Handleiding registratie revalidatiegeneeskunde 2013. Versie v20130124



Vergelijkbare documenten
Bijlage 3: Specialismespecifieke registratieregels Revalidatiegeneeskunde

Functioneel ontwerp zorgvraagindex

Specialismespecifieke Toelichting op de Registratieregels Revalidatiegeneeskunde. Versie

Voorlichting Handleiding registratiemodules MSRZ 2015

BELEIDSREGEL BR/CU Verrichtingenlijst ten behoeve van DBC s

Addendum bij Handboek DOT Controleregels release 2

Specialismespecifieke toelichting op de Registratieregels Klinische Geriatrie. Versie

Instructie DBC-registratie Klinische genetica v ingangsdatum instructie 1 januari 2012

Specialismespecifieke Toelichting op de Registratieregels Gynaecologie

Uitwerking Zorgvraagindex Revalidatiegeneeskunde: een nadere toelichting

Veelgestelde vragen over DOT

De bekostiging van de Medisch Specialistische Revalidatie: Een update

Op weg naar verbeterde kostprijzen grz

Registratieregels. Versie

DBC-productstructuur geriatrische revalidatiezorg. Overzicht wijzigingen 2014

Registratieregels RZ15a

Behandeld door Telefoonnummer adres Kenmerk Directie Zorgmarkten Cure CI/14/3c

Voorlichting Handleiding registratiemodules MSRZ 2015

Beleidsregel declaratiebepalingen DBC-bedragen en overige bedragen medisch specialistische zorg door of vanwege de zorginstelling

Logopedie in de DBC systematiek

Specialismespecifieke Toelichting op de Registratieregels Reumatologie. Versie

Gelet op artikel 37 Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) stelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de volgende regeling vast.

Revalidatie Friesland Standaard prijslijst DBC-zorgproducten 2019 *

Registratieregels. Versie

Release RZ15a + RZ15b Oogheelkunde

DOT in de medische oncologie

Algemene Toelichting Registratieregels. Versie

Beleidsregel declaratiebepalingen DBC-bedragen en overige bedragen medisch specialistische zorg door of vanwege de zorginstelling

Algemene Toelichting Registratieregels. Versie

Registratieregels. Versie

Verboden-toegestaan-lijst

Instructie DBC-registratie Allergologie v

Handboek controles. Zelfonderzoek Versie: 27 mei Handboek controles - zelfonderzoek 2014 (versie ) 1

REGISTRATIEWIJZER Federatie Medisch Specialisten

Specialismespecifieke Toelichting op de Registratieregels Kindergeneeskunde. Versie

Gelet op artikel 37 Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) stelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de volgende regeling vast.

Registratieregels. Versie

Instructie Intensive Care v (ingangsdatum instructie )

Handleiding registratie geriatrische revalidatie

Instructie DBC-registratie Consultatieve psychiatrie v

Gebruikersbijeenkomst grz 12 april Even voorstellen..

Erratum Addendum. Release RZ15a. Versie

Handboek DOT controle regels. Date: Name: Handboek DOT controle regels version 29 revision 22 Status:

Instructie DBC-registratie Reumatologie v ingangsdatum instructie 1 januari 2012

Specialismespecifieke Toelichting op de Registratieregels Plastische Chirurgie

Toelichting op het koppelalgoritme. Versie

Handboek DOT Controleregels

Handreiking Audiologische Zorg

Toelichting op REGELING CI/NR

Grz productstructuur Gebruikersbijeenkomst DBC-Onderhoud 12 april Mariette Kraayvanger. I. Grz-productstructuur 2013

Verduidelijking registratie en declaratie bij overloop-dbc's. Versie 2.0

Algemene Toelichting Registratieregels. Versie

Toelichting op de Afsluitreden tabel. Versie

Is uw instelling klaar voor de overgang. Deze whitepaper biedt een samenvatting van de veranderingen die de

Inhoudsopgave. Nadere Regel NR/CU-266. Regeling medisch specialistische zorg

Toelichting op de uitzondering op de Registratieregels voor Medicinale oncologische behandeling. Versie

Algemene Toelichting Registratieregels. Versie

Voorgenomen beleid in verband met overheveling geriatrische revalidatiezorg 12 juni 2012

Handleiding RZ15b. Versie

0316 Kindergeneeskunde

Registratiehandleiding interne geneeskunde 2013

Samenwerking en betaalbaarheid palliatieve zorg op maat

Toelichting op de Afsluitreden Tabel. Versie

Afsluitregels Tabel Toelichting. Versie

Handleiding toepassing en registratie modules msrz Ingangsdatum 1 juli 2016

Hashcode Samenstelling Grouper

Declaratiebepalingen DBC-bedragen en overige bedragen medisch specialistische zorg door of vanwege de zorginstelling

Bijlage nadere regel medischspecialistisch. Toelichting regels afleiding

BELEIDSREGEL BR/CU Prestaties en tarieven medisch specialistische zorg. Inhoudsopgave

Algemene Toelichting Registratieregels. Versie

Inhoudsopgave. Nadere Regel NR/CU-220. Regeling medisch specialistische zorg

Invulinstructie en technische validatieregels bij hard afsluiten DBC en basis-ggz jeugd 1 juni 2017

Modules medisch specialistische revalidatie

Kosten van uw behandeling. Eigen risico DBC-zorgproduct

Toelichting op de Specialismespecifieke Toelichtingen. Versie

Aanvullingen handleiding DBC-productstructuur geriatrische revalidatiezorg 2013 d.d. 26 juni 2012

Handleiding Modules medisch specialistische revalidatie

Belangrijke wijzigingen Marnelle de Groot, NZa Frederieke Bakker, DBC-Onderhoud

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Inhoudsopgave

Specialismespecifieke Toelichting op de Registratieregels Longgeneeskunde

Instructie DBC-registratie Gynaecologie v

Kosten van uw behandeling. Eigen risico DBC-zorgproduct

Vragen over de Ziekenhuisrekening

REGISTRATIEWIJZER Federatie Medisch Specialisten

Medische psychologie in de DOT

Zorgactiviteiten Implementatiecongres DBC-pakket 2015 Sonja Muchall Toinny van Schendel

Q&A's bij de verboden-toegestaan-lijst

DOT-handleiding SEH-artsen KNMG

Handleiding toepassing en registratie modules msrz Ingangsdatum 1 januari 2017

Vertaal Tabel Zorgactiviteiten Grouper Toelichting. Versie

REGISTRATIEWIJZER TOELICHTING

Rapportage GRZ-opbrengstverrekening 2013 DBC Informatie Systeem

Instructie Audiologie v

REGELING CI/NR

artikel 1. Grondslag...2 artikel 2. Aanwijzingen...2 artikel 3. Doel...2

Handleiding Modules medisch specialistische revalidatie

Vragen over de Ziekenhuisrekening 2017

Instructie DBC-registratie Klinische geriatrie v ingangsdatum instructie 1 januari 2012

Specialismespecifieke Toelichting op de Registratieregels Oogheelkunde. v

Behandeld door Telefoonnummer adres Kenmerk Directie Toezicht en Handhaving CI-14-24c Directie Zorgmarkten Cure

Transcriptie:

Handleiding registratie revalidatiegeneeskunde 2013 Versie v20130124 1 januari 2013

Inhoudsopgave 1 Inleiding... 4 2 Uitzondering op de algemene registratieregels... 5 2.1 Toelichting openings- en sluitregels revalidatiegeneeskunde... 5 2.1.1 Openen van een nieuw zorgtraject en subtraject... 5 2.1.2 Afsluiten van een lopend subtraject... 7 2.1.3 Afsluiten van een subtraject bij beëindiging van de behandeling... 7 2.1.4 Afsluiten van een zorgtraject... 7 2.2 Parallelliteit... 7 3 Productstructuur medisch specialistische revalidatie 2013... 9 3.1 Toelichting productstructuur 2013... 9 3.2 Indeling naar diagnosehoofdgroep... 11 3.3 Overzicht weegfactoren behandeluren... 11 3.4 Overzicht zorgproducten... 12 4 Vastleggen van de zorgtypering... 13 4.1 Zorgtype... 13 4.2 Diagnosecodering... 13 4.3 Typering component zorgvraag... 13 4.3.1 Vastlegging zorgvraagtypering... 14 4.3.2 Vaststelling participatieambitie... 14 4.3.3 Vaststelling externe factoren... 15 4.3.4 Vaststelling persoonlijke factoren... 16 5 Vastleggen van de zorgactiviteiten... 17 5.1 Toelichting op de zorgactiviteiten revalidatiegeneeskunde... 17 5.1.1 Regels voor de registratie van consulten... 18 5.1.2 Regels voor de registratie van verpleegdagen en afwezigheidsdagen... 19 5.1.3 Regels voor registratie van toeslagen brandwonden-, beademings- en dwarslaesiepatiënten... 20 5.2 Regels voor de registratie van SRB-zorgactiviteiten... 21 5.3 Regels voor de registratie van patiëntgebonden behandeltijd... 22 5.3.1 Afrondingsregel... 22 5.4 Registratie van directe behandeltijd... 22 5.4.1 Revalidatieartsen... 23 5.4.2 Klinische verpleegkundigen... 23 5.4.3 Alle behandeldisciplines, m.u.v. revalidatieartsen en klinisch verpleegkundigen... 23 5.4.4 Alle behandeldisciplines... 23 DBC-Onderhoud 2 38

5.4.5 Groepsbehandeling... 24 5.5 Registratie indirecte behandeltijd... 24 5.5.1 Alle behandeldisciplines, m.u.v. revalidatieartsen en klinisch verpleegkundigen... 24 5.5.2 Revalidatieartsen en klinisch verpleegkundigen... 25 5.5.3 Het Multidisciplinair Overleg (MDO)/ teambespreking... 25 5.6 Regels voor de registratie van diagnostische verrichtingen... 25 5.7 Regels voor de registratie van ziekenhuisverplaatste zorg... 26 5.8 Regels voor de registratie van hartrevalidatie... 27 Bijlage 1: Overzicht weegfactoren behandeldisciplines medisch specialistische revalidatie... 29 Bijlage 2: Overzicht zorgproducten medisch specialistische revalidatie 2013... 31 Bijlage 3: Format voor de bepaling van de zorgvraagindex... 33 Bijlage 4: Overzicht zorgactiviteiten revalidatiegeneeskunde... 35 DBC-Onderhoud 3 38

1 Inleiding Dit document bevat een instructie voor de DBC-registratie van de medisch specialistische revalidatiezorg per 1 januari 2013. Ook biedt het document een korte introductie in de nieuwe revalidatie DBC-productstructuur voor 2013. Per 1 januari 2009 is de DBC-systematiek voor revalidatiegeneeskunde ingevoerd. Hierbij zijn specifieke regels gemaakt voor het openen en sluiten van DBC s/dbc-zorgproducten. Bij de doorontwikkeling voor 2013 zijn de registratieregels voor revalidatiegeneeskunde verder verbeterd. De algemene registratieregels voor het werken met de DBC-systematiek staan in het document Registratieregels. Deze regels zijn in principe specialismeoverstijgend waarbij de afwijkingen zijn beschreven als uitzonderingen op de afsluitregels. Voor het sluiten van subtrajecten met zorgtype 11 en 21 geldt voor revalidatiegeneeskunde een uitzondering. Voor subtrajecten met zorgtype 13 gelden de algemene sluitregels. De geldende regels zijn vastgelegd in: Het document Registratieregels. Het Registratieaddendum (dit is een nadere detaillering van het document Registratieregels bedoeld voor gebruik in de praktijk, ondersteund door ICT-toepassingen in de ziekenhuizen). De Algemene Toelichting Registratieregels (geeft aan de hand van voorbeelden nadere uitleg over de algemene regels en de uitzonderingen in het document Registratieregels). De bovengenoemde documenten kunt u downloaden via de website van DBC-Onderhoud (www.dbconderhoud.nl/zz/downloadcentrum/nugeldend). Deze handleiding is een extra toelichting op de algemene registratieregels. Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen: Hoofdstuk 2: Uitzondering op de algemene registratieregels Hoofdstuk 3: Productstructuur medisch specialistische revalidatie 2013 Hoofdstuk 4: Vastleggen van de zorgtypering Hoofdstuk 5: Vastleggen van de zorgactiviteiten Bijlagen: 1. Overzicht weegfactoren behandeldisciplines medisch specialistische revalidatie 2. Overzicht zorgproducten medisch specialistische revalidatie 3. Format voor de bepaling van de zorgvraagindex 4. Overzicht zorgactiviteiten revalidatiegeneeskunde DBC-Onderhoud 4 38

2 Uitzondering op de algemene registratieregels De registratieregels kennen voor revalidatiegeneeskunde een uitzondering op de algemeen geldende openings- en sluitregels. De uitzonderingsregel is voorzien van een beslisregel met de daaraan gerelateerde referentietabellen van zorgactiviteiten en diagnosen. De specificatie van deze uitzondering is opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0327.3. Het advies is om de regels zo veel mogelijk te automatiseren en te werken met signaleringslijsten, zodat subtrajecten tijdig kunnen worden afgesloten. 2.1 Toelichting openings- en sluitregels revalidatiegeneeskunde Met ingang van 2013 wordt de revalidatiebehandeling niet meer op basis van specifieke afsluitregels voor de subtrajecten opgeknipt naar behandelvorm (de klinische revalidatiebehandeling (KRB), de poliklinische revalidatiebehandeling (PRB), de consultaire behandeling en de specialistische revalidatiebehandeling (SRB). Met ingang van 2013 is dus sprake van integrale zorgtrajecten waarin consulten, klinische opname, poliklinische behandeling en SRB-activiteiten onderdeel kunnen zijn van hetzelfde subtraject. De regels voor het openen en sluiten van een zorgtraject zijn afhankelijk van het zorgtype van het subtraject. Binnen de revalidatiegeneeskunde kunnen de volgende zorgtypen voorkomen: ZT 11 (initiële behandeling) en ZT 21 (vervolgbehandeling). ZT 13 (bij een intercollegiaal consult). Opgemerkt wordt dat de volgende zorgtypen niet van toepassing zijn voor de revalidatie: zorgtype 41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP) door een poortspecialist op verzoek van de eerste lijn, of een specialisme werkzaam binnen dezelfde instelling waarvoor de DBC-systematiek niet geldt (bijvoorbeeld kaakchirurgie)). De door de NZa vastgestelde OZP s voor de enkel- en meervoudige hartrevalidatie vallen hier niet onder en worden als aparte verrichting geregistreerd en separaat aan de DBC-systematiek gedeclareerd; zorgtype 51 (zorgtrajecten voor opname op de intensive care met een bijbehorende behandeling door een poortspecialist en voor een IC-intercollegiaal consult buiten de IC); zorgtype 51 (voor ondersteuning aan de hoofdbehandelaar (door de anesthesist als ondersteuner of door een poortspecialist in de rol van ondersteuner); zorgtype 52 (zorgtrajecten voor opname op de intensive care zonder een bijbehorende behandeling door een poortspecialist). Voor de medisch specialistische revalidatie geldt met ingang van 2013 (als uitzondering op de algemene regels) dat een subtraject standaard wordt afgesloten op de 42e dag na de datum waarop de laatste zorgactiviteit voor revalidatiegeneeskunde heeft plaatsgevonden. Dit betreft de revalidatie-zorgactiviteiten die specifiek benoemd zijn in het Registratieaddendum. Voor een ICC-zorg/subtraject gelden de algemene regels. In de volgende paragrafen zijn de open- en sluitregels per zorgtype toegelicht. 2.1.1 Openen van een nieuw zorgtraject en subtraject Bij de openingsregels van zorgtrajecten wordt onderscheid gemaakt in: DBC-Onderhoud 5 38

Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 (initiële behandeling) of zorgtype 21 (vervolgbehandeling). Zorgtrajecten met subtraject met zorgtype 13 ICC (intercollegiaal consult). 2.1.1.1 Ad 1 Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 of zorgtype 21 Wanneer een patiënt van buiten de instelling (extern) of vanuit de eigen instelling (interne verwijzing binnen ziekenhuis) bij de revalidatiearts met een reguliere zorgvraag komt waar nog geen zorgtraject voor is geopend, wordt een zorgtraject geopend. De openingsdatum van een zorgtraject is de datum waarop de eerste activiteit in het kader van de zorgvraag van de patiënt plaatsvindt. Een subtraject opent u op de volgende momenten: Bij het openen van een zorgtraject. Bij een reguliere zorgvraag wordt bij het openen van een zorgtraject gelijktijdig een initieel subtraject (zorgtype 11) geopend. Een regulier zorgtraject start met een consult, verpleegdag of directe behandeltijd. Hiernaast dient een initieel zorgtraject altijd een face-to-face contact van de arts met de patiënt te bevatten (consult en/of directe behandeltijd van de arts). Wanneer een reguliere behandeling of controletraject na het sluiten van een subtraject met zorgtype 11 of 21 wordt vervolgd (met andere woorden de patiënt is nog niet uitbehandeld). Hierbij geldt als openingsdatum de dag na sluiting van het voorgaande subtraject. Op het moment dat binnen 365 dagen na afsluiten van het voorgaande subtraject een zorgactiviteit wordt geregistreerd in het kader van de zorgvraag van het betreffende zorgtraject moet aansluitend op het voorgaande subtraject met ZT11 of ZT21 een vervolg subtraject worden geopend. N.B.: Als in de periode na afsluiten van het voorgaande subtraject binnen 365 dagen geen zorgactiviteiten worden geregistreerd in het kader van de zorgvraag van het betreffende zorgtraject, hoeft dus geen vervolg subtraject te worden geopend. 2.1.1.2 Ad 2 Zorgtrajecten met subtraject met zorgtype 13 ICC Bij een kortdurend diagnostisch of screenend patiëntcontact dat plaatsvindt op verzoek van een ander specialisme tijdens een klinische opname binnen dezelfde instelling wordt een ICC-zorg en subtraject (zorgtype 13) geopend. Hierbij geldt het volgende: een ICC mag alleen worden geregistreerd bij een klinische opname waarbij één of meer verpleegdagen en/of IC-behandeldagen zijn geregistreerd; bij een dagverpleging mag geen ICC-zorg/subtraject worden geopend; een specialisme mag per klinische opname maximaal één ICC-zorg/subtraject (dat uit meerdere contacten kan bestaan) 1 voor een intercollegiaal consult registreren; Bij een klinische opname kunnen wel meerdere specialismen één ICC-zorg/subtraject openen; wanneer na een ICC de behandeling van de patiënt wordt overgenomen (of resulteert in een medebehandeling), mag geen ICC-zorg/subtraject worden geopend. Het zorgtype van het subtraject moet worden omgezet van ZT13 naar ZT11 en de ICC-diagnosecode naar de diagnosecode die hoort bij de te behandelen zorgvraag; wanneer een specialisme dat de patiënt reeds onder behandeling heeft, een verzoek krijgt van een ander specialisme voor een intercollegiaal consult, dan mag het eerstgenoemde specialisme een ICCzorg/subtraject openen naast het reeds lopende zorgtraject voor de eigen reguliere behandeling. 1 Voor het specialisme consultatieve psychiatrie geldt: Er is sprake van het zorgtype 13 ICC als de patiënt op verzoek van een ander specialisme tijdens een klinische opname eenmalig gezien wordt. Indien de patiënt meer dan één keer gezien wordt is er sprake van het zorgtype 11 initiële zorg. DBC-Onderhoud 6 38

Opmerking bij de algemene regels voor het openen van zorgtrajecten: Bij onderlinge dienstverlening wordt geen zorgtraject geopend door de dienstverlenende instelling. Alleen de instelling waar de patiënt als eigen patiënt onder behandeling is, brengt een DBC-zorgproduct in rekening. De instelling die de prestatie levert, brengt de kosten en het honorarium in rekening aan de instelling die de prestatie heeft aangevraagd. Zie hiervoor de NZa-regeling Medisch specialistische zorg. 2.1.2 Afsluiten van een lopend subtraject Voor de medisch specialistische revalidatie geldt een specifieke afsluitregel die geldt als uitzondering op de algemene afsluitregels. Voor de revalidatiegeneeskunde geldt dat een subtraject wordt afgesloten op de 42e dag na de laatste zorgactiviteit voor revalidatiegeneeskunde. Als binnen deze 42-dagen periode opnieuw een verrichting plaatsvindt, gaat de termijn van 42 dagen opnieuw lopen. Voor alle subtrajecten geldt een maximale looptijd van 365 dagen. Ten opzichte van de registratieregels van vóór 2013, betekent dit dat een subtraject niet meer automatisch kan worden afgesloten (en een nieuw subtraject geopend) als een andere fase of status in de behandeling aanbreekt of de behandeling tijdelijk wordt onderbroken. Pas als de onderbreking meer dan 42 dagen of het subtraject langer dan 365 dagen duurt, mag een nieuw vervolg subtraject geopend worden. De DBC-systematiek voor revalidatiegeneeskunde gaat uit van behandeltrajecten die starten met een diagnosestelling en lopen tot aan het einde van de behandeling. Hierdoor kunnen bij langdurige behandelingen subtrajecten met zorgtype 11 en 21 in principe 365 dagen open staan. Voor een ICC-subtraject gelden de algemene registratieregels. Dit subtraject wordt afgesloten zodra het bijbehorende zorgtraject wordt afgesloten (zie 2.1.4) 2.1.3 Afsluiten van een subtraject bij beëindiging van de behandeling Subtrajecten kunnen afgesloten worden bij: Beëindiging van het zorgtraject (zie 2.1.4). Nadat de 42-dagentermijn is overschreden, waarbij een maximale looptijd van 365 dagen geldt. 2.1.4 Afsluiten van een zorgtraject Voor het afsluiten van een zorgtraject gelden de algemene registratieregels: een zorgtraject wordt gesloten zodra 365 dagen na afsluiten van het subtraject geen activiteiten meer zijn geregistreerd of gepland. Hiernaast mag een zorgtraject direct worden afgesloten als een patiënt is overleden. Een ICC zorgtraject wordt afgesloten bij ontslag van de patiënt uit de instelling. 2.2 Parallelliteit Tot 2013 kon een SRB geregistreerd worden als een parallel zorgtraject naast een al lopend zorgtraject. De reden was het specifieke karakter en kostenbeslag (met name de kosten voor duur geneesmiddel botuline toxine). Met ingang van 2013 maakt een SRB-behandeling deel uit van het lopende zorgtraject en mag DBC-Onderhoud 7 38

hiervoor geen parallel subtraject meer geopend worden. De specifiek door de NZa benoemde dure geneesmiddelen bij bepaalde indicaties (zie NZa beleidsregel Prestaties en tarieven medisch specialistische zorg) waaronder de botuline toxine, kunt u als add-on declareren. Concreet betekent dit dat binnen revalidatiegeneeskunde met ingang van 2013, op een incidentele uitzondering na, geen sprake is van parallelle zorgtrajecten. Uitsluitend in het geval waarbij aantoonbaar vanuit het medisch dossier sprake is van een andere zorgvraag dan waarvoor de patiënt al wordt behandeld én voor deze zorgvraag een separaat zorgtraject (diagnosestelling en behandeling) noodzakelijk is én de zorgvraag een volledig eigenstandig behandeltraject behoeft, mag een parallel zorgtraject geopend worden. DBC-Onderhoud 8 38

3 Productstructuur medisch specialistische revalidatie 2013 De DBC-systematiek voor de ziekenhuiszorg kent DBC-zorgproducten en overige zorgproducten. De overige zorgproducten vallen uiteen in vier groepen te weten: supplementaire producten eerstelijnsdiagnostiek (ELD) paramedische behandeling en onderzoek en overige verrichtingen. Voor de revalidatiegeneeskunde zijn de volgende prestaties relevant: De DBC-zorgproducten voor tweedelijnszorg revalidatiegeneeskunde (zorgproductgroep 9900027). De overige zorgproducten: - Supplementaire producten: Add-on duur geneesmiddel (Botulinetoxine). - Overige verrichtingen: Specifiek voor revalidatiegeneeskunde vastgestelde OZP s voor registratie en declaratie van de hartrevalidatie. Met betrekking tot de DBC-zorgproducten wordt per 1 januari 2013 een nieuwe productstructuur voor de medisch specialistische revalidatie ingevoerd. Deze nieuwe productstructuur is gekoppeld aan de invoering van de registratie van de zorgvraagindex. In paragraag 3.1 wordt de nieuwe opzet van de productstructuur nader toegelicht. De registratie van add-ons vindt altijd plaats in combinatie met het subtraject van de hoofdbehandelaar. De add-ons mogen tussentijds, dat wil zeggen los van het zorgproduct worden gedeclareerd. Binnen de medisch specialistische revalidatie kunnen voor de hartrevalidatie conform de richtlijn Uitvoeren van enkel- of meervoudige hartrevalidatie van de Nederlandse Hartstichting aparte OZP s gedeclareerd worden. 3.1 Toelichting productstructuur 2013 De productstructuur 2013 voor de medisch specialistische revalidatie maakt onderscheid in de volgende soorten zorgproducten: ICC zorgproduct. Consultair zorgproduct. Beperkt behandelproduct. Klinische behandelproducten. Ambulante behandelproducten. Voor de zorgproducten gelden de volgende randvoorwaarden: a. Aanwezigheid face-to face contact bij initiële subtrajecten (ZT 11); b. Aanwezigheid consult, behandeltijd, en/of SRB-zorgactiviteit. Ad a: Aanwezigheid face-to face contact bij initiële subtrajecten Bij initiële trajecten moet sprake zijn van een face-to-face contact met de medisch specialist. Een traject bevat dus minimaal één consult en/of directe behandeltijd van de revalidatiearts. DBC-Onderhoud 9 38

Ad b: Aanwezigheid van een consult, behandeltijd, en/of SRB-zorgactiviteit Elk traject moet minimaal een consult en/of behandeltijd van een behandeldiscipline en/of een SRB-activiteit bevatten. Als een subtraject niet aan bovenstaande voorwaarden voldoet, is sprake van een uitvalproduct. Dit kan niet gedeclareerd worden. ICC-zorgproduct Dit betreft de trajecten waarin de revalidatiearts op verzoek van een ander specialisme binnen dezelfde instelling bij een klinisch opgenomen patiënt een intercollegiaal consult (of eventueel meerdere intercollegiale consulten) verricht. Het ICC-product wordt afgeleid op basis van zorgtype 13 en de aanwezigheid van een ICC (zorgactiviteit 190854 Intercollegiaal consult arts-revalidatie). Per patiënt kan maximaal een ICCzorg/subtraject per geconsulteerd specialisme, per klinische periode, geopend worden. Consultair zorgproduct Een consultair zorgproduct betreft de trajecten waarin enkel sprake is van eerste en/of herhaalpolikliniekbezoeken en/of directe behandeltijd van de revalidatiearts. Indien sprake is van de inzet van aanvullende behandeldisciplines is sprake van een behandelproduct (beperkt behandelproduct dan wel ambulant of klinisch behandelproduct). Beperkt behandelproduct Het beperkte behandelproduct betreft de trajecten waarbij sprake is van maximaal negen gewogen behandeluren (inzet behandeltijd revalidatiearts en behandeltijd overige behandeldisciplines). Bij meer dan negen gewogen behandeluren wordt op basis van het aantal gewogen behandeluren een van de opvolgende behandelproducten (klinisch dan wel ambulant) afgeleid. Voor toelichting gewogen behandeluren zie paragraaf 3.3. Klinische en ambulante behandelproducten Indien geen sprake is van een ICC, consultair zorgproduct of beperkt behandelproduct, wordt een klinisch of ambulant behandelproduct afgeleid. Voor deze producten wordt onderscheid gemaakt naar diagnosehoofdgroep (zie voor toelichting paragraaf 3.2). De klinische en ambulante behandelproducten betreffen in principe integrale zorgproducten, waarbij de verschillende behandelvormen (klinisch, poliklinisch, consultair en SRB) en alle behandeltijd gedurende de gehele behandelperiode (voor zover niet langer dan 42 dagen onderbroken en maximale duur van 365 dagen niet wordt overschreden) deel uitmaken van hetzelfde subtraject en daarmee zorgproduct. Alleen als binnen een behandeltraject sprake is van 15 of meer verpleegdagen, leidt het zorgtraject af naar een klinisch product. De nadere onderverdeling van de klinische producten vindt plaats op basis van het aantal bestede gewogen behandeluren. Hierbij geldt per diagnosehoofdgroep een indeling naar aantal gewogen behandeluren (klasse 3, 4, 5, 6 en 7). Het aantal verpleegdagen speelt verder geen rol meer in de productafleiding; het aantal aanwezige verpleegdagen maakt wel onderdeel uit van het profiel van het zorgproduct en daarmee de productprijsberekening en het tarief. Indien sprake is van 14 of minder verpleegdagen, leidt een zorgtraject af naar een ambulant zorgproduct. Ook hier bepaalt het aantal bestede gewogen behandeluren naar welk zorgproduct wordt afgeleid. Hierbij geldt per diagnosegroep een indeling naar aantal gewogen behandeluren waarbij onderscheid wordt gemaakt naar DBC-Onderhoud 10 38

klasse 3, 4, 5 en 6. De verpleegdagen maken uiteraard wel onderdeel uit van het profiel van het zorgproduct en worden op grond hiervan meegenomen in de productprijsberekening en het tarief. Samenvattend overzicht beslisregels voor de afleiding naar zorgproducten Bij de uitwerking van de productstructuur zijn voor de afleiding van de zorgproducten achtereenvolgens de volgende criteria essentieel: Beslisregels Zorgproduct Zorgtype 13 en ICC ICC zorgproduct Consulten en/of artstijd zonder inzet overige behandeldisciplines T/m 9 gewogen behandeluren (artstijd én overige behandeldisciplines) Diagnosehoofdgroep Consultair zorgproduct Beperkt behandelzorgproduct 15 of meer Aantal gewogen Klinische verpleegdagen behandeluren behandelproducten klasse 3 t/m 7 Minder dan 15 Aantal gewogen Ambulante verpleegdagen behandeluren behandelproducten klasse 3 t/m 6 3.2 Indeling naar diagnosehoofdgroep Binnen de medisch specialistische revalidatiegeneeskunde worden de volgende diagnosehoofdgroepen onderscheiden: 1. Aandoeningen bewegingsapparaat 2. Amputaties 3. Hersenen 4. Neurologie 5. Dwarslaesie 6. Organen 7. Chronische pijn en psychische stoornissen Zoals aangegeven zijn per diagnosehoofdgroep specifieke klinische en ambulante behandelproducten ontwikkeld. 3.3 Overzicht weegfactoren behandeluren De afleiding naar klinische en ambulante behandelproducten vindt plaats op basis van het aantal gewogen behandeluren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een wegingsfactor per behandeldiscipline die is gerelateerd aan de gemiddelde uurprijs per behandelaar. Door toepassing van de weegfactoren wegen de duurdere DBC-Onderhoud 11 38

behandeldisciplines zwaarder mee in het aantal uren. Als referentiepunt geldt hierbij de gemiddelde uurprijs van de fysiotherapeut, waarvoor de wegingsfactor op 1 is gesteld. In bijlage 1 is het overzicht opgenomen met de vastgestelde weegfactoren voor de verschillende behandeldisciplines. De weegfactoren spelen geen rol bij de registratie. Per behandeldiscipline worden dus uitsluitend de werkelijk bestede behandeluren vastgelegd. De weegfactor is uitsluitend van toepassing bij de afleiding van het zorgproduct. De grouper past deze op basis van de zorgactiviteitcode automatisch toe bij de afleiding van een subtraject naar het bijborende zorgproduct. 3.4 Overzicht zorgproducten In bijlage 2 is het overzicht met de verschillende zorgproducten voor de revalidatiegeneeskunde opgenomen. Bij de uitwerking van de grenzen voor de behandeluren zijn de door RN ontwikkelde homogene kostengroepen per diagnosehoofdgroep als uitgangspunt gehanteerd. Op basis van het onderliggende aantal behandeluren zijn de grenzen per kostengroep bepaald die als basis zijn gehanteerd voor de te onderscheiden zorgproducten. DBC-Onderhoud 12 38

4 Vastleggen van de zorgtypering Bij de start van een zorgtraject wordt de diagnose vastgelegd. Op het niveau van het subtraject wordt het zorgtype en de zorgvraag vastgelegd op basis van de specialismespecifieke typeringslijst voor medisch specialistische revalidatie. Deze is te downloaden vanaf de website van DBC-Onderhoud. 4.1 Zorgtype Het specialisme revalidatiegeneeskunde kent de volgende zorgtypen: Zorgtype 11 voor een initieel subtraject. Als sprake is van een patiënt met een nieuwe zorgvraag. Zorgtype 21 voor een vervolgsubtraject. Als een patiënt na afsluiting van het subtraject een vervolgbehandeling (voor dezelfde zorgvraag) krijgt. Zorgtype 13 voor een intercollegiaal consult. Bij een kortdurend diagnostisch of screenend contact op verzoek van een ander specialisme tijdens een klinische opname binnen dezelfde instelling. Zorgtype 41 bij de levering van een overig zorgproduct 2. Zorgtypen 51 en 52 komen wel voor op de typeringslijst Revalidatiegeneeskunde maar zijn in de praktijk niet van toepassing. 4.2 Diagnosecodering De vast te leggen DBC-diagnosen voor de medische specialistische revalidatie zijn onderverdeeld in zeven diagnosehoofdgroepen en zijn te vinden in de typeringslijst voor de revalidatiegeneeskunde. Elke DBC-diagnosecode is gerelateerd aan één of meer ICD9-DE-REV diagnosen. ICD9-DE-REV is een Nederlandse extensie voor revalidatiegeneeskunde van ICD9 (Internationale classificatie van ziekten). Op dit moment wordt gewerkt aan de conversie naar ICD-10. De ICD9-DE-REV (en straks ICD10-DE-REV) kan door de instelling als bronregistratie gebruikt worden voor de DBC-registratie. 4.3 Typering component zorgvraag Met ingang van 1 januari 2013 wordt registratie van de zorgvraagindex (ZVI) voor medisch specialistische revalidatie ingevoerd. Deze ZVI vervangt de zorgvraagcomponent waarmee werd vastgelegd of de aandoening recent of niet- recent was. Aan de hand van de ZVI legt de revalidatiearts bij de start van elk subtraject de omstandigheden van de patiënt bij aanvang van de behandeling vast. De vastlegging vindt plaats voor de doorontwikkeling van de productstructuur richting een meer vraag- en prestatiegeoriënteerde productstructuur. 2 Zorgtype 41 is alleen van toepassing op overige zorgproducten die afgeleid dienen te worden door een grouper (met uitzondering van add-ons). Dit zijn de overige zorgproducten uit de subcategorie medisch specialistische behandeling en diagnostiek, prenatale screening en het overig zorgproduct fundusfotografie, al deze zorgactiviteiten hebben in de Tarieven Tabel tarieftype 11. DBC-Onderhoud 13 38

De zorgvraagindex is ontwikkeld door de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA), in samenwerking met Revalidatie Nederland (RN). De zorgvraagindex maakt per 1 januari 2013 onderdeel uit van de DBC-typeringslijst. 4.3.1 Vastlegging zorgvraagtypering De ZVI is een classificatie van de patiënt gebaseerd op de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF), die naast de diagnose wordt vastgelegd. Bij een consultaire behandeling (geen inzet van aanvullende behandeldisciplines) of een beperkte behandeling (minder dan negen gewogen behandeluren) zonder specifieke revalidatiedoelstellingen, hoeft de ZVI niet bepaald te worden en kan volstaan worden met de vastlegging van de ZVI score 999. De ZVI is opgebouwd uit drie cijfers die de score op de onderliggende factoren weergeven te weten: Participatieambitie Externe factoren Persoonlijke factoren Bij de vaststelling van de ZVI dient bij voorkeur gebruik gemaakt te worden van de hiervoor door RN ontwikkelde Excel format. Deze bepaalt op basis van de ingevoerde gegevens automatisch de scores die samen de ZVI voor de patiënt vormen. Het hiervoor beschikbare Excelformat is te downloaden via de website van RN en als printversie in bijlage 3 opgenomen. Het is van belang dat de omstandigheden van de patiënt (voor zover van invloed op de behandelinzet) in een vroeg stadium worden geïnventariseerd. Dit vormt in feite de basis voor de zorgvraagtypering. De zorgvraagtypering wordt op subtrajectniveau vastgelegd. Dit betekent dat bij een vervolgtraject in principe opnieuw de ZVI bepaald en vastgelegd dient te worden. De ZVI wordt op 1 januari 2013 ingevoerd. Alle nieuwe subtrajecten vanaf die datum dienen van een zorgvraagtypering te worden voorzien. Voor subtrajecten die in 2012 zijn gestart en doorlopen in 2013, is dit niet nodig. 4.3.2 Vaststelling participatieambitie Voor de participatieambitie wordt het aantal te behandelen revalidatiedoelstellingen in relatie tot de ICFdomeinen uitgevraagd. De volgende behandeldomeinen en doelstellingen zijn mogelijk: Doelstellingen in het domein 'Communicatie' (begrijpen, zich uiten, gebruik communicatiemiddelen en technieken) die substantiële inzet van disciplines vragen. Doelstellingen in het domein 'Mobiliteit' (veranderen en handhaven van lichaamshouding, dragen/verplaatsen/manipuleren van iets of iemand, lopen en zich verplaatsen, zich verplaatsen per vervoermiddel) die substantiële inzet van disciplines vragen. Doelstellingen in de domeinen 'Zelfverzorging' en/of 'Huishouden' (wassen en verzorgen lichaamsdelen, toiletgang, aan- en uitkleden, eten en drinken, zorgen voor eigen gezondheid en veiligheid) die substantiële inzet van disciplines vragen. Doelstellingen in het domein 'Tussenmenselijke interacties en sociale relaties' (vermogen tot adequaat handelen op basis van stemming, gedrag of cognitie binnen leefomgeving/gezin, omgang met anderen - volwassenen en leeftijdsgenoten) die substantiële inzet van disciplines vragen. DBC-Onderhoud 14 38

Doelstellingen in het domein 'Belangrijke levensgebieden' (opleiding, beroep en werk, economisch leven) die substantiële inzet van disciplines vragen. Doelstellingen in het domein 'Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven' (meedoen in de maatschappij, met name maatschappelijk leven, recreatie en vrije tijd) die substantiële inzet van disciplines vragen. Indien plaatsing op een therapeutische peutergroep plaats vindt dan wordt dit beschouwd als een specifieke behandeldoelstelling. Invulinstructie Het eerste cijfer van de zorgvraagindex betreft de factor participatieambitie. Hiervoor geldt een score van 1 t/m 7, waarbij de hoogte afhangt van het aantal behandeldomeinen waarvoor specifieke revalidatiedoelstellingen zijn geformuleerd. Als er geen sprake is van de inzet van een revalidatieteam en specifieke revalidatiedoelstellingen, wordt de score 9 ingevuld. Per behandeldomein wordt bepaald of er in het behandelplan overeengekomen doelstellingen zijn waarvoor substantiële inzet van disciplines (d.w.z. meer dan twee gewogen behandeluren) verwacht wordt. Vervolgens wordt het aantal domeinen waarop behandeldoelstellingen zijn geformuleerd opgeteld. Als sprake is van plaatsing in een therapeutische peutergroep, wordt de score opgehoogd met 1. Voor de participatieambitie kan een maximale score vastgelegd worden van 6 + 1 = 7. 4.3.3 Vaststelling externe factoren Externe factoren kunnen invloed hebben op de omvang van de behandelinzet. Deze invloed kan ondersteunend (positief) uitwerken op het realiseren van de doelstellingen, zodat er minder inzet van teamleden (in frequentie of duur) noodzakelijk is. Het omgekeerde kan echter ook, dan spreken we van een belemmerende (negatieve) invloed. Tot slot kunnen de externe factoren noch ondersteunend, noch belemmerend zijn. Onder de externe factoren worden begrepen: Producten en technologie. Ondersteuning en relaties (waaronder attitudes). (maatschappelijk aanwezige) Voorzieningen, systemen en beleid. Invulinstructie Het tweede cijfer van de zorgvraagindex toont de score voor externe factoren. Hiervoor geldt een score van 1 t/m 3. Bij een score van 1 zijn de externe factoren sterk ondersteunend voor het realiseren van de behandeldoelstellingen; de externe factoren spelen een positieve rol op het realiseren van de behandeldoelstellingen. Bij een score van 2 zijn deze noch ondersteunend noch belemmerend; de externe factoren spelen een neutrale rol. Bij score 3 zijn de externe factoren sterk belemmerend; de externe factoren werken negatief in op het realiseren van de behandeldoelstellingen. In de situatie waarin voor de patiënt geen revalidatiedoelstellingen zijn geformuleerd, geldt een score van 9. De arts is verantwoordelijk voor de eindbeoordeling van de externe factoren. DBC-Onderhoud 15 38

4.3.4 Vaststelling persoonlijke factoren Ook persoonlijke factoren kunnen invloed hebben op de omvang van de behandelinzet. Deze invloed kan ondersteunend (positief) uitwerken op het realiseren van de doelstellingen, zodat er minder inzet van teamleden (in frequentie of duur) noodzakelijk is. Het omgekeerde kan echter ook dan spreken we van een belemmerende (negatieve) invloed. Tot slot kunnen de externe factoren noch ondersteunend, noch belemmerend zijn. Onder de persoonlijke factoren worden de volgende items begrepen: Zijn er nevendiagnosen met invloed op behandeling. Wat is de invloed van de belastbaarheid van revalidant, -systeem, kind en/of ouders (dwz het vermogen tot het leveren van prestaties en kunnen omgaan met tegenslagen; wordt bepaald door individuele eigenschappen zoals sekse, leeftijd, ervaring, fysiek functioneren, opleidingsniveau, emoties, behoeften en motivaties) Zijn er beïnvloedende factoren op het gebied van 'Leren en toepassen van kennis' (doelbewust gebruiken van zintuigen, basaal leren, toepassen van kennis, stemming en cognitief functioneren) Zijn er beïnvloedende factoren op het gebied van 'Algemene taken en eisen' (ondernemen enkel- of meervoudige taak, uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen, omgaan met stress en/of met eigen gedrag) Invulinstructie Het laatste cijfer van de zorgvraagindex betreft de persoonlijke factoren. Hierbij wordt evenals voor de externe factoren een score van 1 t/m 3 gehanteerd. Bij een score van 1 zijn de persoonlijke factoren sterk ondersteunend; de persoonlijke factoren spelen een positieve rol op het realiseren van de behandeldoelstellingen. Bij een score van 2 zijn deze noch ondersteunend noch belemmerend; de persoonlijke factoren spelen een neutrale rol. Bij score 3 zijn de persoonlijke factoren sterk belemmerend voor het realiseren van de behandeldoelstellingen; zij werken negatief in op het realiseren van de behandeldoelstellingen. Als er geen revalidatiedoelstellingen zijn geformuleerd, wordt score 9 vastgelegd. De arts is verantwoordelijk voor de eindbeoordeling van de persoonlijke factoren. DBC-Onderhoud 16 38

5 Vastleggen van de zorgactiviteiten Naast het typeren van de diagnose en zorgvraag met de typeringslijst worden per patiënt de uitgevoerde (patiëntgerichte) zorgactiviteiten vastgelegd. Voor de vastlegging van de revalidatiebehandeling zijn de volgende zorgactiviteiten beschikbaar: Consulten Verpleegdagen Directe en indirecte patiëntgebonden zorgactiviteiten Specifieke specialistische verpleegkundige handelingen Specifieke inhoudelijke zorgactiviteiten (SRB) Toeslagen brandwonden-, beademings- en dwarslaesiepatiënten. Bepaalde diagnostische verrichtingen. Bepaalde hulpmiddelen in het kader van ziekenhuisverplaatste zorg. OZP s hartrevalidatie De meeste zorgactiviteiten beschrijven de activiteit van een behandelaar, onderverdeeld in directe (face-toface) en indirect patiëntgebonden tijd. Ook zijn er specifieke inhoudelijke zorgactiviteiten waarmee de SRB of specifieke specialistische verpleegkundige activiteiten worden beschreven. Daarnaast worden de verpleegdagen en consulten geregistreerd. In bijlage 4 is de volledige lijst met alle zorgactiviteiten voor de revalidatie opgenomen. Alle andere activiteiten die in het kader van de revalidatie worden uitgevoerd worden in het kader van de DBCsystematiek niet geregistreerd; deze activiteiten zijn standaard verdisconteerd in de DBC- zorgproduct tarieven. Alle zorgactiviteiten/ behandelinzet dienen controleerbaar te zijn op datum, plaats en tijdsduur. 5.1 Toelichting op de zorgactiviteiten revalidatiegeneeskunde Voor de registratie in het kader van de medisch specialistische revalidatie bestaan twee categorieën van patiëntgerichte zorgactiviteiten. Zorgactiviteiten die per keer worden vastgelegd De eerste categorie gaat uit van het al of niet voorkomen van de zorgactiviteit en wordt per keer/dag vastgelegd. Dit geldt voor: Eerste consult (190012), herhaalconsult (190013) en intercollegiaal consult (190854). Verpleegdagen (190201 t/m 190206) en afwezigheidsdagen (190034). SRB-zorgactiviteiten (193314 t/m 193317, 193514, 190872 t/m 190876). Toeslagen brandwonden-, beademings- en dwarslaesie patiënten. Diagnostische verrichtingen, hulpmiddelen en OZP s hartrevalidatie. Zorgactiviteiten die per vijf minuten behandelinzet worden vastgelegd De tweede categorie bevat de zorgactiviteiten die de behandelinzet representeren. Dit zijn de volgende patiëntgebonden zorgactiviteiten: Direct patiëntgebonden zorgactiviteiten (190960 t/m 190977) Indirect patiëntgebonden zorgactiviteiten (190940 t/m 190956) DBC-Onderhoud 17 38

Direct patiëntgebonden klinische verpleegkundige zorgactiviteiten (190877 t/m 190880). Per behandeldiscipline is er onderscheid naar direct en indirect patiëntgebonden tijd, waarbij één zorgactiviteit een tijdsbestedingeenheid van 5 minuten behandelinzet vertegenwoordigt. Naast de revalidatiearts kunnen de volgende peri-/paramedische behandeldisciplines patiëntgebonden behandelinzet registreren: Ergotherapie, fysiotherapie, logopedie, maatschappelijk werk, diëtiek. Hydrotherapie, bewegingsagoog (incl. sportbegeleider). Psycholoog, orthopedagoog, psychologisch medewerker, cognitief trainers. Therapeutische peuterleidsters. Activiteitenbegeleiding, muziektherapie. Niet klinische verpleegkundige, klinische verpleegkundige (voor zover het de specifiek benoemde specialistische verpleegkundige handelingen betreft). Therapieassistenten en geestelijke verzorging. In de hierna volgende paragrafen passeren per zorgactiviteit de te hanteren definitie en registratie-instructie de revue. 5.1.1 Regels voor de registratie van consulten De algemene regel is dat bij een consultair traject de inzet van de revalidatiearts (inclusies arts-assistenten) wordt vastgelegd aan de hand van consulten. Er is sprake van een consultair traject als er geen sprake is van revalidatiebehandeling. Dit kan zijn bij een consultaire behandeling, een nazorg of controletraject of een intercollegiaal consult. Daarnaast worden de eerste en vervolgbezoeken van een patiënt aan de revalidatiearts voordat gestart wordt met de revalidatiebehandeling als consulten geregistreerd. Binnen de medisch specialistische revalidatie dienen de volgende zorgactiviteiten voor de vastlegging van consulten gehanteerd te worden: Consulten (registreren per keer) 190012 Polikliniekbezoek, niet zijnde een eerste polikliniekbezoek, dat leidt tot opening van een nieuwe DBC. 190013 Herhaal-polikliniekbezoek(en) bij een lopende DBC 190854 Intercollegiaal consult arts revalidatie NB. Binnen de medisch specialistische revalidatie wordt de code 190012 vastgelegd voor een eerste polikliniekbezoek en de code 190013 voor een herhaalbezoek. De FB-parameter 190011 eerste polikliniekbezoek speelt geen rol binnen de DBC-systematiek voor revalidatiegeneeskunde. Voor de afleiding naar zorgproducten is het van groot belang dat bij ieder polikliniekbezoek wordt aangegeven of het een eerste polikliniek (190012) of een herhaalbezoek (190013) is, los van eventuele registratie van de FBparameter. Als voor het schaduwbudget automatisch de code 190011 wordt vastgelegd, dient dus daarnaast een code 190012 óf 190013 te worden aangemaakt voor de DBC-registratie. DBC-Onderhoud 18 38

Ten aanzien van de consulten gelden de volgende algemene definities. 5.1.1.1 Definitie Intercollegiaal consult (ICC) Een kortdurend diagnostisch of screenend contact van een medisch specialist op verzoek van de hoofdbehandelaar met een patiënt tijdens een klinische opname voor een ander specialisme. 5.1.1.2 Definitie polikliniekbezoek (190012 en 190013) Bij een polikliniekbezoek moet sprake zijn van: face-to-face-contact tussen patiënt en poortspecialist (specialist of arts-assistent), en; hulp door of vanwege het ziekenhuis In uitzondering op de voorwaarden van een face-to-face contact tussen patiënt en poortspecialist, mag in geval van screen-to-screen beeldcontact tussen patiënt en poortspecialist bij een lopende DBC een herhaalpolikliniekbezoek (190013) worden vastgelegd. Dit beeldcontact dient als vervanging voor een fysiek consult. Een polikliniekbezoek mag niet tijdens een dagverpleging of klinische opname worden geregistreerd. De volgende zorgactiviteiten kunnen niet worden aangemerkt als een polikliniekbezoek: medische keuringen; intercollegiale consulten; medebehandeling van klinische patiënten; overname van klinische patiënten; intakegesprek voor een (klinische) opname. Bezoeken aan het ziekenhuis waarbij op verzoek van derden (bijvoorbeeld huisarts) onderzoek en/of behandeling plaatsvinden (zoals laboratorium- of röntgenonderzoeken) en telefonische consulten voldoen niet aan het criterium face-to-face-contact en kunnen niet als polikliniekbezoek worden geregistreerd. Bij een consult wordt de tijdsbesteding van de arts niet afzonderlijk geregistreerd: een ICC (190854) of eerste / herhaalconsult (190012 en190013) zijn zorgactiviteiten die gekoppeld zijn aan een standaard normtijd waarnaast geen vastlegging van tijdsbesteding plaatsvindt. Als na een consultaire fase een klinische of ambulante revalidatiebehandeling volgt, wordt vanaf dat moment de artstijd uitsluitend in behandeltijd van vijfminuutseenheden geregistreerd. 5.1.2 Regels voor de registratie van verpleegdagen en afwezigheidsdagen Bij de opname van een patiënt voor klinische revalidatiebehandeling wordt per dag dat de patiënt in de zorginstelling verblijft één zorgactiviteit verpleegdag geregistreerd. Indien de patiënt niet in de zorginstelling verblijft, wordt dit als afwezigheidsdag vastgelegd indien deze dag voldoet aan de definitie voor afwezigheidsdagen. Binnen de medisch specialistische revalidatie dienen de volgende zorgactiviteiten voor de vastlegging van verpleegdagen gehanteerd te worden: DBC-Onderhoud 19 38

Verpleegdagen (registreren per dag bij klinische behandeling) 190201 Verpleegdag klasse 1 190202 Klassenverpleging B, per verpleegdag 190203 Klassenverpleging A, per verpleegdag 190204 Verpleegdag 190205 Verpleegdag klasse 3B 190206 Verpleegdag klasse 3C 190034 Afwezigheidsdag Definitie verpleegdag Een verpleegdag is een te registreren kalenderdag, die deel uitmaakt van een periode van verpleging (die minimaal één overnachting omvat). Deze periode loopt vanaf de opname tot en met ontslag, waarbij de opname (mits deze heeft plaatsgevonden vóór 20.00 uur) en de dag van ontslag beide aangemerkt worden als een te registreren kalenderdag. Er is alleen sprake van een verpleegdag bij verpleging op een voor verpleging ingerichte afdeling niet zijnde een polikliniek, afdeling voor dagopname of spoedeisende hulp. Er is sprake van een overnachting als de patiënt opgenomen wordt vóór 00:00 uur en ontslag plaatsvindt ná 07:00 uur op de daaropvolgende kalenderdag. Definitie afwezigheidsdag De dag, niet zijnde de ontslagdag, voorafgaand aan de nacht waarin de patiënt niet in het ziekenhuis/revalidatiecentrum verblijft, wordt niet als verpleegdag maar als afwezigheidsdag aangemerkt. Het betreft een -veelal geplande - afwezigheid van ten hoogste drie dagen. Indien geen terugkeer naar het ziekenhuis/revalidatiecentrum plaatsvindt tijdens of na afwezigheidsdagen vervalt de mogelijkheid om hiervoor een afwezigheidsdag te registreren. 5.1.3 Regels voor registratie van toeslagen brandwonden-, beademings- en dwarslaesiepatiënten Met ingang van 2012 wordt de behandeling van deze patiëntengroepen geregistreerd aan de hand van specifieke zorgactiviteiten;deze gelden alleen bij klinische behandeldagen / verpleegdagen. Binnen de medisch specialistische revalidatie dienen de volgende zorgactiviteiten voor de vastlegging van de toeslagdagen gehanteerd te worden: Toeslagen (registreren per toeslagdag) 190980 Toeslag brandwonden - revalidatie. 190981 Toeslag dwarslaesie - revalidatie. 190982 Toeslag beademing - revalidatie. Bij de vastlegging van de toeslagen per dag gelden de volgende definities: DBC-Onderhoud 20 38

Definitie brandwondenpatiënt De patiënt met diepe brandwonden als gevolg van een recente gebeurtenis, met TVLO (TVLO=Totaal Verbrand Lichaams Oppervlak) >10% (dan wel < 10% maar met substantiële, diepe verbranding van een of beide handen). Bij deze patiënt bestaat een indicatie voor (klinische) revalidatie. Hij/zij is verwezen vanuit een van de drie Brandwondencentra in Nederland (Beverwijk, Groningen of Rotterdam), dan wel een erkend brandwondencentrum vanuit het buitenland. Definitie dwarslaesiepatiënt De patiënt die als gevolg van een recent letsel een ruggenmergletsel heeft boven het niveau van thoracale 6. Definitie beademingspatiënt De patiënt met chronische ademhalingsondersteuning van een instelling die voldoet aan de volgende voorwaarden: Er is sprake van formele samenwerking met een van de vier toegelaten centra voor thuisbeademing. Het gerealiseerde aantal verpleegdagen van patiënten met chronische ademhalingsondersteuning in het jaar (t 1) is tenminste 660. 5.2 Regels voor de registratie van SRB-zorgactiviteiten De specifieke verrichtingen voor SRB kunnen worden vastgelegd aan de hand van de volgende zorgactiviteiten: SRB verrichtingen (registreren per keer ) 190872 Anesthesie bij botulinetoxine behandeling revalidatie 190873 Intrathecale (baclofen)pomp instellen/vullen/bijstellen revalidatie 190874 Elektro-ejaculatie revalidatie 190875 Anesthesie bij elektro-ejaculatie revalidatie 190876 Injecties onder radiologische geleiding revalidatie Voor de vastlegging van het dure geneesmiddel Botulinetoxine zijn de volgende zorgactiviteiten beschikbaar: Botulinetoxine (registreren per gebruikte eenheid ) 193314 Botulinetoxine (Azzalure), toedieningsvorm injectiepoeder, per gebruikte eenheid van 1 E bij indicaties welke voldoen aan de beleidsregel prestaties en tarieven medisch specialistische zorg. 193315 Botulinetoxine (Bocouture), toedieningsvorm injectiepoeder, per gebruikte eenheid van 1 E bij indicaties welke voldoen aan de beleidsregel prestaties en tarieven medisch specialistische zorg. 193316 Botulinetoxine (Botox), toedieningsvorm injectiepoeder, per gebruikte eenheid van 1 E bij indicaties welke voldoen aan de beleidsregel prestaties en tarieven medisch specialistische zorg. 193317 Botulinetoxine (Dysport), toedieningsvorm injectiepoeder, per gebruikte eenheid van 1 DBC-Onderhoud 21 38

Botulinetoxine (registreren per gebruikte eenheid ) E bij indicaties welke voldoen aan de beleidsregel prestaties en tarieven medisch specialistische zorg. 193514 Botulinetoxine, per gebruikte eenheid van 1 E bij indicaties welke niet voldoen aan de beleidsregel prestaties en tarieven medisch specialistische zorg. De overige activiteiten voor de SRB worden vastgelegd aan de hand van de reguliere zorgactiviteiten voor revalidatiegeneeskunde (verpleegdagen, behandelinzet van de revalidatiearts en de eventueel overige betrokken behandeldisciplines). Voor de registratie van bovengenoemde SRB-zorgactiviteiten gelden de volgende voorwaarden: De zorgactiviteit 190872 wordt altijd in combinatie met een zorgactiviteit voor Botulinetoxine geregistreerd. Zorgactiviteit 190875 moet altijd geregistreerd worden in combinatie met 190874. Zorgactiviteitcodes 193314, 193315, 193316 en 193317 zijn dure geneesmiddelen die gedeclareerd worden als add-on. De registratie van de zorgactiviteiten die tot add-ons afleiden, gebeurt bij dure en weesgeneesmiddelen binnen het reguliere zorg/subtraject. 5.3 Regels voor de registratie van patiëntgebonden behandeltijd De patiëntgebonden behandeltijd betreft de bestede tijd van de betreffende behandeldiscipline aan de patiënt in het kader van een op te stellen (uit te voeren) behandelplan. Onder patiënt kan eveneens worden verstaan een persoon die de patiënt vertegenwoordigt, bijvoorbeeld een lid van het patiëntsysteem (partner, familie etc.). De patiëntgebonden behandeltijd wordt per tijdseenheid van vijf minuten door de behandelaar vastgelegd. Een half uur (directe of indirecte) patiëntgerichte tijd resulteert dus in één zorgactiviteit met aantal = 6. Direct patiëntgerichte tijd wordt vanaf vijf minuten per dag aan een patiënt/ subtraject gekoppeld, indirect patiëntgerichte tijd pas vanaf tien minuten per dag om de administratieve lastendruk niet onnodig te verhogen. 5.3.1 Afrondingsregel De officiële afrondingsregel (in het systeem) bij tijdsregistratie per vijf minuten is: Minder dan de helft van het verschil tussen twee opeenvolgende stappen = naar beneden afronden, gelijk of meer dan de helft = naar boven afronden. Voorbeeld: zes en zeven minuten = vijf minuten registratie acht en negen minuten = tien minuten registratie 5.4 Registratie van directe behandeltijd Direct behandeltijd betreft patiëntgerichte behandeltijd die voortvloeit uit het behandelplan, waarbij de patiënt aanwezig is. DBC-Onderhoud 22 38

De minimale aan de patiënt gekoppelde registratie-eenheid bedraagt vijf minuten directe behandeltijd per dag per zorgactiviteit. Directe behandeltijd dient controleerbaar te zijn op datum, tijdstip, plaats en tijdsduur. 5.4.1 Revalidatieartsen Revalidatieartsen (incl. agio s, agnio s en Nurse Practitioners) registreren directe tijd: Naast specialistische zorgactiviteiten (SRB s). Bij alle multidisciplinaire patiëntbesprekingen die voor het behandelplan worden uitgevoerd en waarbij de patiënt of het patiëntsysteem aanwezig is. Bij alle overige (planbare) directe behandeltijd. Telefonisch patiëntencontact met een minimale duur van vijf minuten; de patiënt is ervan op de hoogte gebracht dat het behandeltijd betreft. Dit is alleen van toepassing indien sprake is van een beperkt, klinisch of ambulante behandelproduct. Revalidatieartsen en arts-assistenten (agio s en agnio s) registreren geen directe tijd: Bij eerste polikliniekbezoeken en herhaalconsulten: alleen het consult wordt vastgelegd. Bij een ICC. 5.4.2 Klinische verpleegkundigen Klinisch verpleegkundigen registreren directe tijd bij specifieke activiteiten die niet vallen onder het normaal klinisch handelen. Het betreft de volgende activiteiten: Decubitus wondverzorging (190877): specialistische wondverzorging waarbij moet worden getamponneerd met gazen of wondtampons. Mictie en defaecatieregulering (190878): intermitterend katheteriseren óf darmspoelen (manueel faeces verwijderen). Ademhalingsondersteuning (190879): zuurstof geven, airstacken (longvolume op peil houden, longen uitzuigen, tracheacanule verzorgen of tracheaal uitzuigen). Infusies verzorgen (190880): o.a. perifeerinfuus, CVC en TPV. Klinisch verpleegkundigen mogen met uitzondering van de vier bovengenoemde zorgactiviteiten geen tijd registreren; deze tijd is standaard verdisconteerd in de verpleegdagen. 5.4.3 Alle behandeldisciplines, m.u.v. revalidatieartsen en klinisch verpleegkundigen Alle behandeldisciplines, met uitzondering van revalidatieartsen en klinische verpleegkundigen, registreren: Alle directe behandeltijd met minimale duur van vijf minuten. Alle multidisciplinaire patiëntbesprekingen (=MDP) die voor het behandelplan worden uitgevoerd en waarbij de patiënt of het patiëntsysteem aanwezig is. In de praktijk vallen hieronder besprekingen zoals RAP, ROCK en CKB s. Telefonisch patiëntencontact met een minimale duur van vijf minuten; de patiënt is ervan op de hoogte gebracht dat het behandeltijd betreft. Dit is alleen van toepassing indien sprake is van een beperkt, klinisch of ambulante behandelproduct. 5.4.4 Alle behandeldisciplines Voor alle behandeldisciplines geldt dat directe tijd niet wordt vastgelegd bij: DBC-Onderhoud 23 38