van Cronbach's a. Resultaten en Conclusie In totaal participeerden in de 1 e Delphi-ronde 38 experts (95%) die 87 stellingen beoordeelden op relevantie voor het meten van de effectiviteit van samenwerken. Na de eerste ronde werden 27 stellingen verwijderd en de overgebleven 60 stellingen werden in de 2 e Delphi ronde door 25 experts (63%) beoordeeld op duidelijkheid. De uiteindelijke versie van de TeamQ vragenlijst bestond uit 50 stellingen, verdeeld over de 7 samenwerkingsthema's. In totaal vulden 499 opleiders (65%) de vragenlijst in. De betrouwbaarheid van vijf samenwerkingsthema's was hoog (Cronbach's a > 0.70). Voor de overige twee thema's was Cronbach's a lager (a = 0.69 en 0.62). Deze resultaten suggereren dat TeamQ de effectiviteit van de samenwerking in opleidersgroepen op een inhoudelijk valide manier kan meten en dat de schalen van het instrument over het algemeen een hoge betrouwbaarheid laten zien. Discussie Het TeamQ-instrument lijkt op een betrouwbare en inhoudelijk valide wijze inzicht te geven in het functioneren van opleidersgroepen. Nader onderzoek is noodzakelijk naar overige psychometrische aspecten van het instrument en naar de praktische implicatie voor opleiders. Of de samenwerking daadwerkelijk verbetert, als gevolg van inzicht in het functioneren van de opleidersgroepen, zal in een vervolgstudie moeten worden aangetoond. 1.Mathieu J, Journal of Management Slootweg I, Medical Teacher 2012 Trefwoord: Teaching & learning: Collaborative/peer-to-peer, Teachers/Trainers: Faculty/Staff development Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper I.A. Slootweg Academisch Medisch Centrum Centrum voor Evidence Based Medical Education, Meibergdreef AZ AMSTERDAM I.A.Slootweg@amc.uva.nl

15 A4 / zaal 530 Toetsen op de werkvloer 2.0 NVMO Werkgroep Toetsing Latijnhouwers MAHE 1, Bruggen JME van 2, Krommenhoek C 3, Norbart AF 3 1 Radboud UMC Nijmegen, 2 UMC Utrecht, 3 LUMC Thema Binnen de medische opleidingen is momenteel veel aandacht voor het competentiegericht beoordelen van studenten in de coschappen. De coschapbeoordelingen leiden in het algemeen tot (te) hoge cijfers en discrimineren daardoor niet of nauwelijks. Ook worden beoordelingen in het algemeen weinig voorzien van narratieve feedback waardoor het leereffect voor studenten niet optimaal is. Verder is het omgaan met de criteria voor het geven van o.a. onvoldoendes voor een coschap in de medische faculteiten (geneeskunde, diergeneeskunde, tandheelkunde) niet eenduidig. Competenties zijn een mix van kennis, vaardigheden, ervaringen en eigenschappen die artsen in staat stellen beroepstaken professioneel uit te voeren. De vraag is hoe we deze competenties qua vorm en inhoud op de werkvloer congruent kunnen toetsen. Longitudinaal toetsen lijkt een goede mogelijkheid om de competentieontwikkeling van coassistenten over de tijd te monitoren, maar wordt op de meeste faculteiten nog niet of nauwelijks toegepast. Doel In deze workshop wil de NVMO werkgroep Toetsing: - u kennis laten maken met verschillende aspecten van longitudinaal toetsen op de werkvloer - met u in gesprek gaan over mogelijkheden om longitudinaal toetsen in de coschappen te implementeren Naar verwachting leidt uw feedback tot inspiratie voor de verdere uitwerking van de aandachts- en discussiepunten voor de implementatie van longitudinale beoordelingen binnen de medische opleidingen. Doelgroep (Coschaps)coördinatoren, docenten, leden van opleidingsgroepen, studenten, aios en onderwijskundigen in medische (vervolg)opleidingen (geneeskunde, diergeneeskunde, tandheelkunde). Opzet workshop (activiteiten en opbrengst) In deze workshop ondergaat u een stationstoets over longitudinale beoordelingen. In subgroepen gaat u bij elk station actief aan de slag met diverse aspecten van longitudinaal toetsen in de coschappen zoals; theoretische uitgangspunten van longitudinaal toetsen, het beoordelen van portfolio s en stationstoetsen, remediering via intervisie en formuleren van leervragen. Korte theoretische samenvattingen en uw aantekeningen verzamelt u in een portfolio waardoor u ook wordt uitgedaagd vanuit het perspectief van de student te denken. Afsluitend is er een plenaire presentatie van de belangrijkste resultaten. Maximum aantal deelnemers: 24 Trefwoord: Assessment: Clinical assessment, Assessment: Workplace-based (on-the-job)assessment, Assessment: Progress test Wijze van presentatie: Workshop M.A.H.E. Latijnhouwers Radboud UMC Nijmegen Instituut voor Wetenschappelijk Onderwijs en Opleidingen Postbus HB NIJMEGEN m.latijnhouwers@iwoo.umcn.nl

16 A5 / zaal 531 Convergeren van beoordelingen voor de afname van een communicatie vaardigheidstoets - een praktische toepassing Wijngaarden JJ van, Kok M UMC Utrecht Thema Er zijn factoren die onbedoeld een rol spelen bij de beoordeling van een communicatievaardigheidstoets. Gebleken is dat met name de inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid een punt van aandacht is. Door de vaardigheidstoets uit meerdere stations te laten bestaan kan de toetsbetrouwbaarheid en daarmee de toetsvaliditeit worden vergroot. Helaas is dat qua logistiek en qua kosten niet voor iedere faculteit een oplossing. In het UMC Utrecht hebben we er voor gekozen de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te verbeteren door het organiseren van een bijeenkomst voorafgaand aan iedere toets die we afnemen. Hierin vergroten we de mate van overeenstemming tussen de verschillende beoordelaars. De bijeenkomst heeft verschillende doelstellingen:objectiviteit: nastreven van objectieve beoordeling van toetsing / Nauwkeurigheid: duidelijke instructie en beoordeling voor student / Uitvoerbaarheid: haalbaarheid en efficiëntie observator / Uniformiteit: eenduidige richtlijn observator. De methode die we daarvoor gebruiken is de periodieke beoordeling van een aantal gesprekken aan de hand van videofragmenten (studentgesprek in de spreekkamer) en beoordelingsformulieren. Alle beoordelaars bekijken in een gezamenlijke sessie de fragmenten en scoren deze op een beoordelingsformulier. Aan de hand van deze beoordelingen wordt een uitgebreide nabespreking gehouden van de gehele beoordeling. Hierbij komen alle onderdelen van het beoordelingsformulier en de achterliggende gedachten van de beoordelaars hierover aan bod. Deze sessies blijken zeer waardevol, omdat de oordelen over het in de video getoonde gedrag meer op één lijn komen te liggen. Na afloop van de toetsing wordt het toetsgedrag van de verschillende beoordelaars in kaart gebracht. Deze geven zeer veel inzicht in het toetsgedrag en worden bij de eerstvolgende sessie gebruikt om het bewustwordingsproces van beoordelaars te vergroten. Doel In deze NVMO-workshop willen we deelnemers instrueren over hoe een dergelijke bijeenkomst voorafgaand aan de toets in zijn werk gaat. Het is de bedoeling dat deelnemers aan de hand van een gespreksfragment ervaren hoe de verschillen tussen beoordelaars liggen, en volgens welke systematiek zij de onderlinge betrouwbaarheid kunnen verbeteren. Doelgroep De workshop richt zich tot docenten/trainers/coördinatoren die actief zijn in communicatie-onderwijs en dan voornamelijk in de toetsing/beoordeling van communicatievaardigheden. Opzet workshop Inleiding: toetsing en welke onbedoelde factoren spelen een rol bij de beoordeling Hoe verloopt de toetsing in Utrecht (procedure) en welk beoordelingsformulier (observatie instrument) wordt gebruikt. Uitvoering Gezamenlijk bekijken en scoren van een dvd-fragment van een spreekkamergesprek. Discussie Over de scores en de interpretatie hiervan en de methodologische beperkingen We verwachten van de deelnemers een actieve deelname aan de workshop en inbreng vanuit de eigen toetservaring. We hopen met deze workshop een praktisch handvat te bieden voor eenieder die worstelt met de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid tijdens een communicatievaardigheidstoets. Maximum aantal deelnemers: 15 Trefwoord: Assessment: Standard setting, Learning outcomes: Communication skills Wijze van presentatie: Workshop J.J. van Wijngaarden UMC Utrecht Klinisch Vaardigheids Onderwijs Postbus GA UTRECHT J.J.vanWijngaarden-3@umcutrecht.nl

17 A6 / zaal 532 De basis van Evidence Based Medicine: Herkenning van valide argumentatie en drogredeneringen Hameleers RJMG, Pol MHJ van de Radboud UMC Nijmegen Thema Deze workshop behandelt een innovatieve manier om studenten een van de fundamenten van Evidence Based Medicine bij te brengen, namelijk het herkennen en duiden van drogredeneringen binnen, maar ook buiten de geneeskunde. Doel Deelnemers kennen het belang van fundamentele vaardigheden op het gebied van zuiver redeneren, doen ervaring op met onderwijs over drogredeneringen en nemen kennis van de eerste resultaten uit de praktijk. Doelgroep Docenten, onderwijsontwikkelaars en studenten die geïnteresseerd zijn in nieuwe manieren om evidence based medicine te doceren. Opzet De workshop begint met een korte inleiding over het belang van vaardigheid in correct redeneren als voorwaarde voor het toepassen van evidence based medicine. Daarna doorlopen de deelnemers een ingekorte versie van een interactieve onderwijsmodule over drogredeneren, die ook in de praktijk wordt gebruikt. Tenslotte volgt een presentatie van de eerste resultaten van deze module in de onderwijspraktijk. Ter afsluiting vindt een plenaire discussie plaats over het nut en de toepasbaarheid van dit onderwijs en de mogelijkheid voor interfacultaire uitwisseling. Maximum aantal deelnemers: 24 Trefwoord: Curriculum: General, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning Wijze van presentatie: Workshop R.J.M.G. Hameleers Radboud UMC Nijmegen Eerstelijnsgeneeskunde Postbus HB NIJMEGEN r.hameleers@elg.umcn.nl

18 A7 / zaal 533 Een nieuwe rol voor uitgevers en bibliotheken in het medisch onderwijs? Kamphuis C, Woert N van der Radboud UMC Nijmegen Thema In het onderwijs is de invloed van digitalisering en de informatie-explosie enorm groot. Het is niet meer de vraag of we moeten digitaliseren, maar de vraag hoe de digitalisering ten dienste van het onderwijs kan staan. Uitgevers en bibliotheken zien zich daardoor geplaatst voor grote uitdagingen: hun rol en aanbod verandert en er komen andere vragen vanuit de eindgebruikers. Het uitgeefproces draait niet alleen meer om het uitgeven van gedrukt materiaal; er is daarnaast een veelheid aan digitale producten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan e-learning, e-toetsing, e-books, i- books, digibooks, verrijkte publicaties, hypermedia, Open Educational Resources, Open textbooks en thematische websites. De invloed van open en gratis beschikbaar onderwijsmateriaal neemt toe, en de vraag naar aanvullende onderwijsdienstverlening stijgt. In de veelheid van bronnen speuren bibliotheekmedewerkers naar nieuwe wegen om het zoek- en ontsluitingsproces naar kwalitatief goed materiaal voor de eindgebruiker te faciliteren. Ook advisering door de bibliotheek bij het samenstellen van onderwijsmateriaal uit meerdere on-line bronnen wint aan populariteit. De rolverdeling binnen deze ontwikkelingen ten dienste van de eindgebruiker is echter nog niet geheel uitgekristalliseerd. Doel Doel van deze rondetafelsessie is het informeren over nieuwe trends in de digitalisering van onderwijsmateriaal en de hierbij verschuivende rol van uitgevers, bibliotheken en eindgebruikers. Middels discussie wordt het gewenste samenspel tussen bibliotheken, uitgevers en eindgebruikers ten aanzien van de volgende thema s in kaart gebracht: - Ontwerpen en ontwikkelen van onderwijsmateriaal m.b.v. een veelheid aan on-line bronnen - Combineren van gratis/open en betaald/gesloten materiaal - Zoeken, vinden en ontsluiten van onderwijsmateriaal - Selecteren van kwalitatief goed materiaal uit het enorme aanbod - Vereiste kennis en vaardigheden bij uitgevers, bibliothecarissen, onderwijsontwikkelaars, docenten, studenten Doelgroep Docenten en studenten, beleidsmakers, opleidingscoördinatoren, onderwijskundigen, bibliothecarissen en uitgevers. Opzet De ronde tafel sessie wordt ingeleid met een kort overzicht van trends in de steeds verder gaande digitalisering binnen het medisch onderwijs. Vervolgens geven drie uitgevers van medisch onderwijsmateriaal en drie bibliothecarissen vanuit verschillende UMC s elk een inspirerende pitch over de wijze waarop zij inspelen op deze trends. De deelnemers aan de rondetafel sessie gaan hierna in discussie over het gewenste samenspel tussen bibliotheken, uitgevers en eindgebruikers ten aanzien van de diverse relevante thema s. Maximaal aantal deelnemers; 25 Trefwoord: Digitaal onderwijsmateriaal, e-learning, e-books, Open Educational Resources, uitgevers, bibliotheken, content curation Wijze van presentatie: Rondetafelsessie C. Kamphuis Radboud UMC Nijmegen Huispost 306 Postbus HB NIJMEGEN c.kamphuis@iwoo.umcn.nl

19 A8 / zaal 536 Kansen en Bedreigingen van elektronische 'devices' in het (bio)medisch contactonderwijs Jansen JM, Gerrits EM, Frima C, Berg IET van den, Westerveld HE, Rijen HVM van, Cate ThJ ten UMC Utrecht Thema Steeds vaker zien we dat studenten hun laptop gebruiken in de collegezaal. Deze laptops worden gebruikt voor het maken van aantekeningen en het zoeken van achtergrond informatie. De docent kan meestal niet zien wat er aan de andere kant op het scherm staat en dus waar de student mee bezig is. Het aantal laptops en andere devices in de collegezaal neemt toe. En hoewel deze middelen goed gebruikt kunnen worden ter ondersteuning van het college, kunnen ze ook zorgen voor veel afleiding. Hoe kunnen deze devices nuttiger ingezet worden tijdens (bio)medisch contactonderwijs? Bij observaties achterin de zaal in een steekproef colleges bij de opleidingen Biomedische Wetenschappen en Geneeskunde in Utrecht bleek dat zo n 25% van de studenten een laptop op de collegebank heeft. Omdat het voor de docent vaak niet te zien is waarvoor een laptop gebruikt wordt, is op verschillende tijdspunten geturfd hoeveel laptops er werden gebruikt ter ondersteuning van het college (bijvoorbeeld voor aantekeningen). Dit bleek zo n 80% van de laptops te zijn. De overige 20% werd gebruikt voor andere zaken, zoals , social media en spelletjes. Sommige laptops werden überhaupt niet gebruikt. De aard van het gebruik van smarthphones was niet traceerbaar. Doel Het karakter van contactonderwijs verandert met devices in het contactonderwijs, soms op verzoek ( Bring your own device ), soms op eigen initatief. Tijdens de sessie zullen we discussiëren, kennis en best practices uitwisselen en zo bijdragen aan het vormen van een visie op het gebruik van elektronische devices in het (bio)medisch contactonderwijs. Doelgroep Studenten, docenten en beleidsmakers in het (bio)medisch onderwijs. Opzet Er zal gestart worden met een plenaire inleiding op het thema (15 min.). Tijdens deze inleiding zullen ook de resultaten van de steekproeven binnen het UMCU worden getoond en kort worden ingegaan op literatuur rond dit thema. Vervolgens zal er in kleinere groepen een zogenaamde SWOT analyse (strengths, weaknesses, opportunities, threats) worden gedaan over de voor- en nadelen van devices in verschillende vormen van contactonderwijs (15 min.). Hierbij zal zowel vanuit het oogpunt van de docent als vanuit het perspectief van de student worden gekeken. Na een korte plenaire terugkoppeling van de SWOT analyse wordt vanuit het UMCU een best practice gepresenteerd, het project Flipping the Classroom dat binnen SUMMA (Selective Utrecht Medical MAster) loopt (15 min.). Hierbij zijn ipads gebruikt om een nieuw onderwijsmodel te introduceren. Vervolgens wordt opnieuw in groepen gesproken en gediscussieerd over andere best practices en manieren om elektronische devices nuttig in te zetten tijdens contactonderwijs (15 min.). Tot slot wordt er plenair afgesloten met een aantal conclusies (15 min.). Picture 1: Caption 1: Laptopgebruik op verschillende tijdspunten tijdens hoorcolleges in het UMC Utrecht.

20 Trefwoord: Learning outcomes: Information technology, Teaching & learning: e-learning/computers, Teaching & learning: Blended learning Wijze van presentatie: Rondetafelsessie J.M. Jansen UMC Utrecht Postbus GA UTRECHT

21 A9 / zaal 537 Hokjes, vakjes en 'coming out': drie eenvoudige stappen voor reflectie op stereotypen, taboes en eigen cultuur Selleger VJ 1, Suurmond JL 2, Ehrlich ND 1 1 VU medisch centrum, 2 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Thema Culturele competenties zijn nodig om adequaat om te gaan met een diverse patiëntenpopulatie. Het ontwikkelen van deze competenties begint met reflecteren op eigen vooroordelen en stereotyperingen (1). Ook bewustwording van de eigen culturele achtergrond is van belang. Als een arts geen zicht heeft op de eigen culturele bril, kan dit een open communicatie met mensen uit verschillende groepen in de weg staan. Uit onderzoek in de VS blijkt dat alle artsen onbewuste vooroordelen (unconscious bias) hebben over hun patiënten en dat deze van invloed zijn op de diagnose, behandeling en artspatiëntrelatie (2). Om studenten op een positieve en uitdagende manier bewust te maken van hun eigen vooroordelen, taboes en cultuur, is een workshop ontwikkeld met een eenvoudige reeks oefeningen. De workshop wordt o.a. aangeboden binnen een keuzemodule in het AMC en in het programma voor Physician Assistants van de Hogeschool INHolland. Deelnemers nemen in drie stappen hun eigen culturele bril onder de loep: stap 1: een oefening in het snel inschatten van de ander (jezelf op humorvolle wijze betrappen op onbewuste vooroordelen) stap 2: jezelf indelen in verschillende 'hokjes' (Uit welke groepen kom ik? Kom ik daarvoor uit?) stap 3: je eigen cultuur in alle nuances bespreken aan de hand van het 'Cultureel kaartspel' (Bonke en Selleger) In het diversiteitdebat is de toon over vooroordelen vaak bestraffend. In deze workshop maken wij een keuze voor een speelse en veilige opbouw: eerst de focus op de ander, dan kijken naar jezelf. Door deze stapsgewijze, genuanceerde aanpak kunnen vooroordelen aan bod komen die vaak verborgen blijven. Doel van de workshop Kennismaking met drie eenvoudige werkvormen voor reflectie op cultuur, taboes en vooroordelen; verheldering van de bijbehorende randvoorwaarden en bespreking van bruikbaarheid in eigen onderwijs. Opzet van de workshop De deelnemers doorlopen de drie oefeningen, waarbij uitwisseling van ervaringen en uitleg over randvoorwaarden en over mogelijkheden voor toepassing in eigen onderwijs aan de orde komen. Doelgroep Docenten, onderwijsontwikkelaars en studenten met belangstelling voor (het ontwikkelen van) onderwijs over diversiteit. Literatuur 1. Dogra N, Reitmanova S, Carter-Pokras O. Twelve tips for teaching diversity and embedding it in the medical curriculum. Med Teach Nov;31(11): Green AR, Carney DR, Pallin DJ, Ngo LH, Raymond KL, Iezzoni LI, Banaji MR. Implicit bias among physicians and its prediction of thrombolysis decisions for black and white patients. J Gen Intern Med Sep;22(9): Maximum aantal deelnemers: 20 Trefwoord: Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasonin, Teaching & learning: Small group, Curriculum: All Wijze van presentatie: Workshop V.J. Selleger VU medisch centrum, Medische Psychologie Van der Boechorststraat BT AMSTERDAM vj.selleger@vumc.nl

22 A10 / zaal 557 Didactische competenties in het curriculum geneeskunde: zin of onzin? Rijt JW van der, Witkowska-Stabel M Erasmus Medisch Centrum Thema Het kunnen bespreken van diagnoses, het begeleiden van coassistenten en het overdragen van kennis en informatie aan studenten, patiënten en familie zijn voorbeelden van competenties die inherent zijn aan het beroep van arts. Het raamplan Artsopleiding 2009 geeft aan dat een arts onderwijs moet kunnen geven aan studenten, patiënten en anderen. Toch wordt in de opleiding geneeskunde relatief weinig aandacht besteed aan deze didactische competenties. In hoeverre zouden studenten in de opleiding deze didactische competenties moeten kunnen ontwikkelen? Doel Het doel van deze rondetafelsessie is het bediscussiëren van de vraag of er meer aandacht zou moeten worden besteed aan het ontwikkelen van didactische competenties van studenten tijdens hun studie geneeskunde. Waarom zou dit een goede ontwikkeling zijn? Of waarom juist niet? Relevante vragen hierbij zijn: Op welke wijze zou dit vorm moeten krijgen in het curriculum? Over welke didactische competenties zouden studenten aan het einde van hun studie moeten kunnen beschikken? Zouden alle studenten ervaring moeten hebben met het lesgeven? Doelgroep Deze rondetafelsessie is bedoeld voor studenten geneeskunde, docenten, onderwijscoördinatoren, beleidsmedewerkers, artsen en overige belangstellenden. Opzet Discussie aan de hand van stellingen. Maximum aantal deelnemers: 25 Trefwoord: Learning outcomes: Teaching skills, Curriculum: General, Students/Trainees: General Wijze van presentatie: Rondetafelsessie J.W. van der Rijt Erasmus MC Desiderius School Postbus CA ROTTERDAM j.vanderrijt@erasmusmc.nl

23 A11 / zaal 558 De (on)mogelijkheden van Learning Analytics in het medisch onderwijs Nijholt IM 1, Danielsen N 1, Smabers RA 2 1 Isala klinieken, 2 Parantion Thema Learning analytics: het verzamelen, analyseren en rapporteren van data van studenten en hun omgeving ten behoeve van het begrijpen en verbeteren van het onderwijs en de omgeving waarin dit onderwijs plaatsvindt (SolAR, 2011). Doel In ziekenhuizen wordt steeds vaker een verscheidenheid aan registraties digitaal bijgehouden. Deze zogenoemde big data bieden o.a. tal van onderzoeksmogelijkheden. Medische opleidingen beschikken daarentegen nauwelijks over big data. Gegevens worden veelal versnipperd en op papier in diverse bestanden vastgelegd. Met de invoering van digitale portfolio s en e-learning modules is een start gemaakt met het digitaal verzamelen van gegevens die naast het bijhouden van de individuele studievoortgang ook inzage zouden kunnen geven in de kwaliteit van het onderwijs. Learning analytics is dus een trend die ook in het medisch onderwijs goed toepassing zou kunnen vinden. In deze workshop zal het begrip learning analytics nader toegelicht worden. Daarnaast zullen we ingaan op de mogelijkheden en beperkingen van learning analytics. Het privacy vraagstuk rondom de verzamelde data zal besproken worden: bijv. Wie is eigenaar van de dataset, hoe beveilig je de data tegen onrechtmatig gebruik? Daarnaast zal er aandacht besteed worden aan de infrastructuur van het verzamelen en analyseren van de data. Doelgroep Analyse van dergelijke data kan van grote waarde zijn voor diverse doelgroepen binnen ziekenhuizen en universiteiten. Zo biedt het studenten en hun opleiders de mogelijkheid om informatie in te zien over studievoortgang. Ook instellingen en visitatiecommissies kunnen beter zicht krijgen op de kwaliteit van het onderwijs en data wordt beter toegankelijk voor wetenschappelijk onderzoek. Omdat learning analytics in potentie de kracht heeft om verschillende doelgroepen in het onderwijs van relevante informatie te voorzien, verwachten we dat er brede belangstelling voor deze workshop zal zijn. Opzet workshop Plenair zal achtergrond informatie worden verschaft waarna de deelnemers aan de hand van praktijkcases en opdrachten nader kennis kunnen maken met het begrip learning analytics, de beperkingen en de mogelijkheden daarvan. Aan het eind van de workshop hebben de deelnemers handvatten verkregen waaraan een data verzameling moet voldoen zodat de data uiteindelijk eenvoudig bruikbaar zijn voor analyse. Laten we niet registreren om het registreren maar kom met een case voor learning measurement; Bedenk voordat je data gaat verzamelen al wat je uiteindelijk graag zou willen weten en wat je met de data allemaal zou kunnen én willen doen! Trefwoord: Learning outcomes: All, Assessment: Portfolio assessment, Medical education: Trends Wijze van presentatie: Workshop I.M. Nijholt Isala klinieken Isala Academie Dr. Spanjaardweg BT ZWOLLE i.m.nijholt@isala.nl

24 A12 / zaal 559 Medisch teamwork - toepassen van Crew Resource Management principes in onderwijs Bruijne MC de 1, Kemper PF 1, So R 2, Bleeker F 3 1 VU medisch centrum, 2 Albert Schweizer ziekenhuis, 3 QST Safe Skies Thema Nationaal en internationaal wordt het belang van goed samenwerken voor patiëntveilige zorg onderstreept. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft in 2009 het WHO Patient Safety Curriculum Guide for Medical Schools gepubliceerd 1. Hierin wordt nadrukkelijk gewezen op het feit dat artsen effectieve teamspelers moeten zijn en goed moeten kunnen samenwerken met collega s van verschillende disciplines. In Nederland worden zowel in het raamplan van de artsenopleiding 2 als in de vervolgopleiding 3 de zeven CanMEDS competenties als uitgangspunt gebruikt, waaronder communicatie en samenwerking. Onderwijs over samenwerken is relatief nieuw binnen de geneeskunde. Crew Resource Management training, afkomstig uit de luchtvaart, wordt in toenemende mate toegepast om medisch teamwork te trainen. CRM beoogt alle aanwezige bronnen, zoals informatie, apparatuur en mensen, optimaal te gebruiken voor het bereiken van een veilige en efficiënte zorgverlening. Samenwerken, omgaan met stress, leiderschap en communicatie staat hierbij centraal. In eerste instantie werd CRM vooral op afdelingsniveau 4 toegepast, maar inmiddels ook in de basis- en vervolgopleiding. Doel Kennis maken met Crew Resource Management principes en mogelijkheden voor toepassingen in onderwijs. In een interactieve sessie leren deelnemers CRM aspecten te herkennen in de praktijk, maken kennis met enkele trainingsvormen en leren over belangrijke randvoorwaarden voor een CRM training. Doelgroep Artsen, verpleegkundigen, studenten, docenten, kwaliteitsfunctionarissen Opzet workshop 5 min kennis maken 15 min introductie CRM principes met voorbeelden uit de praktijk 20 min oefenen met observatie 'team skills' 25 min overzicht CRM trainingsvormen, voorbeelden van toepassingen in het onderwijs en randvoorwaarden voor de training 20 min vragen en discussie over de toepassing van CRM in geneeskunde onderwijs Opbrengst Na de workshop kan de deelnemer: CRM principes in de praktijk herkennen en het belang voor patiëntveilige zorg benoemen; enkele praktische toepassingen van CRM in onderwijs over samenwerken benoemen; een aantal randvoorwaarden voor het toepassen van CRM in onderwijs benoemen Referenties WHO curriculum guide patient safety education for medical schools. Raamplan Artsenopleiding, NFU, Utrecht Algemene competenties van de medisch specialist, KNMG, Rabol LI, Ostergaard D, Mogensen T. Outcomes of classroom-based team training interventions for multiprofessional hospital staff. A systematic review. Qual Saf Health Care. 2010;19(6):e27. Chakraborti C, Boonyasai RT, et al. A Systematic Review of Teamwork Training Interventions in Medical Student and Resident Education. J Gen Intern Med 23(6): Maximaal aantal deelnemers: 25 Trefwoord: Learning outcomes: Teamwork, Curriculum: Inter-professional, Assessment: Feedback Wijze van presentatie: Workshop M.C. de Bruijne VU medisch centrum Sociale geneeskunde Van der Boechorststraat BT AMSTERDAM mc.debruyne@vumc.nl

25 A13 / Lamoraalzaal Professioneel gedrag en de rol van rolmodellen NVMO Werkgroep Professioneel Gedrag & NVMO Werkgroep Praktijk van het Medisch Onderwijs: Verhoeven BH 1, Barnhoorn PC 2 1 Universiteit Maastricht, 2 LUMC Achtergrond en context Van een arts verwachten we dat hij/zij zich professioneel gedraagt. Alle medische opleidingen onderwijzen en toetsen daarom professioneel gedrag (PG). Er zijn drie domeinen van PG te onderscheiden: omgang met werk, omgang met anderen en omgang met eigen functioneren. Professioneel gedrag (PG) is het observeerbare gedrag, waarin de normen en waarden van de beroepsgroep zichtbaar worden. Naast de formele onderwijzing van PG vormen artsen door middel van hun eigen gedrag een voorbeeld voor studenten en AIOS. Zij fungeren als rolmodel en dragen daarin ook de (soms informele) normen en waarden van de beroepsgroep uit. De invloed van rolmodellen overstijgt het niveau van romantische herinneringen en zijn wel degelijk een essentiële factor in de opleiding tot arts. In hoeverre spelen rolmodellen een bepalende rol in de ontwikkeling van professioneel gedrag? Kun je deze rolmodellen (bij)sturen? Wat is het effect daarvan op de professionele ontwikkeling van de student? Werkwijze Tijdens dit symposium wordt door middel van: a) korte presentaties vanuit verschillende perspectieven (opleider, AIOS, student) b) werkopdrachten voor de deelnemers en c) discussie gezocht naar definities en kenmerken van excellente rolmodellen met betrekking tot professioneel gedrag. Ook wordt ingegaan op hoe het leren van rolmodellen werkt en hoe docenten en opleiders zich (meer) bewust kunnen worden van hun functie als rolmodel. Van de deelnemers wordt een actieve rol (!) verwacht in dit symposium. Aan de hand van eigen ervaringen, overzichten uit de literatuur en door middel van discussie wordt gezocht naar bruikbare antwoorden. Doel Bewustwording bij studenten, docenten, arts-assistenten en opleiders in het medisch vervolgonderwijs van het belang van rolmodellen in de professionele vorming. Handvatten geven voor de ontwikkeling van praktische trainingen waarin de functie van het rolmodel ten aanzien van de ontwikkeling van professioneel gedrag centraal staat. Doelgroep Studenten, coassistenten, docenten, opleiders, assistenten in het medisch basisonderwijs en in de medische vervolgopleidingen. Literatuur Jochemsen-van der Leeuw HG, van Dijk N, van Etten-Jamaludin FS, Wieringa-de Waard M. The Attributes of the Clinical Trainer as a Role Model: A Systematic Review. Acad Med : Cruess SR, Cruess RL, Steinert Y. Role modeling-making the most of a powerful teaching strategy. BMJ : Trefwoord: Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics, Teachers/Trainers: Professionalism/scholarship, Teachers/Trainers: Roles of the teacher Wijze van presentatie: Symposium B.H. Verhoeven Roerzicht XX ROERMOND bas.verhoeven@maastrichtuniversity.nl

26 A14 / zaal 401 Hoe schrijft u (niet) een congres abstract? NVMO Wetenschapscommissie: Custers E 1, Driessen E 2, Jaarsma D 3, Kramer A 4, Michels N 5, Scheele F 6, Schönrock-Adema J 7 1 UMC Utrecht, 2 Universiteit Maastricht, 3 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam. 4 Radboud UMC Nijmegen, 5 Universiteit Antwerpen, 6 St Lucas Andreas Ziekenhuis, 7 UMC Groningen Doel Het schrijven van een abstract voor een congres paper is geen eenvoudige opgave. Het vereist van de auteurs dat zij met zeer weinig woorden op een heldere wijze de essenties van hun studie beschrijven en daarmee zowel de beoordelaars als congresbezoekers overtuigen van de kwaliteit van het onderzoek of de innovatie. In deze workshop willen we tips en valkuilen bij het abstract schrijven delen. Doelgroep Iedereen die wel eens een congres abstract schrijft. Opzet workshop Tijdens de workshop zullen een aantal voorbeeld abstracts worden besproken. Besproken worden de kenmerken van goede abstracts, daarnaast worden veel gemaakte fouten besproken en hoe deze te vermijden. Daarnaast komen de formele vereisten voor een abstract aanbod en hoe abstracts worden beoordeeld. Afgerond wordt met hoe een abstract bezoekers van het congres kunnen verleiden om naar jouw presentatie te komen luisteren. Deelnemers kunnen hun eigen abstract inbrengen en daarop feedback krijgen. Verder is er ruimte voor vragen Deze workshop beoogt de deelnemers: Tips te geven bij het kiezen van de inhoud van het abstract. Welke resultaten c.q. vernieuwingen zijn interessant voor een presentatie? Tips te geven voor het schrijven van een abstract dat voldoet aan de criteria en aan de andere kant congres bezoekers verleidt. bewust te maken van hoe het abstract beoordeeld wordt. Maximum aantal deelnemers: 20 Trefwoorden: Abstract schrijven Wijze van presentatie: Workshop E. Driessen Universiteit Maastricht Postbus MD MAASTRICHT e.driessen@maastrichtuniversity.nl

27 A15.1 / zaal 402 De patiënt centraal. De organisatorische en didactische gevolgen van competentiegericht onderwijs volgens het CanMEDS model in de bacheloropleiding van het VUmc Jungjohann PB Springer Media Inleiding De huidige samenleving heeft behoefte aan artsen die meer kunnen dan medisch handelen. Het CanMEDS model brengt zeven competenties voor een arts in beeld en is het uitgangspunt voor de eindtermen van de basisopleiding geneeskunde. Het VUmc werkt vanaf 2005 competentiegericht vanuit de CanMEDS. In de onderliggende thesis is onderzocht welke didactische en organisatorische gevolgen deze onderwijsvernieuwing in de bacheloropleiding heeft gehad. Methode Na uitvoerig literatuuronderzoek om een goed beeld te krijgen van alle omgevingsvariabelen, is een exploratieve casestudy uitgevoerd op het VUmc. Hiervoor zijn semi-gestructureerde interviews gehouden met de curriculumarchitect en twaalf coördinatoren die bij de bachelor op het VUmc zijn betrokken. Resultaten De hoofdvraag luidde: Welke organisatorische en didactische aanpassingen waren nodig voor de implementatie van competentiegericht onderwijs in de bacheloropleiding geneeskunde van de VU om studenten op te leiden tot arts volgens het CanMEDS model? Uit het onderzoek op het VUmc blijkt dat de implementatie van CGO is begonnen met organisatorische aanpassingen, waarbij lange doorlopende leerlijnen met competenties werden vervlochten met korte inhoudelijke cursussen. Daarbij is gezorgd voor voldoende draagvlak door mensen met een belangrijke rol in het curriculum hierbij expliciet te betrekken en de nieuwe competenties te laten implementeren door ambassadeurs binnen de organisatie. Deze acht zgn. rolcoördinatoren hebben samen met de cursuscoördinatoren een matrix opgesteld waarin inhoudelijke cursussen van drie tot zes weken werden vervlochten met lange doorlopende leerlijnen van competenties. Deze organisatorische verandering heeft vervolgens invloed gehad op de rol van docenten en competenties die van hen gevraagd werden, het lesprogramma en toetsing. Ten aanzien van het lesprogramma is de basiseenheid nu een week en gaat het uit van patiëntproblemen. Studenten werken in groepen van twaalf aan studieopdrachten, waarbij hoorcolleges, leerstof en practica ondersteunend zijn. De student is zelf verantwoordelijk voor zijn leerproces, daarom is 24 uur per week gereserveerd voor zelfstudie. Doordat studieopdrachten de basis vormen van het leerproces, zijn er minder hoorcollegedocenten nodig en worden docenten ook ingezet om studieopdrachten te ontwikkelen en als tutor het leerproces te begeleiden. Zowel het aantal toetsmomenten als toetsvormen is sinds de invoering van CGO fors toegenomen. Conclusie Door de invoering van CGO zijn organisatorische en didactische aanpassingen nodig geweest in lesprogramma s, toetsen en de rol van docenten. Deze zijn uitgewerkt in de thesis en worden op de poster gepresenteerd. Trefwoord: Curriculum: Outcome/competency-based, Education Management: Change, Medical education: Undergraduate education Wijze van presentatie: Poster P.B. Jungjohann Lemniscaat School of Management Herculesplein AA UTRECHT p.jungjohann@springermedia.nl

28 A15.2 / zaal 402 Voorsorteren of verbreden: een minor geneeskunde. Jansen JA, Thijs A, Groenewegen HJ, Koens F VU medisch centrum Probleemstelling In VUmc is een pilot gaande waarbij studenten die twee jaar van een relevante bacheloropleiding hebben afgerond deelnemen aan derdejaars geneeskundeonderwijs. Er bestaat inmiddels ervaring met het toelaten tot de opleiding geneeskunde van studenten met een afgeronde bacheloropleiding via een zij-instroom trajecten. Is het mogelijk om studenten met een nog niet afgeronde relevante vooropleiding cursussen met succes te laten volgen in het derde jaar van de bacheloropleiding geneeskunde? In dit kader wordt een minor geneeskunde aangeboden. Methode/opzet Studenten die de eerste twee jaar van de opleiding biomedische wetenschappen VU of gezondheid & leven met een major biomedische wetenschappen VU hebben behaald, kunnen meedoen met de minor. Er vindt selectie plaats op basis van het gemiddelde cijfer voor de behaalde vakken (7.5 of hoger). Maximaal 24 studenten kunnen worden geplaatst. Studenten volgen een semester lang zonder specifieke voorbereiding het reguliere programma. Voor de zomer krijgen ze aanwijzingen over klinisch redeneren. De minor-studenten worden geplaatst in één studiegroep met een ervaren en speciaal voor dit doel getrainde tutor. Resultaten Voor het jaar hebben zich 30 kandidaten gemeld, 14 kandidaten zijn vervolgens geselecteerd en uiteindelijk hebben 6 kandidaten deelgenomen. Van deze zes kandidaten hebben drie kandidaten de minor zonder vertraging en met goede studieresultaten afgerond, twee kandidaten hebben nog één herkansing staan en één kandidaat heeft het niet gehaald. Conclusie Hoewel het aantal deelnemende studenten zeer gering is, is het resultaat goed. Studenten behaalden goede studieresultaten met minimale voorbereiding van de opleiding. Een twee jaar durende opleiding lijkt voldoende aan te sluiten op het derde jaar van de opleiding geneeskunde van VUmc. De toekomst zal uitwijzen of deze resultaten structureel positief zullen zijn en welke groepen van studenten voor een minor in aanmerking komen. Trefwoord: Education management: Selection of students/trainees, Curriculum: Options / electives, Medical education: Trends Wijze van presentatie: Poster J.A. Jansen VU medisch centrum IOO Postbus MB AMSTERDAM ja.jansen@vumc.nl

29 A15.3 / zaal 402 Vaardig communiceren en professioneel gedrag: Leren communiceren in het intercollegiaal overleg Prenger HC, Lovink AG, Cramer Bornemann NS, Barneveld S van Universiteit Twente Probleemstelling Het intercollegiaal overleg heeft als doel de kwaliteit van zorg te verbeteren en houdt in dat collega s bij elkaar komen om op een systematische manier te praten over hun werkervaringen. Regelmatig moet er overlegd worden over de behandeling bij een patiënt, zoals een bepaald onderzoek of operatie. Vaak spelen verschillende belangen een rol en zijn er meerdere goede opties. Correcte communicatie is daarbij van essentieel belang. Hiervoor zijn meerdere vaardigheden nodig, zoals vaardig, professioneel communiceren en presenteren. Voor een Technisch Geneeskundige kan dit ook in een ander opzicht een belangrijk medium zijn. Tijdens het intercollegiaal overleg bestaat de mogelijkheid, maar ook noodzaak om zich te profileren in zijn/ haar (nog) relatief onbekende functie. Men kan communiceren over technisch medische ontwikkelingen, die niet alleen toenemen in kwantiteit, maar ook in complexiteit. Opzet Het intercollegiaal overleg is onderdeel van de training Vaardig Communiceren & Professioneel Gedrag in het tweede en derde bachelor jaar van de opleiding Technische Geneeskunde (Universiteit Twente). Aan het intercollegiaal overleg nemen meerdere partijen deel, zoals specialisten, afdelingshoofden, hoofdverpleegkundigen, echolaboranten, vertegenwoordigers etc. Een deel van de rollen worden gespeeld door oud-specialisten uit het werkveld. In het tweede studiejaar ligt de nadruk op het ervaren van een intercollegiaal overleg, in het derde jaar ligt de nadruk op de inhoud. Van de student wordt verwacht dat hij/zij zich inhoudelijk voldoende in de techniek heeft verdiept, zodat hij/zij een presentatie kan geven die inhoudelijk aansluit bij het niveau van alle aanwezigen en waarbij alle belangrijke punten over de techniek/casus worden behandeld. Tevens dient hij/zij zich staande kunnen houden in de hierop volgende discussie. In het intercollegiale overleg passen studenten de aangeleerde vaardigheden uit voorgaande jaren toe en ontwikkelen deze nader. Resultaten Uit vak evaluaties blijkt dat studenten het intercollegiaal overleg als erg goed en nuttig beoordelen. Ze geven aan dat ze in het diepe werden gegooid, maar beseffen goed dat dit in werkelijkheid ook zo gaat en vinden dit erg leerzaam. Het geeft hen extra vaardigheden en ervaring om zich te kunnen profileren tijdens de stages, maar ook in het toekomstige beroepenveld. De betrokken specialisten geven aan dat het belangrijk is dat een student ook zaken zoals arrogantie, gebrek aan begrip/ informatie, en concurrentie ervaart. Discussie Implicaties van het intercollegiaal overleg zijn: 1. De student Technische Geneeskunde kan een inhoudelijke presentatie houden waarin wordt afgestemd op (het kennisniveau van) het publiek; 2. De student kan een inhoudelijke discussie voeren in een multidisciplinaire omgeving en collega s overtuigen van een technologische toepassing of procedure; 3. De student kan zich profileren als Technisch Geneeskundige tijdens een intercollegiaal overleg. Trefwoorden: Curriculum: Inter-professional, Learning outcomes: Communication skills, Teaching & learning: Clinical context Wijze van presentatie: Poster Correspondentie adres: H.C. Prenger Universiteit Twente Postbus AE Enschede h.c.prenger@utwente.nl

30 A15.4 / zaal 402 Differentiatie en motivatie in de bacheloropleiding: de invoering van learning communities Heijne-Penninga M, Henning RH, Okker FC, Trigt AM van, Kampinga HH, Vries J de, Berger MY, Kok WF, Hessels L, Hiemstra RJ UMC Groningen Inleiding Studenten van nu worden opgeleid om te functioneren in zorg 2030, wanneer het aantal ouderen verdubbeld is, de technologie verder zijn opmars heeft gemaakt en de kennisbasis substantieel is gegroeid. Daarnaast zijn sinds 2000 nieuwe beroepen ontstaan in de zorg en wordt afstemming van taken belangrijker. Medisch onderwijs moet zo zijn ingericht dat studenten als academische artsen in zorg 2030 hun weg kunnen vinden. In Groningen is gekozen voor herziening van het geneeskundecurriculum, waarin learning communities een belangrijke rol spelen. Het doel is een groep te creëren en deze een context te bieden waarbinnen studenten academische en professionele vaardigheden opdoen. Er wordt aangesloten bij de Self-determination theory (bevorderen intrinsieke motivatie) die uitgaat van drie basisbehoeftes 1 : 1) Competentie: het gevoel effectief te zijn en de eigen capaciteiten te kunnen benutten. 2) Relatie: het verbonden voelen met anderen, ergens bij horen, veilig voelen. 3) Autonomie: het gevoel gedrag zelf te mogen en kunnen bepalen, eigen baas zijn, ook al is er sturing van buiten. Methode Een groep van medisch onderwijs experts (artsen, onderwijskundigen, studenten) werd geformeerd om een programma te ontwikkelen. Op basis van de literatuur, het CanMEDS competentiemodel (Raamplan 2009) en maatschappelijke ontwikkelingen heeft de werkgroep vier inhoudelijke profielen geformuleerd, met als doel het opzetten van vier learning communities - groep (studenten, staf) die interesses en waarden delen en actief willen leren van en met elkaar. Resultaat Vanaf september 2014 wordt de Groninger bacheloropleiding geneeskunde opgesplitst in vier learning communities: Moleculaire en Technische Geneeskunde, Ziekte Georiënteerde Geneeskunde, Patiënt Gerichte Geneeskunde en Global Health. Aspirant studenten melden zich aan voor de learning community die aansluit bij hun belangstelling en selectie is gericht op de afzonderlijke profielen. De instroom blijft 400 studenten, elke learning community heeft plaats voor studenten. Kleinere jaargroepen zouden de onderlinge betrokkenheid van studenten en hun betrokkenheid bij de opleiding moeten bevorderen (relatie). Daarnaast bieden learning communities studenten meer mogelijkheden hun eigen leerproces in te richten, waardoor hun autonomie wordt vergroot. Het inhoudelijk focus van de learning communities biedt studenten gelegenheid terug te grijpen op eerder opgedane kennis en deze substantieel te verdiepen. Daarmee zou ook het competentie gevoel kunnen verbeteren. Conclusie/Discussie De opzet met learning communities en de vroege differentiatie is gericht op een verdere verhoging van de intrinsieke motivatie van studenten en betere aansluiting bij de maatschappelijke behoeftes en het versterken van de academische component van de opleiding. 1. Deci EL, Ryan RM. Intrinsic Motivation and Self-Determination in Human Behaviour. New York: Plenum; Trefwoord: Curriculum: Core, Curriculum: Outcome/competency-based Wijze van presentatie: Poster M. Heijne-Penninga UMC Groningen Onderwijsinstituut A. Deusinglaan AV GRONINGEN m.penninga@umcg.nl

31 A16.1 / zaal 403 Weerspiegelt de duur van een mondelinge formatieve of summatieve toets de ervaren kwaliteit? Draaisma JMTh, Janssen E Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling De ervaren kwaliteit van de diverse co-assistentschappen in de Master geneeskunde wordt getoetst door een digitale enquete die aan het einde van iedere periode door de studenten wordt ingevuld. De vraag betreffende de formatieve evaluatie halverwege het co-assistentschap en de summatieve kennistoets en professionele evaluatie aan het einde van het co-assistentschap betrof tot recent de duur van deze evaluatie. Hierbij werd aangenomen dat een duur van minimaal 30 minuten noodzakelijk is voor een kwalitatief goede evaluatie. Omdat dit door sommige docenten als onterecht werd beschouwd, werd er recnt een vraag aan toegevoegd betreffende de ervaren kwaliteit. Methode De vraagstelling is wat de voorspellende waarde van de duur van de evaluatie is met betrekking tot de ervaren kwaliteit. Hiertoe werd een retrospectieve analyse verricht van 565 ingevulde enquetes. Resultaten De correlatie tussen de duur en de ervaren kwaliteit van de formatieve evaluatie is 0,35, tussen de duur en de ervaren kwaliteit van de summatieve kennistoets 0,24 en tussen de duur en de summatieve evaluatie 0,33. De postief voorspellende waarde voor duur en ervaren kwaliteit is hoog: voor de formatieve evaluatie 94,2%, voor de summatieve kennistoets 83,5% en de summatieve evaluatie 89,0%. De negatief voorspellende waarde is echter met resp 14,1%, 32,4% en 19,0% laag. Conclusie De duur van een formatieve en summatieve evaluatie kan niet gebruikt worden als maat van de ervaren kwalteit. Trefwoord: Assessment: Workplace-based (on-the-job), Education management: Quality AssuranceMedical education: Undergraduate education Wijze van presentatie: Poster J.M.Th. Draaisma Weezenhof HN NIJMEGEN j.draaisma@inter.nl.net

32 A16.2 / zaal 403 Van alles mag' naar alleen kernboeken': het effect van restrictie van het te raadplegen materiaal tijdens een open-boek toets Bosman GJCGM, Oostendorp TF, Kuppevelt TH van Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Tot voor kort mochten de studenten bij de open-boektoets van het eerstejaars kernblok Biochemische en Fysische Processen in Nijmegen (Geneeskunde en Biomedische Wetenschappen) alle mogelijke materiaal gebruiken. De groeiende onvrede hierover onder studenten en docenten leidde tot het besluit om nog slechts twee kernboeken toe te staan. De invoering daarvan in het studiejaar gaf de mogelijkheid tot onderzoek naar een effect van deze verandering van toetsvorm op het leergedrag. Onze hypothese was dat de studenten, als reactie op de attendering op de aangescherpte toetsvorm, minder op herkenning en met meer diepgang zouden gaan studeren. Dit leidde tot de onderzoeksvraag: Wat is het effect van het beperken van het te raadplegen materiaal in een open-boektoets op het functioneren van de items? Opzet Het functioneren van een aantal geselecteerde items werd vergeleken tussen de toetsen uit de periode en de toets van het studiejaar Opgaven met een p' < 0,5 werden gecategoriseerd als moeilijk en opgaven met een p' > 0,8 werden gecategoriseerd als gemakkelijk. Van elke categorie werden in totaal negen biochemie- en vijf fysicavragen uit de periode opgenomen in de toets van het studiejaar De nieuwe p'-waarden werden vergeleken met die van eerdere toetsen. Zowel in het inleidend college als bij het afsluitende vragenuur vóór de toetsafname werd benadrukt dat, in tegenstelling tot in de voorafgaande jaren, bij de toets alleen de twee kernboeken mochten worden gebruikt. Resultaten Een vergelijking van de p'-waarden van alle vragen tussen die van de toetsen in 2010 en die van de toetsen in laat een in het oog springende toename zien voor de meeste moeilijke vragen met een oorspronkelijke p' < 0,5. De p'-waarden van de vragen met een oorspronkelijke p' 0,8 blijven onveranderd hoog. Dit geldt zowel voor de biochemie- als voor de fysicavragen. Discussie De karakeristieken van de toetsen waaruit de vragen geselecteerd zijn komen sterk overeen met die van de toets waarin deze vragen opnieuw gesteld zijn. Dit rechtvaardigt een vergelijking van de itemkarakteristieken. De meest voor de hand liggende verklaring van de resultaten is dat de expliciete aandacht voor de toetsvorm de studenten gestimuleerd heeft tot diepgaand(er) leren. Conclusie Ook een kleine verandering in toetsvorm blijkt kansen te bieden om de relatie tussen toetsvorm en leergedrag te bestuderen. Expliciete aandacht voor de toetsvorm tijdens het blok lijkt een positief effect te hebben op het leergedrag van de studenten. Trefwoord: Assessment: Written assessment, Learning outcomes: Basic medical sciences Wijze van presentatie: Poster G.J.C.G.M. Bosman Radboud UMC Nijmegen Biochemie Postbus HB NIJMEGEN g.bosman@ncmls.ru.nl

33 A16.3 / zaal 403 Observatie, reflectie en feedback met Video Fragment Rating (VFR): al 2 jaar een succes. Dierssen AHJ, Dungen JJAM van den, Meulen DP ter, Heineman E UMC Groningen Probleemstelling Observatie van consultvoering door coassistenten is een van de voorwaarden om tot een betrouwbare beoordeling van een klinische stage te komen. (Govaerts, 2012) Het gebruik van video is daarbij een goede aanvulling op in vivo observatie. Een videosysteem moet echter aan technische, logistieke en veiligheidseisen voldoen om een probleemloze uitvoering te garanderen. Sinds september 2011 worden coassistenten op de afdeling Chirurgie van het UMCG zowel in vivo geobserveerd als met het op de afdeling ontwikkelde Video Fragment Rating (VFR) systeem. (Dierssen 2012) Coassistenten maken daarmee minimaal 2 video opnamen van anamnese en lichamelijk onderzoek. Zij reflecteren hierop door 2 positieve en 2 verbeterpunten op een tijdsbalk onder de opname te markeren en te annoteren. Vervolgens kan binnen het systeem een supervisor worden uitgenodigd voor het geven van feedback op de reflecties en van vrije feedback. Wat zijn de ervaringen van supervisoren en coassistenten met het VFR systeem? Methode Na elke klinische stage van 5 weken wordt aan de coassistenten (n=200) gevraagd in Blackboard een vragenlijst in te vullen. Het accent ligt daarin op de waardering van het VFR systeem in vergelijking met in vivo observatie, reflectie en feedback. Ook worden ervaringen met informed consent geëvalueerd. Aan supervisoren van de afdeling Chirurgie (n=80) is d.m.v. een gestructureerd interview gevraagd naar hun waardering voor de beide methoden, gebaseerd op ervaringen van de afgelopen 2 jaar. Daarnaast is m.b.v. de logs van het systeem gekeken naar gebruik en aard van de reflectie en feedback. Resultaten Tijdens het congres worden de resultaten van deze evaluaties gepresenteerd en vergeleken met de eerste evaluaties. Trends worden besproken en er is aandacht voor de integratie van een volautomatische vaste camera met het systeem, waardoor de nadelen van het werken met mobiele camera s zijn gereduceerd. Discussie Het VFR systeem heeft zich ontwikkeld van een lokaal initiatief tot een centrale applicatie in het UMCG. Ook buiten het UMCG wordt er gebruik van gemaakt. Integratie met vaste camera s en centrale ondersteuning garanderen hoge bedrijfszekerheid en gebruiksgemak. Aan de veiligheid van het systeem worden de hoogste eisen gesteld: NEN7510 certificatie is daarbij het doel. Met het VFR systeem is een betrouwbare basis gelegd voor nieuw, wetenschappelijk onderzoek. Literatuur Govaerts MJB et al. Raters performance theories and constructs in workplace-based assessements. Advances in Health Sciences Education, DOI: /s x Dierssen AHJ et al. More observation, reflection and feedback for medical students through appropriate instruction and Video Fragment Rating; 2012; MedEdPublish Picture 1: Caption 1: Observatie, reflectie en feedback met VFR

34 Trefwoord: Assessment: Feedback, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning, Teaching & learning: e-learning/computers Wijze van presentatie: Poster A.H.J. Dierssen UMC Groningen Chirurgie Hanzeplein GZ GRONINGEN a.h.j.dierssen@umcg.nl

35 A16.4 / zaal 403 Workflow Toetsservice UMC St Radboud Nijmegen Kornelissen MO, Leunissen RRM, Latijnhouwers MAHE Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling De laatste jaren heeft de kwaliteit van toetsing veel aandacht in het hoger onderwijs. In mei 2010 is in het UMCN het beleidsplan Verbetering Toetskwaliteit opgesteld. Op basis daarvan is besloten om, naast de reeds in 2000 gestarte docentcursus Bloktoetsing, prioriteit te geven aan het verbeteren van de kwaliteit van schriftelijke bloktoetsen middels toetstechnisch en redactioneel advies vóór toetsafname en het faciliteren van digitale toetsing. Vanaf 2011 is structureel formatie vrijgemaakt voor het inrichten van een facultaire Toetsservice. De Toetsservice werkt voor de initiële opleidingen onder verantwoordelijkheid van de betreffende examencommissies. Methode Ruim voor de toetsafname wordt de desbetreffende blokcoördinator uitgenodigd de bloktoets, hertoets, antwoordmodellen, scoringsvoorschrift en toetsmatrix aan te leveren. De aangeleverde toetsen worden allereerst met behulp van software gecontroleerd op de aanwezigheid van oude toetsvragen. Vervolgens wordt de toets toetstechnisch beoordeeld. Hierbij wordt gelet op totale vraagconstructie, opbouw en spreiding over de leerdoelen. Een verslag met alle gevonden zaken en suggesties wordt aan de blokcoördinator en de toetslijnconsulent gestuurd. (De toetslijnconsulent is een docent met toetstechnische expertise die alle toetsen van een onderwijslijn vanuit een medisch perspectief bekijkt.) Het verslag wordt aansluitend met de toetslijnconsulent en de blokcommissie besproken. Naar aanleiding van deze bespreking stelt de blokcoördinator de definitieve bloktoets en hertoets op en levert deze aan bij de afdeling Onderwijscoördinatie. Deze controleert vervolgens wat er uiteindelijk met de opmerkingen en suggesties gedaan is, legt dit vast en draagt zorg voor de verdere logistieke afhandeling. Nadat de toets is afgenomen en de resultaten en de studentcommentaren verzameld zijn, wordt er een itemanalyse gemaakt welke samen met de blokcoördinator wordt besproken. Waar nodig kunnen vragen komen te vervallen op basis van ongewenste psychometrische waarden en/of studentencommentaar. Tenslotte wordt de cesuur samen met de blokcoördinator vastgesteld, worden toetsscores omgerekend naar cijfers en worden de toetsresultaten ingelezen in de studentadministratie. Resultaten Er is grote tevredenheid bij docenten en blokcommissies omtrent de ondersteuning die zij thans ontvangen vanuit de Toetsservice. Naar hun gevoel is de kwaliteit van de vragen zondermeer gestegen. In de loop van 2013 zal een enquête onder docenten worden afgenomen. De resultaten van die enquête zullen, samen met enkele waardevolle tips, tijdens het NVMO-congres 2013 gepresenteerd worden. Toekomst Op een aantal terreinen zullen de werkzaamheden van de toetsservice zich de komende tijd ontwikkelen. Momenteel wordt de toetsservice betrokken bij de kwaliteitbevordering en implementatie van digitale toetsing. Ook wordt er naast de opleiding geneeskunde ook gewerkt voor de opleidingen tandheelkunde en biomedische wetenschappen. Tevens wordt er meegewerkt aan de landelijke toetsing van AIOS voor enkele vervolgopleidingen. Trefwoord: Assessment: General, Teachers/Trainers: Faculty/Staff development, Education management: Quality Assurance Wijze van presentatie: Poster M.O. Kornelissen Radboud UMC Nijmegen IWOO Postbus HB NIJMEGEN m.kornelissen@iwoo.umcn.nl

36 A17.1 / zaal 404 Het vergelijken van de anatomische kennis van studenten in de masterfase van een traditioneel versus een PBL curriculum Herrler A, Merriënboer JJG van Universiteit Maastricht Introductie Het wordt veelvuldig beweerd dat PGO getrainde studenten over minder anatomische kennis beschikken dan studenten die een meer traditioneel curriculum volgen dat gebaseerd op colleges. In het bijzonder tijdens de periode van de klinische fase (jaar 4-6) benadrukken de klinische docenten de gebrekkige anatomische kennis alsmede de missende capaciteiten om theoretische kennis te vertalen naar de klinische praktijk. Desalniettemin heeft geen enkele studie deze opvattingen bewezen. Met de huidige studie onderzoeken we of de opvattingen van klinische docenten overeenkomen met de waarnemingen van studenten en of de anatomische kennis van studenten en of de mogelijkheid om kennis te vertalen minder is in PGO gebaseerd onderwijs dan bij een college georiënteerd curriculum. Materialen en methodes We hebben de opvatting over de anatomische kennis onderzocht aan de hand van vragenlijsten bij zowel geneeskunde Master studenten als hun klinische docenten, alsmede de capaciteit om deze kennis praktisch te benutten bij virtuele klinische vraagstukken. Deze waarnemingen, gemeten vanuit twee oogpunten, werden geverifieerd met een anatomie test om de bevindingen te kunnen objectiveren. Om te bepalen of er een verschil is tussen PBL en meer traditioneel geschoolde studenten is het onderzoek parallel uitgevoerd in een meer lezing gerichte universiteit, namelijk de Medical School Aachen en een PGO gerichte universiteit, Universiteit Maastricht. De vragenlijsten en de anatomietest zijn hoofdzakelijk opgebouwd uit meerkeuzevragen (5 antwoorden mogelijk) en aangevuld met een aantal open vragen. De vragenlijsten van zowel de studenten als de klinisch docenten van de twee universiteiten zijn met elkaar vergeleken, als ook de vragenlijsten van de studenten en de docenten binnen elke universiteit. Tot slot zijn de resultaten van de anatomie test van de traditioneel geschoolde en PBL geschoolde studenten vergeleken en gerelateerd aan de vragenlijst. Resultaten De door college getrainde studenten presteerden significant beter op de anatomie test dan de PBL studenten. Dit bevestigt de indruk die de docenten hadden. Studenten hebben de neiging hun kennis te overschatten. Overdracht eisende vragen werden duidelijk beter beantwoord dan kennis vragen, in tegenstelling tot de gangbare mening van zowel docenten als studenten. Verder werden vragen die buiten deze gebieden vilen en door studenten werden aangemerkt als moeilijk (neuro anatomie) vrij goed gemaakt, terwijl de vragen waar ze vrij zeker over waren (bewegingsapparaat) juist slecht gemaakt werden. Conclusie De anatomische kennis van PBL studenten moet vergroot worden door een constante spiraalvormig onderwijs. Ten eerste moet de basale klinische kennis van anatomie onderwezen worden in de bachelor fase. Dit moet opgevolgd worden door een meer specifieke anatomische training, geïntegreerd in het klinische onderwijs van de masterfase. Het anatomische onderwijs moet altijd van klinisch belang zijn. Onderwijs activiteiten moeten gestuurd worden door een doorlopend evaluatie proces. Trefwoorden: Learning outcomes: Basic medical sciences, Curriculum: Integration, Education management: General Wijze van presentatie: Poster Universiteit Maastricht Andreas Herrler Universiteitssingel ER Maastricht a.herrler@maastrichtuniversity.nl

37 A17.2 / zaal 404 Academische vorming in de bacheloropleiding Geneeskunde: een curriculumanalyse Zee M, Boer M de, Jaarsma ADC Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Probleemstelling Binnen veel Geneeskundeopleidingen in Nederland is behoefte ontstaan om academische vorming een prominentere plaats te geven in het curriculum. Ook in het AMC zijn in dit kader twee nieuwe curriculumonderdelen geïmplementeerd: het tweedejaarsblok Klinische en Wetenschappelijke Methodologie (KWM) en de Bachelorthesis in studiejaar drie. Na implementatie van deze onderdelen, echter, is een gebrek aan inzicht geconstateerd in de mate van afstemming tussen eindtermen (Raamplan 2009), leerdoelen, inhoud en toetsing van het blok KWM en de Bachelorthesis. Door middel van een curriculumanalyse, gebaseerd op curriculumontwerpprincipes van Prideaux 1, is gezocht naar mogelijkheden en aanknopingspunten om de inhoud van het blok KWM en de Bachelorthesis beter op elkaar te laten aansluiten en de positionering van deze onderdelen te versterken. Methode/opzet Er is gekozen voor een analyse in drie aansluitende fasen. In fase één is nagegaan op welke wijze de eindtermen uit het Raamplan 2009 met betrekking tot academische vorming zich manifesteren in de leerdoelen, inhoud en toetsing van de onderdelen KWM en Bachelorthesis. In de tweede analysefase zijn de gegevens uit de documentenanalyse gevalideerd aan de hand van gesprekken met diverse betrokkenen. De laatste analysefase betrof het analyseren van kwalitatieve en kwantitatieve data uit reguliere blokevaluaties van het blok KWM en de Bachelorthesis. Resultaten en conclusie Zowel studenten als docenten ervaren het instapniveau van studenten bij aanvang van de Bachelorthesis als ontoereikend. Meer vaardighedentraining blijkt vereist te zijn op het gebied van statistiek en het zoeken en beoordelen van literatuur. Hoewel KWM in hoorcollegevorm wordt aangeboden, hebben studenten een sterke voorkeur voor kleinschalig onderwijs waarin ze deze vaardigheden kunnen trainen. Het verdient daarom aanbeveling het blok KWM te intensiveren door middel van kleinschalig, activerend onderwijs, gecentreerd rondom de onderwerpen bibliotheekvaardigheden, statistiek en critical appraisal. Een ander knelpunt blijkt de concurrentie tussen het blok KWM en andere curriculumonderdelen te zijn. Ook blijken inhoud en toetsvorm niet altijd op elkaar afgestemd te zijn. Om het proces van academische vorming longitudinaal vast te leggen, te ondersteunen en te beoordelen, zou gebruik gemaakt kunnen worden van een academisch portfoliosysteem. Tot slot suggereren resultaten dat brede academische vorming weinig herkenbaar is in het curriculum. Dit behoeft daarom extra aandacht. Literatuur1. Prideaux D ABC of learning and teaching in medicine: Curriculum design. BMJ 326: Trefwoord: Curriculum: Evaluation of curriculum, Curriculum: Timetabling/sequencing Wijze van presentatie: Poster M. Zee Academisch Medisch Centrum Onderwijssupport/Center for Evidence Based Education Meibergdreef AZ AMSTERDAM m.zee@amc.uva.nl

38 A17.3 / zaal 404 Masterclasses, kritische succesfactoren en best practices voor een uitdagend stimulerend leertraject Pluk WLLP, Brock R Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Belangrijke vaardigheden die studenten na een opleiding tot onderzoeker moeten beheersen is het wetenschappelijk denken, communiceren en kritisch reflecteren. In de research master opleiding Molecular Mechanisms of Disease (MMD) van het UMC St Radboud worden deze vaardigheden mede ontwikkeld door zogenoemde masterclasses, een unieke vorm van intensief internationaal kleinschalig onderwijs. Voor iedere masterclass wordt een onderzoeker van het UMC St Radboud gevraagd om binnen zijn onderzoeksthema een masterclass van 1 week te organiseren waarbij internationale experts worden uitgenodigd om baanbrekende onderzoeksresultaten te presenteren. In deze masterclasses wordt niet alleen de kennis van studenten verdiept maar met name de communicatieve en kritische reflectie vaardigheden worden aangesproken. In de opzet van masterclasses heeft de coördinerende onderzoeker (masterclass coördinator) een grote vrijheid. Door de jaren heen zijn er verschillende invullingen toegepast waarbij als uitgangspunt het model van een journal club centraal stond. Evaluatie van deze masterclasses heeft geleid tot de identificatie van een aantal kritische succesfactoren en best practices die worden aanbevolen aan toekomstige masterclass coördinatoren. Methode Op basis van de uitkomsten van student evaluaties en evaluatie gesprekken met masterclass coördinatoren en deelnemende studenten werden kritische succesfactoren en best practices geïdentificeerd voor uitdagende en stimulerende masterclasses. Resultaten en Discussie Studenten zijn zeer tevreden over de masterclasses binnen het MMD programma. Zij ervaren deze als intensief door de relatief korte tijd waarin er veel van hen wordt gevraagd maar vinden deze ook motiverend. Van studenten wordt verwacht dat zij met de sprekers in discussie gaan. Zij presenteren data van artikelen van de sprekers in een journal club en reflecteren kritisch op deze artikelen richting elkaar en met de auteur, ook middels een onderzoeksvoorstel. Introductie van de sprekers en het leiden van de discussie in de lezingen gegeven voor het onderzoeksinstituut geeft een verdere dimensie aan het leertraject en bereidt de studenten voor op de wetenschappelijke onderzoekspraktijk. Kritische succesfactoren bleken onder meer te bestaan uit de persoonlijkheid van de sprekers, staan zij open voor een kritische discussie van hun onderzoeksresultaten met studenten? De objectieve beoordeling van participatie in de discussie, de breedte van het onderzoeksgebied van de sprekers en de mogelijkheden voor informeel contact. Best practices in de opzet zijn gerelateerd aan de keuze van de journal club artikelen in samenhang met de inhoud van de presentatie voor het onderzoeksinstituut. De keuze voor een challenge session met auteurs of studenten onderling en de wijze van introductie van het onderwerp. Inleiding en verdieping van basiskennis worden bij voorkeur door de internationale sprekers verzorgd. Bij de keuze van deze sprekers moeten daarom naast baanbrekende onderzoeksresultaten ook hun onderwijskwaliteiten worden meegewogen. Trefwoord: Teaching & learning: Small group, Learning outcomes: Communication skills, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning Wijze van presentatie: Poster W.L.L.P. Pluk Radboud UMC Nijmegen IWOO, Huispost 162 Postbus HB NIJMEGEN h.pluk@iwoo.umcn.nl

39 A17.4 / zaal 404 Ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van een nieuwe cursus over de link tussen moleculaire mechanismen en het gebruik van therapeutica voor studenten Medische Biologie Adjobo-Hermans MJW, Brock R, Pluk H Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Van een steeds groter aantal therapeutica is het moleculaire werkingsmechanisme bekend. Kennis van dit mechanisme is uiterst relevant, enerzijds om beter in te kunnen spelen op bijwerkingen en anderzijds om meer tot 'personalized medicine' te komen. Voor master studenten Medische Biologie aan de Radboud Universiteit is afgelopen jaar een cursus ontwikkeld die ingaat op de link tussen deze moleculaire mechanismen en het gebruik van therapeutica in de praktijk. Deze cursus: 'Molecular Mechanisms of Novel Therapeutics' is nieuw in het Medische Biologie curriculum en verdiept zowel de fundamenteel biologische als de medische kennis van biologie studenten. Methode Ter inschatting van de basiskennis van de studenten is een activerende werkvorm toegepast. Studenten werden ingedeeld in kleine groepjes van ongeveer 5 personen om antwoord te geven op een set quizvragen. Deze multiple choice vragen gingen over onderwerpen waarvan de studenten vanuit hun bachelor studie op de hoogte zouden moeten zijn om de cursus goed te kunnen volgen. Op deze wijze werd voor hen inzichtelijk of zij deze basiskennis voldoende beheersten. De studenten konden vervolgens tutorials en hoorcolleges volgen over de moleculaire aspecten van de nieuwste therapeutica. Deze colleges werden gevolgd door gastcolleges van clinici die het gebruik van deze therapeutica in de praktijk toelichtten. Aan de hand van een recent krantenartikel met als onderwerp 'drug-repurposing' of 'personalized medicine' als startliteratuur werd de studenten gevraagd in groepjes van twee literatuuronderzoek te doen om zodoende het werkingsmechanisme te ontrafelen. Dit onderzoek resulteerde in een presentatie voor de hele studentengroep. Het tentamen bestond voornamelijk uit inzichtsvragen, om op die manier aanspraak te maken op het analytisch denkvermogen van de studenten en de theoretische kennis opgedaan tijdens de cursus. Evaluatie De studenten hebben de cursus in de online evaluatie beoordeeld met een 7,7 (schaal 1-10). Ze waren hierbij vooral te spreken over de hoorcolleges en het presenteren van het literatuuronderzoek. Aandachtspunten voor een volgende uitvoering zijn de aansluiting van de klinische colleges op de hoorcolleges en de kwaliteit van de zelfstudieopdrachten. Implicaties voor de praktijk De betrokken clinici gaven naar aanleiding van deze cursus aan dat een dergelijke cursus ook voor studenten Geneeskunde relevant zou zijn. Momenteel wordt daarom een vergelijkbare cursus ontwikkeld voor studenten Geneeskunde met 'personalized care' als een van de nieuwe speerpunten. Voor geneeskunde studenten zal de vertaling van therapeutica naar moleculaire mechanismen hun fundamentele kennis verdiepen en bijdragen aan hun begrip van evidence-based medicine. Trefwoord: Medical education: All Wijze van presentatie: Poster M.J.W. Adjobo-Hermans Radboud UMC Nijmegen Biochemie Geert Grooteplein GA NIJMEGEN m.adjobo-hermans@ncmls.ru.nl LUNCH Restaurant Uitreiking NVMO prijs voor de Beste Onderwijsinnovatie Zuiderduinzaal

40 Hoofdlezing Zuiderduinzaal A significant impact on health care : ook een ambitie voor onderwijs en opleiding Prof.dr. Melvin Samson Radboud UMC Nijmegen WISSEL PAUZE MET KOFFIE EN THEE

41 Blok B B1.1 / zaal 522 Onmiddellijke reflectie op het klinisch handelen wordt meer gewaardeerd dan uitgestelde reflectie op competentieontwikkeling Embo MPC 1, Driessen E 2, Valcke M 3, Vleuten CPM van der 2 1 Arteveldehogeschool, 2 Universiteit Maastricht, 3 Universiteit Gent Probleemstelling Medische professionals moeten in staat zijn om gedurende hun volledige loopbaan competenties te ontwikkelen. Competentieontwikkeling op de klinische werkplek wordt gestimuleerd door continue reflectie, een zelfregulerend proces dat gestuurd wordt door twee cognitieve processen die verschillen in timing en focus 1 : reflectie op het klinisch handelen onmiddellijk na de handeling en reflectie op competentieontwikkeling na een langere periode van klinische ervaringen. De uitgebreide reflectieliteratuur toont aan dat gezondheidszorgopleidingen uitgedaagd worden om reflectievormen te ontwerpen die beide cognitieve processen ontwikkelen. Toch worden deze reflectievormen niet altijd gewaardeerd door studenten en is meer onderzoek nodig naar het effect van reflectie op continue competentieontwikkeling. Deze studie wil de ervaringen met twee schriftelijke reflectievormen vergelijken bij studenten en pas afgestudeerden via de volgende onderzoeksvragen: (1) Welke reflectievorm wordt het meest gewaardeerd: onmiddellijke reflectie op het klinisch handelen versus een uitgestelde reflectie? en (2) Wat is het gepercipieerde effect van beide schriftelijke reflectievormen op het leren? Methode 142 respondenten van de opleiding verloskunde (studenten jaar 1, 2, 3 en pas afgestudeerden) hebben per reflectievorm een vragenlijst ingevuld met gesloten en open vragen. Via triangulatie van kwantitatieve en kwalitatieve data werden de belangrijkste ervaringen vastgelegd. Resultaten De waardering voor de onmiddellijke reflectievorm op het handelen was bij alle respondenten hoger dan de waardering voor de uitgestelde reflectievorm op competentieontwikkeling. Onmiddellijke reflectie zorgt voor een optimaal leerproces tijdens de stageperiode omwille van het effect op een directe bijsturing van de handeling. Tevens stimuleert deze reflectievorm een tweerichtings-feedbackproces: de student vraagt actief om feedback waardoor de begeleider meer feedback geeft. Uitgestelde reflectie bleek effectief om een globale zelfbeoordeling te faciliteren, alsook om het zelfvertrouwen en het continu leerproces over stages heen te stimuleren. Opmerkelijk, afgestudeerden gaven de hoogste waardering aan deze uitgestelde reflectievorm, studenten waren minder positief. Respondenten suggereerden dat het leereffect van beide reflectievormen zou verhogen indien: 1) onmiddellijke reflectie beperkt wordt tot uitdagende leerervaringen; 2) uitgestelde reflectie beperkt wordt tot een langere periode van competentieontwikkeling; 3) reflectie beperkt wordt in aantal competenties en 4) meer tijd voorzien wordt voor observatie, reflectie, feedback en een mondelinge dialoog over de competentieontwikkeling. Discussie en besluit Niettegenstaande alle respondenten de voorkeur geven aan de onmiddellijke reflectievorm met een direct effect op het verbeteren van de handeling, blijkt uit deze resultaten dat de toevoeging van een uitgestelde reflectievorm als zinvol gepercipieerd wordt om continue reflectie en longitudinale competentieontwikkeling te stimuleren. Referenties 1 Eva, K. W. & Regehr, G. (2011). Exploring the divergence between self-assessment and selfmonitoring. Advances in Health Sciences Education, 16, Trefwoord: Assessment: Self-assessment, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decisionmaking / clinical reasoning, Learning outcomes: Clinical and practical skills Wijze van presentatie: Paper M.P.C Embo Arteveldehogeschool Voetweg GENT mieke.embo@arteveldehs.be

42 B1.2 / zaal 522 Begeleiden van studenten na een onvoldoende voor Professioneel Gedrag: Voorspellen de leerdoelen van de student een succesvolle remediëring? Mak-van der Vossen MC, Peerdeman SM, Galindo Garre F, Croiset G, Kusurkar RA VU medisch centrum Probleemstelling Professioneel gedrag (PG) wordt in de bachelor- en masteropleiding van het VUmc voortdurend beoordeeld en getoetst. Na een onvoldoende wordt een remediërend begeleidingstraject gestart. Om te kunnen bepalen wat een student met een onvoldoende voor PG nodig heeft om zich te verbeteren, moeten we weten wat zijn/haar leerdoelen zijn. Kunnen we op grond van deze leerdoelen het succes van de remediëring voorspellen? Methode/opzet In de periode september 2010 tot september 2012 werd met iedere student die een onvoldoende voor PG ontving een individueel gesprek gevoerd door de coördinator PG, zo mogelijk samen met de beoordelend docent, om de reden voor de onvoldoende te bespreken en leerdoelen te formuleren voor het volgende studieonderdeel. Van dit gesprek werd door de student een verslag gemaakt. Van de studenten die in de periode tot 1 maart 2013 een tweede onvoldoende PG behaalden en van een zelfde aantal willekeurig gekozen studenten met slechts één onvoldoende werden de leerdoelen uit de eerste gespreksverslagen geïnventariseerd, en door twee onderzoekers gecategoriseerd. Latente klasseanalyse werd gebruikt om deze categorieën te groeperen. Van elke zo ontstane studentengroep werd bepaald of het behoren tot die groep voorspellend was voor het behalen van een tweede onvoldoende. Resultaten/conclusie In de onderzoeksperiode kregen 121 studenten een onvoldoende voor PG (bachelor: 59, master: 62). 26 van hen bleken later opnieuw een onvoldoende te hebben behaald (bachelor: 11, master: 15). De studenten noemden 70 verschillende leerdoelen, die we onderbrachten in de volgende categorieën: discipline vergroten, actiever deelnemen aan het onderwijs, meer verantwoordelijkheid nemen, beter communiceren, studievaardigheden verbeteren en persoonlijke problemen aanpakken. Latente klasseanalyse leverde drie studentengroepen op, waarin zich studenten bevinden met leerdoelen uit dezelfde categorieën: studenten in groep 1 (49%) noemden vaak leerdoelen uit de categorieën discipline vergroten en meer verantwoordelijkheid nemen, studenten in groep 2 (43%) noemden vaak leerdoelen uit de categorieën actiever deelnemen aan het onderwijs, beter communiceren en studievaardigheden verbeteren, studenten in groep 3 (8%) noemden vaak leerdoelen uit de categorieën discipline vergroten en studievaardigheden verbeteren. Het resultaat van de remediëring verschilde niet significant tussen de studentengroepen. Opvallend is wel dat 75% van de studenten uit groep 3 een tweede onvoldoende ontving. Evaluatie/implicaties voor de praktijk Studenten die uitsluitend als leerdoelen noemen dat zij zich beter aan afspraken willen houden en meer willen gaan studeren, en geen leerdoelen vermelden die wijzen op het aanpakken van de onderliggende oorzaak van het probleem, lijken vaker later opnieuw als onprofessioneel beoordeeld te worden. Trefwoord: Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics Wijze van presentatie: Paper M.C. Mak-van der Vossen VU medisch centrum Huisartsgeneeskunde en Ouderengeneeskunde Van der Boechorststraat BT AMSTERDAM m.mak@vumc.nl

43 B1.3 / zaal 522 Over wat professionaliteit ECHT is. Over categoriefouten in het professionalisme-debat. Bree MJ de, Molen T van der, Tol DG van, Veening EP UMC Groningen Probleemstelling Professionaliteit is een complex begrip, wat het lastig maakt om goed onderwijs te ontwikkelen. De International Working Group on the Assessment of Professionalism publiceerde in 2011 een discoursanalyse waarin verschillende betekenissen van professionaliteit systematisch in kaart zijn gebracht. Het voorstel is om deze diversiteit als uitgangspunt te nemen Onzes inziens wordt een groot deel van de conceptuele problematiek echter met name door foutief taalgebruik veroorzaakt: het is de manier waarop we over professionaliteit praten die problematisch is - niet het concept zelf. Ons taalgebruik staat een goed begrip (en goed onderwijs) in de weg. Opzet, conclusie In de analyse vinden we bijvoorbeeld zinnen als: - professionalism is an individual [..] phenomenon - professional lapses may arise from [..] social interactions [..]. (p..326) In dergelijke zinnen lijkt het alsof professionaliteit een ding is (zoals stoelen of bomen dat zijn), of een eigenschap van een ding (zoals kleuren of afmetingen) - maar dat is eenvoudigweg niet zo. De Britse filosoof Gilbert Ryle noemde dit categoriefouten. Onze visie is dat, doordat wij professionaliteit als een ding of eigenschap zien, onoplosbare theoretische en praktische schijnproblemen genereren. Discussie Professionaliteits-uitspraken zijn volgens ons geen uitspraken over feiten of eigenschappen, maar algemene uitspraken over de kwaliteit die we toekennen aan datgene wat we waarnemen of beleven. Als we vinden dat dokter Jansen professioneel handelt, dan zeggen we niets anders dan dat we vinden dat het handelen van Jansen goed of goed genoeg is; we vinden dat het de kwaliteit heeft die we van een professional mogen verwachten. Iemand handelt in een situatie dus professioneel, om Aristoteles te parafraseren, als hij handelt en oordeelt zoals professionals in dat geval zouden doen. Professionaliteit is in deze opvatting niet iets wat je kunt ontwikkelen (zoals een competentie) of los van concrete situaties kunt beoordelen. Het is dus ook niet apart onderwijsbaar; professionaliteitsonderwijs richt zich niet op het ontwikkelen van professionaliteit, maar primair op het trainen van additionele competenties die naast reguliere medische competenties nodig zijn om in de praktijk een voldoende kwaliteit van handelen te kunnen realiseren. We denken dat het elimineren van categoriefouten in het professionalisme-debat helpt bij het ophelderen van andere fundamentele kwesties die de gelederen al lang (zouden moeten) bezighouden, zoals de verhouding tussen professioneel gedrag en professionaliteit, de fetisj van de exactheid (waar Aristoteles van zou gruwen), de relatie tussen bekwaamheid, motivatie & kwaliteit en de kunstmatige, krampachtige positie die professionaliteit nu inneemt in op CanMEDS geïnspireerde onderwijsmodellen. Literatuur Aristoteles (1999), Ethica. Groningen:HistorischeUitgeverij B.D. Hodges et al. Assessment of professionalism: recommendations from the Ottawa 2010 Conference. Med Teach. 2011;33(5): Trefwoord: Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics, Curriculum: Outcome/competencybased, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning Wijze van presentatie: Paper M.J. de Bree UMC Groningen Onderwijsinstituut A.Deusinglaan AV GRONINGEN m.de.bree@umcg.nl

44 B1.4 / zaal 522 Intervisiecasuïstiek: wat is goed', hoe kan het beter? Gurp PJM van, Stikkelbroeck MML, Kuyper MB Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Tijdens 6 intervisiebijeenkomsten binnen de masterleerlijn Professioneel gedrag in het UMC St Radboud reflecteren 5 geneeskundestudenten op eigen ervaringen uit de coschappen onder leiding van hun vaste docentmentor. Elke student dient bij elke intervisiebijeenkomst een casus in te brengen. Studenten geven regelmatig aan het moeilijk te vinden een goede casus te vinden, hetgeen het succes van de intervisie in de weg staat. Methode Ervaren docentmentoren evalueerden welke knelpunten de inbreng van intervisiecasuïstiek kent vanuit het docentmentorperspectief en formuleerden tips voor studenten en docentmentoren om de inbreng te bevorderen. 10 Studenten beoordeelden de geformuleerde tips positief en becommentarieerden deze. De tips werden gecategoriseerd en van een toelichting voorzien in een document, dat aan alle docentmentoren is uitgereikt met toelichting en opgenomen in het blokboek voor studenten. Een evaluatie of de tips de inbreng van intervisiecasuïstiek bevorderen volgt. Resultaten Knelpunten bij de inbreng van casuïstiek worden gecategoriseerd op 3 niveaus: 1. De student (kwetsbaar opstellen, reflectief vermogen, belang van intervisie herkennen - leerervaring); 2. De methode (verschil tussen intervisie en elkaar bijpraten, inbreng van problemen in plaats van de ik ervaring); 3. Begeleiding/groepsfactoren (ervaren veiligheid, samenwerken, rolmodel). Vervolgens zijn vanuit de knelpuntanalyse 10 tips geformuleerd ter bevordering van de inbreng van casuïstiek: 3 tips voor de docentmentor: 1. creëer een veilige plek waar alles besproken kan worden wat de student tegen kan komen in dit vak; 2. Wees rolmodel met reflectief vermogen, benadruk belang van intervisie; 3. Sta niet toe dat er geen casus wordt ingebracht;laat studenten elkaar inspireren en zonodig de casus bijstellen tijdens de intervisie. 7 tips om de student op ideeën te laten komen voor de casuïstiek: 1. Wat raakte mij het meest dit coschap?; 2. Wat vond ik goed gaan in een patiëntencontact?; 3. Deed zich een ethisch dilemma of ander thema voor?; 4. Is er een gesprek met een patiënt wat de moeite waard is om bij stil te staan?; 5. Een goede ervaring, die voor anderen interessant is om te spiegelen?; 6. Een persoonlijk thema waar je met anderen naar zou willen kijken; 7. Als intervisievraag inbrengen dat je geen intervisievraag hebt en de vraag stellen waar dat mee te maken heeft en wat je kunt doen om dat de volgende keer te voorkomen. Discussie De gezamenlijke actie van studenten en docentmentoren om de keuze van de intervisiecasuïstiek te bediscussiëren en te structureren, leverde inzicht in relevante factoren die het succes van de intervisie mede bepalen. De daaruit volgende tips voor studenten en docenten kunnen de intervisie als instrument voor het aanleren van reflectie op het medisch handelen verbeteren. Trefwoord: Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics,teachers/trainers: Professionalism/scholarship, Teaching & learning: Small group Wijze van presentatie: Paper P.J.M. van Gurp Radboud UMC Nijmegen Algemeen Interne Geneeskunde Postbus HB NIJMEGEN p.vangurp@aig.umcn.nl

45 B2.1 / zaal 525 Bindend Studieadvies: bindend voor student en opleiding Spaai GWG, Jaarsma ADC Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Probleemstelling Sinds 1993 kunnen hoger onderwijsinstellingen aan studenten die niet voldoen aan de gestelde studieresultaten norm in het eerste studiejaar, een Bindend Studieadvies (BSA) verstrekken wat betekent dat de student zich niet meer aan de opleiding van de betreffende instelling mag inschrijven voor een bepaalde periode. Steeds meer instellingen hanteren een BSA. Oorspronkelijk was het BSA bedoeld om de oriënterende, selecterende en verwijzende functie van de propedeuse te versterken. Ook werd het gezien als instrument om het studierendement te verhogen. Om na te gaan wat de effecten zijn van het BSA werd een search uitgevoerd naar studies die rapporteren over de effecten van BSA. Methode De databases Pubmed, Eric, Psychinfo, Embace, en Cinahl werden systematisch doorzocht op Engelstalige artikelen verschenen in de periode Dit leverde nauwelijks bruikbare resultaten op. Daarop is via hand searching (o.a. Web of Science) gezocht naar Nederlandstalige publicaties. Dit had wel succes: een twintigtal evaluatierapportages werden opgespoord. Het betrof daarbij grotendeels niet gepubliceerde studies naar de effecten van BSA maar ook studies naar de uitvoeringspraktijk van het BSA en studies waarbij de effecten van BSA fictief geëxploreerd werden. De studies werden geanalyseerd op het effect van BSA op: het rendement en de selectieve functie, oriënterende functie en verwijzende functie van de propedeuse. Resultaten Rendement. Er is tot nu toe weinig/geen evidentie dat het BSA het opleidingsrendement verhoogt. Wat betreft het eerstejaarsrendement zijn de bevindingen inconsistent: er zijn studies die een effect laten zien terwijl andere studies dat niet doen. Functies propedeuse. Selectieve functie. De selectieve functie is versterkt door toepassing van een BSA. Verwijzende functie. Een BSA heeft niet geresulteerd heeft in een versterking van de verwijzende functie. Oriënterende functie. Over de vraag of met de invoering van het BSA opleidingen de oriënterende functie versterkt werd, is nauwelijks gerapporteerd. Er zijn echter wel indicaties dat niet bij alle opleidingen waar een BSA wordt toegepast de oriënterende functie op orde is. Discussie Een BSA heeft waarschijnlijk alleen effect op het opleidingsrendement als studenten in het eerste studiejaar maar ook in de latere studiejaren geprikkeld worden om zich zoveel mogelijk in te zetten voor de studie. Het is om die reden dat onderwijsinstellingen willen gaan experimenteren met een BSA na het eerste studiejaar. Een BSA moet echter niet alleen bindend zijn voor de student maar ook voor de opleiding. Meer aandacht voor de oriënterende en de verwijzende functie van de propedeuse alsook het monitoren en begeleiden van studenten is wenselijk. Trefwoord: Education management: All Wijze van presentatie: Paper G.W.G. Spaai Academisch Medisch Centrum Meibergdreef AMSTERDAM g.w.spaai@amc.uva.nl

46 B2.2 / zaal 525 Appraisal en Assessment bij medische specialisten: wat gaat goed en wat kan beter? Ridder JMM van de, Hoek B van, Drexhage VR Albert Schweitzer ziekenhuis Introductie Appraisal en Assessment (A&A) is een breed kwaliteitsinstrument voor en door medisch specialisten. Het gaat hierbij om zelfreflectie door de medische specialist en om 360º-feedback organisatiebreed, waarbij de zeven CanMEDS-competenties centraal staan. De medisch specialist die aan A&A deelneemt, de appraisee, houdt een portfolio bij met daarin een persoonlijk ontwikkelplan (POP). Een onfhankelijk gespreksleider, de appraisor, voert op basis van de 360º-feedback en het portfolio een gesprek. Sinds 2007 is A&A in het Albert Schweitzer ziekenhuis (ASz) ingevoerd. Wat zijn de ervaringen van de appraisors en de appraisees met A&A? Methode De commissie A&A ontwikkelde twee digitale vragenlijsten om de ervaringen van de appraisors (n=30) en appriasees (n=175) inzichtelijk te maken. De appraisorvragenlijst bestaat uit 14 meerkeuzevragen (veelal driepuntschaal: 1=ja, 2=neutraal, 3=nee) en twee open vragen. Vijf thema s staan centraal: scholing en intervisie, motivatie, veiligheid en privacy, efficientie en perceptie van impact. De appraiseevragenlijst bestaat uit 32 meerkeuzevragen (vijfpuntschaal: 1=helemaal eens - 5=helemaal oneens) die ingaan op thema s zoals: beleefde effectiviteit van het POP, de verwachtingen van A&A, het A&A-gesprek, en de perceptie van feedback. De resultaten zijn met beschrijvende statistiek inzichtelijk gemaakt en op basis van de uitkomsten zijn post hoc verbanden getoetst met Fisher s exact toets, trendanalyse of Spearman s correlatie. Resultaten (en conclusie) Alle appraisors vulden de vragenlijst in. Appraisors zijn positief over de thema s scholing en intervisie, motivatie, veiligheid en privacy, en ze waarderen A&A. 93% (n=28) voelen zich toegerust tot hun taak, en 70% (n=21) geeft aan dat ze (meestal) geen moeite hebben om met appraisee s over persoonlijke verbeterpunten te praten. Appraisors vinden het A&A-systeem niet efficiënt vinden; het maken van afspraken kost veel tijd. De respons bij de appraisees betrof 70% (n=123). Het POP is bij 29% van de appraisees richtinggevend voor hun persoonlijke ontwikkeling en slechts 12% bespreekt het na in de vakgroep. Men verwachtte dat A&A meer inzicht in het eigen functioneren zou geven (47%), dat hun persoonlijke ontwikkeling zou zijn gebaat bij de tips (69%), en dat het hun ontwikkeling zou beïnvloeden (41%). Wanneer appraisees het gesprek als positief ervaren, dan ervaren ze hun POP als effectiever r =.44 p < Discussie Zowel appraisors als appraisees zien de waarde van A&A. Nagegaan moet worden hoe de rol van het POP vergroot kan worden in de professionele ontwikkeling van de medisch specialist. Appraisors geven aan dat de uitvoering van A&A nog efficiënter kan. Appraisors zijn belangrijke dragers van het A&Atraject en daarom is goede ondersteuning van groot belang voor een succesvolle continuering. Trefwoord: Assessment: 360o assessment, Medical education: CPD, Teachers/Trainers: Faculty/Staff development Wijze van presentatie: Paper J.M.M. van de Ridder Albert Schweitzer ziekenhuis Leerhuis Postbus AK DORDRECHT m.van.de.ridder@asz.nl

47 B2.3 / zaal 525 Geen effect van het bachelordiploma op de overwegingen van geneeskundestudenten om de studie te onderbreken of definitief te stoppen Broek WES van den, Cate ThJ ten, Wijnen-Meijer M, Dijk MR van UMC Utrecht Probleemstelling De invoering van de bachelor-master (bama) structuur heeft mogelijk tot gevolg dat meer studenten overwegen om tijdelijk of definitief te stoppen met de geneeskundeopleiding nadat ze het bachelordiploma hebben behaald. Ook kunnen studenten overwegen om een geneeskundemaster aan een andere universiteit te gaan volgen. Kort nadat de bama structuur ingevoerd was in Nederland, is een vragenlijst onder geneeskundestudenten afgenomen om hun overwegingen over deze mogelijkheden te peilen. Toen was er weinig interesse voor deze opties (Van den Broek et al., 2010). Nu de bama structuur langer bestaat in Nederland, en in het medisch onderwijs vanzelfsprekend is geworden, is het onderzoek herhaald. Methode Er werden vragenlijsten gestuurd naar alle 314 tweedejaars en 348 derdejaars bachelorstudenten en 256 eerstejaars masterstudenten geneeskunde in het Universitair Medisch Centrum Utrecht in mei Resultaten Respons was 33,4% voor de tweedejaars en 42,0% voor de derdejaars bachelorstudenten, en 48,8% voor de eerstejaars master studenten. Gemiddelde leeftijd en man-vrouw verhouding van de deelnemers per jaarcohort waren in overeenstemming met deze kenmerken in de totale jaarcohorten. Van alle deelnemers overwoog één tot drie procent serieus om de studie definitief te stoppen. Drie tot zes procent overwoog een overstap naar een andere medische faculteit. Ongeveer een kwart van alle tweede- en derdejaars bachelorstudenten overwoog serieus om tijdelijk te stoppen na het behalen van het bachelordiploma. Van de masterstudenten gaf 13,6% aan dat ze daadwerkelijk een pauze hadden genomen tussen de bacheloropleiding en de start van de masteropleiding. En 38,4% van de masterstudenten overwoog serieus om tijdelijk te stoppen gedurende het masterprogramma. Van alle bachelor- en master studenten die een stop overwogen, gaf het merendeel aan te willen gaan reizen, en gaf 67 tot 78% aan dat een bachelordiploma niet nodig was voor hun plannen na de stop, of dat ze het niet wisten. Discussie Het behalen van het bachelordiploma zet studenten niet aan om hun studie te staken of om over te stappen naar een andere medische faculteit. Studenten zien de geneeskundeopleiding nog steeds als een continuüm. Veel studenten overwegen wel een tijdelijke stop, of tussen de bachelor- en de masteropleiding of tijdens de masteropleiding. Het merendeel van de studenten geeft aan geen bachelordiploma nodig te hebben voor de plannen die ze hebben na deze stop. Deze resultaten zijn vergelijkbaar met de resultaten van het onderzoek dat gedaan is toen de bama structuur recent ingevoerd was in Nederland. Literatuurverwijzingen Van den Broek S, Muller B, Dekker N, Bootsma A, ten Cate O Effect of the new Bologna Bachelor degree on career considerations of Dutch medical students. Med Teach 2010; 32: Trefwoord: Education Management: Mobility, Medical education: Undergraduate education Wijze van presentatie: Paper W.E.S. van den Broek UMC Utrecht Directie Onderwijs en Opleidingen, team geneeskunde Huispost HB 4.05, Postbus GA UTRECHT w.e.s.vandenbroek@umcutrecht.nl

48 B2.4 / zaal 525 Het genereren van profielen ten behoeve van de beoordeling van consulten van (huis)artsen in opleiding en het geven van feedback. Oerlemans MEJ 1, Maiburg B 1, Ram P 1, Dielissen P 2, Vleuten CPM van der 1 1 Universiteit Maastricht, 2 Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Toetsing draagt in grote mate bij aan sturing van het leerproces van studenten. Authenticiteit en narratieve feedback zijn hierbij belangrijk. Werkplekbeoordeling biedt deze mogelijkheid, en neemt daarom een steeds prominentere plek in binnen de medische opleidingen. Door directe observatie of video-observatie is het mogelijk om meerdere competentiegebieden, zoals medisch handelen en communicatie integraal te beoordeelden. Onze ervaring bij het observeren van een steekproef van consulten van huisartsen in opleiding (aios) is dat aios bepaalde gedragingen consistent c.q. herhaaldelijk tonen in hun consultvoering. Deze gedragingen zijn tot op heden nog niet beschreven. Doel van deze studie is beoordelaars te vragen naar herhaald gedrag van aios in consultvoering en dit gedrag te beschrijven in profielen. Deze profielen omschrijven op een kwalitatieve wijze wat een aios aan terugkerend gedrag laat zien ten aanzien van medisch handelen en artspatiënt-communicatie en mogelijk ook ten aanzien van andere competentiegebieden zoals organiseren en professionaliteit. Narratieve feedback op deze profielen heeft mogelijk een hoge educatieve waarde voor aios aangezien het hier gaat over specifiek, herhaald, feitelijk gedrag. Het beschrijven van de profielen is een eerste stap in het testen van deze hypothese. Methode/opzet De methode van deze studie is afgeleid van een studie door Regehr et al (1). Van november 2012 tot januari 2013, werden 18 semi-gestructureerde interviews gehouden met ervaren huisartsen (opleiders en observatoren van de videotoets), verbonden aan de Huisartsopleiding Maastricht. De interviews zijn geanalyseerd volgens de constant vergelijkende methode, om onderliggende thema s te identificeren die de geïnterviewde huisartsen gebruiken tijdens het beschrijven van door hun geobserveerde patronen. Resultaten/conclusie Kwalitatieve analyse van de interviews wordt op dit moment uitgevoerd. Het is nu al duidelijk dat er een variëteit aan profielen beschreven kan worden, aan de hand van de narratieve teksten en gevonden thema s. De profielen worden gebruikt om het functioneren van de aios ten aanzien van communicatie en medisch handelen te classificeren. Discussie (implicaties voor de praktijk) Voor zover wij weten is dit de eerste studie die gedragspatronen in de diepte bestudeert. De resultaten zijn niet alleen interessant voor de huisartsopleidingen, maar kunnen ook gebruikt worden binnen andere medische vervolgopleidingen. Verder onderzoek is nodig om te kijken in welke mate feedback op deze profielen het leren van de aios bevordert. Literatuur Regehr G, Ginsburg S, Herold J, Hatala R, Eva K, Oulanova O. Using 'standardized narratives' to explore new ways to represent faculty opinions of resident performance. Acad Med Apr;87(4): Trefwoord: Assessment: All, Assessment: Workplace-based (on-the-job), Learning outcomes: Communication skills Wijze van presentatie: Paper M.E.J Oerlemans Universiteit Maastricht Huisartsgeneeskunde, huisartsopleiding P. Debyeplein HA MAASTRICHT marjolein.oerlemans@maastrichtuniversity.nl

49 B3.1 / Abdijzaal Geschreven feedback voor medisch specialisten: wat formuleren arts-assistenten als verbetersuggesties en hoe specifiek doen ze dat? Leeuw RM van der 1, Schipper MP 2, Heineman MJ 1, Lombarts MJMH 1 1 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, 2 VU medisch centrum Probleemstelling In het moderne opleiden wordt het geven en ontvangen van feedback ook gebruikt om de kwaliteit van opleiden te verbeteren. Circa 3000 medisch specialisten kregen de afgelopen vijf jaar feedback van arts-assistenten (AIOS) op hun functioneren als supervisor. Een eerdere studie heeft aangetoond dat matig presterende opleiders, waarbij de noodzaak tot verbetering relatief groot is, meer verbetersuggesties ontvangen dan opleiders die in de ogen van AIOS goed presteren. Specifiek geformuleerde feedback op relevante aspecten voor het verbeteren van de opleiderkwaliteiten van individuele opleiders kan bijdragen aan mogelijke verbetering van functioneren van medisch specialisten in de vervolgopleiding.[1;2] Echter, er is gebrek aan kennis over de inhoud en de formulering van deze verbetersuggesties. Daarom hebben we in deze studie onderzocht (1) waarover AIOS hun opleiders feedback gaven (2) hoe specifiek deze geformuleerd werden. Methode Van februari 2010 tot november 2011 gaven AIOS numerieke en geschreven feedback aan medisch specialisten via het System for Evaluation of Teaching Qualities (SETQ). Op basis van een door de literatuur ondersteund raamwerk over aspecten van goed opleiderschap codeerden twee onderzoekers onafhankelijk de verbetersuggesties op inhoudelijke kenmerken. Eerder onderzoek naar de invloed van de specificiteit van geschreven feedback op het al dan niet verbeteren van functioneren werd gebruikt voor het theoretisch raamwerk om te coderen hoe specifiek AIOS de verbetersuggesties formuleren. Een derde onderzoeker werd betrokken bij de codering wanneer er discussie was. Resultaten Er werden evaluaties ingevuld door 422 (responspercentage van 73%) AIOS over 488 medisch specialisten vanuit 20 opleidingsziekenhuizen. Gemiddeld ontvingen medisch specialisten acht verbetersuggesties. Negenenzeventig procent van de verbetersuggesties die medisch specialisten ontvingen ging over hun vaardigheden als opleider, 80% over hun houding als opleider en 31% over persoonlijke eigenschappen. Arts-assistenten beschreven het gewenste functioneren met betrekking tot vaardigheden en houding in respectievelijk 68% en 54%; bijvoorbeeld meer luisteren in plaats van minder er doorheen praten. Minder vaak gaven AIOS ook een locatie- of situatiebeschrijving (45%), concrete tips (14%), een toevoeging over het (verwachte) effect van verbetering (20%) of formuleerden zij de verbetersuggesties in beleefde vorm of als wens (13%). Discussie De verbetersuggesties hebben voornamelijk betrekking op de vaardigheden en houding van medisch specialisten in hun rol als opleider. Om deze feedback te kunnen gebruiken voor verbetering van deze kwaliteiten zouden AIOS (nog meer) kunnen focussen op een positieve formulering en het specificeren van de verbetersuggesties door het toevoegen van een uitgebreidere beschrijving van de (gewenste) vaardigheden of houding van de medisch specialist ten opzichte van de opleiding van AIOS. 1. Hattie J. Review of Educational Research, Smither JW, Journal Applied Psychology, 2004 Trefwoord: Teachers/Trainers: Teacher evaluation, Assessment: Feedback, Research in medical education: All Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper R.M. van der Leeuw Academisch Medisch Centrum CEBE - onderzoeksgroep Professional Performance Meibergdreef 9 100DD AMSTERDAM r.m.vanderleeuw@amc.nl

50 B3.2 / Abdijzaal Mind the gap; the transition to hospital consultant Westerman M 1, Teunissen PW 2, Vleuten CPM van der 2, Siegert CEH 3, Scherpbier AJJA 2, Scheele F 1 1 VU medisch centrum, 2 Universiteit Maastricht, 3 St Lucas Andreas Ziekenhuis Probleemstelling Transities binnen het medisch opleidingscontinuüm kunnen als lens fungeren voor de successen en tekortkomingen van het huidige medisch onderwijs. Er is echter een schaarste aan wetenschappelijke inzichten in transities, met name in de transitie van Arts In Opleiding tot Specialist (AIOS) naar medisch specialist. Het doel van dit promotieonderzoek was om de processen binnen deze transitie beter te begrijpen. Specifieke onderzoeksvragen waren: in welke mate is de vervolgopleiding een voorbereiding geweest op het werken als medisch specialist en welke contextuele en persoonlijke factoren zijn in deze intensieve fase van invloed? Naast theorie vanuit medisch onderwijskundige literatuur werd gebruik gemaakt van theorieën vanuit transitie- en organisatiepsychologie en pedagogiek. Methode Allereerst werd een literatuurstudie verricht naar transities binnen medisch onderwijs. Vervolgens werd een explorerende kwalitatieve interviewstudie opgezet. Deze onderzoeken leidden tot twee vragenlijst studies onder alle nieuwe medisch specialisten in zowel Nederland als Denemarken ( ). Tot slot werd een longitudinale kwalitatieve studie opgezet waarin de ontwikkeling van nieuwe specialisten een half jaar werd gevolgd. Resultaten Nieuwe medisch specialisten weten zich inhoudelijk goed voorbereid voor de klinische aspecten van hun werk. Ze ervaren zich echter in grote mate onvoorbereid voor de niet klinische aspecten van het medisch specialist zijn. 1 Het ontbreekt hen veelal aan adequate voorbereiding op of beheersing van generieke competenties als superviseren, leiderschap, bestuurlijke vaardigheden en bekwaamheid in de omgang met financiële zaken van de gezondheidszorg. Terwijl ook deze competenties nodig zijn om goed te functioneren als medisch specialist. Dit bleek ook uit het feit dat onvoorbereidheid binnen deze generieke competenties gecorreleerd is aan burnout onder nieuwe medisch specialisten. 2 Van de nieuwe specialisten voldoet 10% aan de criteria voor een zware burnout en 18% is emotioneel uitgeput. Persoonlijke kenmerken zoals coping strategieën en feedback zoekgedrag werden geïdentificeerd als belangrijke invloeden hierop, als mede contextuele factoren zoals inwerkprogramma's, arbeidsomstandigheden en sociale steun. Discussie De triangulatie van de onderzoeksresultaten en de verschillende theoretische perspectieven illustreren hoe de transitie naar medisch specialist gekenmerkt wordt door een complexe samenhang van ontvangen voorbereiding tijdens de opleiding, persoonlijke kenmerken en contextuele factoren. Deze samenhang resulteert in een nieuwe benadering van transities binnen medisch onderwijs: in tegenstelling tot problematische fases door inadequate voorbereiding zouden transities moeten worden gezien als mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling. Referenties 1. Westerman M et al, Understanding the transition from resident to attending physician: a transdisciplinary, qualitative study. Acad Med 2010, vol. 85(12), pp Westerman M et al. The transition to hospital consultant and the influence of preparedness, social support, and perception; a structural equation modeling approach. Med Teach 2013; 35(4):320-7 Trefwoord: Medical education: Postgraduate education, Curriculum: Evaluation of curriculum, Students/Trainees: Stress Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper M. Westerman Sassenheimstraat BM AMSTERDAM mchwesterman@gmail.com

51 B3.3 / Abdijzaal Kunnen Persoonlijkheidseigenschappen Opleiderkwaliteiten van Klinische Opleiders Onderscheiden? Scheepers RA 1, Arah OA 2, Heineman MJ 1, Lombarts MJMH 1 1 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, 2 University of California Los Angeles Probleemstelling In de medische vervolgopleiding zijn klinische opleiders verantwoordelijk voor supervisie van aiossen. Het is de afgelopen jaren steeds gebruikelijker geworden om prestaties van klinische opleiders te evalueren. Goed presterende klinische opleiders beschikken over de eigenschappen flexibiliteit, enthousiasme, geduld en zelf-inzicht (1). Eerder onderzoek heeft aangetoond dat er een relatie is tussen persoonlijkheidseigenschappen en werkprestaties (2). Deze relatie is echter niet eerder getoetst voor klinische opleiders. In deze studie onderzochten we de relatie tussen persoonlijkheidseigenschappen en opleiderkwaliteiten met behulp van kwantitatieve onderzoeksmethoden. Methoden Wij hebben een cross-sectionele studie uitgevoerd in 61 medische vervolgopleidingen, binnen achttien medische centra. Opleiderkwaliteiten werden gemeten met het System for Evaluation of Teaching Qualities (SETQ), een gevalideerde vragenlijst waarbij aiossen hun opleiders evalueren aan de hand van 21 vragen op een 5-puntschaal. Voor het meten van persoonlijkheidseigenschappen van opleiders werd de Big Five Inventory (BFI) gebruikt. Deze gevalideerde vragenlijst bevat 11 vragen op een 5-puntschaal en meet persoonlijkheidseigenschappen aan de hand van het Five Factor Model: extraversie, emotionele stabiliteit, consciëntieusheid, vriendelijkheid en openheid. We hebben multilevel regressie-analyses uitgevoerd met persoonlijkheidseigenschappen als predictoren en opleiderkwaliteiten als uitkomstmaat. Resultaten In totaal hebben 546 (68%) aiossen de opleiderkwaliteiten van hun opleiders geëvalueerd en 514 (63%) klinische opleiders hebben de persoonlijkheidsvragen ingevuld. De gemiddelde score op opleiderkwaliteiten was 3.85 (min 1.97 max 5.00 ; SD 0.42). De gemiddelden van de vijf persoonlijkheidseigenschappen varieerden tussen 2.97 en 4.26, met variaties in standaarddeviaties tussen 0.58 en Uit de analyses bleek dat extraversie van opleiders een zwak positief verband had met opleiderkwaliteiten (β = 0.16, p = 0.01). Andere persoonlijkheidseigenschappen bleken niet gerelateerd te zijn aan opleiderkwaliteiten. Discussie Uit deze studie blijkt dat aiossen extraverte klinische opleiders positiever evalueren dan minder extraverte opleiders. Omdat dit effect slechts zwak is, is het niet relevant om direct consequenties hieraan te verbinden voor de klinische opleidingspraktijk. Vanwege de mogelijke restriction of range m.b.t. opleiderkwaliteiten (als gevolg van de kleine standaarddeviatie), zouden vervolgstudies steekproeven met meer variatie kunnen onderzoeken om na te gaan of het kleine effect hieraan te wijten is. Desalniettemin kan het gevonden effect van extraversie gezien worden als aanwijzing dat inter-persoonlijke vaardigheden van belang zijn voor opleiderkwaliteiten, omdat extraversie bepalend is voor inter-persoonlijke vaardigheden. Vervolgonderzoek kan nagaan om welke specifieke vaardigheden het gaat en hoe deze versterkt kunnen worden. 1. Sutkin G, Wagner E, Harris I, Schiffer R. What makes a good clinical teacher in medicine? A review of the literature. Academic medicine: May;83(5): Barrick MR, Mount MK. the Big Five Personality Dimensions and Job Performance: a Meta- Analysis. Personnel Psychology Mar;44(1):1 26. Trefwoord: Teachers/Trainers: Faculty/Staff development, Teachers/Trainers: Teacher evaluation Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper R.A. Scheepers Academisch Medisch Centrum Centre for Evidence Based Education Meibergdreef AZ AMSTERDAM r.a.scheepers@amc.nl

52 B3.4 / Abdijzaal Selectie als eerste stap in een assessment-for-learning programma Oude Egbrink MGA 1, Schuwirth LWT 2 1 Universiteit Maastricht, 2 Flinders University, Adelaide, Australië Probleemstelling Selectie van studenten voor opleidingen Geneeskunde is erop gericht studenten te selecteren die de grootste kans hebben succesvol te functioneren tijdens de studie en hun professionele leven. Een van de selectiemethoden die dit het best lijkt te voorspellen is de MMI-methode: meerdere mini-interviews (MMIs) gericht op toetsing van noncognitieve vaardigheden (Eva et al, 2004). Vanaf 2007 wordt deze selectiemethode toegepast in de research master Arts-Klinisch Onderzoeker (A-KO; Guyaux et al, 2010). Toch hebben een aantal van de studenten tijdens hun studie problemen op gebied van professioneel of studiegedrag, die niet voorspeld zijn tijdens de selectie. Het doel van deze studie was te onderzoeken of narratieve informatie, verkregen gedurende de MMIs, voorspellend is voor problematisch noncognitief gedrag. Methode Een retrospectieve, exploratieve studie werd uitgevoerd, gericht op de student-cohorten die in 2007 en 2008 geselecteerd zijn voor de A-KO master (n=60). Eerst werd aan de counselors van deze studenten gevraagd de meest voorkomende noncognitieve problemen van 'hun' studenten te benoemen. Daarna werden aantekeningen, gemaakt gedurende de MMIs met studenten uit deze cohorten, door twee onafhankelijke onderzoekers geanalyseerd om potentiële indicatoren voor de twee meest voorkomende problemen te identificeren. Tenslotte werd een case-control studie uitgevoerd om de relatie tussen de studenten met (een van) deze problemen en de aanwezigheid van potentiële indicatoren in de aantekeningen van hun MMIs te onderzoeken. Resultaten De twee meest voorkomende noncognitieve problemen onder deze A-KO studenten waren planningsen zelfreflectie-gerelateerde problemen. Uit analyse van aselect geselecteerde MMI-aantekeningen werd een beperkt aantal potentiële indicatoren voor deze problemen geïdentificeerd (bijv. problematisch time-management, onvoldoende prioritering, en onvoldoende (h)erkenning van eigen functioneren). Vervolgens werden de MMI-aantekeningen van de studenten die plannings-gerelateerde (p) en/of zelfreflectie-gerelateerde problemen (z) vertoonden (n p =13, n z =6, n p+z =4) en van een even grote controle-groep op geblindeerde wijze geanalyseerd. De bevindingen toonden een significante relatie tussen de aanwezigheid van indicatoren voor plannings-gerelateerde problemen in de MMIaantekeningen en het daadwerkelijk hebben van dergelijke problemen tijdens de studie (odds ratio: 9.33, p=0.003). Dit was niet het geval voor zelfreflectie-gerelateerde problematiek (odds ratio: 1.39). Discussie In een assessment-for-learning programma is informatie uit selectie-mmis zinvol als deel van de initiële assessment, met name ten aanzien van vroege diagnosticering van plannings-gerelateerde studieproblemen. Dergelijke informatie kan dan worden gebruikt om al meteen vanaf het begin van de studie de prestaties van geselecteerde studenten te verbeteren middels gerichte counseling en interventies. Referenties Eva, K.W., Rosenfeld, J., Reiter, H.I. & Norman, G.R. (2004). An admissions OSCE: the multiple miniinterview. Medical Education 38: Guyaux, J., oude Egbrink, M.G.A., Heeneman, S., Houben, A.J.H.M., Willekes, C., Schuwirth, L.W.T. & De Goeij, A.F.P.M. (2010). Selectie op een combinatie van cognitieve en non-cognitieve eigenschappen. Tijdschrift voor Medisch Onderwijs 29: Trefwoord: Education management: Selection of students/trainees Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper M.G.A. Oude Egbrink Universiteit Maastricht Onderwijsinstituut FHML Postbus MD MAASTRICHT m.oudeegbrink@maastrichtuniversity.nl

53 B4 / zaal 530 Integriteit in de medische wetenschap als aandachtspunt in de medische opleiding. NVMO Werkgroep Wetenschappelijke Vorming: Fransen J 1, Wijk IJ van 2, Schuit F 3, Schravendijk CFH van 4, Dekker FW 5 1 Radboud UMC Nijmegen, 2 VU medisch centrum, 3 KU Leuven, 4 VU medisch centrum, 5 LUMC Thema Integriteit bij omgang met wetenschappelijke resultaten, zowel in de uitoefening van wetenschap als in het gebruik van wetenschappelijke resultaten voor de praktijk, wordt in de regel als een vanzelfsprekendheid beschouwd. Echter, een groeiend aantal actuele voorbeelden laat zien dat dit niet vanzelfsprekend is. Zowel de bachelor- als masterfase van de medische opleiding kan ingezet worden om studenten integer te leren omgaan met wetenschappelijke resultaten, als een van de steunpilaren van professioneel handelen en denken. Doel Het doel van de workshop is om standpunten te helpen bepalen: Wat is de reikwijdte van integriteit bij de omgang met medisch wetenschappelijk onderzoek? Wat zijn onderwijsrelevante domeinen van wetenschappelijke integriteit? Wat zijn geschikte methoden en momenten in het curriculum om integriteit in de omgang met wetenschap te versterken? Doelgroep Docenten academische vorming, wetenschappelijke vorming, professionele vorming, curriculum ontwikkelaars, onderwijskundigen en studenten geneeskunde en BMW. Opzet workshop Na een korte introductie zullen 3 sprekers (10 elk) inleiden over de reikwijdte van integriteit in de wetenschap, domeinen van integriteit en huidig onderwijs over integriteit in de wetenschap. Vervolgens zullen er stellingen geponeerd worden waarmee subgroepjes en een discussieleider aan de slag gaan (25 ). De producten en ideeën van de werkgroepen worden plenair voorgesteld en besproken (20 ). Opbrengst De opbrengst van deze workshop helpt standpunten te bepalen over: 1) de reikwijdte van integriteit bij de omgang met medisch wetenschappelijk onderzoek; 2) onderwijsrelevante domeinen van wetenschappelijke integriteit; 3) hoe onderwijs over integriteit en integer handelen gegeven kan worden. Uiteindelijk moet dit het onderwijs van integriteit bij de omgang met wetenschappelijk onderzoek in de medische opleiding versterken, als bijdrage aan een vanzelfsprekende integere omgang van (jonge) medici en (jonge) wetenschappers met wetenschappelijke resultaten. Maximum aantal deelnemers: 30 Trefwoord: Curriculum: General, Teaching & learning: Clinical context, Research in medical education: Ethics Wijze van presentatie: Workshop J. Fransen Radboud UMC Nijmegen Reumatologie Postbus HB NIJMEGEN J.Fransen@reuma.umcn.nl

54 B5 / zaal 531 Leervoorkeuren: sluit er bij aan! Baane JA, Slootweg IA Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Thema Er is een bijna eindeloze variatie in het leren en zo gewoon als leren is, zo moeilijk blijkt het erover te praten. Deze conclusie uit het boek Liefde voor leren van Manon Ruijters vormt de basis voor een workshop waarin aandacht is voor de vijf leervoorkeuren die zijn ontwikkeld. Deze passen we toe op de praktijk van medisch onderwijs. Als arts assistent leer je zoals je gewend bent en dat doe je op je eigen manier. Inzicht in de leervoorkeuren van aios vormt één van de elementen waarop de individuele begeleiding van aios kan worden afgestemd, bijvoorbeeld in het gesprek bij de start van een periode/stage. Aios zelf zijn zich als active learners bewust van hun leervoorkeur en vragen begeleiding die hierop aansluit. Competentiegericht opleiden veronderstelt individuele begeleiding, feedback en toetsing van aios. Aandacht voor leervoorkeuren leveren zo een bijdrage aan de begeleidings- en daarmee opleidingskwaliteit. Doel In de workshop streven we de volgende doelen na. Deelnemers kunnen:- het belang van leervoorkeuren benoemen;- na concretisering, de eigen leervoorkeur bespreken met collega s;- diverse leervoorkeuren onderscheiden (elke aios leert anders);- een begeleidingsstijl passend bij de leervoorkeuren van aios identificeren. Doelgroep Opleiders, supervisoren, aios, onderwijskundigen. Opzet workshop: activiteiten, opbrengst Deelnemers bepalen eerst met een test hun eigen leervoorkeur en verkennen hun individuele profiel. Daarna brengen zij met behulp van theorie verdieping aan en gaan daarover in gesprek met een collega. Tenslotte wordt de theorie over de leervoorkeuren toegepast op begeleidingscasuïstiek. De workshop biedt eyeopeners en handvatten om leervoorkeuren te gebruiken bij de begeleiding van aios. Referentie Ruijters, Manon. Liefde voor leren. Over diversiteit van leren en ontwikkelen in en van organisaties. Kluwer, Maximum aantal deelnemers30 Trefwoord: Medical education: Postgraduate education, Learning outcomes: Life-long learning, Teaching & learning: Learning styles/theory/instructional design Wijze van presentatie: Workshop J.A. Baane Academisch Medisch Centrum Centrum voor Evidence-based Education Meibergdreef 9, Postbus DD AMSTERDAM j.a.baane@amc.uva.nl

55 B6 / zaal 532 Zonder bias geen kwaliteit. Kwaliteitscriteria in kwalitatief onderzoek Frambach JM, Stalmeijer RE Universiteit Maastricht Thema Goed onderzoek in medisch onderwijs wordt gekenmerkt door resultaten die betrouwbaar, consistent en toepasbaar binnen (meerdere) praktische settings zijn, ongeacht of men kwantitatief of kwalitatief onderzoek doet. 1 Waar binnen kwantitatief onderzoek concepten als validiteit, betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid worden gebruikt, wordt vaak als zwakte van kwalitatief onderzoek gezien dat deze concepten niet direct toepasbaar (lijken te) zijn, en dat onderzoeksbevindingen besmet raken door de bias van de onderzoeker(s). Kwalitatief onderzoek heeft echter haar eigen kwaliteitscriteria en als deze bestudeerd worden blijken dezelfde principes hieraan ten grondslag te liggen als in kwantitatief onderzoek. Bij het opzetten en interpreteren van onderzoek is het van belang dat men van deze achterliggende principes en hun oorsprong op de hoogte is om het onderzoek zo goed mogelijk te kunnen ontwerpen en waarderen. 2 Doel Doel van de workshop is om kwaliteitscriteria binnen kwalitatief onderzoek te verhelderen en de paralellen met kwantitatief onderzoek aan te duiden. Tevens zal aandacht besteed worden aan hoe deze criteria toegepast kunnen worden, i.e. welke technieken er ingezet kunnen worden om de kwaliteit van het onderzoek te bevorderen en aan de criteria te voldoen. Tenslotte richt de workshop zich op reflexiviteit als waardevol onderdeel van kwaliteitsbevordering in onderzoek, met name binnen onderzoeksgroepen/teams. Doelgroep Mensen die nieuwsgierig zijn naar/geïnteresseerd zijn in/reeds kwalitatief onderzoek doen. Opzet workshop De deelnemers worden gevraagd om posities in te nemen op basis van stellingen, waarna de achterliggende gedachten rondom de kwaliteit van kwalitatief onderzoek bediscussieerd zullen worden (subgroepen en plenair). Vervolgens zal aan de hand van een interactieve presentatie theoretische achtergrond besproken worden voor kwaliteitscriteria in kwalitatief onderzoek en hoe deze toe te passen. Bovendien gaan we in op de paralellen tussen criteria voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek, evenals de rol van bias en reflexiviteit in het onderzoeksproces. Referenties 1) Frambach, J.M., Van der Vleuten, C.P.M., & Durning, S.J. AM Last Page: Quality Criteria in Qualitative and Quantitative Research. Acad Med. 2013; 88: ) Bergman, E. et al. AM Last Page: A Guide to Research Paradigms Relevant to Medical Education. Acad Med. 2012; 87: 545. Maximum aantal deelnemers: 30 Trefwoord: Research in medical education: General Wijze van presentatie: Workshop J.M. Frambach Universiteit Maastricht Postbus MD MAASTRICHT J.Frambach@maastrichtuniversity.nl

56 B7 / zaal 533 Co-schappen in de tropen, veilig voor patiënt en coassistent? Keuter M 1, Boele van Hensbroek M 2, Have G ten 2, Rheenen P van 3, Daelmans H 4, Nouwen J 5, Vluggen P 6, Goldsteen E 4, Huizenga R 3, Leeuw H de 7 1 Radboud UMC Nijmegen, 2 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, 3 UMC Groningen, 4 VU medisch centrum, 5 Erasmus MC, 6 Universiteit Maastricht, 7 UMC Utrecht Thema Het tijdschrift Medisch Contact was het afgelopen jaar het podium voor een nationaal debat over coschappen in lage- en middeninkomenslanden. Aanleiding was een column van een Nederlandse coassistent die zonder gêne beschrijft hoe zij ongetraind en onbevoegd een operatie uitvoert. Er volgden vele ingezonden brieven waarin de afschuw werd uitgesproken over het oefenen op arme mensen. Ofschoon de meeste co-assistenten aan het einde van hun opleiding goed in staat zijn hun professionele grenzen te bewaken, liet het debat zien dat zowel co-assistenten als patiënten kwetsbaar zijn. Doel Doel van deze multi-centrum rondetafelsessie is om uniforme voorbereidingseisen te formuleren voor co-schappen in ontwikkelingslanden binnen de grenzen van het professionele handelen. Doelgroep Klinische docenten, studenten, internationaliseringsmedewerkers, curriculumontwikkelaars Opzet Aan de hand van 3 korte inleidingen (ca. 4 slides per stelling) zal een pro-con discussie gevoerd worden (door publiek waaronder uitzendende coordinatoren en recent uitgezonden co-assistenten). Stelling 1: Door de aanwezigheid van een Nederlandse co-assistent in het ontvangende ziekenhuis is de patientveiligheid in het geding. Stelling 2: De Nederlandse co-assistent is zelf verantwoordelijk voor zijn/haar persoonlijke veiligheid. Stelling 3: Het ontbreekt de Nederlandse co-assistent aan inzicht in interculturele communicatie. Opbrengst Uiteindelijk een uniforme voorbereiding, begeleiding en nazorg van studenten die naar ontwikkelingslanden gaan voor coschappen. Maximum aantal deelnemers 30 Trefwoord:Curriculum: Options / electives, Education management: International/ transnational medical education, Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics Wijze van presentatie: Rondetafelsessie M. Keuter Radboud UMC Nijmegen Algemene Interne geneeskunde Postbus HB NIJMEGEN m.keuter@aig.umcn.nl

57 B8 / zaal 536 Technology for learning; how it has changed education NVMO Werkgroep E-Learning: Hols-Elders WPM 1, Dankbaar MEW 2, Jong PGM de 3, Ballieux M 4, Verstegen D 5, Eggermont S 3, Woert N van der 6 1 UMC Utrecht, 2 Erasmus MC, 3 LUMC, 4 NHG, 5 Universiteit Maastricht, 6 Radboud UMC Nijmegen Thema De werkgroep e-learning houdt zich bezig met het educatief gebruik van informatie en communicatietechnologie (ICT) in het (bio) medisch onderwijs. In deze ronde tafelsessie wordt een overzicht gegeven van relevante, actuele thema s op het terrein van e-learning en gediscussieerd over de betekenis hiervan voor het (bio) medisch onderwijs. De thema s zijn onderdeel van het PME Special Issue dat later dit jaar verschijnt. Doel Na deze sessie hebben de deelnemers inzicht in de huidige actuele onderwerpen op het gebied van onderwijstechnologie en kunnen zij meedenken over de manier waarop het van invloed is op het (bio) medisch onderwijs. Doelgroep Docenten, onderwijscoördinatoren en beleidsmedewerkers die zich bezighouden met e-learning. Opzet Aan de hand van korte presentaties over de verschillende onderwerpen komen de volgende thema s aan bod: - Blended learning in Health Education - Simulation and Gaming - Mobile learning - Learning Analytics - Open Educational Resources Per thema wordt besproken wat de functie in het onderwijs is, of en hoe het werkt en wat de toekomstverwachtingen zijn. Een en ander wordt geïllustreerd door voorbeelden uit de praktijk. Er wordt een stelling geponeerd aan de hand waarvan de deelnemers aan de sessie discussiëren. Aan de sessie zal worden bijgedragen door de auteurs van de diverse artikelen in het Special Issue, waar mogelijk, allen leden van de werkgroep e-learning. Maximum aantal deelnemers: 60 Trefwoord: Teaching & learning: e-learning/computers, Teaching & learning: Blended learning, Teaching & learning: Games Wijze van presentatie: Rondetafelsessie W.P.M. Hols-Elders UMC Utrecht Expertisecentrum Postbus GA UTRECHT w.p.m.hols@umcutrecht.nl

58 B9 / zaal 537 Dossieronderzoek naar zorggerelateerde schade Bruijne MC de 1, Velden C van 2, Keizer G de 3, Broekens M 1 1 VU medisch centrum, 2 Coziny Advies, 3 Chirurg np Thema Inzicht in aard, oorzaken, gevolgen en vermijdbaarheid van onbedoelde zorggerelateerde schade raakt het hart van de geneeskunde. Het starten bij onbedoelde uitkomsten van zorg en vervolgens kijken naar het proces spreekt artsen aan. Nationaal en internationaal wordt systematisch dossieronderzoek naar zorggerelateerde schade toegepast in onderzoek naar patiëntveiligheid in ziekenhuizen 1. In Nederland is de methode vereenvoudigd voor lokaal gebruik als onderdeel van het kwaliteitssysteem in ziekenhuizen, waarbij uitkomsten van het dossieronderzoek aanknopingspunten vormen voor gerichte verbeteracties bieden [ref 2]. Inmiddels passen meer dan 20 ziekenhuizen deze multidisciplinaire methode met artsen en verpleegkundigen toe in onderzoek van de necrologiecommissie [ref 3]. Ook worden nu de eerste ervaringen opgedaan op afdelingsniveau met de systematische analyse van complicaties. Naast inzicht in zorggerelateerde schade geeft dossieronderzoek ook inzicht in de kwaliteit van dossiervoering. Goede dossiervoering is een belangrijke randvoorwaarde voor goede kwaliteit van zorg, samenwerken, en het bewaken van kwaliteit van zorg. Met de toenemende automatisering van het patiëntendossier neemt het belang van goede dossiervoering verder toe. Doel Kennis maken met dossieronderzoek naar zorggerelateerde schade en mogelijkheden voor toepassingen in onderwijs. In een interactieve sessie maken de deelnemers kennis met de methode, passen dossieronderzoek toe op oefenmateriaal en bediscussiëren hoe dossieronderzoek kan worden benut in de basis- en vervolgopleiding. Doelgroep Artsen, verpleegkundigen, studenten, docenten, kwaliteitsfunctionarissen Opzet workshop - 15 minuten introductie principes dossieronderzoek met voorbeelden uit de praktijk min oefenen met triggers - 15 min oefenen met beoordeling zorggerelateerde schade en vermijdbaarheid min discussie over toepassingsmogelijkheden in de medische (vervolg)opleiding - wat en hoe kan geleerd worden van dossieronderzoek? Opbrengst Na de workshop kan de deelnemer: principes dossieronderzoek naar zorggerelateerde schade benoemen; toepassingen van dossieronderzoek in de medische (vervolg)opleiding benoemen uitleggen wat er nodig is om de methode dossieronderzoek aan te leren Referenties Langelaan M, Baines RJ, Broekens MA, Siemerink KM, van de Steeg L, Asscheman H, et al. Monitor Zorggerelateerde Schade Dossieronderzoek in Nederlandse ziekenhuizen. Utrecht: Nivel & EMGO+; van Velden C, de Bruijne MC, van Aken J, Kroeze M. Leren van onbedoelde schade. Medisch Contact 20 mei 2011; 66 nr 20. Soeters P, Pop P, Vreeling F, van W. Voorkom medische schade. Medisch Contact 28 januari 2011; 66 nr 4. Maximaal aantal deelnemers: 30 Trefwoord: Learning outcomes: Patient safety / errors, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning, Curriculum: Outcome/competency-based Wijze van presentatie: Workshop M.C. de Bruijne VU Medisch Centrum Sociale geneeskunde Van de Boechorststraat BT AMSTERDAM mc.debruyne@vumc.nl

59 B10 / zaal 557 Fringe: Tai Chi TAI CHI is een eeuwenoude Chinese bewegingskunst, die als gevechtskunst wordt beoefend en daarnaast ook via ontspanning de gezondheid bevordert. De Tai Chi die wij nu kennen ontwikkelde zich in China in de 12e eeuw tot krijgskunst die zich in combinatie met meditatie technieken tot een zeer effectieve vorm van zelfverdediging ontwikkelde. De verworven ervaring werd lange tijd geheim gehouden binnen de groepen (families, kloostergemeenschappen) waarbinnen de technieken ontwikkeld en doorgegeven werden. Zo ontstonden verschillende stijlen zoals Yang stijl, Wu stijl, Chen stijl, Sun stijl. De namen verwijzen naar de families waarin de eigen Tai Chi werd ontwikkeld. De Tai Chi vorm bestaat steeds uit een serie van langzaam en vloeiend uitgevoerde bewegingen. De bewegingen hebben een vaste volgorde en hebben een zeer gedetailleerde choreografie. Tai Chi is gericht op het bevorderen van balans, concentratie, lichaamsbewustzijn en coördinatie van bewegingen. Daarmee draagt het bij aan de bevordering van gezondheid in zowel lichamelijk als geestelijk opzicht. Workshop NVMO: Tai Chi Yang stijl Leraren: Lisa Tan / Gerry van der Hulst Duur: 5 kwartier Aantal deelnemers: ± 40 Benodigdheden: (dikke) sokken

60 B11.1 / zaal 558 Digitaal toetsen van klinisch redeneren J.A. Vos 1, Dankbaar MEW 2, Bruggen JME van 3, Doets JME 2, Manrique-van Woudenbergh M 3, Christoph LH 1 1 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, 2 Erasmus Medisch Centrum, 3 UMC Utrecht Probleemstelling Klinisch redeneren is in de opleiding geneeskunde een belangrijke competentie. Het toetsen hiervan gebeurt veelal met open vragen (schriftelijk of mondeling op de werkplek) en is daardoor een arbeidsintensief proces voor docenten. Binnen het SURF-project Digitaal toetsen van klinisch redeneren werken het AMC, het Erasmus MC en het UMCU gezamenlijk aan het beantwoorden van de volgende vragen: Welk type vragen toetsen klinisch redeneren op een valide en betrouwbare manier én kunnen digitaal worden afgenomen en gecorrigeerd? Hoe kunnen toetsvragen gezamenlijk worden ontwikkeld en gedeeld via een digitale itembank? Opzet De volgende fasen zijn in het project te onderscheiden: 1) Literatuuronderzoek naar vraagtypen om klinisch redeneren digitaal te toetsen; 2) Scholing voor docenten over deze vraagtypen; 3) Gezamenlijke ontwikkeling van vragen; 4) Systeemkeuze voor gezamenlijke ontwikkeling van vragen; 5) Ontwikkeling digitale vraagformats; 6) Pilots digitale toetsafname en reviewproces in digitale omgeving; 7) Effectmeting over de ervaren werkdruk bij docenten. Resultaten De Comprehensive Integrative Puzzle (CIP) en de Extended Matching Question (EMQ) zijn de meest geschikte vraagtypen bevonden om klinisch redeneren digitaal te toetsen. De ontwikkelde e-module en workshop is in oktober 2011 door 30 clinici van verschillende disciplines van de betreffende UMCs gevolgd. Tijdens de workshop zijn gezamenlijk 60 vragen ontwikkeld. Het Duitse ItemManagementSystem (IMS) is gekozen voor ontwikkeling, review en beheer van vragen. In dit systeem zijn digitale formats voor de vraagtypen ontwikkeld. Studenten die in juni 2012 deelnamen aan de pilottoets, waarderen de vraagtypen zeer en achten deze geschikt voor het toetsen van klinisch redeneren. Daarnaast werd het belang van scholing van vraagontwikkelaars en peerreview van de vragen benadrukt. De pilot in IMS rondom de reviewprocessen van vragen wordt in april 2013 met docenten uitgevoerd. Na deze pilot zal de effectmeting plaatsvinden. In de zomer van 2013 zal het project worden beëindigd met zo mogelijk het formaliseren van de ontstane samenwerking tussen de UMC s voor het ontwikkelen van EMQs en CIPs. Tijdens het congres worden alle projectresultaten gepresenteerd in het bijzonder de evaluatieresultaten van de pilot met IMS. Implicaties voor de praktijk Indien het itembanksysteem goed functioneert en de samenwerking tussen de UMC s wordt geformaliseerd, worden gezamenlijk vragen ontwikkeld voor het digitaal toetsen van klinisch redeneren. Door deze samenwerking wordt een vermindering van werklast voor docenten gerealiseerd zonder de kwaliteit van de vragen te laten afnemen. Dit is waardevol voor de praktijk van het opleiden van studenten geneeskunde in verschillende fasen van hun opleiding. Literatuur Bruggen, L. et al Preferred questions types for computer-based assessment of clinical reasoning: a literature study. Perspectives of Medical Education, vol.1, nr.4, p Trefwoord: Assessment: Written assessment, Teachers/Trainers: Workloads, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning Wijze van presentatie: Paper J.A. Vos Academisch Medisch Centrum Center for Evidence-Based Education Postbus DD AMSTERDAM j.a.vos@amc.uva.nl

61 B11.2 / zaal 558 Asynchronous, web-based learning in a flipped classroom: Modulaire nascholing voor SEH-artsen in masterclass cardiovasculaire en respiratoire Spoedeisende geneeskunde Driel P van 1, Berg E van den 1, Geijsel F. 2 1 St Elisabeth Ziekenhuis, 2 Queen Elizabeth II Jubilee Hospital and Mater Children s Hospital Probleemstelling Door MNSHA (Modulaire Nascholing Spoedeisende Hulp Artsen (SEH-artsen)) wordt bijgedragen aan de continu professionele ontwikkeling van Nederlandse SEH-artsen. Het heeft als doel kennis, vaardigheden en zelfvertrouwen van SEH-artsen te vergroten om zo besluitvorming op een expertniveau te verbeteren. Er wordt gebruik gemaakt van een zogenaamde asynchronous and flipped classroom benadering, wat het mogelijk maakt leren plaats te laten vinden waar en wanneer de deelnemer dat wil. De deelnemer bestudeert, aan de hand van leerdoelen, specifieke casuistiek en literatuur zoals beschreven in een studiegids. In een web-based omgeving wordt elk onderwerp bediscussieerd op een online forum en vervolgens verder uitgediept met een mentor. Voornamelijk Australische SEH-artsen zijn mentor en fungeren daarin als rolmodel. In een aantal contactdagen worden kennis en vaardigheden verder ontwikkeld. De masterclass wordt afgesloten met een Structured Clinical Examination (SCE). Vanuit de eigen beroepsgroep is er behoefte aan een kwalitatieve onderbouwing van dit vernieuwende project. Methoden De eerste masterclass is gehouden van september tot en met december 2012 en had als onderwerp cardiovasculaire en respiratoire spoedeisende geneeskunde. Er waren 11 mentoren. In totaal hebben 21 deelnemers deelgenomen aan deze masterclass. Zij werden prospectief gevolgd door middel van het invullen van twee enquêtes (pre- en post-masterclass enquete). Beide enquêtes bevatten verscheidene vragen over met name de opbouw van de masterclass en vragen over zelfreflectie. Resultaten Alle 21 deelnemers van de masterclass hebben de post-masterclass enquete ingevuld (100%), waarvan 17 ook de pre-masterclass enquete hebben ingevuld (81%). Gemiddeld kreeg de masterclass een 8.9 (10-punts schaal) als cijfer. Er wordt een stijging gezien in het zich up-to-date voelen van de deelnemers (verbetering van 0% naar 95% (p <0.001)) en de zelf-beoordeling voor het in staat zijn bronnen te vinden en efficiënt gebruiken (verbetering van 5.1 naar 8.1 (10-punts schaal), p < 0.001). Daarnaast neemt de zelf-beoordeling voor kennis, het vermogen patiënten te behandelen, en het vermogen de opvang en behandeling van patiënten te bediscussiëren met andere specialisten (pwaarden variëren van < tot 0.168). Conclusie en Discussie MNSHA gebruikt nieuwe onderwijskundige methoden. Deze methoden ('asynchronous, web-based learning in a flipped classroom ) blijken de deelnemers te helpen een effectieve en persoonlijke methode te ontwikkelen om kennis en vaardigheden te ontwikkelen en te onderhouden als onderdeel van een voortdurende professionele ontwikkeling. Literatuurverwijzing Reiter DA, Lakoff DJ, Trueger S, Shah KH. Individual Interactive Instruction: An Innovative Enhancement to Resident Education, Ann Emerg Med 2013; 61: Trefwoord: Teaching & learning: e-learning/computers, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning, Learning outcomes: Life-long learning Wijze van presentatie: Paper P. van Driel St Elisabeth Ziekenhuis SEH Hilvarenbeekseweg GC TILBURG vandrielpieter@hotmail.com

62 B11.3 / zaal 558 Het gebruik van een dagelijkse quiz, de TOPdag, als onderwijsvorm in een geneeskunde blok. Tanck E, Maessen MFH, Holla M, Drost G, Kooloos JGM, Waal Malefijt MC de, Fluit CRMG Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Het per aanbieden van Twee Oefeningen Per dag (TOPdag) lijkt een effectieve manier om studenten Biomedische Wetenschappen aan te zetten tot herhaald bezig zijn met moeilijke leerstof (biomechanica) 1. Hun zelfvertrouwen, enthousiasme en deeltoetscijfer verbeterden 1. In deze studie onderzoeken we of het aanbieden van TOPdag bij studenten geneeskunde (GNK) ook voor een toename zorgt van enthousiasme, zelfvertrouwen en deeltoetscijfer voor de kennisvakken anatomie, neurologie of traumatologie. Methode Tijdens het GNK blok bewegingsapparaat werden de studenten (N=408) gerandomiseerd over de onderwerpen anatomie, neurologie en traumatologie welke in het blok aan bod kwamen. Voor hun specifieke onderwerp ontvingen ze op elke werkdag van het onderwijsblok één TOPdag: een meerkeuzevraag per met onmiddellijke feedback 1. Naderhand werd via een niet-anonieme digitale enquête gevraagd naar de waardering voor TOPdag (schaal 1-10), toename (ja/nee) in zelfvertrouwen en enthousiasme voor het ontvangen onderwerp en aantal gemaakte vragen. Studenten werden vervolgens ingedeeld in twee groepen: A) niet/nauwelijks; B) veel/alle oefeningen gemaakt. Deeltoetscijfer van het onderwerp en waardering versus het aantal gemaakte vragen werden geanalyseerd met een student s t-test. Bij groep B werd het zelfvertrouwen en enthousiasme geanalyseerd met beschrijvende statistiek. Resultaten De studenten (N=247) die één onderwerp gemaakt hadden en de enquête hadden ingevuld, zijn meegenomen voor statistische analyse. De studenten uit de groep anatomie, neurologie en traumatologie waardeerden TOPdag met respectievelijk een 7.4(±0.8), 7.6(±1.1), and 7.5(±0.9) (p>0.05). Per onderwerp waren de deeltoetscijfers tussen groep A en B niet-significant verschillend (anatomie: A 4,3(±1,6) vs. B 3,9(±1,7); neurologie: A 6,2(±1,9) vs. B 6,7(±1.9); traumatologie: A 6,6 (±1,5) vs. B 6,8(±1,3)). Vijfenzestig procent en 72% van de actieve studenten gaf aan dat zelfvertrouwen en enthousiasme waren verhoogd door TOPdag. Discussie/Conclusie Evenals in voorgaande studie 1, werd TOPdag hoog gewaardeerd en zorgde het voor een verhoogd zelfvertrouwen en enthousiasme. Dat er geen verschil in deeltoetscijfer werd waargenomen tussen groep A en B kan mogelijk verklaard worden door het type vragen 2 dat werd gesteld in TOPdag en de deeltoets. In het GNK blok werd vooral de feitenkennis getoetst terwijl in de vorige studie 1 vooral concept en begrip werden getoetst (zowel in TOPdag als deeltoets). Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen of TOPdag geschikter is om begrip/inzicht te verbeteren dan om kennis te vergroten en of er een effect is van het type TOPdag vragen 2 op kennisbevordering. Referenties 1.Tanck et al.: The use of daily questions for educational purposes: a TOPday for students. Perspectives on Medical Education, doi: /s ; Krathwohl DR: A revision of Bloom s taxonomy: an overview. Theory into Practice, 41: ; Trefwoord: Teaching & learning: Games, Teaching & learning: e-learning/computers Wijze van presentatie: Paper E. Tanck Radboud UMC Nijmegen Orthopaedie/ORL Postbus HB NIJMEGEN e.tanck@orthop.umcn.nl

63 B11.4 / zaal 558 Wat werkt beter: een dagelijkse of een wekelijkse formatieve toets? Palmen LN, Tanck EJM, Bergman-de Bres EM, Vorstenbosch MATM, Kooloos JGM Radboud UMC Nijmegen Achtergrond Examens in medische anatomievakken zijn traditioneel summatief. Het gebruik van formatief testen creëert een mogelijkheid voor studenten op feedback over de tot dusverre opgebouwde kennis. Er zijn aanwijzingen dat formatief testen leeruitkomsten verbetert. Over de beste manier van formatief testen bestaat geen consensus. Doel De deelname aan en de mening van studenten over twee vormen van formatief toetsen te onderzoeken, inclusief het effect hiervan op de summatieve eindtoets Methode Tijdens een eerstejaars 4-weeks blok over de borst-buik-bekken-anatomie kregen de studenten tijdens de eerste drie weken op maandag t/m donderdag een dagelijkse toets aangeboden. Deze toetsen behandelen de thorax en waren 24 uur beschikbaar. Op vrijdag werd een grotere toets over het abdomen aangeboden; deze was 3,5 dag beschikbaar. Beschikbaarheid werd beperkt om opsparen van de toetsen tot vlak voor de eindtoets te ontmoedigen. De totale omvang van beide toetsvormen was gelijk. Beide toetsen werden online aangeboden met directe feedback; deelname werd geregistreerd. In de vierde week werd een vragenlijst afgenomen over participatie en tevredenheid van beide toetsvormen én namen 424 studenten deel aan de summatieve eindtoets. De vragen over de rompwand in de eindtoets fungeerden als 'controle'. De relatie tussen deelname aan de twee toetsvormen en de scores op de eindtoets werd onderzocht met een oneway ANOVA. Resultaten Frequentere deelname aan de formatieve toetsen levert een hogere score op de eindtoets op. Er is geen verschil tussen de dagelijkse en de wekelijkse toets. Deelname aan de formatieve toetsen verhoogt de score op zowel thorax-abdomen-vragen als op rompwand-vragen. Ook na correctie voor moeilijkheidsgraad van de examenvragen is er geen verschil in scores tussen de verschillende onderdelen. De participatie aan de wekelijkse toets is duidelijk hoger dan die aan de dagelijkse toets (p<0.000): 50% van de studenten nam aan alle wekelijkse toetsen deel versus 22 % deelname aan alle dagelijkse toetsen. De vragenlijst toont een sterke voorkeur voor de wekelijkse toets. Bij alle vragen is een significant verschil in het voordeel van de wekelijkse toets (p<0.000). Studenten hebben een sterke voorkeur voor de wekelijkse toets (60,5%); 11.1% prefereert de dagelijkse toets. Discussie en conclusie Deelname aan formatieve toetsen verhoogt de examenscore; dit is niet onderdeelspecifiek. Waarschijnlijk ligt aan deze uitkomst ijverigheid ten grondslag. Studenten met een grotere motivatie dan hun studiegenoten zullen naast het maken van de formatieve toetsen sowieso meer studeren en dus hoger scoren op het summatieve examen. De studentparticipatie én studentenvoorkeur is beduidend groter bij de wekelijkse toets. Verklaringen hiervoor zijn mogelijk het meer samenvattende karakter van de wekelijkse toets en het feit dat deze langer online aangeboden wordt dan de dagelijkse toets. Trefwoord: Medical education: General, Teaching & learning: Learning styles/theory/instructional design Wijze van presentatie: Paper L.N. Palmen Radboud UMC Nijmegen Anatomie Postbus 9101, huispost HB NIJMEGEN L.Palmen@anat.umcn.nl

64 B12 / zaal 559 Het Werktheater: improvisatietheater als (lach)spiegel voor samenwerking op de medische werkvloer Roosdorp D, Ehrlich ND, Both CA, Bruijne MC de VU medisch centrum Thema In het dagelijkse werk van een arts speelt samenwerken met anderen, in alle lagen van het ziekenhuis, een cruciale rol. In het Raamplan (2009) wordt expliciet aandacht besteed aan de arts als samenwerker. Om hier meer aandacht aan te besteden is de afdeling Medische Psychologie van het VUmc in 2011 gestart met de ontwikkeling van innovatief onderwijs op het gebied van samenwerken op de medische werkvloer. Een onderdeel hiervan is de workshop Het Werktheater, die wordt aangeboden aan co-assistenten op een symposium in het kader van patiëntveiligheid, aan het einde van de master. Tijdens dit Werktheater worden spelvormen uit improvisatietheater (theatersport) gebruikt om op luchtige wijze thema s aan de kaak te stellen die bij samenwerken spelen, zoals onderlinge concurrentie, hiërarchie en fouten durven maken. Aan de hand van inbreng van de co-assistenten spelen twee acteurs een aantal scènes uit. In deze levendige scènes worden situaties uitvergroot die de coassistenten zelf hebben ervaren op de medische werkvloer. Ook worden er interactieve speloefeningen met de co-assistenten gedaan, alle rond het thema samenwerken. Door de laagdrempelige en vaak humoristische aanpak in de workshop worden de co-assistenten aangespoord tot nadenken over welke elementen van belang zijn voor goede samenwerking, alsmede over waar het mis kan gaan. In deze NVMO workshop wordt de deelnemers hetzelfde programma aangeboden als de co-assistenten tijdens het symposium. Doelen 1. Bewustwording van de positieve en negatieve normen en waarden in intercollegiale samenwerking 2. Bewustwording van en oefenen met elementen die van belang zijn in samenwerking, d.m.v. interactieve spelvormen uit de theatersport 3. Ervaren van de waarde van speelse werkvormen voor het bespreken van een serieus thema Doelgroep Iedereen die interesse heeft in het thema samenwerken op de medische werkvloer Opzet workshop: activiteiten De acteurs zullen een aantal scènes van de medische werkvloer uitspelen. De deelnemers hebben een actieve rol in het aanleveren van situaties en gedrag van de acteurs. Het middendeel van de workshop bestaat uit diverse interactieve spelvormen die de deelnemers in tweetallen doen, waarbij de nadruk steeds weer op onderlinge samenwerking ligt. De acteurs sluiten af door met input van de deelnemers nog één à twee scènes te spelen. Opbrengst Aan het einde is er ruimte om te bespreken wat men meeneemt uit de scènes en hoe de werkvormen bijdragen aan het bespreken van thema s. Deelname aan deze workshop biedt inspiratie in hoe theaterspelvormen en medisch onderwijs geïntegreerd kunnen worden, zonder daarbij altijd vast te hoeven houden aan de standaardrollenspelen.maximum aantal deelnemers: 30Trefwoorden: samenwerken, improvisatietheater, communicatie Trefwoord: Medical education: Undergraduate education, Learning outcomes: Teamwork, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning Wijze van presentatie: Workshop D. Roosdorp VU medisch centrum Medische Psychologie Van der Boechorststraat 7, K-D BT AMSTERDAM d.roosdorp@vumc.nl

65 B13 / Lamoraalzaal Werving en selectie voor zorgberoepen Brink G, Slenter V, Berrevoets L, de Vries C, van der Velde I, Laurant M Radboud UMC Nijmegen, Fontys hogeschool, Hogeschool Rotterdam Doel Een overzicht te verschaffen in de factoren die een rol spelen bij capaciteitsplanning van verpleegkundigen en het onderscheid tussen verpleegkundig specialist en physician assistant te verduidelijken. Nadere toelichting In het eerste deel wordt een kort overview gegeven van de verschillende beroepen en daarmee samenhangende structuren in gezondheidsonderwijs op HBO en MBO-niveau. De beroepenstructuur is op te delen in vier categorieën: 1) verpleegkundige beroepen en opleidingen, 2) medisch ondersteunende beroepen en opleidingen, 3) paramedische beroepen en opleidingen en 4) analytische beroepen en opleidingen. Daarnaast zijn er binnen het HBO diverse masteropleidingen. Op welke de verschillende beroepsbeoefenaren kunnen door stromen zal eveneens uiteengezet worden. Tijdens het tweede deel wordt ingegaan op de capaciteitsplanning van verpleegkundigen. In dit onderdeel wordt ingegaan op de vraag hoeveel verpleegkundigen we in de gezondheidszorg nodig hebben en op welke daar op gestuurd wordt en gaat worden. Ook de vraag naar gespecialiseerd verpleegkundigen zal aan bod komen. Zijn er ten aanzien van de capaciteit knelpunten te verwachten en zo ja wordt hier beleid op ontwikkeld? Daarnaast wordt een voorbeeld vanuit een UMC uiteengezet op welke wijze dit decentraal gebeurt aan de hand van een concreet voorbeeld. Vragen die aan de orde komen zijn: het rendement van een opleiding, kosten van de opleiding van een student in de praktijk, wat is de impact voor afdelingen waar stages gelopen moet worden en hoe worden studenten verdeeld binnen een ziekenhuis? Tot slot wordt in het derde deel nader ingegaan op het onderscheid tussen een Verpleegkundig Specialist en een Physician Assistant. Deze twee zorgmasters zijn inmiddels al weer meer dan tien jaar geleden geïntroduceerd. Vaak gehoorde vragen zijn: wat is het verschil tussen die twee beroepen en wanneer kan ik het beste een Verpleegkundig Specialist of wanneer kan ik het beste een Physician Assistant inzetten? In dit onderdeel wordt nader ingegaan wat de verschillen tijdens de opleiding zijn en wat de verschillen op de werkvloer zijn. Programma Dit symposium is opgebouwd uit drie onderdelen: 1. Inleiding: Algemeen kader mbt de zorgberoepen a. Beroepenstructuur zorgopleidingen b. BA-MA structuur binnen het HBO/geneeskunde Inleider: Drs. Geert van den Brink (UMCN) Duur uur 2. Op welke wijze is de capaciteitsplanning geregeld voor verpleegkundigen: Capaciteitsplanning binnen de zorgberoepen op landelijk niveau. Inleider: Victor Slenter, arts (directeur capaciteitsorgaan) Duur: Capaciteitsplanning binnen de zorgberoepen, een voorbeeld vanuit een UMC: Inleider: Ir. Leo Berrevoets (UMCN) Duur: Vragen nav beide presentaties Duur: Het onderscheid tussen de Physician Assistant en de Verpleegkundig Specialist. De Verpleegkundig Specialist (VS) en de Physician Assistant (PA), wat zijn de kenmerkende verschillen? Inleiders: Drs. Christine de Vries (Fontys hogeschool en voorzitter landelijk opleidingsoverleg VS-opleidingen Drs. Irma van der Velde (Hogeschool Rotterdam en voorzitter landelijk opleidingsoverleg PAopleidingen) Duur: Wat is het verschil tussen de VS en Physician Assistant op de werkvloer? Inleider: Dr. Miranda Laurant (IQ healthcare UMCN). Duur:

66 Vragen en discussie uur Trefwoorden:Taakherschikking, Capaciteitentest, Capaciteitsberekening, Werving, Middelbare scholen, Selectie, Verpleegkundig specialist, Physician assistant Wijze van presentatie: Symposium G. Brink Radboud UMC Nijmegen Postbus HB NIJMEGEN

67 B14 / zaal 401 Maatschappelijk Handelen: wat houdt het in en hoe toets je het op de werkvloer? Gardeniers M, Hendriksz TR, Oostenbroek RJ, Ridder JMM van de Albert Schweitzer ziekenhuis Thema Eén van de veranderingen in de Medische Vervolgopleidingen is het competentiegericht opleiden aan de hand van de zeven competenties uit de Canadian Medical Education Directives for Specialists (CanMEDS). De centrale competentie is Medical Expert, de zachte of niet medische competenties zijn daaromheen gegroepeerd: Communicator, Collaborator, Manager, Scholar, Health Advocate and Professional. Voor zowel de AIOS als de opleider is het niet altijd duidelijk wat zo n competentie inhoudt, wanneer zo n competentie onderwezen wordt en wat er met een Korte Praktijkbeoordeling (KPB) gescoord kan worden. Dit komt enerzijds door de gebruikte terminologie op het KPB-formulier, en anderzijds doordat de inhoud van de competentie niet geconcretiseerd is. In deze workshop focussen we op één van deze niet medische competenties: Health Advocate, maatschappelijk handelen. Van alle competenties wordt deze competentie vaak het minst belangrijk gevonden door zowel AIOS als opleiders. Het is voor zowel AIOS als opleiders lastig om inzichtelijk te maken en te verwoorden welk concreet observeerbaar gedrag gerelateerd is aan deze competentie. Daarnaast leven er veel vragen wanneer en op welke manier deze competentie getoetst moet worden. Doel Het doel van deze rondetafelsessie is deelnemers inzicht te geven in: (a) de betekenis van deze competentie, (b) uit te wisselen hoe en wanneer deze competentie in de dagelijkse praktijk zichtbaar wordt, en (c) uit te wisselen op welke manier deze competentie getoetst kan worden. Opzet In een korte inleiding wordt vanuit het radiologisch perspectief uitgelegd wat er binnen de radiologie onder deze competentie wordt verstaan en hoe deze (niet) wordt getoetst. Daarnaast wordt een overzicht van voorbeelden gegeven hoe binnen diverse medische vervolgopleidingen met deze competentie wordt omgegaan. Door middel van een discussie in groepen aan de hand van casuïstiek wisselen deelnemers van verschillende vakgebieden uit wat binnen hun vakgebied onder deze competentie wordt verstaan en hoe men dit toetst. In een plenaire discussie worden de uitkomsten besproken en wordt nagedacht of deze competentie ook op andere manieren dan de KPB te toetsen is, en verder wordt nagegaan in welke situaties Health Advocate getoetst kan worden. Doelgroep Co-assistenten, arts-assistenten, formele (plv.)opleiders, leden van de opleidersgroep, leden Centrale Opleidings Commissie, onderwijskundigen en andere geïnteresseerden. Trefwoord: Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics, Medical education: Postgraduate education, Learning outcomes: Communication skills Wijze van presentatie: Rondetafelsessie M. Gardeniers Albert Schweitzer ziekenhuis Radiologie Postbus AK DORDRECHT maykegardeniers@gmail.com

68 B15.1 / zaal 402 Scientific Integrity: The movie. Een leermodule rond wetenschappelijke integriteit d.m.v. een interactieve film. Maeckeleberghe ELM, Kamp GR UMC Groningen Probleemstelling Aios en studenten doen onderzoek of werken mee aan onderzoek. Omgaan met wetenschap (scholar) is één van de canmeds rollen van de arts. Inzicht in en kennis van hoe wetenschappelijke integriteit in de artsenrol een plaats te geven is noodzakelijk. In dit project wordt d.m.v. de indringende, activerende insteek van een interactieve film een onderwijsmiddel uitgewerkt dat 1. een belangrijke bijdrage levert aan preventie van scientific misconduct en 2. aios, studenten en hun opleiders praktische aanknopingspunten biedt om dit, zelfstandig, ter sprake te brengen. Opzet Het ontwikkelen van een leermodule, bestaande uit een website met interactieve film, over omgaan met wetenschap vanuit het oogpunt van preventie van wetenschapsfraude. Onderzoekers worden via real life situaties geleerd ethische keuzen te onderkennen en te onderbouwen. Doel van de module is het creëren van awareness over de manier waarop vraagstukken betreffende research integrity en research ethics in de alledaagse onderzoekspraktijk spelen, en het ontwikkelen van competenties (in de rol van scholar en professional) om deze situaties in te praktijk te hanteren. Het bijzondere van deze film is dat het script zich ontwikkelt volgens de keuzen die de actor (de kijker) maakt, en dat real time materiaal wordt aangeboden om die keuze zo goed mogelijk te nemen. Het scenario is gebaseerd op onderzoek d.m.v. diepteinterviews met gebruikers uit alle geledingen (studenten, aiso, PhD s, postdocs, hoogleraren). Resultaten en Conclusies Een interactieve leermodule die bijdraagt bij aan het verbeteren van de kwaliteit van zowel het ethiek onderwijs als ook aan onderwijs over wetenschap aan aios, studenten en onderzoekers. Belangrijk hierbij is dat deze onderwijsvorm het mogelijk maakt om zonder expert-begeleiding, in de vorm van een aanwezige docent, de module te volgen zonder dat er aan kwaliteit wordt ingeleverd: - de kennis over het onderwerp is aanwezig op de website (informatie die bij de diverse keuzemomenten wordt aangeboden) - het leerproces dient niet te worden begeleid: de film leidt aios, studenten en onderzoekers vanzelf door alle te doorlopen stadia. De aios, student en onderzoeker kan hierdoor het eigen leerproces in de hand houden. Opleiders kunnen (delen van) de film gebruiken op de door henzelf gekozen momenten. Referenties Kumar, Malhar N.(2010) 'A Theoretical Comparison of the Models of Prevention of Research Misconduct', Accountability in Research, 17: 2, 51 ' 66 F. C. Fang, R. G. Steen, A. Casadevall (2012) Misconduct accounts for the majority of retracted scientific publications PNAS, vol. 109 no. 42, Trefwoord: Teaching & learning: Games,Teaching & learning: Independent learning, Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics Wijze van presentatie: Poster E.L.M. Maeckeleberghe UMC Groningen Onderwijsinstituut A. Deusinglaan AV GRONINGEN e.l.m.maeckelberghe@umcg.nl

69 B15.2 / zaal 402 Interactieve-Heelkunde-Kwis vóór het co-schap: studenten als vragenmakers Latijnhouwers MAHE, Kornelissen MO, Robben-van Niekerk KGM, Linge A van, Hasselt EJ van Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling In het Nijmeegse eerste masterjaar geneeskunde, wordt het achtweekse co-schap Heelkunde voorafgegaan door voorbereidend Centraal Klinisch Onderwijs (CKO3v). Elke maand start een nieuwe co-groep van studenten met het CKO3v. Vanaf januari 2013 wordt het CKO3v afgesloten met een Interactieve-Heelkunde-Kwis, waarin de ene helft van de co-groep het opneemt tegen de andere helft. Deze kwis bestaat uit tweemaal 15 meerkeuzevragen, die in de loop van de drie weken CKO3v door de studenten zelf zijn geformuleerd. De ervaringen met deze opzet worden gepresenteerd aan de hand van de hierna beschreven evaluatie. Daarin wordt ook een vergelijking wordt gemaakt met een formatieve (digitale) heelkundetoets met meerkeuzevragen van het docententeam die voorheen de afsluiting van het CKO3v vormde. Methode/Opzet Geanalyseerd is de inhoud en toets-technische aard van de kwisvragen. Tevens zijn de studenten gepolst hoe zij te werk zijn gegaan bij het maken van de vragen, hoe zij dit hebben ervaren en wat hun ideeën in het algemeen zijn over (goede) meerkeuzevragen. De eindresultaten voor de Heelkunde-episode zullen tot november worden geëvalueerd, waarbij een vergelijking zal worden gemaakt tussen de co-groepen die het CKO3v afsloten met de kwis, een formatieve toets, respectievelijk een combinatie van beide. Ervaringen/Evaluaties Zowel de kwis als de heelkunde toets hebben een formatief karakter (er is geen formele beoordeling, de gezamenlijke bespreking van de topics staat centraal). Deze mogelijkheid om jezelf een spiegel voor te houden over wat je al dan niet weet en begrijpt over enkele relevante onderwerpen vóórdat je start met het co-schap heelkunde, wordt door de studenten zeer gewaardeerd. De heelkunde-kwis voegt door z n competitieve spel-element nog een extra ludieke dimensie toe. Studenten dagen elkaar uit, bediscussiëren als groep hoe te antwoorden, en bespreken direct na beantwoording de vraaginhoud met de hele co-groep en de begeleidende docent. Uit de analyse van de kwisvragen blijkt o.a. dat studenten: - vraagstellingen die zij zeggen af te keuren voor meerkeuzevragen, zelf vermijden (juist/onjuist-format, vragen naar exacte percentages, cryptische formuleringen); - veel afbeeldingen gebruiken in de vraagstelling en/of de feedback; - vaak meerdere onderwerpen tegelijk bevragen (i.p.v. één centraal topic); - vragen niet evenredig verdelen over de onderwerpen uit het CKO3v (bv. relatief veel vragen over anatomie. In hoeverre er (kleine) effecten zijn op bv. de heelkunde-cijfers, zal tot november worden gemonitord en tijdens het congres gepresenteerd. Studenten en ook docenten zijn enthousiast over de inzet van de Interactieve-Heelkunde-Kwis in het CKO3v-onderwijs. Trefwoord: Assessment: Peer assignment, Assessment: Computer-based assessment Wijze van presentatie: Poster M.A.H.E. Latijnhouwers Radboud UMC Nijmegen Postbus HB NIJMEGEN m.latijnhouwers@iwoo.umcn.nl

70 B15.3 / zaal 402 Game - gebaseerd leren als onderwijskundig principe voor een bij- en nascholingsdag voor praktijkopleiders verpleegkunde. Hebben MJ Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Probleemstelling De HBO -V studenten die stage lopen op een verpleegafdeling worden begeleid door werkbegeleiders. Werkbegeleiders krijgen functionele aanwijzingen van praktijkopleiders. Dit zijn senior verpleegkundigen die de beroepspraktijkvorming coördineren. Praktijkopleiders krijgen enkele dagen per jaar scholing. Tijdens deze dagen worden competenties getraind als het scheppen en creëren van leervoorwaarden op de verpleegafdeling, het begeleiden van het leerproces van stagieres en het beoordelen en het coachen van werkbegeleiders. Het enthousiasme van praktijkopleiders voor deze dagen is niet overweldigend. Ook blijkt het een uitdaging om het geleerde te vertalen naar (verbeterd) handelen in de beroepspraktijk. De trainingen zijn vaak conventioneel van aanpak: frontale lesmethoden, kennisoverdracht en weinig interactie. Hierdoor ontstaat de kans dat deelnemers minder (effectief) leren dan gewenst. Er is in het AMC gekozen om een nieuwe onderwijskundige benadering te hanteren voor deze trainingsdag, namelijk game - gebaseerd leren. Dit is een nieuwe benadering voor het ontwikkelen van onderwijs (Barab, et al., 2012). Daarbij worden gaming principes als didactische methode gebruikt. Het doel was het bewerkstelligen van meer engagement van deelnemers, meer betekenisvol en authentiek leren én een betere transfer naar de beroepspraktijk. Methode Tijdens de trainingsdag werd gebruik gemaakt van gaming principes als; competitie, verrassingseffecten, authentieke en realistische situaties, just-in-time informatie, korte feedbackloops, de mogelijkheid om te falen, ontdekkingsgericht leren, samenwerking en uitdagingen. Voor het lesprogramma werd de metafoor van de held die beproevingen moet doorstaan om succes te behalen gebruikt. Een beproeving bestond bijvoorbeeld uit het kunnen verdedigen van stellingen over het onderwijs. Om deze beproevingen goed te doorstaan, kan de held gebruik maken van magische helpers (keynote en workshops) waarin kennis verzameld kon worden over specifieke thema s. Op het einde van de reis wint de held (het team praktijkopleiders dat de meeste punten heeft behaald) eeuwige roem. Resultaten Het inzetten van game principes heeft er toe geleid dat de praktijkopleiders actief en gericht kennis hebben opgedaan die direct werd ingezet in praktijksituaties. Daarnaast was er zichtbaar enthousiasme en bevlogenheid bij de deelnemers. Tijdens de presentatie zal verder ingegaan worden op de resultaten en verbeterpunten. Wetenschappelijk onderzoek zal moeten uitwijzen of het inzetten van gaming als onderwijskundig principe voor het ontwerpen van een curriculum de gewenste transfer bereikt naar de beroepspraktijk. Literatuurverwijzingen Barab, S., Pettyjohn, P., Gresalfi, M., Volk, C., Solomou, M. (2012). Game-based curriculum and transformational play: Designing to meaningfully positioning person, content and context. Computers and Education. 58(1), Trefwoord: Teaching & learning: Games, Teaching & learning: Experiential learning, Teaching & learning: General Wijze van presentatie: Poster M.J. Hebben Academisch Medisch Centrum Divisie H Meibergdreef AZ AMSTERDAM m.j.hebben@amc.uva.nl

71 B15.4 / zaal 402 Serious game GeriatriX en complexe geriatrische besluitvorming: eerste ervaringen uit de praktijk Lagro J, Pol M van de, Laan A, Huijbregts-Verheyden F, Olde Rikkert M Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Voor de medisch student worden twee maatschappelijke ontwikkelingen steeds belangrijker. 1) Het groeiend aantal ouderen, vaak met multimorbiditeit. 2) Beperktere financiële middelen voor de gezondheidszorg. Beide ontwikkelingen nopen tot effectieve en doelmatige diagnostiek en therapie, rekening houdend met de wensen en behoeften van deze oudere patiënten. De huidige geneeskunde curricula zijn in hoge mate ziekte georiënteerd en onvoldoende gericht op deze maatschappelijke context. De student zou beter getraind moeten worden in wat multimorbiditeit betekent voor diagnostiek en behandeling. Is diagnostiek en behandeling wel altijd medisch zinvol en gewenst: wat is de meerwaarde voor deze specifieke patiënt? Methode Voor dit doel is door de afdeling Geriatrie van het UMC St. Radboud de serious game GeriatriX ontwikkeld samen met studenten, onderwijskundigen, medisch experts en game ontwikkelaars (zie figuur). De student oefent met complexe medische besluitvorming bij ouderen met multimorbiditeit op basis van drie criteria: medische zinvolheid, patiëntdoelen en kosten. Tijdens het spelen wordt volgens deze drie criteria direct feedback gegeven door de medische supervisor (medische zinvolheid), de patiënt (patiëntdoelen) en de ziekenhuis directrice (kosten). Er is gekozen voor een serious game omdat dit een veilige leeromgeving is voor individuele studenten, waarin verschillende strategieën uitgeprobeerd kunnen worden en direct ervaren kan worden wat de consequenties hiervan zijn. Het is een actieve leervorm die aansluit bij volwassen spelenderwijs en ervaringsgericht leren. Tijdens een keuzeblok speelden derde jaars bachelor studenten GeriatriX (N=29) en ontwikkelden zij zelf casuïstiek. Door middel van een vragenlijst (5-punts Likert-scale: 0: geheel niet eens; 5: geheel eens) waarin gereageerd diende te worden op stellingen werd het spel geëvalueerd. Resultaten Voor de meeste studenten gaf het gebruik van Geriatrix meerwaarde in hun leerproces. De studenten werden bewuster van de relevantie van de afweging van medische zinvolheid, kosten en patiënt gerichtheid bij de besluitvorming. Met de stelling: <i> Door het spelen van de game ben ik meer bewust van het feit dat er afgewogen keuzes gemaakt moeten worden tijdens de behandeling van de patiënten waren de studenten het zeer eens</i> ( 4.0±0.8). De stelling Ik kreeg gedegen feedback gedurende het spel werd beoordeeld met: 3.4±0.9. Men beoordeelde de stelling Ik vond het spelen van de game leuk om te doen eveneens positief (3.9±0.6). Conclusie De eerste praktijkervaringen met GeriatriX zijn positief: derdejaars geneeskunde studenten vinden het spel leuk, relevant en de feedback leerzaam. De volgende stap is implementatie in het master curriculum, met daaraan gekoppeld onderzoek naar de onderwijs waarde van GeriatriX in die studiefase en eventueel gebruik door aios. Kortom, GeriatriX is een veelbelovende en uitdagende onderwijsvorm voor geneeskundestudenten. Picture 1: Caption 1: Screenshot van Serious Game GeriatriX, met een directrice, patiënt en supervisor die feedback geven op kosten, patiënt gerichtheid en medische inhoud.

72 Trefwoord: Teaching & learning: Games, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decisionmaking / clinical reasoning Wijze van presentatie: Poster J. Lagro Radboud UMC Nijmegen Geriatrie Reinier Postlaan HB NIJMEGEN j.lagro@ger.umcn.nl

73 B16.1 / zaal 403 Beroepskeuze en loopbaanoriëntatie in de geneeskundeopleiding VUmc-compas. Reefman K, Peerdeman SM, Daelmans HEM VU medisch centrum Probleemstelling Basisartsen kunnen na hun initiële opleiding geneeskunde kiezen uit vele medische vervolgopleidingen, waarvan het grootste deel wettelijk erkend is en leidt tot een beschermde titel. 1 Studenten blijken zich echter regelmatig aangetrokken te voelen tot functies die juist niet passen bij de door hen aangegeven voorkeurskenmerken. Dit impliceert dat studenten soms een gebrekkig beeld hebben van functies die zij aantrekkelijk vinden. 2 Het Capaciteitsorgaan berekende een gemiddelde uitval van 9,8% van alle arts-assistenten in opleiding ( ). 3 Vanuit persoonlijk, financieel en beleidsoogpunt is dit zorgelijk. 4 Door voldoende bekwaamheid mee te geven om tot een bewuste beroepskeuze te komen, zal het percentage uitval uit vervolgopleidingen mogelijk afnemen. Methode en opzet VUmc heeft in 2010 een leerlijn beroepskeuze en loopbaanoriëntatie ontwikkeld welke longitudinaal door de opleiding geneeskunde verloopt. Doel is de student ondersteuning te bieden bij het maken van een evenwichtige beroepskeuze en te trainen in vaardigheden om zich verder te ontwikkelen als professional. Elk jaar van de opleiding komt het onderwerp aan bod op het niveau van de belevingswereld van de student op dat moment. Verschillende onderwijsvormen worden gebruikt: Studenten worden aangemoedigd gebruik te maken van het beroepskeuzeprogramma IMBK (Inventaris Medische Beroeps Keuze). Op de uitkomsten van deze test wordt door de student gereflecteerd in het Persoonlijk Ontwikkel Plan (POP), welke met een tutor jaarlijks wordt besproken. In bachelorjaar 3 worden opdrachten gemaakt in het thema van beroepskeuze en loopbaanoriëntatie. Zo verkrijgt de student aan de hand van een opdracht naar aanleiding van het lezen van een wetenschappelijk artikel bijvoorbeeld inzicht in karakteristieke kenmerken van medische specialisaties en in hoeverre deze bij hem of haar passen. Gedurende masterjaar 1 vinden, verspreid over het jaar, trainingen professionele ontwikkeling (TPO) plaats, waarin de coassistent in 8 bijeenkomsten leert hoe zijn of haar competenties optimaal in te zetten en waar individuele kwaliteiten liggen. In samenwerking met de co-raad en de medische faculteitsvereniging VUmc (MFVU) is de Speeddate met specialisten ondergebracht in het curriculum. In de masteropleiding worden workshops aangeboden zoals: coassistent en carrière en solliciteren voor coassistenten, waarin coassistenten worden getraind in vaardigheden welke van belang zijn bij het maken van een beroepskeuze en bij het solliciteren in de toekomst. Via een aparte webpagina worden studenten uitgebreid geïnformeerd over de aangeboden onderdelen binnen de leerlijn. Evaluatie Uit eerste evaluaties blijkt dat studenten zeer tevreden zijn met het nieuwe aanbod. 1 Capaciteitsorgaan. Instroom aios ziekenhuizen Jaarbeeld2011. Beschikbaar via: 2 van Offenbeek.M, Oosterhuis.M. Nieuwe tijden, nieuwe dokters. MedischContact 2004;59: Capaciteitsorgaan. Capaciteitsplan2010;deelrapport 1:medisch en klinisch technologische specialisten. Beschikbaar.via: 010/Deelrapport%201 %20%20Medisch%20Specialisten.pdf 4 Kuyvenhoven.MM, Vermeulen.MI, van Campen.SM van, Schmidt.JET. Veel aiossen haken af. MedischContact 2010;65(42):2206. Trefwoord: Students/Trainees: Career choice, Learning outcomes: Life-long learning, Curriculum: General Wijze van presentatie: Poster K. Reefman VU medisch centrum, Clinical skills Kamer: ktc Postbus MB AMSTERDAM k.reefman@vumc.nl

74 B16.2 / zaal 403 Hoe een toename van persoonlijke hulpbronnen een opwaartse spiraal van werkgerelateerde hulpbronnen en bevlogenheid initieert; een interventie bij recent afgestudeerde dierenartsen Mastenbroek NJJM 1, Bok GJ 2, Scherpbier AJJA 3, Beukelen P van 2, Jaarsma ADC 4 1 Universiteit Utrecht, 2 Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, 3 Universiteit Maastricht, 4 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Probleemstelling De transitieperiode van student naar veterinaire professional weerspiegelt enerzijds een periode van persoonlijke en professionele groei, en tegelijkertijd een periode die gepaard gaat met verhoogde stressniveaus. Het verloop van dit proces wordt beinvloed door de mate waarin persoonlijke en werkgerelateerde hulpbronnen aanwezig zijn. Volgens de Conservation of Resources(COR) theory 1 kunnen verschillende typen hulpbronnen en het persoonlijk welzijn zich ontwikkelen in een positieve spiraal die bepalend kan zijn voor de mate waarin de aanpassing aan de nieuwe werkomgeving succesvol zal verlopen. Om inzicht te verkrijgen in hoe een interventie, gericht op het verhogen van de persoonlijke hulpbronnen, het verloop van deze transitieperiode beinvloedt, hebben wij een exploratieve kwalitatieve studie uitgevoerd. Als theoretische basis wordt uitgegaan van het uitgebreide Job Demands- Resources model 2 en Conservation of Resources (COR) theory 1. Methode 15 semi-gestructureerde interviews werden afgenomen onder recent afgestudeerde dierenartsen die op vrijwillige basis hadden deelgenomen aan een coachingstraject van 1 jaar. Het doel van het coachingstraject was vergroting van de persoonlijke hulpbronnen. In het interview werd gevraagd naar wat het coachingstraject de deelnemers had opgeleverd ten aanzien van hun persoonlijke hulpbronnen, en wat daarvan de betekenis was voor werk en werkomgeving, bevlogenheid, en de perceptie van de eigen prestatie. Resultaten Door vergroting van de persoonlijke hulpbronnen (waaronder zelfbewustzijn, vertrouwen in eigen kunnen, en specifieke generieke vaardigheden) veranderde niet alleen de perceptie van de werkomgeving, maar ook de perceptie van de eigen rol en invloed op werk en werkomgeving. Dit leidde tot andere copingstrategien, reductie van ervaren stress, toename van de bevlogenheid, en een hogere waardering van de eigen prestatie tot gevolg en weer tot verdere toename van persoonlijke en werkgerelateerde hulpbronnen. Conclusie Persoonlijke hulpbronnen zijn belangrijk voor een gunstig verloop van de transitieperiode en zijn een effectief aangrijpingspunt voor interventies. Vergroting van de persoonlijke hulpbronnen lijken een beginpunt te kunnen zijn voor een opwaartse spiraal van andere hulpbronnen en verbetering van welzijn. References Hobfoll SE. Conservation of Resources: A New Attempt at Conceptualizing Stress. Am Psychol 1989;44(3): Demerouti E, Nachreiner F, Bakker AB, et al. The job demands-resources model of burnout. J Appl Psychol 2001;86(3): Trefwoord: Students/Trainees: Characteristics, Students/Trainees: Health and welfare, Students/Trainees: Stress Wijze van presentatie: Poster N.J.J.M. Mastenbroek Muisbroekseweg KM GIESSENBURG n.j.j.m.mastenbroek@uu.nl

75 B16.3 / zaal 403 Contact met de werkvloer: Eye opener voor scholieren bij hun studiekeuze? Santegoets JMC Radboud UMC Nijmegen Vroegtijdig uitval van studenten in het HBO is voor een groot deel te wijten aan een verkeerde studiekeuze op basis van niet weten waarvoor je kiest (Warps, Hogeling, Pass & Brukx, 2009). Het ontbreekt de middelbare scholier bij de studiekeuze aan een helder zelfbeeld en reële beroepsbeelden. Contact met de beroepspraktijk kan een positieve bijdrage leveren aan het beroepskeuzeproces (Kuijpers, 2012). In de huidige maatschappelijke context en onderwijssysteem zijn de mogelijkheden om contacten met de beroepspraktijk te exploreren beperkt. De Radboud Zorgacademie, een opleidingsinstituut voor zorgberoepen onderschrijft deze problematiek en heeft een praktijkgerichte interventie de Radboud College Tour ontwikkeld en geïmplementeerd. Deze interventie laat scholieren op een actieve wijze kennismaken met de zorgberoepen in het betreffende werkveld. Uit de eerste evaluaties blijkt dat de deelnemende scholieren en schooldecanen positief zijn. Om de daadwerkelijke bijdrage van deze activiteit in het kader van het beroepskeuzeproces te exploreren is een evaluatieonderzoek uitgezet. Het onderzoek richt zich op de effecten op het ontwikkelen van beroepsbeelden bij de deelnemers en de mogelijke invloed van de interventie op het studiekeuzeproces.bij dit evaluatieonderzoek is gekozen voor het Multi Strategy Design waarbij kwantitatieve en kwalitatieve instrumenten werden ingezet. Aan 160 leerlingen is een online vragenlijst toegestuurd. Een steekproef uit deze groep bestaande uit zestien respondenten werd in een e-interview gevraagd naar hun beleving en ervaringen. Dit bood de mogelijkheid om rijke en betekenisvolle data te genereren. Bij 22 middelbare schooldecanen werd met behulp van een vragenlijst de verwachte bruikbaarheid, doelmatigheid en de aansluiting van de interventie op de binnenschoolse studie keuze activiteiten nagegaan. Dataverzameling is gaande en analyses zijn medio september afgerond.de onderzoeksresultaten geven zicht op de effecten van de interventie op het studiekeuzeproces van de deelnemer. De invloed van persoonlijke factoren, sociale factoren en maatschappelijke factoren worden eveneens geanalyseerd. Uit de eerste summiere resultaten verwachten we positieve effecten op het beroepsbeeld en studiekeuze. De inzichten die dit onderzoek opleveren zijn van belang voor het doorontwikkelen van de interventie. Daarbij ligt de nadruk op de implicaties voor de onderwijspraktijk. De aandacht richt zich op de aansluiting op het middelbaar onderwijs, het initiëren van samenwerking en het stimuleren van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het onderwijs en het beroepenveld. Dit om in de toekomst scholieren meerdere mogelijkheden te bieden om een bewuste keuze te maken voor een studie waardoor studieuitval zich mogelijk minder voordoet. Kuijpers, M. (2012). Architectuur van leren voor de loopbaan: richting en ruimte. (Inaugurale rede, Open Universiteit Heerlen, 2012). Warps, J., Hogeling, L., Pass, J., & Brukx, D. (2009). Studiekeuze en studiesucces in het hoger onderwijs. Nijmegen: ResearchNED. Trefwoord: Students/Trainees: Student support and counselling, Students/Trainees: General Wijze van presentatie: Poster J.M.C. Santegoets Radboud UMC Nijmegen Radboud Zorgacademie Gerard van Swietenlaan GB NIJMEGEN j.santegoets@rz.umcn.nl

76 B16.4 / zaal 403 Inzicht in boven- en onderstroom' tijdens evaluatiegesprekken met studenten verpleegkunde Bart-van der Vorm CJ, Bruijn CN de, Poll E van de, Ridder JMM van de Albert Schweitzer ziekenhuis Probleemstelling De bedoeling van werving en selectie bij studenten verpleegkunde is om aankomende professionals te selecteren die mentaal weerbaar zijn, een goede studiehouding hebben en betrokken zijn bij de patiënt. Ondanks deze inspanningen glippen sommige studenten toch door de mazen van het net. Het is belangrijk hen tijdig op te sporen om hen de juist steun te bieden zodat ook zij een goede professional kunnen worden. Hierbij zijn de evaluatiegesprekken met studenten, werkbegeleiders en opleidingsfunctionarissen van cruciaal belang. Door het stellen van goede vragen tijdens dit gesprek wordt inzichtelijk wat er bij de studenten leeft en welke behoeften zij hebben. Op basis van Bateson en McClelland [1] is een vragenlijst ontwikkeld. De centrale vraag in deze studie is: Welke ervaringen zijn er bij het gebruiken van deze vragenlijst. Methode en Opzet Tijdens een 7-maandse stage van MBO- en HBO-verpleegkunde studenten vinden tenminste 4 evaluatiegesprekken plaats. De professionele voortgang, de persoonskenmerken en persoonlijke groei van de student staan daarin centraal. Een opleidingsfunctionaris begeleidt het gesprek waarin de student en de werkbegeleider leer- en werkafspraken maken. De student maakt hiervan een verslag. De ontwikkelde vragenlijst gaat in op 3 thema s die de bovenstroom -zichtbaar gedrag, het bewuste- in kaart brengen: gedrag, omgeving en bekwaamheden en op 3 thema s die focussen op de onderstroom -het onbewuste, onuitgesprokene-: overtuiging, identiteit en betrokkenheid. Om de ervaring met deze gesprekken, inzichtelijk te maken, benoemen de werkbegeleiders en studenten goede en verbeterpunten over het gesprek. Nagegaan wordt in hoeverre de studenten ingaan op boven- en onderstroom in hun gespreksverslag. Deze punten worden thematisch geanalyseerd. Ervaringen en discussie Uit een eerste analyse van de resultaten blijkt dat de ontwikkelde vragenlijst bijdraagt aan de zichtbaarheid van de onder- en bovenstroom. De studenten en werkbegeleiders noemen als goede punten o.a. de veiligheid en duidelijkheid in het evaluatiegesprek. Werkbegeleiders rapporteren als verbeterpunten het gebrek aan zowel mondelinge als schriftelijke communicatie met de student. Tijdsdruk speelt bij beiden een grote rol. Opleidingsfunctionarissen merken dat door de gebrekkige voorbereiding van de gesprekspartners, de onderstroom niet altijd inzichtelijk wordt. Het is mogelijk dat studenten daardoor de steun ontberen die ze gevraagd of ongevraagd nodig hebben. Referenties 1 Lingsma M, Scholten M. Coachen op competentieontwikkeling. Amsterdam: Boom/Nelissen; Trefwoorden: Students/Trainees: Student support and counselling Wijze van presentatie: Poster C.J. Bart-van der Vorm Albert Schweitzer ziekenhuis Leerhuis Albert Schweitzerplaats AK DORDRECHT c.j.bart@asz.nl

77 B17.1 / zaal 404 Het Spaarne Ziekenhuis WAUDIT: een waardevolle combinatie van Werkplekbezoek en AUDIT. Struben VMD, Geertman AJJ, Schie MJA van, Vollebregt A, Nolte PA, Winter JP de Spaarne Ziekenhuis Probleemstelling De centrale opleidingscommissie (COC) heeft de taak om een gunstig en veilig opleidingsklimaat te handhaven en te bevorderen. De kwaliteit van de opleidingen wordt in het Spaarne Ziekenhuis (SZ) gevolgd aan de hand van informatie uit onder meer (proef)visitaties en interne audits. De proefvisitatie bestaat uit een gesprek met de aios waarna terugkoppeling van de bevindingen aan de opleidersgroep plaatsvindt. De proefvisitatie is gekoppeld aan de opleidingsvisitatie en wordt daarmee eenmaal per vijf jaar gehouden. In onze ogen ontbreekt een tussentijdse evaluatie met de aios. Voor de opleiders bestaat deze wel in de vorm van de tweejaarlijkse interne audit, een gesprek tussen de opleider, de RvB en een afvaardiging van de COC waarbij vooral wordt gesproken over de organisatorische kant van de opleiding. De aios hebben hier geen rol. Daar de input van de aios van essentieel belang is voor de oordeelvorming van de kwaliteit van de opleiding zijn we in januari 2013 gestart met een pilot waarin een werkplekbezoek wordt gecombineerd met een audit (WAUDIT). Doelstelling van deze combinatie is de informatie die de COC uit verschillende bronnen over de kwaliteit van de opleiding ontvangt, integraal met zowel de aios als de opleider(s) afzonderlijk te toetsen en te evalueren. Opzet Het werkplekbezoek bestaat uit een gesprek met de aios en een afvaardiging van de COC. De werkruimtes worden geïnspecteerd, het individuele opleidingsplan en portfolio worden bekeken en besproken. Er wordt specifiek aandacht besteed aan de overeenstemming van het lokale opleidingsplan met de opleidingspraktijk. Na het werkplekbezoek vindt de audit met de opleider(s) en RvB plaats waarbij de bevindingen van het werkplekbezoek direct worden teruggekoppeld. De opleider ontvangt vervolgens een Tip Top rapportage van de WAUDIT met het verzoek de tips te verwerken in een plan van aanpak welke wordt teruggekoppeld aan de COC. Ervaringen Doordat een afvaardiging van de COC met de aios over de afdeling loopt vinden er dynamische gesprekken plaats over de dagelijkse praktijk die waardevolle informatie opleveren. Door de combinatie met de audit daarna, kunnen bevindingen en mogelijke ontevredenheid van de aios direct teruggekoppeld worden aan de opleider. Conclusies In de huidige situatie waarbij eens in de vijf jaar wordt gevisiteerd en er weinig feedback van de aios via de COC plaatsvindt, is de WAUDIT een waardevolle aanvulling op de beschikbare kwaliteitsinstrumenten van de COC. Door aan de audit een werkplekbezoek te koppelen wordt de dialoog tussen aios en hun opleiders versterkt en wordt alle input die de COC over de kwaliteit van de opleidingen ontvangt frequenter getoetst bij zowel aios als opleiders. Trefwoord: Education management: Quality Assurance Wijze van presentatie: Poster V.M.D. Struben Spaarne Ziekenhuis Spaarnepoort TM HOOFDDORP veerle.struben@gmail.com

78 B17.2 / zaal 404 Communiceren kun je leren, ook via een tolk? De effecten van onderwijs in communicatie via een tolk op gespreksvaardigheden van studenten. Demirbilek S, Croix A de la, Bonke B, Stegers-Jager KM Erasmus Medisch Centrum Probleemstelling Rotterdam heeft de grootste populatie allochtonen van Nederland, namelijk 43%. Het percentage allochtone patiënten in een huisartspraktijk in een achterstandswijk is zelfs 50%. Allochtonen geven vaker aan problemen te hebben met hun arts dan autochtone patiënten, ze zijn minder tevreden met de zorg die ze ontvangen. Problemen rondom taalbarrières en het gebruik van tolken kunnen worden opgelost door aankomende artsen hierin op te leiden (1). Helaas wordt er tijdens de opleidingen geneeskunde weinig aandacht besteed aan communicatie via een tolk. Wij hebben een onderwijsmodule ontworpen om studenten gespreksvaardigheden aan te leren in situaties waarbij een patiënt en een tolk aanwezig zijn. Het doel van deze studie is het bestuderen van het effect van deze onderwijsinterventie. Methode/opzet Een 2 uur durend practicum is opgezet, waarin de gevolgen van taalbarrières op de zorg worden besproken, hoe deze problemen kunnen worden opgelost en hoe men effectief met tolken kan werken. Tijdens het practicum oefenen studenten het afnemen van een anamnese met behulp van een tolk. Om de effectiviteit van het practicum te testen zullen 3e jaars studenten worden gevraagd op vrijwillige basis deel te nemen aan het onderzoek. Maximaal 40 studenten zullen toegelaten worden tot het onderzoek. Deelnemers zullen random worden ingedeeld in een interventie- of controle-groep. Alleen studenten in de interventiegroep volgen het practicum, studenten uit de controlegroep krijgen die gelegenheid na de nameting. Iedere deelnemer zal i.v.m. voor- en nameting een anamnesegesprek met een tolk voeren. Deze gesprekken worden gescoord met de Interpreter Scale, Interpreter Impact Rating Scale, Faculty Observer Scale en een speciaal feedbackformulier (2). Vraag is of studenten in de interventiegroep significant beter zijn geworden in het afnemen van een anamnese dan de studenten in de controlegroep. De hypothese is dat studenten in de interventiegroep significant beter scoren op de bovengenoemde instrumenten. Resultaten De resultaten worden gepresenteerd tijdens het NVMO congres. Implicaties voor de praktijk Mochten er indicaties zijn voor effect van de onderwijsinterventie, dan zal een meer grootschalige studie worden uitgevoerd. Een positief effect kan een sterk argument zijn voor het invoeren van onderwijs over gespreksvaardigheden bij taalbarrières. Literatuurverwijzingen 1. Meeuwesen, L, Harmsen, H, Sbiti, A. Als je niet begrijpt wat ik bedoel. Tolken in de gezondheidszorg. Mikado. 2011: Lie, A, Bereknyei, S, Braddock III, C H, Ecinas, J, Ahearn, S, Boker, J R. Assessing Medical Students' Skills in Working Woth Interpreters During Patient Encounters: A Validation Study of the Interpreter Scale. Academic Medicine. 2009;84(5): Trefwoord: Learning outcomes: Communication skills Wijze van presentatie: Poster S. Demirbilek Erasmus Medisch Centrum Medische Psychologie en Psychotherapie Postbus CA ROTTERDAM sadiye.demirbilek@gmail.com

79 B17.3 / zaal 404 Systematisch werken aan onderwijskwaliteit: de PDCA-cyclus in de praktijk Oosterbaan AE, Fast GA UMC Utrecht Probleemstelling Kwaliteitszorg kan worden gedefinieerd als de systematische aandacht die een (onderwijs)organisatie besteedt aan het vaststellen en realiseren van haar doelstellingen. De Plan-Do-Check-Act-cyclus (PDCA-cyclus) is een nuttig hulpmiddel bij het systematisch werken aan kwaliteitszorg op organisatie- en teamniveau. Hoewel de stappen uit de PDCA-cyclus vanzelfsprekend lijken, blijkt in de praktijk vaak dat niet alle stappen (volledig) worden doorlopen en dat de cyclus niet wordt gesloten. Een voorbeeld is het evaluatieproces van het Opleidingscentrum (OC) van het UMC Utrecht. De opleidingen van het OC lopen onderling zeer uiteen (van eendaagse trainingen tot meerjarige opleidingen) en de bijbehorende teams hanteren elk een andere werkwijze. Binnen de opleidingen wordt veel tijd en aandacht besteed aan het verzamelen van evaluatiegegevens: voor alle studieonderdelen worden periodiek vragenlijsten opgesteld en uitgezet onder de studenten. Met name de Plan- en Act stappen blijven achterwege. In augustus 2012 zijn we van start gegaan met een project met als doel de kwaliteitszorgcyclus bij het OC te sluiten. Methode Op basis van zowel de PDCA-cyclus als het evaluatieproces bij de opleiding Geneeskunde van de Universiteit Utrecht hebben we een stappenplan ontwikkeld voor een volledige kwaliteitszorgcyclus dat bestaat uit acht stappen (zie figuur): 1) vaststellen streefdoelen en soort informatie, 2) verzamelen informatie, 3) verwerken evaluatiegegevens, 4) analyseren evaluatiegegevens, 5) bespreken uitkomsten evaluatie binnen team, 6) evaluatierapport definitief vaststellen, 7) rapportage extern, 8) archivering en publicatie. Aan de hand van dit model hebben we gesprekken gevoerd met representanten van de verschillende teams binnen het OC. Door de gesprekken hebben we een goed beeld gekregen van de huidige stand van zaken met betrekking tot het evaluatieproces. Op basis van het stappenplan en de uitkomsten van de interviews hebben we vervolgens een concreet voorstel geformuleerd om de kwaliteitszorgcyclus binnen het OC te gaan sluiten. Tijdens een beleidsdag is de gewenste stand van zaken in kaart gebracht en afgezet tegen de huidige praktijk. Ervaringen en conclusie Ondanks de vereiste extra inspanningen van teamleiders, opleiders, ondersteuners en beleidsmedewerkers constateren we dat alle betrokkenen enthousiast op het stappenplan reageren. Het blijkt een nuttig hulpmiddel om OC-breed tot een uniforme werkwijze te komen, terwijl in de uitwerking van de stappen ruimte voor maatwerk blijft. De eerste interventies om de kwaliteitszorgcyclus te sluiten starten in september In de loop van 2013 gaan we de implementatiestrategie van het stappenplan nader uitwerken en evalueren. Door regelmatig in gesprek te gaan met de teams zullen we monitoren of het stappenplan en de toepassing ervan optimaal blijft aansluiten bij het evaluatieproces.

80 Picture 1: Caption 1: Schematische weergave evaluatiecyclus Opleidingscentrum Trefwoord: Education management: Quality Assurance Wijze van presentatie: Poster A.E. Oosterbaan UMC Utrecht Postbus 85500, huispostnummer HB GA UTRECHT WISSELPAUZE MET KOFFIE EN THEE

81 Blok C C1.1 / zaal 522 Schriftelijk vragen stellen door studenten openbaart hun misconcepten: een kans voor tijdig herstel Olde Bekkink M, Steenbergen EJ, Donders ART, Waal RMW de, Ruiter DJ Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Misconcepten zijn fouten in de begripsvorming, ook wel misvattingen genoemd, die veelal hardnekkig zijn. Wanneer docenten misconcepten niet herkennen kunnen deze persisteren en zo interfereren met de leerprestatie van de student. 1 Tijdige diagnostisering van misconcepten is daarom essentieel. De vraagstelling van dit onderzoek is of het schriftelijk vragen stellen door studenten tijdens lopend onderwijs bruikbaar kan zijn als benadering om hun denkbeelden te expliciteren en misconcepten vroegtijdig te signaleren. Methode Het betrof prospectief onderzoek uitgevoerd gedurende het bachelor kernblok Algemene Pathofysiologie. Tijdens de werkgroep tumorpathologie werd de studenten gevraagd schriftelijk een extra vraag te formuleren gerelateerd aan het onderwerp van de werkgroep. Dit betrof een verdiepende vraag over ziektemechanismen en niet puur feitenkennis. Drie ervaren pathologen beoordeelden de vragen onafhankelijk van elkaar op het voorkomen van misconcepten; hierover werd in alle gevallen consensus bereikt. Resultaten Er participeerden 241 studenten in 26 werkgroepen waarin in totaal 221 schriftelijke vragen werden geformuleerd (participatiegraad 92%). Drieëndertig vragen werden geëxcudeerd omdat deze overgenomen waren uit het blokboek (n=30), niet te interpreteren waren (n=3), of de student niet aan het tentamen deelnam (n=3). Van de resterende 184 vragen werd 11% (n=20) beoordeeld als passend bij een misconcept. De examendeelscore voor het onderwerp tumorpathologie bedroeg 5.2 (SD 1.9) in de groep met misconcepten en 6.7 (SD 2.2) in de groep met adequate vragen. Discussie Schriftelijk vragen stellen is een goede benadering om tijdig misconcepten op te sporen. Het hebben van een misconcept is geassocieerd met een lagere score op het examen. Deze bevindingen onderbouwen het nut van tijdige herkenning van misconcepten en bieden de mogelijkheid tot bijstelling hiervan gedurend lopend onderwijs. Referenties Michael JA. Misconceptions, what students think they know. Adv Physiol Educ (26): Trefwoord: Learning outcomes: Basic medical sciences, Teaching & learning: Small group, Medical education: Undergraduate education Wijze van presentatie: Paper M. Olde Bekkink Radboud UMC Nijmegen Interne Geneeskunde Geert Grooteplein HB NIJMEGEN M.OldeBekkink@aig.umcn.nl

82 C1.2 / zaal 522 Innovatief geriatrie onderwijs met serious game stimuleert kennis en attitude ten aanzien van ouderen : een spel met alleen winnaars. Pol MHJ van de, Lagro J, Fluit CRMG, Lagro-Janssen ALM, Olde Rikkert MGM Radboud UMC Nijmegen Introductie In de toekomst zal bijna elke praktiserende arts te maken krijgen met kwetsbare ouderen. In de huidige geneeskunde curricula is geriatrie echter onderbelicht en daarnaast is geriatrie onder geneeskunde studenten geen populair specialisme(1) Onze hypothese is dat kwalitatief goed en aansprekend onderwijs over geriatrie meer dokters hiervoor kan interesseren en basiskennis geeft aan elke dokter. Om dit te testen hebben we een innovatief keuzeblok -waarin gebruik wordt gemaakt van een serious game (Geriatrix')- over evidence based geriatrie ontwikkeld en onderzocht wat het effect is op attitude ten aanzien van ouderen en op kennis van geriatrie. Methode We hebben attitude ten aanzien van ouderen (aging semantic differential (ASD)(2), maximale score 189, hoe lager de score hoe positiever ten aanzien van ouderen)en ervaren kennis en vaardigheden (needs assessment(3), 5-punts likert schaal) ten aanzien van geriatrie gemeten bij derde jaars geneeskunde studenten voor en na een keuzeblok geriatrie (n=29) in vergelijking met een controlegroep (n=24) in een neuroscience blok. In het keuzeblok geriatrie komen belangrijke geriatrische onderwerpen aan bod en ontwikkelen studenten casuïstiek voor de serious game Geriatrix'. Resultaten In de geriatriegroep was er een significante verbetering (p<0.05) van de attitude ten aanzien van ouderen de ASD daalde van 84±11 naar 77±15. Het verschil met de controle groep, die geen verandering in ASD liet zien, was ook significant (p<0.05). De geriatriegroep toonde tevens een significante verbetering in de ervaren kennis ten aanzien van dementie, urineweginfecties, valrisico, pijn, geriatrische revalidatie, depressie, multimorbiditeit, preventie, osteoporose, mantelzorg, wilsverklaringen en voedingsstatus (p<0.01). In de controle neuroscience groep was alleen een verbetering op het onderwerp zintuigstoornissen (p<0.05), hetgeen het onderwerp van dit blok was. Figuur 1 Conclusie en discussie: Dit onderzoek laat zien dat een aansprekende moderne onderwijsvorm met een serious game als rode draad studenten in korte tijd veel kan leren over geriatrie en ook een positieve invloed heeft op de attitude ten aanzien van ouderen. Aangezien we aantoonden dat een korte onderwijsinterventie al een duidelijk positief effect kan hebben, is een volgende vraag of modern vormgegeven structureel geriatrie onderwijs artsen kan afleveren die een hoger niveau van kennis en vaardigheden en een positievere attitude hebben op dit terrein. 1. Lun MWA. Student Knowledge and Attitudes Toward Older People. Educational Gerontology. 2011;37(1): Polizzi KG. ASSESSING ATTITUDES TOWARD THE ELDERLY. Educational Gerontology. 2003;29(3): Robinson BE. a needs assessment. J Am Geriatr Soc. 2001;49(7): Epub 2001/08/31.

83 Picture 1: Caption 1: figuur 1 Trefwoord: Education management: Best Evidence Medical Education, Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics, Research in medical education: All Wijze van presentatie: Paper M.H.J. van de Pol Radboud UMC Nijmegen Eerstelijnsgeneeskunde 161 Afdeling ELG 161 Postbus HB NIJMEGEN m.vandepol@elg.umcn.nl

84 C1.3 / zaal 522 Percepties en praktijk van coaching tijdens een trauma team training Alken APB, Tan ECTH, Luursema JM, Fluit CRMG, Goor H van Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Om de kwaliteit van onderwijs en docenten te evalueren worden veelal vragenlijsten afgenomen aan cursisten en docenten. Over het algemeen oordelen docenten positiever over hun onderwijs dan cursisten 1. Onderzoek naar hoe percepties van cursisten en docenten zich verhouden tot de praktijk ontbreekt. Inzicht hierin is essentieel om onderwijs gericht te verbeteren en docenten beter te trainen. Met behulp van gestructureerde observaties onderzochten wij in hoeverre percepties en praktijk van elkaar verschilden in een hoog-realistische teamtraining. Methode Elf chirurgenteams, elk bestaande uit 1 docent/instructeur die 2 cursisten begeleidde, vulden vragenlijsten in ter evaluatie van de coachingsactiviteiten (o.a. feedback en instructie) van de instructeur. Op 12 items (6-puntsschaal; 1 = helemaal niet/nooit - 6 = helemaal wel/voortdurend) gaven de instructeurs en cursisten aan in hoeverre zij een item van toepassing vonden. Tevens werden videoopnamen gemaakt. Per team werden 45 minuten aan vergelijkbare trainingsituaties geanalyseerd middels een gestructureerd observatie-instrument waarop de geobserveerde hoeveelheid coaching binnen observatiecategorieën werd geregistreerd 2. De items van de vragenlijsten en de corresponderende observatiecategorieën werden vergeleken wat betreft de specificiteit en aard van coaching en de aandacht voor technische, communicatieve en teamvaardigheden. Met Wilcoxon toetsen, effectgroottes (Cohen s d) en correlaties werden de gemiddelde scores van cursisten, instructeurs en observaties vergeleken. Resultaten De vragenlijsten van 11 instructeurs en 20 cursisten waren beschikbaar voor analyse. Cursisten gaven hogere scores dan instructeurs voor het correctieve karakter (5,1 vs 4,6; d= 0,58) en de timing van de coaching (5,3 vs 4,4; d= 1,30). Instructeurs gaven hogere scores voor het geven van complimenten dan cursisten (5,0 vs 4,4; d= 0,64). Uit de video-analyses bleek dat instructeurs significant vaker op technische dan op communicatieve vaardigheden en vaker op communicatieve dan op teamvaardigheden coachten. In de perceptie van de cursisten was er geen onderscheid tussen deze drie vaardigheden (Tabel 1). De door de cursisten aangegeven coachingspecificiteit viel hoger uit dan de geobserveerde specificiteit. Discussie De perceptie van coachingsactiviteiten tussen instructeurs en cursisten verschilde. In de perceptie van cursisten en docenten was er veel aandacht voor instructie en feedback op communicatieve en teamvaardigheden terwijl deze coachingsactiviteiten in praktijk nauwelijks voorkwamen. Literatuur 1. Levinson KL, Barlin JN, Altman K, Satin AJ. Disparity between resident and attending physician perceptions of intraoperative supervision and education. J Grad Med Educ 2010;2(1): Alken APB, Tan ECTH, Luursema JM, Fluit CRMG, van Goor H. Feedback activities of instructors during a trauma surgery course. Am J Surg 2013; in-press. Picture 1: Caption 1: Tabel 1. Gemiddelde scores van cursisten en instructeurs (5-pt schaal) en de geobserveerde praktijk (turven).

85 Trefwoord: Teachers/Trainers: Teacher evaluation, Learning outcomes: Teamwork Wijze van presentatie: Paper A.P.B. Alken Radboud UMC Nijmegen Geert Grooteplein-Zuid GA NIJMEGEN

86 C1.4 / zaal 522 Eerste inventarisatie inzet simulatiepatiënten bij opleidingen voor BIG-geregistreerde beroepen in Nederland NVMO Werkgroep Simulatie en Gestandaardiseerde Patiënten Bank I 1, Elgersma AF 2, Grosfeld FJM 3 1 LUMC, 2 UMC Groningen, 3 UMC Utrecht Probleemstelling Alle studies Geneeskunde in Nederland en België zetten simulatiepatiënten (SP) in voor onderwijsdoeleinden. Het gebruik daarvan is logistiek niet eenvoudig maar wordt erg gewaardeerd door medisch studenten. Het is niet bekend in hoeverre andere opleidingen voor BIG-geregistreerde beroepen SP inzetten en zo ja op welke wijze dit gebeurt. Wij deden een eerste inventarisatie. Methode/Opzet: Onderwijscoördinatoren van opleidingen in Nederland leidend tot BIG-registratie van afgestudeerden (Verpleegkunde, Fysiotherapie, Farmacie, Tandheelkunde, Psychologie) werden telefonisch of per benaderd. Er werd gebruik gemaakt van een standaard vragenlijst. Resultaten: Dertig opleidingsinstellingen (58%) hebben aan deze inventarisatie deelgenomen. Zestig procent maakt gedurende één of meerdere studiejaren gebruik van SP. Alle opleidingen Tandheelkunde en Farmacie maken gebruik van SP, 71% van de HBO opleidingen Verpleegkunde en 60% van de opleidingen Fysiotherapie. Bij de universitaire basisopleiding Psychologie maakt slechts 14% van de opleidingen gebruik van SP. De SP worden vooral ingezet voor het oefenen van de anamnese (40%). De helft van alle instellingen gebruikt SP voor toetsingsdoeleinden. In 60% van de gevallen wordt van de SP verwacht dat zij feedback geven. In bijna alle gevallen trainen de instellingen de SP zelf. Discussie/Implementatie praktijk: Deze vorm van onderwijs wordt bij meer dan de helft van alle BIG-gerelateerde opleidingen in Nederland gebruikt, vooral voor het aanleren van de anamnese en voor toetsing. Het is opmerkelijk dat bij de basisopleiding Psychologie weinig gebruik wordt gemaakt van SP. Welke factoren hier precies aan ten grondslag liggen is nog niet onderzocht. Bij een groot deel van de opleidingen die SP inzetten wordt het patiëntenperspectief waardevol gevonden, gezien de feedback die van de simulatiepatiënten wordt gevraagd. Verdere studie zal moeten uitwijzen in hoeverre onderwijsvormen waarbij simulatiepatiënten worden ingezet effectief worden gevonden bij deze opleidingen. Tevens zal moeten worden onderzocht in hoeverre samenwerking tussen de verschillende (para)medische opleidingen wenselijk en mogelijk is bij het (interdisciplinair) inzetten van SP. Trefwoord: Teaching & learning: Simulation, Medical education: General Wijze van presentatie: Paper I. Bank LUMC Albinusdreef ZA LEIDEN i.bank@lumc.nl

87 C2.1 / zaal 525 Systematische literatuur review over leren in student run clinics Schutte T 1,2, Tichelaar J 1,2, Dekker RS 1,2, Agtmael MA van 1,2, Richir MC 1,2, Vries ThPGM de 1,2 1 RECIPE (Research and Expertise Center In Pharmacotherapy Education) 2 VU medisch centrum, Afdeling Interne geneeskunde, sectie klinische farmacologie en farmacotherapie Introductie Geneeskunde studenten moeten beter worden voorbereid op hun toekomstige rol als arts, om medische fouten en kosten te verminderen 1. Context gebonden leren is bekend om zijn positieve effecten op studenten 2, echter het niveau waarin context gebonden leren wordt toegepast in verschillende (farmacotherapie)curricula verschilt 3. De ultieme vorm van context gebonden leren met verantwoordelijkheid voor patiëntenzorg zou het leren in een Learner Centered Student Run Clinic (LC-SRC) kunnen zijn. In tegenstelling tot de LC-SRC bestaan student run clinics (SRCs) wel, in bijvoorbeeld de USA. SRCs zijn poliklinieken waar studenten in teams uit verschillende jaren zorg aan vooral onverzekerde patiënten bieden. In SRCs staat met name zorg aan (onverzekerde) patiënten centraal. Voor we starten met een eigen LC-SRC willen we onderzoeken wat er bekend is over studentuitkomsten van (reguliere) SRCs, op houding, vaardigheden, kennis, gedrag en patiëntuitkomsten. Methode We hebben een systematische literatuur review verricht, volgens PRISMA richtlijnen, in de PUBMED en ERIC databases. Aanvullend hebben we de SNOWBALL search toegepast, waarbij alle referenties in de geïncludeerde artikelen zijn beoordeeld. Geïncludeerde artikelen zijn beoordeeld op doel van de studie, conclusie/uitkomsten en studie kwaliteit, beoordeeld met het MERSQI instrument. Resultaten Pubmed en ERIC database search leverde 208 unieke artikelen op, bij verdere analyse gingen 65 artikelen over SRCs. De SNOWBALL search van 865 referenties leverde 53 nieuwe hits op, ontdubbeld 28 unieke, geschikte artikelen. Alle 93 geschikte artikelen zijn beoordeeld, zesendertig (38,7%) van deze artikelen waren originele onderzoeks artikelen met kwantitatieve studentuitkomsten. Studentuitkomsten op de mening/houding van studenten waren positief, studenten waardeerden de ervaring. Studentuitkomsten op vaardigheden en kennis zijn vooral gebaseerd op meningen en inschattingen van deelnemers. Studenten geven verbetering van vaardigheden aan (bv. anamnese en lichamelijk onderzoek), dat ze kennis hebben opgedaan die ze nergens anders op konden doen, en de SRC als erg leerzaam hebben ervaren. Andere artikelen rapporteren studentuitkomsten op geleverde kwaliteit van zorg (bijvoorbeeld hypertensie, diabetes, preventie) waarbij de kwaliteit van zorg redelijk lijkt en soms zelfs vergelijkbaar was met reguliere (verzekerde)zorg. Conclusie Studentuitkomsten van SRCs zijn dat studenten positief zijn over deelname, maar er is weinig objectief en gedegen onderzoek gedaan naar effecten op kennis en vaardigheden. Als zorg geleverd in SRCs als studentuitkomst gezien wordt kan geconcludeerd worden dat in enkele kleine onderzoeken, matig tot redelijk van kwaliteit, de geleverde zorg redelijk, en soms zelfs vergelijkbaar met verzekerde zorg lijkt. Discussie Gezien het theoretische voordeel en het ontbreken van overtuigend bewijs zal verder gericht onderzoek moeten worden verricht naar echte leereffecten door deelname aan SRCs. Dit onderzoek kan het beste gebeuren op een plek waar niet de (onverzekerde) patiënt maar leren met verantwoordelijkheid voor patiëntenzorg staat, namelijk in een Learner centered student run clinic (LC-SRC). Dit veelbelovende concept kan bijdragen aan optimaal context gebonden leren, en daarmee het verbeteren van medisch onderwijs. Referenties (1) Dornan T, Ashcroft D, Heathfield H et al. An in depth investigation into causes of prescribing errors by foundation trainees in relation to their medical education. the EQUIP study. General Medical Council; (2) Koens F, Mann KV, Custers EJFM, Ten Cate OTJ. Analysing the concept of context in medical education. Med Educ 2005;39(12): (3) O'Shaughnessy L, Haq I, Maxwell S, Llewelyn M. Teaching of clinical pharmacology and therapeutics in UK medical schools: current status in Br J Clin Pharmacol 2010;70(1):

88 Trefwoord: Learning outcomes: Patient management / prescribing, Medical education: Undergraduate education, Teaching & learning: Clinical context Wijze van presentatie: Paper T. Schutte VU medisch centrum Afdeling Interne geneeskunde, sectie klinische farmacologie en farmacotherapie Kamer PK 1X77 De Boelelaan HZ AMSTERDAM t.schutte@vumc.nl

89 C2.2 / zaal 525 Farmacologie en farmacotherapie kennis en vaardigheden van geneeskunde- en farmaciestudenten: een cross-sectionele vergelijking Keijsers CJPW, Brouwers JRBJ, Wildt DJ de, Custers EJFM, CateThJ ten, Jansen PAF UMC Utrecht Probleemstelling Ondanks dat er recentelijk toenemende aandacht is voor de samenwerking tussen artsen en apothekers is er over de kennisniveaus van deze professionals minder bekend. Er worden verschillen beschreven, wat interprofessionele samenwerking ten goede zou komen, echter dit is nooit goed onderzocht. Een andere basisopleiding of een andere werksetting zouden de verschillen kunnen verklaren. Deze studie heeft als doel om de verschillen in farmacologie- en farmacotherapiekennis en -vaardigheden tussen geneeskunde- en farmaciestudenten te bestuderen om te beoordelen in hoeverre de basisopleiding verklarend kan zijn voor de verschillen. Methode In een cross-sectionele studie werden master geneeskunde- en farmaciestudenten met elkaar vergeleken middels een gestandaardiseerde formatieve kennis- en vaardighedentoets (50 vragen), voor dit onderzoek ontwikkeld. De toets bevatte drie domeinen en acht subdomeinen: basiskennis (farmacokinetiek, farmacodynamiek, interacties en bijwerkingen, medicatie groepen), toegepaste kennis (voorschrijven, voorschrijven bij speciale groepen, interacties en bijwerkingen, wet en regelgeving) en vaardigheden (recept schrijven). De toets werd gevalideerd door middel van een expertpanel en liet een goede constructvaliditeit zien. Gemiddelde scores in procenten per groep op de (sub)domeinen werden met elkaar vergeleken middels ongepaarde t-toetsen en ANCOVA s. Effect sizes volgens Cohens δ werden uitgerekend (> 0,2 klein, > 0,5 middelmatig, > 0,8 groot). Resultaten Van augustus juli 2012 werden 602 studenten geïncludeerd (451 medische, 151 farmacie studenten, response rate 80.8%). Op basiskennis scoorden farmacie studenten hoger dan geneeskunde studenten (77.0% vs 68.2%, p0.000, δ 0.88), op vaardigheden scoorden de geneeskunde studenten hoger (68.6% vs 50.7%, p 0.000, δ 0.57) en op toegepaste kennis waren er kleine verschillen in het voordeel van de farmacie studenten (73.8% vs 72.2%, p 0.007, δ 0.15). Op 5 van de 8 subdomeinen scoorden de farmacie studenten beter: farmacokinetiek (69.6% vs 78.6%, p 0.000, δ 0.58), farmacodynamiek (69.1% vs 74.4%, p 0.000, δ 0.34), interacties en bijwerkingen (71.6% vs 77.3%, p 0.000, δ 0.34), medicatie groepen (63.8% vs 77.6%, p 0.000, δ 0.74) en wet en regelgeving (79.2% vs 83.2%, p 0.009, δ 0.22). Op het subdomain recept schrijven scoorden de medische studenten beter (68.6% vs 50.7%, p 0.000, δ 0.57). Op de overige domeinen werd geen verschil gevonden. Discussie Farmacie studenten scoren beter op basis farmacologie kennis terwijl medische studenten beter scoren op de vaardigheid recept schrijven. De verschillen die gevonden werden bij toegepaste kennis waren opvallend klein en waarschijnlijk zijn beide groepen daarin gelijkwaardig. Beide groepen hebben hun eigen kwaliteiten en interprofessionele samenwerkingsverbanden lijken in ieder geval op het niveau van onderwijs zinvol. De gevonden verschillen zouden kunnen bijdragen aan de verschillen tussen de professionals, of dit zo is behoeft verder onderzoek. Trefwoord: Curriculum: Inter-professional, Medical education: Undergraduate education, Learning outcomes: Basic medical sciences Wijze van presentatie: Paper C.J.P.W. Keijsers UMC Utrecht Geriatrie en Ephor Huispostnummer B Postbus GA UTRECHT karenkeijsers@outlook.com

90 C2.3 / zaal 525 Motivatie en voorkeuren van apothekers bij postacademisch onderwijs. Schouten SLNM Universiteit Utrecht Probleemstelling In Nederland is geen onderzoek gedaan naar motivatie en voorkeuren voor soort onderwijs van apothekers bij postacademisch onderwijs. Kennis hierover is van belang om een geschikt lifelong learning programma te ontwikkelen, zodat de acceptatie, participatie en motivatie van de apothekers verbeterd wordt. Methode / Opzet Naar alle leden (4321) van de landelijke apothekersvereninging is een online vragenlijst gestuurd. De vragenlijst is op duidelijkheid en interpretatie gepilot. De data zijn geanalyseerd met een nonhiërarchische cluster techniek. Resultaten De Nederlandse apothekers zijn grofweg in twee clusters onder te verdelen op basis van hun motivatie bij deelname in postacademisch onderwijs. ClusterA apothekers (n=474) worden voornamelijk gemotiveerd door de accreditatiepunten van nascholing (63.5% vs 47.2% in clusterb), persoonlijke interesse (84.1% vs 56.3%), het bijhouden van kennis (73.8% vs 56.8%) en de actualiteit van de cursusonderwerpen (47.7% vs 26.1%). ClusterB apothekers (n=199) werden over het algemeen gemotiveerd door hun plicht als zorgverlener (97.0% vs 0 % in clustera). De apothekers in clustera waren voornamelijk vrouwen (60.5%), die part-time (29,3%) werkten en de voorkeur hadden voor lezingen (71.1%). ClusterB bestond uit significant meer mannelijke apothekers (52.8%, p=0.001), die fulltime werkten (77.4% p= 0,009) en een voorkeur uitspraken voor blended learning (62.3% p=0.047). Conclusie Apothekers in Nederland kunnen grofweg verdeeld worden in twee clusters die significant van elkaar verschillen in geslacht, het aantal uren dat men werkzaam is en hun voorkeur voor soort onderwijs. Deze resultaten suggereren dat het inzetten van verschillende didactische formats de motivatie van apothekers in postacademisch onderwijs zou kunnen stimuleren. Discussie Vanwege de gebruikte cluster techniek is de consistentie van de twee clusters mogelijk minder stabiel. De representativiteit van dit onderzoek kan door de lage respons van 21% ter discussie worden gesteld. Voor een online onderzoek is dit echter een normale respons. Onze bevindingen liggen in lijn met het onderzoek van Driesen et al.[1], die vonden ook dat vrouwelijke apothekers een voorkeur hadden voor lezingen. Het feit dat onze cluster A apothekers meer gemotiveerd werden door accreditatiepunten suggereert dat vrouwen meer extrinsiek gemotiveerd zijn. Dit staat haaks op eerdere literatuur waaruit blijkt dat vrouwen over het algemeen meer intrinsiek gemotiveerd zijn dan mannen. In ons vervolgonderzoek richten we ons op de intrinsieke en extrinsieke motivatie van apothekers in postacademisch onderwijs volgens Vallerand. [2] Driesen A, Verbeke K, Simoens S, Laekeman G. International trends in lifelong learning for pharmacists. Am J Pharm Educ. 2007;71: Vallerand, R.J., & Pelletier, L.G. (1992). The Academic Motivation Scale: A measure of intrinsic, extrinsic, and amotivation in education. Educational and Psychological measurement, 52(4), Picture 1: Caption 1: Frequencies of pharmacists based on motivational aspects

91 Picture 2: Caption 2: The two most important questions of the questionnaire Trefwoord: Learning outcomes: Life-long learning, Medical education: Postgraduate education, Medical education: CPD Wijze van presentatie: Paper S.L.N.M. Schouten Universiteit Utrecht PAO Farmacie Broederplein CD ZEIST

92 C2.4 / zaal 525 Hebben basisartsen voldoende parate kennis over de geneesmiddelen die ze voorschrijven? Jansen BHE, G.W. Disselhorst GW, Brinkman DJ, Tichelaar J, Richir MC, Unen RJ van, Vries ThPGM de RECIPE (Research and Expertise Center In Pharmacotherapy Education),VU medisch centrum Introductie Parate kennis is kennis die in een klinisch therapeutische setting direct uit het hoofd moet kunnen worden opgeroepen om tot een veilige en effectieve therapie te komen. Het betreft kennis waarvan het niet wenselijk is dat een arts die moet opzoeken. Met toenemende (digitale) informatiebronnen is het onduidelijk wat het belang van en de totaal benodigde parate kennis is om goed voor te kunnen schrijven op het niveau van basisarts. Doelen van de studie zijn (1) het formuleren van de parate kennis van essentiële geneesmiddelen voor basisartsen en (2) de evaluatie van het huidige niveau van parate kennis van basisartsen van deze essentiële geneesmiddelen. Methode Voor drie veel voorgeschreven geneesmiddelen (amoxicilline, hydrochloorthiazide, diclofenac) is een lijst met kennisstellingen opgesteld, gebaseerd op het Farmacotherapeutisch Kompas Deze kennisstellingen zijn verdeeld in zes categorieën: klasse, werkingsmechanisme, contra-indicaties, bijwerkingen, interacties en uitvoering (o.a. farmacologische vorm, methode van toediening en dosering). (1) Door middel van een Delphi consensusstudie gehouden onder klinisch specialisten is onderzocht welke kennis paraat moet zijn om tot een veilige en effectieve therapie te komen. (2) Middels een online kennismeting is onderzocht of basisartsen de kennis geïdentificeerd in (1) paraat hebben. Resultaten/Conclusie (1) Gemiddeld werden er 26 kennisstellingen over een geneesmiddel geïdentificeerd als parate kennis. Het (gemiddeld) aantal kennisstellingen per categorie is weergegeven in tabel 1. Parate kennis bestaat voor het grootste deel uit de categorieën contra-indicaties en uitvoering. Andere geïdentificeerde onderdelen van parate kennis zijn de meest voorkomende bijwerkingen, het basale werkingsmechanisme en de standaarddosering voor volwassenen. Uit de categorie interacties zijn zeer weinig kennisstellingen geïdentificeerd als parate kennis. (2) Net afgestudeerde basisartsen hebben een gemiddelde score van 69,5% op de parate kennis geïdentificeerd in (1). De score per categorie van de kennismeting staat beschreven in tabel 1 Picture 1: Caption 1: Table 1. Aantal kennisstellingen per categorie, zijnde parate kennis; de score van basisartsen, per categorie. Discussie: Basisartsen lijken te weinig kennis paraat hebben die essentieel is om goed voor te schrijven. Met name parate kennis over het werkingsmechanisme en de relatief grote categorieën contra-indicaties en uitvoering lijkt onvoldoende. Dit zou een indicatie kunnen zijn om het farmacotherapeutisch onderwijs op deze aspecten te verbeteren. Trefwoord: Curriculum: Core, Assessment: Written assessment, Learning outcomes: Patient management / prescribing Wijze van presentatie: Paper B.H.E. Jansen VU medisch centrum RECIPE (Research and Expertise Center In Pharmacotherapy Education) De Boelelaan HZ AMSTERDAM bh.jansen@vumc.nl

93 C3.1 / Abdijzaal Het functioneren van basisartsen in verticaal geïntegreerde curricula, vergeleken met niet verticaal geïntegreerde curricula Wijnen-Meijer M 1, Cate ThJ ten 1, Schaaf MF van der 2, Burgers C 1, Borleffs JCC 3, Harendza S 4 1 UMC Utrecht, 2 Universiteit Utrecht, 3 UMC Groningen, 4 University Medical Center Hamburg-Eppendorf Probleemstelling De afgelopen jaren zijn veel geneeskunde curricula vernieuwd en verticaal geïntegreerd (VI), zodat de medische opleiding beter aansluit bij de onderwijskundige theorieën over expertise ontwikkeling. Een VI curriculum heeft de volgende kenmerken: integratie van basis- en klinische vakken, eerder in de opleiding contact met de klinische praktijk en een toename van klinische verantwoordelijkheid. Uit eerder vragenlijstonderzoeken is bekend dat basisartsen die een VI curriculum hebben gevolgd sneller doorstromen naar een vervolgopleiding en zich beter voorbereid voelen op de praktijk [1]. Ook weten we dat supervisors van medische vervolgopleidingen positiever zijn over de capaciteiten van basisartsen van een VI curriculum [2]. De vraagstelling van dit onderzoek is of er daadwerkelijk verschil in functioneren is tussen basisartsen die een VI en basisartsen die een niet-vi curriculum hebben gevolgd. Methode Om te bepalen of een VI curriculum studenten beter voorbereidt op de klinische praktijk, hebben we een authentiek assessment ontwikkeld. Bij dit assessment kregen bijna-afgestudeerde artsen de rol van beginnende AIOS op een zeer drukke dag, waarbij ze de verantwoordelijkheid kregen over een aantal patiënten en ze geconfronteerd werden met onverwachte situaties. Zestig kandidaten hebben deelgenomen aan dit assessment: 30 uit Utrecht/Groningen (VI) en 30 uit Hamburg (niet-vi). Elke kandidaat werd beoordeeld door artsen, verpleegkundigen en simulatiepatiënten op zeven competentiefacetten. Daarnaast hebben de artsen aangegeven hoeveel supervisie de kandidaten volgens hen nodig zouden hebben bij het uitvoeren van klinische activiteiten, die niet overeenkwamen met de geobserveerde casussen. Resultaten Basisartsen die een VI curriculum hadden gevolgd werden door de artsen significant beter beoordeeld op het competentiefacet actieve professionele ontwikkeling, met kenmerken als reflectie en vragen om feedback. Zij kregen ook hogere scores voor de activiteit oplossen van een organisatieprobleem. De kandidaten van een niet-vi curriculum weter beter beoordeeld op het voeren van een slecht nieuws gesprek. Discussie Dit onderzoek geeft een indruk van het daadwerkelijke functioneren van basisartsen van verschillende curricula. De resultaten wijken af van eerdere (vragenlijst)studies [1, 2], die een groter verschil suggereren. Deze discrepantie heeft mogelijk te maken met het feit dat de kandidaten uit twee verschillende landen kwamen en dat zij werden beoordeeld door artsen, verpleegkundigen en simulatiepatiënten uit hun eigen land. Het is daarom wenselijk om dit onderzoek te herhalen met kandidaten van verschillende soorten medische opleidingen binnen hetzelfde land, bij voorkeur met dezelfde beoordelaars voor beide groepen.literatuurverwijzingen: 1. Wijnen-Meijer M, Ten Cate OTJ, Van der Schaaf M, Borleffs JCC. Vertical Integration in medical school: effect on the transition to postgraduate training. Med Educ 2010; 44: Wijnen-Meijer M, Ten Cate O, Van der Schaaf M, Harendza S. Graduates from vertically integrated curricula. Clin Teach (geaccepteerd) Trefwoord: Assessment: Clinical assessment, Curriculum: Evaluation of curriculum, Research in medical education: All Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper M. Wijnen-Meijer UMC Utrecht Expertisecentrum O&O, Huispostnr HB4.05, Postbus GA UTRECHT m.wijnen-meijer@umcutrecht.nl

94 C3.2 / Abdijzaal Perceptieverschillen van feedback bij studenten door impliciete en expliciete feedbackcommunicatie. Ridder JMM van de 1, Unen E-J van 2, Meeteren J van 1 1 Albert Schweitzer ziekenhuis, 2 Van Unen Educationalist Introductie Hoe mensen de dingen om zich heen percipiëren bepaalt het gedrag dat ze vertonen: de perceptionbehavior link [1]. Daarom is feedbackperceptie een belangrijke variabele in feedbackonderzoek. Van feedback is bekend het niet altijd als feedback wordt gepercipieerd [2], bijvoorbeeld omdat het niet als zodanig wordt herkend. De centrale vraag in dit onderzoek is hoe coassistenten feedback percipiëren als supervisors dit impliciet dan wel expliciet communiceren. Methode Een experimentele studie met gekruist design wordt uitgevoerd onder vijfde- en zesdejaars coassistenten (n=44). Zij kregen óf in de tweede week impliciete en in de derde week expliciete feedback, óf andersom: eerst expliciet dan impliciet. Feedback wordt gegeven door een bij het onderzoek betrokken, getrainde supervisor. Zij moeten minimaal twee keer per dag mondeling feedback geven. Bij impliciete feedback vermijden supervisors het woord feedback: Ik wil terugkomen op. Bij expliciete feedback wordt het juist benoemd: Ik wil je feedback geven op. Aan het eind van een feedback-dag worden bij zowel coassistenten als supervisors vragenlijsten afgenomen over de feedbackmomenten van die dag (frequentie, feedbackgever, feedbackinhoud). De ingevulde vragenlijst van de coassistent wordt bij de supervisor geverifieerd om lacunes inzichtelijk te maken. De inhoud van de gerapporteerde feedbackpunten wordt door twee onderzoekers onafhankelijk van elkaar in inhoudelijke thema s verdeeld door constante vergelijking. De terug gerapporteerde feedbackpunten van zowel één dag in de expliciete als één dag in de impliciete feedbacksituatie van coassistenten en supervisors worden met elkaar vergeleken. Omdat de data niet normaal verdeeld zijn, wordt met een Wilcoxon Gepaarde Rangtoets het perceptieverschil bepaald. Resultaten (en conclusie) 25 coassistenten (56%) hebben complete gegevens; van hen is zowel een impliciete als expliciete dag feedback is verzameld. Uitval werd vooral veroorzaakt doordat supervisor en coassistent op een geplande dag niet met elkaar konden meelopen door veranderingen in dagschema s. De inhoud van de feedback is in drie thema s onder te brengen: feedback op (a) kennis, (b) vaardigheden of (c) professionaliteit. De interbeoordelaars betrouwbaarheid is Cohen s Kappa к =.85. In de impliciet feedbacksituatie worden significant minder momenten terug gerapporteerd door coassistenten (Mdn = 2.00) dan er daadwerkelijk zijn gegeven door supervisors (Mdn = 3.00), T=6, p<.05, r= In de expliciete feedbacksituatie wordt geen verschil gevonden tussen de terug gerapporteerde (Mdn = 2.00) en gegeven (Mdn = 2.00) feedbackmomenten, T=1.50, p>.05, r= In de impliciete feedbacksituatie wordt slechts 8% van de feedbackpunten over houding door de coassistenten terug gerapporteerd. In de expliciete feedbacksituatie is dit 100%. Discussie Als supervisors feedback expliciet communiceren, herkennen coassistenten meer feedbackpunten. Coassistenten lijken de boodschap in beide situaties verschillend te percipiëren; feedback over professionaliteit lijkt niet over te komen in de impliciete situatie. Vervolgonderzoek naar de perceptionbehavior link is nodig om na te gaan of impliciete en expliciete gecommuniceerde feedback ook doorwerkt op het gedrag van de feedbackontvanger. Literatuurverwijzingen [1] Ferguson MH, Bargh JA. How social perception can automatically influence behavior. Trends Cogn Sci 2004;8(1): [2] Liberman AS, Liberman M, Steinert Y, McLeod P, Meterissian S. Surgery residents and attending surgeons have different perceptions of feedback. Med Teach 2005;27:

95 Trefwoord: Assessment: Feedback, Assessment: Workplace-based (on-the-job)assessment Medical education: Undergraduate education Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper J.M.M. van de Ridder Albert Schweitzer ziekenhuis Postbus 444, 3300 AK DORDRECHT

96 C3.3 / Abdijzaal Verkenning van validiteit van toetsing in anatomieonderwijs: de invloed van afbeeldingen op cognitieve processen bij het beantwoorden van toetsvragen Vorstenbosch MATM, Bouter ST, Hurk MM van den, Kooloos JGM, Bolhuis SM, Laan RFJM Radboud UMC Nijmegen Probleemstelling Toetsing is een belangrijk aspect van medisch onderwijs omdat het competentie meet en omdat het motiveert om te studeren. Bij toetsing zijn validiteit en betrouwbaarheid belangrijke kwaliteitseisen. In het basisvak anatomie worden verschillende toets methoden toegepast, met en zonder afbeeldingen. Er is weinig bekend over de validiteit van de toets methoden die gebruikelijk zijn in het anatomieonderwijs. Volgens Messick (1980) is validiteit niet te meten, maar kan inzicht in de denkprocessen tijdens het beantwoorden een indicatie geven van de betekenis van toets vragen. Het doel van deze studie was inzicht te krijgen in de invloed van afbeeldingen op de validiteit van toets vragen. Daartoe werd een exploratief onderzoek gedaan naar de cognitieve processen van studenten bij het beantwoorden van toets vragen met en zonder afbeeldingen. Methoden In deze studie werden extended matching vragen (EMQs) gebruikt. Zeventien eerstejaars studenten geneeskunde namen deel in een experiment met een within-subject design. Zij beantwoordden vragen over anatomie, gecombineerd met gelabelde afbeeldingen of alfabetische antwoordlijsten terwijl zij hardop dachten. Iedere student kreeg afwisselend items te beantwoorden uit beide experimentele condities. De hardop gesproken gedachten vormen een benadering van de cognitieve processen die plaatsvinden tijdens het uitvoeren van een taak (Ericsson and Simon, 1993). Ten behoeve van de analyse werden de gesproken gedachten van de proefpersonen opgenomen, letterlijk getranscribeerd en daarna gecodeerd door twee onderzoekers. Codes waren in eerste instantie gebaseerd op een theoretische analyse van de experimentele taken en werden tijdens het codeerproces aangepast. De frequenties van de codes werden statistisch geanalyseerd met Wilcoxon s rangtekentoets voor gepaarde waarnemingen. Resultaten en conclusie De belangrijkste resultaten zijn dat studenten bij items zonder afbeeldingen meer visualiseren en bij items met afbeeldingen meer gebruik maken van aanknopingspunten. Parate kennis en redeneren werden in beide condities evenveel gebruikt. Conclusie is dat toets items met en zonder afbeeldingen verschillende cognitieve processen oproepen bij studenten. Daardoor meten ze verschillende vaardigheden. Discussie Dit betekent dat afbeeldingen van invloed zijn op de validiteit van toets vragen. Vragen zonder afbeeldingen zullen meer valide zijn om het mentale beeld van de anatomie dat studenten hebben te toetsen terwijl vragen met afbeeldingen beter toetsen of studenten in staat zijn om aanknopingspunten te vinden in de aangeboden antwoordopties. Literatuur Ericsson KA, Simon HA Protocol analysis: Verbal Reports as Data. 2nd ed. Boston, MA: Massachusetts Institute of Technology. 496p. Messick S Test Validity and the Ethics of Assessment. Am Psychol 35: Trefwoord: Assessment: All, Learning outcomes: Basic medical sciences, Assessment: Written assessment Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper M.A.T.M. Vorstenbosch Radboud UMC Nijmegen Anatomie Huispost 109 Postbus HB NIJMEGEN m.vorstenbosch@anat.umcn.nl

97 C3.4 / Abdijzaal Effectiviteit van een klassikale Crew Resource Management training in de Intensive Care: een gecontroleerde studie Kemper PF 1, Bruijne M de 1, Dyck C van 1, So R 3, Tangkau P 4, Wagner C 5 1 VU medisch centrum, 3 Albert Schweitzer ziekenhuis, 4 Reinier de Graaf Gasthuis, 5 The Netherlands Institute of Health Services Research (NIVEL) Achtergrond Er is een toenemende bewustwording dat onbedoelde zorg gerelateerde schade in de gezondheidszorg vaker voortvloeit uit problemen met niet-technische vaardigheden, dan door een gebrek in technische, of klinische, vaardigheden. Dit is vooral van belang in de Intensive Care (IC), waar complexe zorg wordt geleverd door meerdere professionals aan kwetsbare patiënten. Team training gebaseerd op Crew Resource Management (CRM) zou de patiëntveiligheid kunnen verbeteren. CRM heeft als doel om het begrip te verhogen over hoe dreigingen en risico s kunnen leiden tot onveilig gedrag. Daarnaast biedt het methoden en niet-technische vaardigheden om de patiëntveiligheid te verbeteren door optimaal gebruik te maken van de menselijke en technische middelen binnen een team. CRM evaluaties zijn echter niet eenduidig als het gaat om veranderingen in gedrag en uitkomsten op organisatie niveau. Dit ligt vooral aan de zwakke studie designs (bv geen controle groep of een korte follow-up periode). Ook worden observaties weinig gebruikt als objectief meetinstrument. Wij hebben daarom het effect van CRM in de IC geëvalueerd in een gecontroleerd design, met directe observaties en een follow-up periode van één jaar [1]. Methode Zes IC s (drie interventie, drie controle) namen deel in een gepaarde controle trial met één voormeting en twee nametingen (na 3 en 12 maanden). De tweedaagse klassikale training werd gegeven aan multidisciplinaire groepen (i.e. artsen, verpleegkundigen, management). Typische CRM onderwerpen op individueel, team, en organisatie niveau werden besproken, zoals situatiebewustzijn, leiderschap, en communicatie. Alle niveaus van het evaluatiemodel van Kirkpatrick (reactie, leren, gedrag, en organisatie) werden gemeten middels een mixed method design, waaronder vragenlijsten, directe observaties van professionele communicatie [2], en administratieve data. Effecten van de CRM training werden bepaald door de veranderingen in uitkomsten in de interventie groep te vergelijken met die in de controle groep. Resultaten Niveau I: Participanten waren zeer positief na de training. Niveau II: Attitudes ten aanzien van tactieken om het situatiebewustzijn te optimaliseren waren relatief hoog in de voormeting en bleven stabiel. Niveau III: Zelf gerapporteerd gedrag aangaande tactieken om het situatiebewustzijn te optimaliseren verbeterde in de interventie groep. Er zijn geen veranderingen gevonden in de geobserveerde werk gerelateerde communicatie. Level IV: Patiënt uitkomsten waren niet veranderd. De foutenmanagement cultuur en werktevredenheid verbeterden in de interventiegroep. De patiëntveiligheidscultuur verbeterde in zowel de interventie als de controle groep. Discussie Op basis van de resultaten kunnen we concluderen dat CRM, zoals gegeven in de huidige studie, de manier veranderd waarop deelnemers met fouten en risico s omgaan. Deelnemers zijn ervan overtuigd dat zij fouten meer open kunnen bespreken en proberen actief op risico s te anticiperen. Op organisatie niveau is de werktevredenheid ook verbeterd als gevolg van de CRM training. Hoewel zelf gerapporteerd gedrag wel verbeterde, is er geen verandering gevonden in de expliciete werkgerelateerde communicatie, noch in patiëntuitkomsten. Dit is een teken dat hoewel CRM het fundament legt voor kwaliteitsverbetering, dat verbeteringen in klinische uitkomsten verdere implementatie vereisen van meerdere CRM initiatieven. 1. Kemper, P. F., de, B. M., van, D. C., & Wagner, C. (2011). Effectiveness of classroom based crew resource management training in the intensive care unit: study design of a controlled trial. BMC Health Services Research, 11, Kemper, P. F., van, N., I, de, B. M., Knol, D. L., Wagner, C., & van, D. C. (2013). Development and reliability of the explicit professional oral communication observation tool to quantify the use of non-technical skills in healthcare. BMJ Quality & Safety, Epub ahead of print.

98 Figure 1. Overview of the results on the four levels of Kirkpatrick s evaluation framework Trefwoord: Learning outcomes: Patient safety / errors, Medical education: General, Research in medical education: Training Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper P.F. Kemper VU medisch centrum Sociale Geneeskunde Van der Boechorststraat BT AMSTERDAM p.kemper@vumc.nl

99 C4 / zaal 530 Video Fragment Rating: toepassing van zelf-evaluatie en peer-feedback bij de beoordeling van klinische vaardigheden van co-assistenten. Hulsman RL 1, Dierssen AHJ 2, Bijl P 3 1 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, 2 UMC Groningen, 3 Masoutreach Thema Zelf-evaluatie en peer-feedback zijn belangrijke vaardigheden van professionals in de gezondheidszorg om de kwaliteit van zorg te bewaken en te verbeteren. In het CanMeds model wordt aandacht besteed aan het belang van het vermogen tot zelf-evaluatie en peer-feedback. Concepten als reflectie, zelfevaluatie, zelf-sturing, peer-feedback en peer-review worden veelvuldig genoemd in beleidsbepalende documenten voor het geneeskundeonderwijs die op het CanMeds model gebaseerd zijn, zoals het Raamplan 2009 voor de basisopleiding en het Kaderbesluit 2009 voor de specialistenopleiding. Video-Fragment Rating (VFR) is een web-based software tool waarmee studenten video-opnames van hun eigen gesprekken kunnen terugzien en analyseren. Specifieke leermomenten in het gesprek kunnen gemarkeerd en geannoteerd worden. De toegang tot video s is beveiligd met een wachtwoord. VFR is een gebruiksvriendelijke, intuïtief te bedienen applicatie, waarin verschillende bronnen van informatie over het functioneren van de student (video, geannoteerde leermomenten, feedback) op een overzichtelijke wijze in beeld kunnen worden gebracht. VFR geeft de individuele student de regie over het eigen leerproces. De student is eigenaar van de film, kan deze zelf uploaden in VFR, en nodigt zelf in VFR peers en/of beoordelaars uit. VFR werkt met mobiele digitale videocamera s (handycam) en vaste volautomatische camera s waarmee vaardigheden op locatie vastgelegd kunnen worden. Daardoor is VFR zeer geschikt voor gebruik in de kliniek. Toepassing VFR is ontwikkeld aan de afdeling Chirurgie van het UMCG en wordt in de Masterfase van de opleiding gebruikt voor het geven van formatieve feedback aan coassistenten en assistenten in opleiding. In het AMC is in 2012 een pilot-onderzoek verricht onder coassistenten naar gebruik van VFR. In 2013 wordt VFR aangeschaft voor toepassing in de Masterfase voor de beoordeling van consultvaardigheden van coassistenten. Doel Zelf-evaluatie en peer-feedback opnemen in de toetssystematiek roept een aantal interessante vragen op: Voegt de beoordeling van reflectie en feedback vaardigheden iets toe aan de beoordeling van de gespreksvaardigheden van een student? Wat zijn relevante kwaliteitskenmerken van zelf-evaluaties en peer-feedback? En ook - met het oog op belasting van de docent - wat is een efficiënte wijze van beoordeling? Samen met de deelnemers van de sessie wordt onderzocht hoe zelf-evaluatie en peer-feedback zo efficiënt mogelijk kunnen worden ingebouwd in de beoordeling van gespreksvaardigheden. Doelgroep Docenten gespreksvaardigheden in Bachelor en Masterfase van de opleiding, als ook medisch specialisten, onderwijscoordinatoren, studenten, coassistenten en A(N)IOS. Opzet Kennismaking met de toepassing van zelf-evaluatie en peer-feedback in de klinische setting Kennismaking met de functionaliteit en het gebruik van VFR Ervaringen van UMCG en AMC in het gebruik van VFR Bespreken in subgroepen van voorbeeldcasuïstiek. Samenvatting en afsluiting Trefwoord: Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning, Teaching & learning: Small group, Curriculum: All Wijze van presentatie: Workshop R.L. Hulsman Academisch Medisch Centrum, Medische Psychologie Postbus DD AMSTERDAM r.l.hulsman@amc.uva.nl

100 C5 / zaal 531 Filosofie en ethiek (bio)med onderwijs Koksma JJ Radboud UMC Nijmegen Thema Dynamische co-evolutie van zorgpraktijk, wetenschap, technologie en samenleving vraagt adaptief vermogen van professionals in het (bio-)medisch domein. Voor dit adaptief vermogen is een sterk domein- en zelfreflectief vermogen een noodzakelijke voorwaarde. Een gekoppelde ontwikkeling in (bio-)medisch onderwijs is de toenemende nadruk op professionele vorming in de didactische visie achter initiële opleidingen. Onderwijs in ethiek en filosofie van (bio-)medische wetenschappen kan een bijzondere bijdrage leveren aan deze professionele vorming, maar moet daartoe wel zelf in beweging blijven. Doel Ideeën genereren voor innovatie van ethiek- en filosofieonderwijs in (bio-)medische curricula. Identificeren van best practices en verkennen van samenwerkingsprojecten. Doelgroep Primair docenten ethiek, filosofie, academische vaardigheden, wetenschappelijke vorming; maar natuurlijk ook studenten, onderzoekers en medisch professionals (AIOS, ANIOS, medisch specialisten, opleiders) met bijzondere belangstelling voor dit onderwerp. Opzet Na een korte openingspresentatie volgt een brainstormsessie met deelnemers (waaronder dus de vele docenten uit binnen- en buitenland die de round table mede organiseren). De volgende onderwerpen kunnen daarbij aan bod komen: - Inhoudelijke doelstellingen (vgl. Raamplan GNK en Gezamenlijke Eindtermen BMW) - Rol van ethiek bij Innovatie Health Care, Medische Technologie - Balans tussen (wetenschaps-)filosofie en ethiek - Relatie met methodologisch onderwijs - Relatie met onderwijs is academische vaardigheden - Samenwerking landelijk (+ met België uitwisselingsprogrammas[simplequote]s, gezamenlijke doelstellingen, etc. etc) - Relatie tussen GNK en BMW (bijv. opkomst personalized medicine in verhouding tot EBP) - Aandacht voor wetenschapsgeschiedenis Maximaal aantal deelnemers: 30 Trefwoorden: ethiek, filosofie, Wijze van presentatie: Rondetafelsessie J.J. Koksma Radboud UMC Nijmegen Postbus HB NIJMEGEN J.Koksma@iwoo.umcn.nl

101 C6 / zaal 532 Levenslang leren en ontwikkelen door medische professionals: van 'competentiegericht' opleiden naar individuele 'Appraisal and Assessment' So RKL, Lemsta A, Ouwerkerk BM van, Ridder JMM van de Albert Schweitzer ziekenhuis Thema Appraisal en Assessment (A&A) is een breed kwaliteitsinstrument voor en door medisch specialisten. De Orde van Medisch Specialisten beveelt in het kader van het landelijke project 'Individuele evaluatie Functioneren Medisch Specialist (IFMS)' deze Appraisal en Assessment' methodiek van harte aan. Concreet gaat het hierbij om zelfreflectie en om 360-graden feedback organisatiebreed, waarbij de zeven CanMEDS-competenties centraal staan. Einddoel is het continue verbeteren van de kwaliteit van het medisch handelen en professionaliteit met aandacht voor persoonlijke ontwikkeling. De lijn ingezet in de modernisering van de medische vervolgopleiding, waarbij de AIOS inzicht krijgt in het eigen leerproces door portfolio, korte klinische beoordelingen en feedback, wordt na de opleiding aldus doorgetrokken naar de medisch specialisten door middel van 360º-feedback en zelfreflectie. Doel Het doel van deze workshop is de aanwezigen kennis te laten maken met A&A als methodiek voor de individuele evaluatie van medische professionals, hen inzicht te geven de mogelijkheden die het competentie-gericht evalueren kan bieden, en om ervaringen uit te wisselen hoe je A&A maximaal zou kunnen benutten bij het opleiden van medisch specialisten, bij werving en selectie van medische professionals en bij het continue blijven leren en ontwikkelen als medische professional. Doelgroep Medisch specialisten, A(N)IOS, coassistenten en overig geïnteresseerden; deze workshop is bewust bedoeld voor zowel degenen met, als voor degenen zonder ervaring met deze methodiek van competentie gericht evalueren. Opzet workshop: Voorstellen en ervaring met A&A delen Inleiding over A&A: achtergrond en context Methodiek A&A met korte oefeningen Praktische toepassingen Toekomstblik Afsluiting met overall discussie Opbrengst Kennismaking met achtergrond en context van A&A Inzicht in link methodiek A&A en competentiegericht opleiden Toepassingen & tips Maximaal aantal deelnemers: Trefwoord: Assessment: All, Teaching & learning: General Wijze van presentatie: Workshop R.K.L. So Albert Schweitzer ziekenhuis Afdeling KVI Albert Schweitzerplaats GT DORDRECHT r.so@asz.nl

102 C7 / zaal 533 NFU master kwaliteit en veiligheid van patientenzorg: landelijk multidisciplinair opleiden Veugelers MJE 1, Verduijn M 1, Wollersheim H 2, Rensen ELJ van 3 1 NFU, 2 Radboud UMC Nijmegen, 3 UMC Utrecht Thema Vanaf september 2014 start voor talentvolle professionals in de zorg - zowel artsen, verpleegkundigen als paramedici - de postinitiële NFU masteropleiding 'kwaliteit en veiligheid van de patiëntenzorg'. Acht umc s werken samen aan de ontwikkeling van deze master die een nieuwe lichting change agents in de verbetering van zorg wil opleiden. Een van de belangrijkste factoren die de kwaliteit en veiligheid van zorg voor de patiënt bepaalt, is goede samenwerking en communicatie tussen verschillende professionals. Het leren multidisciplinair samen te werken stuit echter in de praktijk nog op verschillende barrières. Wat artsen, verpleegkundigen en paramedici beschouwen als optimale zorg kan namelijk sterk uiteenlopen. Ook kunnen de verschillen in hiërarchische positie, status en ervaring zorgen voor een onveilige leer- en werkomgeving. Doel We leiden zorgprofessionals nu vaak monodisciplinair op, terwijl er uiteindelijk multidisciplinair gewerkt wordt. Het doel van deze rondetafelsessie is daarom om samen best practices te delen voor multidisciplinair onderwijs. Vragen die hierbij aan bod komen: Wat zijn de barrières voor multidisciplinair onderwijs? Wat zijn geschikte werkvormen om deze barrières weg te nemen? En welke randvoorwaarden zijn nodig om deze werkvormen succesvol te laten zijn? Doelgroep Geïnteresseerden in multidisciplinair postinitieel onderwijs, zoals docenten, onderwijsbeleidmakers, opleiders en zorgprofessionals zelf. Opzet De rondetafelsessie start met een presentatie van de visie, ambitie en inhoud van de master. Aansluitend geven we inzicht in de manieren waarop de master haar multidisciplinaire doelgroep opleidt en welke werkvormen hiervoor ingezet worden. Deelnemers geven feedback op deze voorbeelden en delen best practices uit de eigen praktijk. Het resultaat van de sessie is een mindmap waarin geschikte werkvormen worden gedeeld en vastgelegd. Maximum aantal deelnemers: 30 Picture 1: Trefwoord: Curriculum: Inter-professional, Teachers/Trainers: Roles of the teacher, Learning outcomes: Teamwork Wijze van presentatie: Rondetafelsessie M.J.E. Veugelers LUMC en Radboud UMC Nijmegen Onderwijs - EKO H1-27, Postbus RC LEIDEN m.veugelers@iwoo.umcn.nl

103 C8 / zaal 536 Gedeelde besluitvorming in de spreekkamer. Toetsing van 3e jaars geneeskunde studenten op gespreksvaardigheden van shared decision making. Ong LML, Woerden D van Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Uit onderzoek blijkt dat 70% van de patiënten actief betrokken wil zijn bij de medische zorg, inclusief het nemen van belangrijke medische beslissingen (Silverman, Kurtz & Draper, Skills for Communicating with Patients, 2005). Voor artsen is het belangrijk om vaardigheden van shared decision making (SDM) te beheersen. Onderzoek toont aan dat SDM een positief effect heeft op de tevredenheid en kwaliteit van leven van patiënten en ook op de arts-patiënt relatie (Elwyn et al. Br J Gen Pract 2000). Van de verschillende gesprekstypen die studenten leren, waaronder anamnese en slecht-nieuws gesprekken, wordt met name het SDM gesprek gekenmerkt door een complex communicatief proces. De arts moet een goede balans zien te vinden tussen het geven van informatie over behandelopties en het exploreren van preferenties van de patiënt en daarbij het gesprek gestructureerd te laten verlopen. Voor studenten is het vaak lastig om een neutrale positie in te nemen ten aanzien van de behandelopties en daarbij de patiënt een belangrijk aandeel te geven in het gesprek. Het is voor studenten een uitdaging om tot een weloverwogen beslissing over de behandeling te komen, waarbij alle relevante informatie en preferenties van de patiënt aan bod zijn geweest. In het Bachelor opleiding van het Academisch Medisch Centrum worden 3e jaars geneeskude studenten getraind in SDM vaardigheden. Tevens worden zij hierop beoordeeld aan de hand van video-opnames van gesprekken met simulatiepatiënten. Zelf-evaluatie en peer-feedback met behulp van digitale video-opnamen en een digitaal portfolio zijn daarbij belangrijke didactische elementen die worden toegepast. Studenten plaatsen de video-opname in hun portfolio. De student makeert en annoteert een aantal kritische momenten in de video. Vervolgens noteren mede-studenten schriftelijke peer-feedback bij elke annotatie. Docenten beoordelen de gesprekken met een gestructureerd beoordelingsformulier, waarbij iedere categorie wordt beoordeeld op: onder verwacht, op verwacht en boven verwacht niveau. Doel De deelnemers maken kennis met: 1. de vaardigheden die van belang zijn voor het voeren van een effectief SDM consult 2. het toepassen van schriftelijke zelf-evaluatie en peer-feedback in het onderwijs 3. de toetsingsmethode criteria die wij hanteren voor het trainen en beoordelen van SDM consulten van geneeskunde studenten. Doelgroep Iedereen die interesse heeft in medische communicatie, shared decsion making, training en toetsing van gespreksvaardigheden. Opzet workshop 20 minuten: introductie in de theorie and toetsing van SDM;40 minuten: beoordelen van SDM vaardigheden aan de hand van video-opnamen;30 minuten: discussie van de bevindingen. Maximum aantal deelnemers: 25 Trefwoord: Assessment: OSCE/ OSPE/ OSTE, Learning outcomes: Communication skills, Teaching & learning: Simulation Wijze van presentatie: Rondetafelsessie L.M.L. Ong Academisch Medisch Centrum Medische Psychologie Meibergdreef AZ AMSTERDAM l.m.ong@amc.uva.nl

104 C9 / zaal 537 Hoe kleiner, hoe beter. Compacte ethiek voor op de werkvloer Bree MJ de, Veening EP UMC Groningen Thema Hoe kun je dokters helpen hun ethische competenties te verbeteren? Traditioneel is ethiekonderwijs met name gericht op kennisoverdracht. Extra kennis leidt tot betere besluitvorming, zo is de gedachte - zoals extra kennis van de anatomie helpt bij lichamelijk onderzoek, zou extra kennis hebben van autonomie leiden tot beter ethisch handelen. Jammer genoeg lijkt vaak het tegendeel het geval. Theoretisch onderwijs wordt dan ervaren als abstract, onpraktisch en irrelevant. Deze manier van ethiekonderwijs werkt dus niet optimaal- maar wat werkt dan wel? Geheel geen theorie meer aanbieden lijkt een stap te ver, al was het maar omdat enige kennis van begrippen als autonomie wel een vereiste is om op niveau ethische (en juridische) besluiten te kunnen nemen. Het veranderen van de vorm waarin theorie wordt aangeboden biedt wel perspectieven. Tijdens het leiden van ethiek-discussies ( moreel beraden ) merkten wij dat het toedienen van de juiste hoeveelheid theorie op het juiste moment, de kwaliteit van het gesprek zeer ten goede kwam: discussies werden rijker, dieper en meer gericht, terwijl het reflectieproces zelf sneller verliep. Tegelijkertijd ervaarden de deelnemers deze kennis-toediening niet als abstract en vervelend. We realiseerden ons dat de oplossing mogelijk ligt in herverpakking van ethische theorie, en dat deze moet worden aangeboden op een manier die vertrouwd is voor dokters, aansluit bij hun behoeften, en hun eigen reflectie-processen in de praktijk ondersteunt. Dit inzicht was het startschot voor de ontwikkeling van een set van educational tools : thematische miniworkshops van maximaal vijf minuten, die flexibel kunnen worden ingezet als de situatie daarom vraagt. Deze tools helpen dokters om (a) nieuwe ethische kennis gemakkelijk te integreren met de al aanwezige kennis (en vaardigheden), (b) deze nieuwe kennis direct toe te passen in de eigen situatie, en (c) direct te ervaren wat de praktische relevantie van ethische theorie is. Doel van de workshop is om deelnemers kennis te laten maken met de (filosofie achter de) tools, met de tools te oefenen en om feedback te generen voor de verdere ontwikkeling en toepassing. De structuur van de workshop is als volgt: 1. korte introductie van theoretische achtergronden 2. korte introductie van enkele educational tools ( puzzelen, makkelijk/moeilijk, goed/fout, syllogismen ) 3. Oefenen 4. Discussie, feedback 5. Evaluatie en afsluiting Doelgroep Ethiekdocenten, zorgprofessioals die geïnteresseerd zijn in een praktische, down to earth -opvatting van ethiekonderwijs. Literatuur Menno de Bree, Eite Veening (2012), Handleiding moreel beraad. Een praktische gids voor zorgprofessionals. Assen: Van Gorcum. Maximaal aantal deelnemers: 24 Trefwoord: Learning outcomes: Professionalism / attitude / ethics, Learning outcomes: Reflection / Critical thinking / decision-making / clinical reasoning, Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Workshop M.J. de Bree UMC Groningen Onderwijsinstituut A.Deusinglaan AV GRONINGEN m.de.bree@umcg.nl

105 C10 / zaal 557 Fringe: Tai Chi TAI CHI is een eeuwenoude Chinese bewegingskunst, die als gevechtskunst wordt beoefend en daarnaast ook via ontspanning de gezondheid bevordert. De Tai Chi die wij nu kennen ontwikkelde zich in China in de 12e eeuw tot krijgskunst die zich in combinatie met meditatie technieken tot een zeer effectieve vorm van zelfverdediging ontwikkelde. De verworven ervaring werd lange tijd geheim gehouden binnen de groepen (families, kloostergemeenschappen) waarbinnen de technieken ontwikkeld en doorgegeven werden. Zo ontstonden verschillende stijlen zoals Yang stijl, Wu stijl, Chen stijl, Sun stijl. De namen verwijzen naar de families waarin de eigen Tai Chi werd ontwikkeld. De Tai Chi vorm bestaat steeds uit een serie van langzaam en vloeiend uitgevoerde bewegingen. De bewegingen hebben een vaste volgorde en hebben een zeer gedetailleerde choreografie. Tai Chi is gericht op het bevorderen van balans, concentratie, lichaamsbewustzijn en coördinatie van bewegingen. Daarmee draagt het bij aan de bevordering van gezondheid in zowel lichamelijk als geestelijk opzicht. Workshop NVMO: Tai Chi Yang stijl Leraren: Lisa Tan / Gerry van der Hulst Duur: 5 kwartier Aantal deelnemers: ± 40 Benodigdheden: (dikke) sokken

106 C11.1 / zaal 558 De beoordeling van de klinische opleider als rolmodel; de Role Model Apperception Tool (RoMAT) Jochemsen-van der Leeuw HGA, Dijk N van, Wieringa-de Waard M Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam Inleiding Voor het aanleren van correcte professionele competenties door de aios is positief rolmodel gedrag van de klinische opleider belangrijk. Om dit te stimuleren ontwierpen en valideerden de auteurs een instrument om klinische opleiders te beoordelen op hun rolmodel gedrag: de Role Model Apperception Tool (RoMAT). Theoretische achtergrond Volgens de social learning theorie van Bandura leren aios de noodzakelijke professionele competenties door het observeren van hun rolmodellen met behulp van het proces van attention, retention, reproduction and motivation. Om het rolmodelgedrag te kunnen evalueren werd Apperception (het bewust waarnemen) hieraan toegevoegd. 1 Methode De RoMAT bestaat uit 17 eigenschappen betreffende persoonlijke (Hart), docent (Head) en klinische (Heart) kwaliteiten, die een rolmodel karakteriseren. Deze worden gescoord op een 5-punts Likert schaal, waarbij een hogere score overeenkomt met een meer positief rolmodelgedrag. De17 items zijn samengesteld op basis van een systematisch literatuuroverzicht 1 en werden beoordeeld door experts en vertegenwoordigers van de doelgroep om de validiteit vast te stellen. Aios huisartsgeneeskunde, aanwezig op een onderwijsdag van een van 4 instituten verspreid door het land, vulden de lijst in voor hun opleider. Om de onderlinge relatie tussen de items te testen, verrichtten de auteurs een principale componentenanalyse en berekenden Cronbach s α om de betrouwbaarheid te toetsen. Resultaten In het totaal namen 279 aios huisartsgeneeskunde deel, waarvan 73% vrouwelijke aios, 55% eerstejaars en 45% derdejaars aios. The RoMAT toonde zowel inhouds- als convergente validiteit. Twee componenten werden geëxtraheerd en benoemd als: Carefulness en Effectiveness. Beide componenten bleken een gelijk aantal items op het gebied van de 3xH s te omvatten en hadden hoge betrouwbaarheidsscores (Cronbach s α respectievelijk.92 en.84). Aios met minder voorervaring scoorden significant hoger op de Carefulness component. Conclusie De RoMAT bleek een valide en betrouwbaar instrument om het rolmodelgedrag van de opleider te beoordelen. Discussie en Implicaties voor de praktijk Volgens Wright 2 zou het mogelijk moeten zijn met onderwijs, gericht op de geïdentificeerde en in de RoMAT genoemde eigenschappen, het rolmodelgedrag van de opleider te verbeteren. Leidt dit onderwijs ook tot hogere scores en beter rolmodelgedrag? Maker 3 toonde aan dat gerichte feedback op geïdentificeerde eigenschappen een meetbare verbetering van het rolmodelgedrag gaf. De RoMAT kan als handvat gebruikt worden om een individuele en gerichte feedback te geven en als hulpmiddel om het rolmodelgedrag te beoordelen. Literatuur 1. Jochemsen-van der Leeuw HGA, Van Dijk N, Van Etten-Jamaludin F, Wieringa-de Waard M. The Attributes of the Clinical Trainer as a Role Model: A Systematic Review. Acad Med. 2013;88: Wright SM, et all. Attributes of excellent attending-physician role models. N Engl J Med. 1998;339(27): Maker-2 VK, et all. Faculty evaluations: diagnostic and therapeutic. Current Surgery. 2004;61(6): Trefwoorden: Teachers/Trainers: Faculty/Staff development, Assessment: All, Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Wetenschappelijk paper HGA Jochemsen-van der Leeuw Academisch Medisch Centrum Meibergdreef AZ AMSTERDAM h.g.jochemsen@amc.uva.nl

107 C11.2 / zaal 558 Heeft persoonlijkheid en inter-persoonlijk gedrag van artsen invloed op de kwaliteit van zorg? Bevindingen van een systematisch literatuuronderzoek Boerebach BCM 1, Scheepers RS 1, Leeuw RM van der 1, Lombarts K 1, Heineman MJ 1, Arah OA 2 1 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, 2 University of California, Los Angeles (UCLA) Probleemstelling Er is de laatste decennia veel onderzoek gedaan naar de invloed van persoonlijke eigenschappen en gedrag van artsen op de kwaliteit van de door hen geleverde zorg. Kennis over de invloed van relatief stabiele eigenschappen zou nuttige informatie kunnen opleveren voor onder andere de selectie van artsen, terwijl kennis over de invloed van veranderbare eigenschappen mogelijkheden kan bieden voor verdere ontwikkeling van competenties. Dit literatuuronderzoek brengt in kaart wat de invloed van persoonlijkheid en inter-persoonlijk gedrag van artsen op de kwaliteit van de door hen geleverde zorg is. Methode Medline, EMBASE en PSYCHInfo werden systematisch doorzocht vanaf hun oprichting tot januari 2013, zonder taallimiet, met zoektermen voor persoonlijkheid of inter-persoonlijk gedrag en kwaliteit van zorg. Twee onderzoekers selecteerden onafhankelijk van elkaar abstracts en volledige artikelen. Studies werden geïncludeerd wanneer er een gekwantificeerde associatie werd onderzocht tussen de persoonlijkheid of het inter-persoonlijk gedrag van een arts en de kwaliteit van de door hem geleverde zorg. Resultaten In totaal werden 80 studies geïncludeerd in dit literatuuronderzoek. De kwaliteit van de studies was over het algemeen hoog. In verband met de heterogeniteit van studies en het overwegend observationele studiedesign zijn de resultaten beschrijvend samengevat. Vier studies laten zien dat de persoonlijkheid van artsen nauwelijks invloed heeft op de kwaliteit zorg. De overige 76 studies bestudeerden de invloed van non-verbale, affectieve en/of instrumentele aspecten van inter-persoonlijk gedrag op de kwaliteit van zorg. De studies vonden weinig effect van (diverse vormen van) inter-persoonlijk gedrag op de kwaliteit van zorg. De weinige studies die wel een (klein) effect vonden van inter-persoonlijk gedrag, rapporteerden dat (1) het stellen van open vragen, (2) meer non-verbale interesse en (3) meer empathie, een positieve invloed had op de kwaliteit van zorg. Discussie Deze literatuurstudie laat zien dat de meeste studies geen effect rapporteren van persoonlijkheid of interpersoonlijk gedrag van artsen op de kwaliteit van zorg. Dit kan meerdere oorzaken hebben. De meest voor de hand liggende verklaring is dat de invloed van persoonlijkheid of inter-persoonlijk gedrag op de kwaliteit van zorg inderdaad beperkt is; deze conclusie dient echter genuanceerd te worden. Vanwege de heterogeniteit tussen de studies was een meta-analyse niet mogelijk en de bestudeerde onderzoekspopulaties zijn veelal te klein om kleinere effecten te meten. Toekomstig onderzoek zou gestandaardiseerde methoden en definities kunnen gebruiken en zich kunnen focussen op aspecten zoals het stellen van open vragen, non-verbale interesse en empathie. De bestudeerde literatuur suggereert dat die aspecten de kwaliteit van zorg kunnen beïnvloeden, maar het aantal empirische studies naar deze relaties is beperkt en de bevindingen zijn niet eenduidig. Trefwoord: Learning outcomes: Communication skills, Research in medical education: All Wijze van presentatie: Wetenschappelijke paper B.C.M. Boerebach Academisch Medisch Centrum Professional performance researchgroup, Center for Evidence-Based Education Meibergdreef AZ AMSTERDAM b.c.boerebach@amc.uva.nl

108 C11.3 / zaal 558 Feedback op CanMEDS-competenties in de vervolgopleiding: Organiseren, Samenwerken en Reflecteren verdienen aandacht Renting N, Gans ROB, Wal MA van der, Borleffs JCC, Cohen-Schotanus J UMC Groningen Probleemstelling Feedback is een krachtig leermiddel in de vervolgopleiding, mits de kwaliteit goed is. Kwalitatief goede feedback is specifiek en geeft de AIOS inzicht in de wijze waarop zij hun prestaties kunnen verbeteren. 1 Competenties vormen de basis van vele curricula. Hierbij is het van belang dat de AIOS na het uitvoeren van taken feedback krijgen op competenties die daarbij aansluiten. Dit onderzoek richt zich op de volgende vragen: Krijgt de AIOS feedback op de beoogde competenties? Is de feedback specifiek? Worden er zowel positieve als verbeterpunten genoemd? Methode Dit onderzoek vond plaats bij de vervolgopleiding Interne Geneeskunde in Noord- en Oost Nederland. Voor de competenties Medisch Handelen, Communiceren, Samenwerken, Organiseren en Reflecteren is een feedback methode ontwikkeld. Voor vijf taken (Patiëntcontact, Dienst, Ochtendrapport, Critical Appraisal of Literature (CAL), Referaat) werden aparte feedbackformulieren ontwikkeld met daarop 3-4 bijpassende competenties en ruimte voor positieve en verbeterpunten. Supervisors gaven mondeling feedback aan de AIOS en noteerden de hoofdpunten. Er werden 25 formulieren per taak geanalyseerd, 125 in totaal. Specificiteit werd als indicator genomen voor de kwaliteit van feedback en gecodeerd volgens de indeling van Pelgrim (2012) 2. Geschreven feedback werd als specifiek gecodeerd als duidelijk was over welk onderdeel het ging, wat goed/niet goed ging en waarom. De code matig specifiek werd toegekend als slechts aan één of twee van bovenstaande criteria werd voldaan. Feedback werd als niet specifiek gecodeerd als het aan geen van de criteria voldeed. Geen feedback werd ook meegenomen in de analyse. Met een Mann-Whitney-U-test werden verschillen in specificiteit van feedback per competentie geanalyseerd. Om kanskapitalisatie te voorkomen hebben we de Bonferronicorrectie toegepast (α=0.003). Resultaten en Conclusie Indien op het formulier aanwezig, werd voor Wetenschap(91%) en Communiceren(84%) in bijna alle gevallen feedback genoteerd. Op Organiseren werd slechts in 40% van de gevallen feedback gegeven, gevolgd door Samenwerken(56%) en Reflecteren(56%). Voor alle competenties werden vaker positieve(84%) dan verbeterpunten(55%) genoteerd. Met name voor Samenwerken, Reflecteren en Organiseren werden vaak, in meer dan 60% van de gevallen, geen verbeterpunten genoteerd. Indien feedback werd gegeven, was deze voor alle competenties vaker specifiek dan niet specifiek, behalve voor Reflecteren. Op Wetenschap werd significant vaker specifieke feedback gegeven dan op de andere competenties(p<0.003). Feedback op Reflectie was significant minder specifiek dan op Communiceren, Samenwerken en Wetenschap(p<0.003). Verbeterpunten waren vaker specifiek dan positieve opmerkingen(p<0.05). Discussie Als er feedback wordt gegeven op CanMEDS-competenties, is deze in het algemeen voldoende specifiek. Echter, drie CanMEDS-competenties lijken extra aandacht te verdienen. Organiseren, Samenwerken en Reflecteren worden vaak overgeslagen en er worden vaak geen verbeterpunten genoemd. Wellicht dat supervisors baat hebben bij verdere verheldering van deze competenties ten aanzien van observatie en feedback. Literatuur 1. Archer JC. State of the science in health professional education: Effective feedback. Medical Education 2010, 44: Pelgrim EAM, Kramer AWM, Mokkink HGA, Van der Vleuten CPM. Quality of written narrative feedback and reflection in a modified mini-clinical evaluation exercise: an observational study. BMC Medical Education 2012, 12:97

109 Trefwoorden: Assessment: Feedback, Curriculum: Outcome/competency-based, Medical education: Postgraduate education Wijze van presentatie: Wetenschappelijk paper N. Renting UMC Groningen A. Deusinglaan 1, Huispostcode FC AV GRONINGEN

110 C12 / zaal 559 Een goede patiëntenbespreking: zo draag je over! NVMO Werkgroep medische vervolgopleidingen Baane JA 1, Witman Y 2, Oostenbroek RJ 3, Overeem E 4 1 Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam, 2 SIOO, 3 Albert Schweitzer ziekenhuis, 4 Gelre Ziekenhuizen Thema De patiëntenbespreking is een belangrijk dagelijks ritueel in de patiëntenzorg en opleiding. In de wisselwerking tussen de medisch specialisten, arts-assistenten en coassistenten wordt naast het formele curriculum ook het verborgen curriculum zichtbaar, met zijn gezagsverhoudingen, informele feedback en voorbeeldgedrag (Witman 2010). Alle leden van de opleidingsgroep zijn daarin rolmodellen die deze besprekingen beïnvloeden; of zij zich dat nu realiseren of niet, in positieve of negatieve zin (Cruess et al. 2008). Zij stellen wel of geen vragen, maken opmerkingen, discussiëren, zijn alert, enthousiast of chagrijnig. Zo dragen zij kennis over èn professioneel en collegiaal gedrag. Hoe neem je verantwoordelijkheid voor je patiënt, voor de arts assistent en co s, hoe ga je met elkaar om en welke invloed heeft de voorzitter op dit alles? Als je je als deelnemer bewust bent van deze aspecten, kun je invloed uitoefenen op de kwaliteit van de besprekingen en daarmee op de kwaliteit van de opleiding en de patiëntenzorg. Doel Bewustwording van de dynamiek van de patiëntenbespreking en met name van de wijze waarop je als medisch specialist hierop invloed kunt uitoefenen en voorbeeldgedrag kunt laten zien. Meer specifiek: herkennen van momenten waarop je kunt interveniëren en de wijze waarop. Doelgroep Uitsluitend artsen (i.o): medisch specialisten, a(n)ios en coassistenten. Opzet workshop: activiteiten, opbrengst De workshop start met een korte videodemonstratie en theoretische inleiding. In een simulatie van een patiëntenbespreking oefenen deelnemers in de rol van voorzitter en van deelnemers met de verschillende fasen van de patiëntenbespreking met diverse interventies. In time-outs vindt reflectie plaats op ervaringen en krijgen de deelnemers handvatten aangereikt voor interventies. Literatuur Cruess SR, Cruess RL and Steinert Y. Teaching rounds. Role modeling - making the most of a powerful teaching strategy. BMJ 2008;336: Witman Y. (2010). Het verborgen curriculum, een onderschat fenomeen. Tijdschrift voor Management en Organisatie, 64 (4), p Maximum aantal deelnemers: 20 (in verband met oefenen) Trefwoord: Wijze van presentatie: Workshop J.A. Baane Academisch Medisch Centrum Onderwijssupport, Centrum voor Evidence-Based Medicine Postbus DD AMSTERDAM j.a.baane@amc.uva.nl

111 C13 / Lamoraalzaal Diversiteit en selectie: de arts van de toekomst: blank en vrouw? NVMO Werkgroep Selectie: Trigt AM van, Erich MH UMC Groningen Doel De huidige wettelijke kaders voor de selectie aan de poort bij de basisopleidingen in de medische sector lijken weinig ruimte te laten voor variatie in de procedure en sturing op diversiteit. Bij loting was de groep studenten die werd toegelaten een representatieve afspiegeling van de groep kandidaten die zich aanmeldde voor de studie geneeskunde. Toepassing van selectietests zou tot gevolg kunnen hebben dat er bijvoorbeeld onevenredig meer vrouwen dan mannen worden toegelaten tot de studie geneeskunde. Tijdens dit symposium wordt de wenselijkheid van en mogelijkheid tot sturing op diversiteit besproken vanuit juridisch en maatschappelijk perspectief. Doelgroep Docenten, studenten, beleidsmakers en onderzoekers betrokken bij selectie. Opzet Twee korte presentaties waarin de volgende onderwerpen aan de orde worden gesteld: Juridische kaders en wettelijke mogelijkheden voor diversiteit en variatie in de selectie en wat wil de politiek? Stand van zaken huidig onderzoek in Nederland met betrekking tot diversiteit en variatie in de selectie: wat doen we eigenlijk? Gevolgd door een paneldiscussie aan de hand van stellingen waarbij de vraag centraal staat Wat willen wij (de medische basisopleidingen)?. Voor het panel zullen de volgende groeperingen benaderd worden: een vertegenwoordiger van een minority groep, stafmedewerker ministerie van OCW of een lid van de Tweede Kamer, een vertegenwoordiger van een medische opleiding, een vertegenwoordiger van de vervolgopleidingen, een middelbare schooldecaan, en een onderzoeker op dit terrein. Trefwoord: Teaching & learning: General Wijze van presentatie: Symposium A.M. van Trigt UMC Groningen Onderwijsinstituut, Sector F, FC40 Postbus AD GRONINGEN a.m.van.trigt@umcg.nl

112 C15.1 / zaal 402 Ervaringen bij de inzet van E-learning voor het vaardigheidsonderwijs van de introductiedag van het coschap Heelkunde Eggermont S, Bloemendaal PM LUMC Inleiding Het coschap Heelkunde in Leiden start centraal met een introductiedag, waarna de coassistenten hun coschap vervolgen in de periferie. Het doel van deze centrale introductiedag is kennis en vaardigheden voor dit coschap op peil brengen. Vaardigheidsonderwijs staat daarbij centraal. Omdat voorbereiding voor deze introductiedag essentieel is, worden de cognitieve vaardigheden die nodig zijn voor het vaardigheidsonderwijs door middel van verplichte e-learning vooraf getraind. In de periode juni 2012 t/m maart 2013 hebben 186 Leidse coassistenten deelgenomen aan de introductiedag. De voorbereiding bestond uit een e-learning cursus van 8 modules voor de verschillende vaardigheden. Onderzocht is hoe studenten zich voorbereiden (wanneer en hoe intensief) en hoe deze voorbereiding gepercipieerd werd. Methode Twee weken voor de algemene introductiedag van het coschap ontvangen de coassistenten bericht dat zij zich verplicht dienen voor te bereiden door middel van de e-learning cursus met bijbehorend certificaat. Geanalyseerd is het aantal onderwijsmomenten en de studieduur van coassistenten door e- learning in de periode van 14 dagen voorafgaand aan, en de 56 dagen van het coschap. Hiertoe zijn de e-learning gebruiksgegevens uit MedischOnderwijs.nl gekoppeld aan de startdatum van het coschap van de coassistent. De studieduur is gerelateerd aan het aantal pagina s binnen een module om het gebruik van de modules onderling te kunnen vergelijken. Daarnaast is een enquête afgenomen onder de deelnemers. Resultaten 89% Van de e-learning onderwijsmomenten vinden voorafgaand aan het coschap plaats, in de 14 dagen tussen de ontvangst van de en de eerste dag van het coschap, waarvan 49% in de laatste 24 uur voor het coschap. De overige 11 % is toe te schrijven aan herhalen van de leerstof tijdens het coschap. De enquêtevraag of informatie in de e-learning modules ter voorbereiding nuttig was, werd op een schaal van 1 zeer oneens tot 5 zeer eens door 61% van de coassistenten met een score van 4 of 5 beantwoord. De gemiddelde studieduur per pagina per student varieert tussen 29 en 49 seconden over de 8 modules van de cursus. Opvallend is dat deze variatie onafhankelijk is van de volgorde van de modules in de cursus. Conclusies De introductiedag is in deze opzet een geïntegreerd onderdeel van het coschap heelkunde. E-learning is daarbij een essentieel onderdeel van het vaardigheidsonderwijs. Studenten bereiden zich goed voor met e-learning, maar wel op het laatste moment (just-in-time learning). Dat de informatie in de e-learning nuttig is blijkt zowel uit het positieve antwoord op de enquêtevraag, alsook uit de studieduur per pagina per student. Deze neem in de loop van de cursus niet geleidelijk af, met andere woorden, de studenten raffelen de e-learning niet af. Picture 1: Caption 1: Aantal onderwijsmomenten per dag van het coschap

113 Picture 2: Caption 2: Studieduur per pagina per student gerelateerd aan de volgorde van de module in de cursus Trefwoord: Teaching & learning: e-learning/computers, Learning outcomes: Clinical and practical skills, Students/Trainees: Study / learning styles Wijze van presentatie: Poster S. Eggermont LUMC Heelkunde Onderwijs Postbus RC LEIDEN s.eggermont@lumc.nl

NVMO Congres 2013. 7 en 8 november Egmond aan Zee

NVMO Congres 2013. 7 en 8 november Egmond aan Zee NVMO Congres 2013 7 en 8 november Egmond aan Zee DONDERDAG 7 NOVEMBER 2013 08.00-10.00 ONTVANGST MET KOFFIE EN THEE 10.00-10.40 Opening congres door prof.dr. Roland Laan, hoofdorganisator NVMO Congres

Nadere informatie

Wat zijn belangrijke feiten over artsen?

Wat zijn belangrijke feiten over artsen? Toelichting Deze kaart biedt een overzicht van het vak van de arts. De kaart is gemaakt in opdracht van de Landelijke vereniging van Artsen in (LAD) en VvAA, ledenorganisatie voor zorgprofessionals. De

Nadere informatie

Samenvatting. The Disability Assessment Structured Interview, Its reliability and validity in work disability assessment, 2010

Samenvatting. The Disability Assessment Structured Interview, Its reliability and validity in work disability assessment, 2010 Samenvatting The Disability Assessment Structured Interview, Its reliability and validity in work disability assessment, 2010 Als werknemers door ziekte hun werk niet meer kunnen doen betaalt de werkgever

Nadere informatie

Onderzoeksrapport. Ouderengeneeskunde. Maartje Conijn. Henri Boersma

Onderzoeksrapport. Ouderengeneeskunde. Maartje Conijn. Henri Boersma Onderzoeksrapport Ouderengeneeskunde 1 Maartje Conijn Henri Boersma Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. KNMG Studentenplatform 3. Methode 4. Resultaten - Enquête algemeen - Enquête ouderengeneeskunde 5. Conclusie

Nadere informatie

Kiezen van werkvormen voor docentprofessionalisering:

Kiezen van werkvormen voor docentprofessionalisering: Kiezen van werkvormen voor docentprofessionalisering: evidence-based en nieuwe ontwikkelingen NVMO werkgroep docentprofessionalisering Programma Inzichten in gebruik en effect van methoden voor docentprofessionalisering

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Docenten in het hoger onderwijs zijn experts in wát zij doceren, maar niet noodzakelijk in hóe zij dit zouden moeten doen. Dit komt omdat zij vaak weinig tot geen training hebben gehad in het lesgeven.

Nadere informatie

Onderzoeksrapport. Commissie bachelor-master. Robel Michael

Onderzoeksrapport. Commissie bachelor-master. Robel Michael Onderzoeksrapport Commissie bachelor-master Robel Michael 1 Rogier Butter Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. KNMG Studentenplatform 3. Methode 4. Resultaten 4.1. Enquête algemeen 4.2. Bachelor-master: Wisselen

Nadere informatie

Onderzoeksrapport. Wachttijden 2014

Onderzoeksrapport. Wachttijden 2014 Onderzoeksrapport Wachttijden 2014 Inhoudsopgave 1. Abstract 2. Inleiding 3. De Geneeskundestudent 4. Methode 5. Resultaten - Enquête algemeen - Enquête Wachttijden 6. Conclusie 7. Referenties 8. Contactgegevens

Nadere informatie

Meten van kwaliteit; van goed naar beter

Meten van kwaliteit; van goed naar beter Meten van kwaliteit; van goed naar beter Prof.dr. Margreet Wieringa-de Waard Hoofd huisartsopleiding AMC-UvA Inhoud Voorgeschiedenis Projectgroep Interne kwaliteitszorg Meten van kwaliteit Domeinen Conclusie

Nadere informatie

The Disability Assessment Structured Interview

The Disability Assessment Structured Interview RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN The Disability Assessment Structured Interview Its reliability and validity in work disability assessment Proefschrift ter verkrijging van het doctoraat in de Medische Wetenschappen

Nadere informatie

Samen Beslissen: een effectief trainingsmodel

Samen Beslissen: een effectief trainingsmodel Samen Beslissen: een effectief trainingsmodel Trudy van der Weijden Angelique Timmerman Esther Giroldi Anouk Baghus Vakgroep Huisartsgeneeskunde, Universiteit Maastricht In samenwerking met: 1 Disclosure

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Introductie Hoofdstuk 2: Literatuuronderzoek

Hoofdstuk 1: Introductie Hoofdstuk 2: Literatuuronderzoek Samenvatting Hoofdstuk 1: Introductie Basisartsen die recent zijn afgestudeerd werken meestal enkele jaren voordat zij hun vervolgopleiding starten. Hun uiteindelijke beroepskeuze wordt dus enkele jaren

Nadere informatie

Domein 2 Academisch niveau

Domein 2 Academisch niveau Domein 2 Academisch niveau Domein 2 Academisch Niveau Subdomeinen Thema s Indicatoren 2a. Onderwijsprogramma - Onderwijs aan aios in EBM. 2a.1 Onderwijs aios in EBM in alle opleidingsjaren 2b. Wetenschappelijk

Nadere informatie

Het meten van werk-capabilities

Het meten van werk-capabilities Het meten van werk-capabilities Femke Abma, PhD Universitair Medisch Centrum Groningen, Community and Occupational Medicine Startsymposium Academische Werkplaats Arbeid en Gezondheid, 17 april 2015, Tilburg

Nadere informatie

CREATIEF VERMOGEN. Andrea Jetten, Hester Stubbé

CREATIEF VERMOGEN. Andrea Jetten, Hester Stubbé CREATIEF VERMOGEN Andrea Jetten, Hester Stubbé OPDRACHT Creativitief vermogen meetbaar maken zodat de ontwikkeling ervan gestimuleerd kan worden bij leerlingen. 21st century skills Het uitgangspunt is

Nadere informatie

Handleiding Kwaliteitszorg Medische Vervolgopleidingen

Handleiding Kwaliteitszorg Medische Vervolgopleidingen Handleiding Kwaliteitszorg Medische Vervolgopleidingen Martini Ziekenhuis Groningen/Van Swieten Instituut Ziekenhuisgroep Twente locatie Almelo en Hengelo/ZGT Academie 2013 1 Inleiding Ter bewaking van

Nadere informatie

Er staat veel op het spel bij selectie voor de geneeskundeopleiding. Slechts 6-30% van de kandidaten kan toegelaten worden tot de opleiding en selecti

Er staat veel op het spel bij selectie voor de geneeskundeopleiding. Slechts 6-30% van de kandidaten kan toegelaten worden tot de opleiding en selecti Samenvatting Er staat veel op het spel bij selectie voor de geneeskundeopleiding. Slechts 6-30% van de kandidaten kan toegelaten worden tot de opleiding en selectieprocedures zijn over het algemeen prijzig.

Nadere informatie

Communicatie en consultvaardigheden: een vergelijking tussen training en de (klinische) praktijk

Communicatie en consultvaardigheden: een vergelijking tussen training en de (klinische) praktijk Communicatie en consultvaardigheden: een vergelijking tussen training en de (klinische) praktijk Geurt Essers 1, Evelyn van Weel Baumgarten 1 Sanneke Bolhuis, 2 1. Eerstelijnsgeneeskunde (ELG) 2. IWOO

Nadere informatie

Vraagje. Een honkbalknuppel met bal kost 1,10 De knuppel kost één euro meer dan de bal Hoe duur is de bal? Wat komt er als eerste op in je hoofd?

Vraagje. Een honkbalknuppel met bal kost 1,10 De knuppel kost één euro meer dan de bal Hoe duur is de bal? Wat komt er als eerste op in je hoofd? Vraagje Een honkbalknuppel met bal kost 1,10 De knuppel kost één euro meer dan de bal Hoe duur is de bal? Wat komt er als eerste op in je hoofd? Voorstellen Marike Hendriks Erica Baarends Achtergrond:

Nadere informatie

EEN GEZOND OPLEIDINGSKLIMAAT

EEN GEZOND OPLEIDINGSKLIMAAT INVITATIONAL CONFERENCE EEN GEZOND OPLEIDINGSKLIMAAT HELDERHEID OVER ROLLEN, VERANTWOORDELIJKHEDEN EN BELANGEN DONDERDAG 6 OKTOBER 2016 15.15 20.30 UUR SPOORWEGMUSEUM, UTRECHT Op donderdag 6 oktober 2016

Nadere informatie

METIS Kwaliteitssysteem

METIS Kwaliteitssysteem METIS Kwaliteitssysteem voor de opleidingen tot Specialist Ouderengeneeskunde Handleiding Inleiding kwaliteitssysteem Metis Metis bestaat uit zeven domeinen die van belang geacht worden voor de kwaliteit

Nadere informatie

Dedicated Schakeljaar. Perspectief vanuit studenten Kitty Roseboom en Tjitske van Engelen

Dedicated Schakeljaar. Perspectief vanuit studenten Kitty Roseboom en Tjitske van Engelen Dedicated Schakeljaar Perspectief vanuit studenten Kitty Roseboom en Tjitske van Engelen Andere faculteiten Erasmus MC, Radboud UMC en LUMC 1 Masterstudenten solliciteren op een schakelplaats. Vrij

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Dit proefschrift gaat over de invloed van inductieprogramma s op het welbevinden en de professionele ontwikkeling van beginnende docenten, en welke specifieke kenmerken van inductieprogramma s daarvoor

Nadere informatie

Scherpbier 2.0. Hein Brackel Arno van Rooijen Martin Rutten Albert Scherpbier

Scherpbier 2.0. Hein Brackel Arno van Rooijen Martin Rutten Albert Scherpbier Scherpbier 2.0 Hein Brackel Arno van Rooijen Martin Rutten Albert Scherpbier Scherpbier 1.0 Interne QA Externe QA Continue QA monitoring gebaseerd op systematische verzameling in PDA cyclus Periodieke

Nadere informatie

Evaluatie van Opleiders. SETQ: System for Evaluation of Teaching Qualities

Evaluatie van Opleiders. SETQ: System for Evaluation of Teaching Qualities Evaluatie van Opleiders SETQ: System for Evaluation of Teaching Qualities Dr Kiki Lombarts Renee van der Leeuw, arts Drs Benjamin Boerebach Irene Slootweg Doel van deze workshop Aan het einde van de workshop

Nadere informatie

Achtergrond Aanvraag

Achtergrond Aanvraag Onderwerp Contactperso on Inleiding Uitvoering Electronisch afnemen en verwerken van vragenlijsten voor evaluatie van opleidingsklimaat en opleiders (2010) Prof. Dr. Paul Brand, kinderarts en hoofd medisch

Nadere informatie

Bijlage V. Bij het advies van de Commissie NLQF EQF. Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en Dublin descriptoren.

Bijlage V. Bij het advies van de Commissie NLQF EQF. Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en Dublin descriptoren. Bijlage V Bij het advies van de Commissie NLQF EQF Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en. Tabel ter vergelijking NLQF niveaus 5 t/m 8 en Dublindescriptoren NLQF Niveau 5 Context Een onbekende, wisselende

Nadere informatie

Dit onderzoeksrapport is opgesteld door: Sinds februari 2015 is dit:

Dit onderzoeksrapport is opgesteld door: Sinds februari 2015 is dit: Dit onderzoeksrapport is opgesteld door: Sinds februari 2015 is dit: Inventarisatie Seksuele Intimidatie 2014 Emily Boersma Gijsje Snijders Sanne Wubbels Inleiding In 2005 maakte het Nederlands Tijdschrift

Nadere informatie

Feico Zwerver, Ton Schellart, Han Anema, Allard van der Beek, Karin Groenewoud

Feico Zwerver, Ton Schellart, Han Anema, Allard van der Beek, Karin Groenewoud Feico Zwerver, Ton Schellart, Han Anema, Allard van der Beek, Karin Groenewoud Kenniscentrum Verzekeringsgeneeskunde: een samenwerkingsverband tussen AMC, UMCG, UWV en VUmc 1 Korte samenvatting van KCVG

Nadere informatie

Dubbeltalent gezocht. VUmc Zigma Zij-Instroomprogramma Geneeskunde Master Amsterdam

Dubbeltalent gezocht. VUmc Zigma Zij-Instroomprogramma Geneeskunde Master Amsterdam Dubbeltalent gezocht VUmc Zigma 2019-2020 Zij-Instroomprogramma Geneeskunde Master Amsterdam De opleiding Ben je een talentvolle student met interesse in en ervaring met wetenschap pelijk onderzoek? Misschien

Nadere informatie

Raamplan Artsopleiding 2009

Raamplan Artsopleiding 2009 Raamplan Artsopleiding 2009 Prof. dr. Roland Laan UMC St Radboud Nijmegen Onderwerpen - Historie en Doel - Student wordt Arts; wordt Specialist - Rollen en competenties - Kennis, vaardigheden en attitudes

Nadere informatie

Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis

Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis Samenvatting Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis Hoofdstuk 1 bevat de algemene inleiding van dit proefschrift. Dit hoofdstuk

Nadere informatie

ToP opleiding oktober 2014-2015

ToP opleiding oktober 2014-2015 -2015 Informatie voor belangstellenden uit het verzorgingsgebied van het Academisch Ziekenhuis Maastricht en het Maxima Medisch Centrum in Veldhoven. Expertisecentrum Ontwikkelingsondersteuning Prematuren

Nadere informatie

Het bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de vervolgopleiding

Het bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de vervolgopleiding Onderzoek Het bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de vervolgopleiding De centrale opleidingscommissie als regisseur? M.J.M.H. (Kiki) Lombarts, Albert J.J.A. Scherpbier en Maas Jan Heineman Doel

Nadere informatie

Factsheet. Evaluatie van het Transmuraal Interactief Patiënt Platform (TIPP) vanuit patiënten perspectief

Factsheet. Evaluatie van het Transmuraal Interactief Patiënt Platform (TIPP) vanuit patiënten perspectief Factsheet Evaluatie van het Transmuraal Interactief Patiënt Platform (TIPP) vanuit patiënten perspectief Onderzoek naar de ervaringen en behoeften van patiënten over TIPP, het verwijsproces en de zorgaanbieders

Nadere informatie

Onderzoeksleerlijn Commerciële Economie. Naar een integrale leerlijn onderzoek Tom Fischer

Onderzoeksleerlijn Commerciële Economie. Naar een integrale leerlijn onderzoek Tom Fischer Onderzoeksleerlijn Commerciële Economie Naar een integrale leerlijn onderzoek Tom Fischer Onderzoek binnen de opleiding CE Aandacht door de tijd heen heel verschillend Van een paar credits voor de hele

Nadere informatie

Verhuizing. Stakeholdersbijeenkomst met Raad van Toezicht

Verhuizing. Stakeholdersbijeenkomst met Raad van Toezicht SBOH in beeld 2017 Wat doet de SBOH? De stichting SBOH financiert sinds 1989 de huisartsopleiding, sinds 2007 de opleiding tot specialist ouderengeneeskunde en sinds 2016 de opleiding tot arts voor verstandelijk

Nadere informatie

Rapport 834 Oud, W., & Emmelot, Y. (2010). De visitatieprocedure cultuurprofielscholen. Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

Rapport 834 Oud, W., & Emmelot, Y. (2010). De visitatieprocedure cultuurprofielscholen. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. Samenvatting Rapport 834 Oud, W., & Emmelot, Y. (2010). De visitatieprocedure cultuurprofielscholen. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. In 2007 is de Vereniging CultuurProfielScholen (VCPS) opgericht, het

Nadere informatie

Doel training. Programma Programma Voordelen voor de kandidaat. Uitgangspunten EVC. Assessoren en EVC-begeleiders training

Doel training. Programma Programma Voordelen voor de kandidaat. Uitgangspunten EVC. Assessoren en EVC-begeleiders training Assessoren en EVC-begeleiders training 19 februari 2009 en 15 januari 2010 Desirée Joosten-ten Brinke, CELSTEC, Open Universiteit Nederland Doel training Aan het einde van deze training weten de deelnemers:

Nadere informatie

Bijlage V. Bij het advies van de Commissie NLQF EQF. Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en Dublin descriptoren.

Bijlage V. Bij het advies van de Commissie NLQF EQF. Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en Dublin descriptoren. Bijlage V Bij het advies van de Commissie NLQF EQF Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en. Tabel ter vergelijking NLQF niveaus 5 t/m 8 en Dublindescriptoren NLQF Niveau 5 Context Een onbekende, wisselende

Nadere informatie

TREND RAPPORTAGE KWALITEITSVRAGENLIJST RAPPORTAGE 2E MONTESSORISCHOOL HET WINTERKONINKJE,

TREND RAPPORTAGE KWALITEITSVRAGENLIJST RAPPORTAGE 2E MONTESSORISCHOOL HET WINTERKONINKJE, TREND RAPPORTAGE KWALITEITSVRAGENLIJST RAPPORTAGE 2E MONTESSORISCHOOL HET WINTERKONINKJE, december 2014 1 ALGEMEEN 1.1 Inleiding Algemeen Het instrument de Kwaliteitsvragenlijst is een hulpmiddel om de

Nadere informatie

Handleiding bij de LOB-scan voor het mbo

Handleiding bij de LOB-scan voor het mbo Handleiding bij de LOB-scan voor het mbo Inleiding Voor u ligt de handleiding bij de LOB-scan voor het mbo. De LOB-scan voor het mbo is in opdracht van MBO Diensten ontwikkeld en is te vinden op www.mbodiensten.nl.

Nadere informatie

Ergocoach Nieuwe Stijl. Samenvatting vragenlijst onderzoek Evaluatie Ergocoach augustus 2018

Ergocoach Nieuwe Stijl. Samenvatting vragenlijst onderzoek Evaluatie Ergocoach augustus 2018 Ergocoach Nieuwe Stijl Samenvatting vragenlijst onderzoek Evaluatie Ergocoach augustus 2018 Doel en aanpak Doel: inzicht krijgen in de behoefte van de ergocoach ideeën verzamelen voor de ergocoach nieuwe

Nadere informatie

Marjo Maas: fysiotherapeut / docent / onderzoeker Peer assessment De impact van peer assessment op het klinische redeneren en het klinisch handelen van fysiotherapeuten in opleiding en fysiotherapeuten

Nadere informatie

me nse nkennis Competentiegericht opleiden in de BIG opleidingen Getting started

me nse nkennis Competentiegericht opleiden in de BIG opleidingen Getting started me nse nkennis Competentiegericht opleiden in de BIG opleidingen Getting started Inhoud Competentiegericht opleiden 3 Doel van praktijktoetsen 4 Wijze van evalueren en beoordelen 4 Rollen 5 Getting started

Nadere informatie

Onderzoek naar Honors programma s op Saxion

Onderzoek naar Honors programma s op Saxion Onderzoek naar Honors programma s op Saxion Studiekeuzeconferentie Toegankelijk, Talent en Living Technology Simone van der Donk MSc Onderzoeksgroep Dr. Mark Gellevij Coördinatie en eindredactie Simone

Nadere informatie

Ervaren tevredenheid over de geboorte

Ervaren tevredenheid over de geboorte Ervaren tevredenheid over de geboorte een meetinstrument voor moeders na de bevalling Introductie Inzicht krijgen in moeders ervaringen over de geboorte van haar kind kan worden gerealiseerd door gebruik

Nadere informatie

DEELNEMEN AAN HET ACTIEF NETWERK Nationaal Platform Duurzame Inzetbaarheid - IN ZORG

DEELNEMEN AAN HET ACTIEF NETWERK Nationaal Platform Duurzame Inzetbaarheid - IN ZORG DEELNEMEN AAN HET ACTIEF NETWERK Nationaal Platform Duurzame Inzetbaarheid - IN ZORG Samen met collega- zorgorganisaties aan de slag met duurzame inzetbaarheid! Aanleiding voor een ACTIEF Netwerk De gezondheidszorg

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1: INLEIDING

HOOFDSTUK 1: INLEIDING 168 Samenvatting 169 HOOFDSTUK 1: INLEIDING Bij circa 13.5% van de ouderen komen depressieve klachten voor. Met de term depressieve klachten worden klachten bedoeld die klinisch relevant zijn, maar niet

Nadere informatie

SAMENVATTING hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

SAMENVATTING hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Samenvatting 116 117 SAMENVATTING Co-assistenten en aios leren in een bepaalde context het vak van basisarts of specialist. Deze context is het klinisch opleidingsklimaat. Dit klimaat wordt algemeen erkend

Nadere informatie

Domein 6 Faculty Development

Domein 6 Faculty Development Domein 6 Faculty Development Domein 6 Faculty Development Subdomeinen Thema s Indicatoren 6a. Docenten -Werving en selectie -Beleid t.a.v. prestaties en tevredenheid -Beleid t.a.v. docentprofessionalisering

Nadere informatie

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource.

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource. Open Universiteit Klinische psychologie Masterthesis Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: De Leidinggevende als hulpbron. Emotional Job Demands, Vitality and Opportunities

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/43602 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Fenema, E.M. van Title: Treatment quality in times of ROM Issue Date: 2016-09-15

Nadere informatie

Rapportage Enquête individualisering in de praktijk

Rapportage Enquête individualisering in de praktijk Rapportage Enquête individualisering in de praktijk Resultaten van een enquête over diverse aspecten van individualisering in de praktijk Project Individualisering Opleidingsduur Deelproject Toezicht en

Nadere informatie

Multi source feedback voor de aios

Multi source feedback voor de aios Multi source feedback voor de aios Multi source feedback voor de aios Voor artsen in opleiding tot specialist (aios) is het belangrijk dat zij kennis van het specialisme verwerven, specialistische vaardigheden

Nadere informatie

Voor intern gebruik bij een opleiding wordt gerapporteerd over alle stellingen, vragen, toelichtingen enz.

Voor intern gebruik bij een opleiding wordt gerapporteerd over alle stellingen, vragen, toelichtingen enz. Standaardisatie en formulering stellingen en vragen voor module evaluaties VHL versie 27 maart 2011 Inleiding In het voorjaar van 2010 is het project Standaardiseren module evaluaties VHL breed o.l.v.

Nadere informatie

Inventarisatie opbouw en toetsing master jaar 3

Inventarisatie opbouw en toetsing master jaar 3 Inventarisatie opbouw en toetsing master jaar 3 Inleiding In het laatste jaar van de opleiding staan de semi-arts stage/oudste co-schap en de wetenschappelijke stage op het programma. Tijdens de semi-arts

Nadere informatie

Bijgevoegde documenten Onderstaand geeft u aan of alle voor de toetsing benodigde informatie is bijgevoegd.

Bijgevoegde documenten Onderstaand geeft u aan of alle voor de toetsing benodigde informatie is bijgevoegd. Checklist Contactgegevens Onderstaand vult u de contactgegevens in van de eerste én tweede contactpersoon voor wanneer er vragen zijn over het instrument(en), de aangeleverde documentatie of anderszins.

Nadere informatie

De motor van de lerende organisatie

De motor van de lerende organisatie De motor van de lerende organisatie Focus op de arbeidsmarkt Naast het erkennen van leerbedrijven is Calibris verantwoordelijk voor ontwikkeling en onderhoud van kwalificaties in de sectoren zorg, welzijn

Nadere informatie

Paul Brand Kinderarts Amalia kinderafdeling Isala klinieken Zwolle Hoogleraar klinisch onderwijs UMC Groningen 1

Paul Brand Kinderarts Amalia kinderafdeling Isala klinieken Zwolle Hoogleraar klinisch onderwijs UMC Groningen 1 Opleiden in de klinische praktijk Paul Brand Kinderarts Amalia kinderafdeling Isala klinieken Zwolle Hoogleraar klinisch onderwijs UMC Groningen 1 Leerdoelen Aan het einde van deze middag: Kent u de principes

Nadere informatie

VUmc Zigma Zij-Instroomprogramma Geneeskunde Master Amsterdam. Dubbeltalent gezocht

VUmc Zigma Zij-Instroomprogramma Geneeskunde Master Amsterdam. Dubbeltalent gezocht VUmc Zigma 2017-2018 Zij-Instroomprogramma Geneeskunde Master Amsterdam Dubbeltalent gezocht Ben je een talentvolle student met interesse in en ervaring met wetenschappelijk onderzoek? Misschien kun jij

Nadere informatie

PROFESSIONELE ONTWIKKELING MET HET OOG OP EEN VERVOLGOPLEIDING

PROFESSIONELE ONTWIKKELING MET HET OOG OP EEN VERVOLGOPLEIDING PROFESSIONELE ONTWIKKELING MET HET OOG OP EEN VERVOLGOPLEIDING een perspectief vanuit opleiders en coassistenten Suylichem JB 1, Abdi A 2, Boonstra L 3, Kuik K 4, van der Krogt C 1, Duijf I 5 1. Leids

Nadere informatie

Opleiding Verpleegkunde Stage-opdrachten jaar 3

Opleiding Verpleegkunde Stage-opdrachten jaar 3 Opleiding Verpleegkunde Stage-opdrachten jaar 3 Handleiding Voltijd Jaar 3 Studiejaar 2015-2016 Stage-opdrachten Tijdens stage 3 worden 4 stage-opdrachten gemaakt (waarvan opdracht 1 als toets voor de

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting Langdurig ziekteverzuim is een erkend sociaal-economisch en sociaal-geneeskundig probleem op nationaal en internationaal niveau. Verschillende landen hebben wettelijke maatregelen genomen

Nadere informatie

Chapter 11. Nederlandse samenvatting

Chapter 11. Nederlandse samenvatting Chapter 11 Nederlandse samenvatting Chapter 11 Reumatoïde artritis (RA) is een chronische aandoening die wordt gekenmerkt door ontstekingen van de gewrichten. Symptomen die optreden zijn onder andere pijn,

Nadere informatie

Inventarisatie 2012.3 De coassistent in het buitenland

Inventarisatie 2012.3 De coassistent in het buitenland Inventarisatie 2012.3 De coassistent in het buitenland Inleiding Veel coassistenten maken gebruik van de mogelijkheid om in het buitenland een deel van de master te doen, zoals de wetenschappelijke stage

Nadere informatie

Preffi 2.0: Preventie Effectmanagement Instrument. Ontwikkeling,validiteit, betrouwbaarheid en bruikbaarheid

Preffi 2.0: Preventie Effectmanagement Instrument. Ontwikkeling,validiteit, betrouwbaarheid en bruikbaarheid Preffi 2.0: Preventie Effectmanagement Instrument Ontwikkeling,validiteit, betrouwbaarheid en bruikbaarheid De gebruikers 1200 gezondheidsbevorderaars, voorlichters en preventiewerkers, werkzaam bij: GGD

Nadere informatie

Deze vraagstelling is nader toegespitst op de volgende sub-vragen:

Deze vraagstelling is nader toegespitst op de volgende sub-vragen: Samenvatting Dit proefschrift gaat over ervaringen en leerprocessen in de ontwikkeling van de theorie en praktijk van Moreel Beraad als methode van ethiekondersteuning in de gezondheidszorg. Hoofdstuk

Nadere informatie

Kenniskring leiderschap in onderwijs. Voorbeeld onderzoek in eigen organisatie

Kenniskring leiderschap in onderwijs. Voorbeeld onderzoek in eigen organisatie Kenniskring leiderschap in onderwijs Voorbeeld onderzoek in eigen organisatie Onderzoek doen Wie aanwezig? Wat wilt u weten? Beeld / gedachte / ervaring Praktijkonderzoek in de school = Onderzoek dat wordt

Nadere informatie

SBOH Sociaal Jaarverslag 2017 Opleiding Huisartsen, Specialisten Ouderengeneeskunde & Artsen Verstandelijk Gehandicapten

SBOH Sociaal Jaarverslag 2017 Opleiding Huisartsen, Specialisten Ouderengeneeskunde & Artsen Verstandelijk Gehandicapten SOCIAAL JAARVERSLAG SBOH Sociaal Jaarverslag 2017 Opleiding Huisartsen, Specialisten Ouderengeneeskunde & Artsen Verstandelijk Gehandicapten INHOUDSOPGAVE Inleiding 3 Aantal werknemers 4 Man/vrouw-verhouding

Nadere informatie

Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie

Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie Voorlopige resultaten van het onderzoek naar de perceptie van medewerkers in sociale (wijk)teams bij gemeenten - Yvonne Zuidgeest

Nadere informatie

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting xvii Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting Samenvatting IT uitbesteding doet er niet toe vanuit het perspectief aansluiting tussen bedrijfsvoering en IT Dit proefschrift is het

Nadere informatie

Kwaliteit van opleiding

Kwaliteit van opleiding Bedoeling Card 1 Kwaliteit van opleiding De kwaliteit van de opleiding is ons primaire doel en een noodzakelijk onderdeel van onze professie. Aios hebben voldoende mogelijkheden nodig voor werkplekleren

Nadere informatie

Teaching on the Run. verbeter uw opleidingsvaardigheden voor dokters door dokters korte modules

Teaching on the Run. verbeter uw opleidingsvaardigheden voor dokters door dokters korte modules Teaching on the Run verbeter uw opleidingsvaardigheden voor dokters door dokters korte modules Teaching on the Run Teaching on the Run (TOTR) is een beknopte versie van het Teach the Teachers programma

Nadere informatie

Verzekeringsgeneeskunde en Wetenschap

Verzekeringsgeneeskunde en Wetenschap Verzekeringsgeneeskunde en Wetenschap hoop voor de toekomst! Em. Prof. Dr. Haije Wind, verzekeringsarts Amsterdam, 14 maart 2019 Amsterdam UMC locatie AMC, Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid,

Nadere informatie

sa m e n v A t t i n G

sa m e n v A t t i n G sa m e n v A t t i n G In dit proefschrift staat de samenwerking tussen ouders, revalidatieprofessionals en onderwijsprofessionals in de zorg voor kinderen met een cerebrale parese (CP) centraal. Het belang

Nadere informatie

Inhoudsopgave. 3 Introductie. 4 Procedure. 5 Voorbereiding. 7 Vraag & antwoord. 8 Informatie. 9 Vragenlijst ter voorbereiding op de visitatie

Inhoudsopgave. 3 Introductie. 4 Procedure. 5 Voorbereiding. 7 Vraag & antwoord. 8 Informatie. 9 Vragenlijst ter voorbereiding op de visitatie 2 Inhoudsopgave 3 Introductie 4 Procedure 5 Voorbereiding 7 Vraag & antwoord 8 Informatie 9 Vragenlijst ter voorbereiding op de visitatie 3 Introductie : informatie voor aios Kwaliteit staat bij de medische

Nadere informatie

Mindfulness voor zorgprofessionals. Barbara Doeleman van Veldhoven Hanne Verweij

Mindfulness voor zorgprofessionals. Barbara Doeleman van Veldhoven Hanne Verweij Mindfulness voor zorgprofessionals Barbara Doeleman van Veldhoven Hanne Verweij Onderzoek MFN bij zorg professionals Stress Depressieve klachten Burnout klachten Rumineren Empathie Zelfcompassie Tevredenheid

Nadere informatie

Onderzoeksrapport Beroepskeuze 2014

Onderzoeksrapport Beroepskeuze 2014 Onderzoeksrapport Beroepskeuze 2014 Inhoudsopgave 1. Abstract 2. Inleiding 3. De Geneeskundestudent 4. Methode 5. Resultaten - Enquête algemeen - Enquête Beroepskeuze 6. Conclusie 7. Referenties 8. Contactgegevens

Nadere informatie

Met subsidie en ontvangen stagevergoedingen financiert de SBOH sinds 1989 de huisartsopleiding en

Met subsidie en ontvangen stagevergoedingen financiert de SBOH sinds 1989 de huisartsopleiding en BOH in Beeld 2013 waar de sboh voor staat Met subsidie en ontvangen stagevergoedingen financiert de SBOH sinds 1989 de huisartsopleiding en sinds 2007 de opleiding tot specialist ouderen geneeskunde. De

Nadere informatie

Onderbelichte vervolgopleidingen

Onderbelichte vervolgopleidingen Onderbelichte vervolgopleidingen Abstract Introductie: Er lijkt een disbalans te bestaan tussen de beschikbare opleidingsplaatsen en de beroepsvoorkeuren van geneeskundestudenten. Er is veel interesse

Nadere informatie

Inleiding Deel I. Ontwikkelingsfase

Inleiding Deel I. Ontwikkelingsfase Inleiding Door de toenemende globalisering en bijbehorende concurrentiegroei tussen bedrijven over de hele wereld, de economische recessie in veel landen, en de groeiende behoefte aan duurzame inzetbaarheid,

Nadere informatie

SOCIAAL JAARVERSLAG 2018

SOCIAAL JAARVERSLAG 2018 SOCIAAL JAARVERSLAG 2018 SBOH Sociaal Jaarverslag 2018 Opleiding Huisartsen, Specialisten Ouderengeneeskunde & Artsen Verstandelijk Gehandicapten INHOUDSOPGAVE Inleiding 3 Aantal werknemers 4 Man/vrouw-verhouding

Nadere informatie

Domein 4 Leeromgeving

Domein 4 Leeromgeving Domein 4 Leeromgeving Domein 4 Leeromgeving Subdomeinen Thema s Indicatoren 4a. Onderwijs en begeleiding in de praktijk 4b. Onderwijs en begeleiding op het instituut - Onderwijs en begeleiding door opleiders

Nadere informatie

Vragenlijst voor masterstudenten

Vragenlijst voor masterstudenten Vragenlijst voor masterstudenten Digitale toetsing en beoordeling in de universitaire lerarenopleiding Intro Het komende studiejaar besteden opleiders van alle universitaire lerarenopleidingen speciale

Nadere informatie

Het belang van gespreid leiderschap voor innovatief gedrag Een casus van Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek (PWO): Hoe pak je dit aan?

Het belang van gespreid leiderschap voor innovatief gedrag Een casus van Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek (PWO): Hoe pak je dit aan? Het belang van gespreid leiderschap voor innovatief gedrag Een casus van Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek (PWO): Hoe pak je dit aan? Dr. Arnoud Evers Overzicht presentatie Wetenschap en praktijk

Nadere informatie

Aios goed voorbereid op beroepspraktijk

Aios goed voorbereid op beroepspraktijk Home no. 6 December 2017 Eerdere edities Verenso.nl Aios goed voorbereid op beroepspraktijk Overwegend positief over curriculum ouderengeneeskunde 2012-2016 Eveline Bets eveline@tekstvanbets.nl Het NIVEL

Nadere informatie

Terugkoppeling monitor subsidieregeling Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen 2013-2016

Terugkoppeling monitor subsidieregeling Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen 2013-2016 Terugkoppeling monitor subsidieregeling Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen 2013-2016 Tussenmeting 2015 Portret samenwerkingsverband P029 Opdrachtgever: ministerie van OCW Utrecht, oktober

Nadere informatie

Begeleiding en beoordeling van coassistenten in de klinische praktijk

Begeleiding en beoordeling van coassistenten in de klinische praktijk Begeleiding en beoordeling van coassistenten in de klinische praktijk S. Morsink 1,2 en D. Latifi 1,2 1. Masterstudent Geneeskunde, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam 2. Landelijk Overleg CoAssistenten

Nadere informatie

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN Dr. C.P. van Linschoten Drs. P. Moorer Definitieve versie 27 oktober 2014 ARGO BV Inhoudsopgave 1. INLEIDING EN VRAAGSTELLING... 3 1.1 Inleiding... 3 1.2 Vraagstelling...

Nadere informatie

but no statistically significant differences

but no statistically significant differences but no statistically significant differences Astma is een chronische aandoening, die niet te genezen is. Met de passende zorg kunnen symptomen tot een minimum worden gereduceerd en zou een astma patiënt

Nadere informatie

Een exploratieve studie naar de relatie tussen geïntegreerd STEM-onderwijs en STEM-vaardigheden op secundair niveau

Een exploratieve studie naar de relatie tussen geïntegreerd STEM-onderwijs en STEM-vaardigheden op secundair niveau Een exploratieve studie naar de relatie tussen geïntegreerd STEM-onderwijs en STEM-vaardigheden op secundair niveau dr. H. Knipprath ing. J. De Meester STEM Science Engineering Technology Mathematics 2

Nadere informatie

Maak de juiste keuze. Coaching. Selectie/Promotie. Management Ontwikkeling. Loopbaanbegeleiding. Copyright 2005 Alert Management Consultants

Maak de juiste keuze. Coaching. Selectie/Promotie. Management Ontwikkeling. Loopbaanbegeleiding. Copyright 2005 Alert Management Consultants Maak de juiste keuze - Selectie/Promotie Coaching Management Ontwikkeling Loopbaanbegeleiding Waarschijnlijk vindt u het net als de meeste mensen in uw vakgebied wel eens moeilijk om iemands persoonlijkheid

Nadere informatie

DE KRACHT VAN ONZE GROEPSGEWIJZE AANPAK. Uitgangspunten & visie Ontwikkeling & implementatie op maat

DE KRACHT VAN ONZE GROEPSGEWIJZE AANPAK. Uitgangspunten & visie Ontwikkeling & implementatie op maat DE KRACHT VAN ONZE GROEPSGEWIJZE AANPAK Uitgangspunten & visie Ontwikkeling & implementatie op maat INTRODUCTIE Groepsgewijze aanpak AANLEIDING De primaire doelgroep wordt complexer Met aantrekkende arbeidsmarkt

Nadere informatie

Samenvatting, met de AAA checklist

Samenvatting, met de AAA checklist Samenvatting, met de AAA checklist 187 Huisarts-patiënt communicatie in de palliatieve zorg Aanwezigheid, actuele onderwerpen en anticiperen Huisartsen spelen in veel landen een centrale rol in de palliatieve

Nadere informatie

Paper 3 Onderzoeksinstrumenten

Paper 3 Onderzoeksinstrumenten Paper 3 Onderzoeksinstrumenten Auteur: Erik de Vries Gonggrijp September/oktober 2014 1 Inhoudsopgave 1: samenvatting paper 1 blz. 22 2: beschrijving van de onderzoeksmethode blz. 22 Literatuur blz. 28

Nadere informatie

Betekenisvol Leren Onderwijzen: van visie naar opleidingspraktijk door studentevaluaties

Betekenisvol Leren Onderwijzen: van visie naar opleidingspraktijk door studentevaluaties Betekenisvol Leren Onderwijzen: van visie naar opleidingspraktijk door studentevaluaties Helmond, september 2015 Verine Vissers, WO-student Universiteit Utrecht, Onderzoeker in opleiding KOC dr. Louise

Nadere informatie

Welkom bij de Gezond & Zeker Innovatiedag 2018

Welkom bij de Gezond & Zeker Innovatiedag 2018 Welkom bij de Gezond & Zeker Innovatiedag 2018 ESF Project Ergocoaching de ergocoach van de toekomst in de academische ziekenhuizen Elly Waaijer Ellen Bos Stijl Ergocoach Nieuwe Stijl UMC s Februari 2018

Nadere informatie

INDIVIDUELE PROFILERING

INDIVIDUELE PROFILERING INDIVIDUELE PROFILERING EN ACTUELE THEMA S IN DE MEDISCHE VERVOLGOPLEIDING Op weg naar de specialist van de toekomst Inhoudsopgave 2 1. Inleiding 4 1.1 Gezondheidszorg in verandering 4 1.2 Vakoverstijgende

Nadere informatie

Samenvatting. Ontwikkeling en evaluatie van een implementatiestrategie voor het verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis

Samenvatting. Ontwikkeling en evaluatie van een implementatiestrategie voor het verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis Ontwikkeling en evaluatie van een implementatiestrategie voor het verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis Algemene inleiding Sinds 2006 zijn er 20 verzekeringsgeneeskundige protocollen ontwikkeld

Nadere informatie