EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Transcriptie

1 EUROPEES PARLEMENT 2004 Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN Betreft: Verzoekschrift 0532/1998, ingediend door Chiara del Rio (Italiaanse nationaliteit), over de niet-erkenning van een periode van tewerkstelling in een andere lidstaat 1. Samenvatting van het verzoekschrift Indienster heeft een viertal jaar als onderwijzeres in Frankrijk gewerkt en beklaagt zich erover dat de Italiaanse autoriteiten deze periode niet erkennen. Indienster schrijft dat de erkenning van deze periode nodig is voor de opbouw van haar loopbaan, omdat deze factor niet alleen van invloed is op de salarisschaal, maar ook op de vaststelling van de plaats van tewerkstelling en het pensioen. 2. Ontvankelijkheid Ontvankelijk verklaard op 21 oktober De Commissie is om inlichtingen verzocht (artikel 192, lid 4 van het Reglement). 3. Antwoord van de Commissie, ontvangen op 10 februari De diensten van de Commissie hebben de Italiaanse autoriteiten een brief gestuurd met het verzoek hun positie toe te lichten inzake het in aanmerking nemen van de in een andere lidstaat opgedane werkervaring en anciënniteit bij de bepaling van de arbeidsvoorwaarden (zoals salaris, rang, enz.) van personen die in de Italiaanse overheidssector werkzaam zijn, zoals bij indienster het geval is. De Italiaanse autoriteiten hebben niet op dit verzoek gereageerd. Om die reden heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten op 19 december 2002 een officiële schriftelijke kennisgeving doen toekomen. De Italiaanse autoriteiten dienen hierop te CM\ doc PE /REV VII

2 reageren binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving. van de verdere ontwikkelingen. 4. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 16 juni De Commissie heeft de Italiaanse autoriteiten op 19 december 2002 een officiële schriftelijke kennisgeving doen toekomen inzake het in aanmerking nemen van de in een andere lidstaat opgedane werkervaring en anciënniteit bij de bepaling van de arbeidsvoorwaarden (zoals salaris, rang, enz.) van personen die in de Italiaanse overheidssector werkzaam zijn. Aangezien de Italiaanse autoriteiten niet hebben gereageerd op deze kennisgeving, heeft de Commissie op 15 mei 2003 een met redenen omkleed advies aan de Italiaanse autoriteiten doen toekomen; de Italiaanse autoriteiten dienen hierop binnen twee maanden na ontvangst te reageren. 5. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 21 oktober De Commissie heeft de Italiaanse autoriteiten op 19 december 2002 een officiële schriftelijke kennisgeving doen toekomen inzake het in aanmerking nemen van de in een andere lidstaat opgedane werkervaring en anciënniteit bij de bepaling van de arbeidsvoorwaarden (zoals salaris, rang, enz.) van personen die in de Italiaanse overheidssector werkzaam zijn. Aangezien de Italiaanse autoriteiten niet hebben gereageerd op deze kennisgeving, heeft de Commissie op 15 mei 2003 een met redenen omkleed advies aan de Italiaanse autoriteiten doen toekomen; de Italiaanse autoriteiten hebben hierop tot dusverre niet gereageerd. 6. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 20 oktober Na bestudering van het antwoord van de Italiaanse autoriteiten zijn de diensten van de Commissie van mening dat de Italiaanse voorschriften en gebruiken nog steeds niet in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht. De Commissie heeft deze zaak derhalve op 30 augustus 2004 aan het Hof voorgelegd (C-371/04). 7. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 10 november Achtergrond/Samenvatting van de feiten/geschiedenis Indienster is een Italiaans staatsburger die een aantal jaren in Frankrijk heeft gewerkt als PE /REV VII 2/5 CM\ doc

3 onderwijzeres (het contract was afgegeven door het Comitato d assistenza scolastica italiana (CO.A.SC.IT), een particuliere organisatie die opereert onder de verantwoordelijkheid van de Italiaanse consulaire dienst). Sinds 1996 is indienster weer werkzaam in het Italiaanse onderwijs. De klacht De Italiaanse autoriteiten weigeren bij de bepaling van de anciënniteit van indienster rekening te houden met de werkervaring die zij in Frankrijk heeft opgedaan. Commentaar van de Commissie op de argumenten in het verzoekschrift Uit de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie volgt dat artikel 39 EG en artikel 7, lid 1 van Verordening nr. 1612/68 zo dienen te worden geïnterpreteerd dat zij de Italiaanse autoriteiten verplichten bij de bepaling van de beroepsvoordelen rekening te houden met periodes waarin migrerende werknemers een vergelijkbare dienstbetrekking hebben gehad in de overheidssector van een andere lidstaat. Hierbij dient dezelfde methode te worden gehanteerd die geldt voor beroepservaring die is opgedaan binnen de Italiaanse overheidssector. Dit betekent dat alle vergelijkbare beroepservaring die indienster heeft opgedaan als onderwijzeres aan een basisschool in Frankrijk waarheen zij was uitgezonden door de CO.A.SC.IT moet worden behandeld als ervaring die is opgedaan door een onderwijzer aan een Italiaanse school. De Commissie heeft een inbreukprocedure in gang gezet met betrekking tot het gebrek aan erkenning van beroepservaring die is opgedaan in de overheidssector van een andere lidstaat dan Italië, met inbegrip van de zaak van indienster. In haar antwoord op het met redenen omklede advies van de Commissie geeft de Italiaanse overheid uitleg over de wettelijke status van CO.A.SC.IT en concludeert zij dat de arbeidsrelatie van indienster met CO.A.SC.IT geheel particulier is en dat de werkervaring in het buitenland derhalve niet kan worden meegewogen. De Commissie heeft vervolgens de zaak op 30 augustus 2004 doorverwezen naar het Europese Hof van Justitie (C-371/04). Conclusies De zaak is aanhangig bij het Hof. De conclusies van de advocaat-generaal van 2 juni 2006 komen overeen met de juridische analyse van de Commissie en suggereren derhalve dat het Hof van Justitie verklaart dat de Italiaanse autoriteiten niet hebben voldaan aan de verplichtingen die op hen rusten krachtens artikel 39 EG en artikel 7, lid 1 van Verordening nr. 1612/68 inzake het vrije verkeer van werknemers. 8. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 7 mei Dit verzoekschrift betreft de problemen rond de erkenning van beroepservaring die in een andere lidstaat is opgedaan. Klager is een Italiaans staatsburger die enkele jaren in Frankrijk als onderwijzeres aan een basisschool heeft gewerkt (het contract was afgegeven door het CM\ doc 3/5 PE /REV VII

4 Comitato d'assistenza scolastica italiana (CO.A.SC.IT), een particuliere organisatie die opereert onder de verantwoordelijkheid van de Italiaanse consulaire dienst). Sinds 1996 is indienster weer werkzaam in het Italiaanse onderwijs. De Italiaanse autoriteiten weigeren bij de bepaling van de anciënniteit van indienster rekening te houden met de beroepservaring die zij in Frankrijk heeft opgedaan. Ingevolge de inbreukprocedure die door de Commissie in gang was gezet, kwam het Europese Hof van Justitie op 26 oktober 2006 tot een uitspraak in zaak C-371/04. Het Hof verklaarde dat de Italiaanse autoriteiten geen rekening hebben gehouden met de beroepservaring en de anciënniteit die een werkneemster uit de Gemeenschap die bij de Italiaanse overheid werkzaam is, heeft verworven tijdens de uitoefening van een vergelijkbaar beroep in de overheidssector van een andere lidstaat; daarmee hebben ze niet voldaan aan de verplichtingen die op hen rusten krachtens artikel 39 EG en artikel 7, lid 1 van Verordening (EEG) nr. 1612/68 inzake het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap. Door de diensten van de Commissie wordt thans onderzocht of de Italiaanse overheid de noodzakelijke maatregelen heeft getroffen om te voldoen aan hetgeen in de uitspraak wordt gesteld. De diensten van de Commissie zullen de Commissie verzoekschriften van de ontwikkelingen rond deze procedure op de hoogte houden. 9. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 9 juli Sinds hun laatste mededeling van 5 mei 2007 hebben de diensten van de Commissie contact opgenomen met de Italiaanse autoriteiten om na te gaan of zij de nodige maatregelen hebben genomen om te voldoen aan het arrest van het Europese Hof van Justitie van 26 oktober 2006 in zaak C-371/04. De Italiaanse autoriteiten hebben de Commissie geïnformeerd dat een nieuwe ontwerp-wetgeving in voorbereiding is teneinde rekening te houden met de beroepservaring die is opgedaan in het van overheidswege gefinancierde onderwijs in andere lidstaten, dit met het oog op loopbaanreconstructie. De diensten van de Commissie zijn momenteel bezig de teksten van het ontwerp te bestuderen en zijn in afwachting van de formele goedkeuring van het ontwerp, die naar verwachting in de komende weken zal volgen, waarna een standpunt zal worden ingenomen over vervolgmaatregelen. De diensten van de Commissie zullen de Commissie verzoekschriften van de ontwikkelingen rond deze procedure op de hoogte houden. 10. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 17 december Teneinde de Italiaanse wetgeving op één lijn te brengen met het EG-recht, naar de interpretatie van het Europese Hof van Justitie, hebben de Italiaanse autoriteiten de volgende wetgeving aangenomen: Artikel 5 van Legge 101 van 6 juni 2008 (gepubliceerd in de Gazzetta ufficiale, Serie generale, nr. 132 van 7 juni 2008), tot omzetting van decreto legge PE /REV VII 4/5 CM\ doc

5 nr. 59 van 8 april Artikel 5 bepaalt als volgt: "De publieke overheidsorganen, die krachtens artikel 39 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 1612/1968 van de Raad van 15 oktober 1968 worden geacht het beginsel van het vrije verkeer van werknemers te honoreren, dienen om wettelijke en economische redenen en zonder afbreuk te doen aan gunstiger bepalingen, de beroepservaring en staat van dienst van burgers van de Gemeenschap in dienst van publieke overheidsorganen van andere lidstaten en in werkzaamheden die vergelijkbaar zijn met de in geding zijnde werkzaamheden, ook als deze werkzaamheden plaatsvonden toen het land nog geen lid was van de Europese Unie, of als deze beroepservaring en staat van dienst werd verkregen in dienst van organen van de Europese Unie, op precies dezelfde voorwaarden in aanmerking te nemen als waarop zij de in Italië opgebouwde ervaring en staat van dienst in aanmerking zouden nemen. Wettelijke bepalingen of collectieve arbeidsovereenkomsten die in strijd zijn met dit artikel hebben geen rechtskracht. Het bepaalde in artikel 38 van wetsbesluit nr. 165 van maart 2001 blijft met het oog op toegankelijkheid van toepassing." De Commissie is van mening dat de nieuwe wetgeving de Italiaanse wetgeving in overeenstemming brengt met de EG-regels met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers volgens de uitleg van het Europese Hof van Justitie. Zij is van mening dat de nieuwe Italiaanse wetgeving ervoor zal zorgen dat het probleem van de indienster wordt opgelost. Gezien deze ontwikkelingen heeft de Commissie de inbreukprocedure inzake deze kwestie op 18 september 2008 gesloten. CM\ doc 5/5 PE /REV VII