a. Welbevinden: het kind voelt zich op zijn gemak in de groep ja enigszins nee Toelichting door pedagogisch medewerker:.

Transcriptie

1 Sociaal-emotionele ontwikkeling a. Welbevinden: het kind voelt zich op zijn gemak in de groep Toelichting door pedagogisch medewerker:. b. Sociaal gedrag: het kind zoekt contact met andere kinderen c. Sociaal initiatief t.o.v. pedagogisch medewerker: het kind zoekt contact met de pedagogisch medewerker d. Aandacht vragen: het kind kan enige tijd zonder aandacht van de pedagogisch medewerker e. Weerbaarheid: het kind kan voor zichzelf opkomen f. Zelfvertrouwen: het kind heeft vertrouwen in eigen kunnen g. Regels hanteren: het kind kan zich aan regels houden

2

3 Redzaamheid a. Zindelijkheid: het kind is zindelijk en gaat (bijna altijd) uit zichzelf naar de WC b. Handen wassen: het kind kan handen wassen (kraan aan, wassen, afdrogen) c. Drinken: het kind kan zelfstandig drinken (zonder morsen) d. Aankleden: het kind kan zelf enige kledingstukken aantrekken

4 Speel-/werkgedrag a. Betrokkenheid bij kringactiviteiten: het kind is betrokken bij liedjes, spelletjes en versjes in de kring b. Meedoen: het kind doet actief mee met liedjes, spelletjes en versjes in de kring c. Initiatief: het kind kiest zelfstandig activiteiten d. Nieuwsgierigheid: de interesse van het kind beperkt zich niet tot bekende activiteiten e. Concentratie: het kind kan enige tijd bezig zijn met wat het gekozen heeft f. Voorstellingsvermogen: het kind speelt met fantasie g. Leerbaarheid: het kind pakt informatie snel op

5 h. Instructie: het kind kan een opdracht uitvoeren

6 Motorische ontwikkeling a. Grove motoriek: de grove, doelgerichte bewegingen verlopen soepel en gecoördird (bijv. rennen, springen, klimmen, fietsen) b. Fijne motoriek: de handbewegingen vanuit de pols verlopen soepel en gecoördird (bijv. verven, papier scheuren, blokken stapelen)

7 Spraak-/taalontwikkeling Nederlandse taal a. Luistervaardigheid: het kind begrijpt wat er gezegd wordt b. Spreekvaardigheid: het kind kan door middel van taal duidelijk maken wat het wil vertellen c. Uitspraak: het kind is goed verstaanbaar d. Zinsbouw: het kind maakt grammaticaal goede (3-5 woord) zinnen e. Communicatie: het kind beschikt over voldoende spreek- en taalvaardigheid om spontaan en vrijuit met de pedagogisch medewerker te praten f. Communicatie: het kind beschikt over voldoende spreek- en taalvaardigheid om spontaan en vrijuit met andere kinderen te praten

8 Spraak-/taalontwikkeling andere moedertaal Dit onderdeel hoeft alleen ingevuld te worden als de spraak-/taalontwikkeling van het kind in het nederlands problemen geeft a. Het kind begrijpt wat er gezegd wordt in de moedertaal b. Het kind kan in de moedertaal duidelijk maken wat het wil vertellen c. Het kind is goed verstaanbaar in de moedertaal d. Het kind kan spontaan en vrijuit tegen de pedagogisch medewerker praten in de moedertaal e. Het kind kan spontaal en vrijuit tegen andere kinderen praten in de moedertaal

9 Eventueel toelichting Ouders/verzorgers: klik hier