Studentennummer:. Naam:..

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "Studentennummer:. Naam:.."

Camiel Moens
5 jaren geleden
Aantal bezoeken:

1 Vraag 1 Lees volgende tekst over feedback. Je weet dat dit een van de krachtigste toepassingen is van de behavioristische visie op leren en instructie en volgens Hattie (2009) staat het in de top 10 van de evidencebased onderwijsaanpakken ( Beoordeel de vier stellingen in verband met deze tekst over feedback. Het is voor studenten essentieel om af en toe feedback te krijgen, maar het vergt vaak ook een grote tijdsinvestering van jou als docent of begeleider van het didactisch team. ( ) Tenzij je lid bent van een groot didactisch team, is (meermaals) individuele feedback geven niet altijd haalbaar. Daarom reiken we een aantal mogelijkheden aan om makkelijker en efficiënter feedback te geven. Je schakelt over naar vormen van collectieve in plaats van individuele feedback. Studenten mogen zelf aangeven waarop, hoe en wanneer ze het liefst feedback willen ontvangen. ( ) Je schakelt medewerkers in, zodat je als docent niet zelf alle feedback hoeft te geven. Die gebruiken dan dezelfde beoordelingscriteria en standaarden. Je betrekt studenten in het feedbackproces. Door feedback te geven op elkaars werkstukken (Peer feedback) of door hun eigen werk zelf te evalueren (Zelfevaluatie), leren studenten om feedback te geven en om hun eigen werk kritisch te evalueren. Reik vooraf beoordelingscriteria en standaarden aan. A. In het uittreksel lees je dat men feedback geeft op de taak, het product en het regulatieniveau. B. Peer feedback geven kunnen we zien als een gescripte vorm van samenwerkend leren. C. In de tekst wordt concreet verwezen naar feedback en feed-up als onderdeel van het proces. D. Het tekstuittreksel sluit aan op de visie van Hattie (2009) dat feedback snel gegeven wordt na een taak. Vraag 2 Je vindt bij vrijwel alle behavioristische auteurs de associatiewetten onder een of andere vorm terug. Lees en beoordeel de volgende voorbeelden en beoordeel in welke mate de verwijzing naar een concrete associatiewet juist is. Kies één van de volgende alternatieven: A. Een leraar economie verwijst bij een discussie over wisselkoersen naar de wisselende waarde van goud op de wereldmarkt. Dit is een toepassing van het principe van de contiguïteit. B. Een leraar aardrijkskunde, secundair onderwijs, verwijst in een les over de lengteen breedtegraden op een wereldbol, naar de kruisende lijnen op een schaakbord om een schaakpositie aan te duiden, dan past hij het principe van de gelijkheid toe. C. Bij het bespreken van de schrijfwijze van een Spaanstalig woord verwijst een stagiair naar de schrijfwijze van een gelijkaardig zelfstandig naamwoord. We herkennen hier het principe van de contrasten. D. Een lesgever brengt een mnemonic aan voor het begrip contingency. Hij suggereert te denken aan een kosmonaut, wat naar ruimte verwijst en naar continu wat naar tijd verwijst, dan past hij het principe van de contiguïteit toe. Proefexamen Thema 4 1 van 5

2 Vraag 3 Examens en toetsen zijn een klassieke component van het didactisch handelen. Vanuit het onderwijskundig referentiekader is aangetoond dat afhankelijk van de visie op leren en instructie er andere keuzes gemaakt worden voor de centrale processen en variabelen. We focussen in deze vraag op de plaats van toetsing. Lees en beoordeel de volgende stellingen die de link met de visie op leren en instructie verkennen. A. Feedback geven zoals geconcipieerd door Hattie & Timperley sluit aan op principes van het operante conditioneren. B. Het organiseren van een klassiek eindexamen wordt door slechts één visie op leren en instructie ondersteund. C. Een eindexamen sluit direct aan op de visie die we terugvinden in het feedbackmodel van Hattie & Timperley omdat het feed up oplevert. D. Eindexamens bieden concrete aanzetten om de drie feedbackperspectieven geconcipieerd door Hattie & Timperley te realiseren. Proefexamen Thema 4 2 van 5

3 Vraag 4 Skinner als één van de grondleggers van het behaviorisme - definieerde empirisch onderbouwde principes die verklaren wanneer leren beter gaat. Er is soms een duidelijk verband tussen die principes en hoe Thorndike leren benadert. Beoordeel de volgende stellingen over de relaties tussen de principes van Skinner en de wetten van Thorndike. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. De antecedenten zoals Skinner die definieert, sluiten aan bij Associative shifting van Thorndike. B. Shaping zoals gedefinieerd door Skinner, is hetzelfde als Associative shifting bij Thorndike. C. Associative Shifting - volgens Thorndike bouwt enkel verder op de Law of Exercise. D. De Law of Effect zoals geconcpieerd door Thorndike - is een onderdeel van shaping bij Skinner. Vraag 5 Skinner is overigens met zijn visie op leren en instructie moderner dan heel wat actuele onderzoekers. Heel wat nieuwe aanpakken zijn feitelijk herverpakte oude ideeën. Lees en beoordeel de volgende stellingen over de visie van Skinner. A. De werking van shaping is te verklaren door het stapsgewijs aanpassen van de stimulus om zo uiteindelijk het complexe gewenste gedrag te bereiken. B. Een individuele toets met open vragen die enkele lessen later samen met de leerlingen wordt verbeterd, is een voorbeeld van contingencies of reinforcement. C. Skinner ziet Chaining als een instructieaanpak waarbij complex eindgedrag bereikt wordt door deelstapjes aan elkaar te rijgen. D. Wanneer je fouten maakt bij het oplossen van een tweedegraads vergelijking, is dat volgens Skinner geen probleem. De essentie is dat er bekrachtiging moet volgen op het gedrag. Vraag 6 Feedback is volgens Hattie (2009) één van de meest effectieve instructieaanpakken om schoolprestaties te verbeteren. Hij lag - samen met Timperley aan de basis van het uitwerken van een nieuw feedbackmodel (2007). Beoordeel hierover de volgende stellingen. A. Correctieve feedback moet beperkt blijven tot de taakuitvoering (het proces). B. Volgens Timperley en Hattie moet feedback altijd gebaseerd worden op de gescoorde antwoorden van toetsen of examens. C. Bekrachtigen an sich is volgens Timperley en Hattie een voldoende basis om leerprestaties te verbeteren. D. Feedback kan gericht zijn op verschillende zaken (bv. product, proces, regulatie, ). Uit onderzoek blijkt dat feedback gericht op de zelfregulatie van de student, het meest effectief is. Proefexamen Thema 4 3 van 5

4 Vraag 7 Je vindt bij vrijwel alle behavioristische auteurs de associatiewetten onder een of andere vorm terug. Lees en beoordeel de volgende concrete toepassingen en beoordeel of de verwijzing naar een concrete associatiewet correct is. A. Bij het bespreken van de oplossing voor een wiskundevraagstuk verwijst een student naar de gelijkaardige manier waarop hij een ander vraagstuk oploste. We herkennen hier het principe van de contiguïteit. B. Wanneer een leerkracht bij het begrip geallieerden in de context van een les over Wereldoorlog II, verwijst naar de huidige samenwerking van landen om de Lybische problematiek aan te pakken, dan past hij het principe van contrasten toe. C. Wanneer een leraar Lichamelijke Opvoeding, secundair onderwijs, in zijn les over regels m.b.t. basketbal verwijst naar de regels bij korfbal, dan past hij de wet toe van het principe van de gelijkheid. D. Bij de bespreking van de structuur schrijven van een theaterstuk verwijst de leerkracht naar het draaiboek voor een film. Dit is een toepassing van het principe van de contrasten. Vraag 8 Thorndike definieerde een aantal wetten die bepaalde wanneer leren werd bevorderd. Deze wetten sluiten deels aan op en verschillen deels van de visie van Skinner op leren. Beoordeel de volgende stellingen over deze twee behavioristische auteurs. Kies één van de volgende antwoordalternatieven: A. Associative Shifting van Thorndike komt overeen met shaping zoals gedefinieerd door Skinner. B. De antecedenten zoals Skinner die definieert, sluiten aan bij de Law of Readiness van Thorndike. C. De Law of Effect van Thorndike is verwerkt in de shaping aanpak van Skinner. D. Associative Shifting volgens Thorndike komt volledig overeen met chaining zoals gedefinieerd door Skinner. Vraag 9 Skinner is één van de belangrijkste vertegenwoordigers van het behaviorisme die deze stroming ook een zeer eigen richting heeft gegeven. Lees en beoordeel de volgende stellingen over de theoretische opvattingen van Skinner. A. Chaining werd door Skinner geconcipieerd om antecedenten van gewenst gedrag richting te geven. B. Het geven van huiswerk past bij de visie van Skinner op het uitlokken van gedrag en het bekrachtigen ervan. C. Contingencies of reinforcement bouwen verder op de prompting aanpak van Skinner. D. Bij shaping manipuleert Skinner de respons om een gewenst gedrag te verkrijgen. Proefexamen Thema 4 4 van 5

5 Vraag 10 Lees volgend uittreksel van een populaire website over behaviorisme ( Een voorbeeld. Toen ik studeerde, werd ik beroofd door een jongeman met een pistool die me de keuze gaf "Je geld of je leven". Het was een onverwachte, angstaanjagende gebeurtenis. Het gebeurde net voor het donker, en nog lang daarna, als ik rondliep in de stad in de late namiddag, ervoer ik vaak angst. Ook al was ik helemaal veilig, de langer wordende schaduwen van de middag waren zo sterk geassocieerd met de angst die ik ervaren had bij de overval, dat ik het niet kon helpen dat ik de emotie nog overal voelde. Kies één van de volgende alternatieven: A. De zin "Je geld of je leven" werkt als een stimulus. B. In dit voorbeeld is er sprake van een stimulussubstitutie. C. Het gaat hier om een vorm van operante conditionering. D. De langer wordende schaduwen zijn een vorm van manipulatie van de bekrachtiger. Proefexamen Thema 4 5 van 5

Vergelijkbare documenten

Module 2 Visies op leren Visies op instructiethema 1 Behaviorisme

Module 2 Visies op leren Visies op instructiethema 1 Behaviorisme Advance organizer Kat Biefstuk Zwart Zon Britney Contingent Voorlopers: de associatieleer Associatie: een verbinding tussen twee psychische