275-1 Didactische bijlage bij het leerplan wiskunde: katern meten 5 De euro 5.1 Euromunten en -biljetten In alle lidstaten van de Europese muntunie zijn vanaf 01 januari 2002 acht munten in gebruik met als waarde: - 1, 2, 5, 10, 20 en 50 eurocent; - 1 en 2 euro. De munten hebben een Europese en een nationale zijde. De Europese zijde is uniform in alle landen. De nationale zijde toont het land van herkomst. Wel zijn alle munten in alle landen geldig. Na verloop van tijd zullen Spaanse, Duitse, Franse,... en Belgische munten door elkaar worden gebruikt. Daarnaast zijn er zeven biljetten met als waarde: 5, 10, 20, 50, 100, 200 en 500 euro. De eurobiljetten hebben, in tegenstelling tot de munten, geen nationale zijde. Ze zijn dus identiek in alle landen van de Europese muntunie.
Didactische bijlage bij het OVSG-leerplan wiskunde: katern meten 275-2 5.2 Het symbool Er is alleen een symbool voor de euro: Voor de eurocent is geen symbool voorzien. Verder zal 'EUR' internationaal worden gebruikt. Omwille van de schrijfwijze van de euro kan verondersteld worden dat er geen afkorting komt voor de eurocent. Indien in Vlaanderen toch een afkorting van de eurocent zou opduiken, zal dat in relatie zijn met de vroegere 'cent' (ct). In het dagdagelijks taalgebruik zal 'eurocent' snel 'cent' worden. 5.3 De schrijfwijze Op 31 december 1998 werd ten opzichte van de Belgische frank de correcte waarde van de euro vastgelegd: 40,3399. Vanaf 01 januari 2002, wanneer de nationale munten verdwijnen, heeft de op 31 december 1998 vastgelegde waarde van de euro ten opzichte van de Belgische frank, geen betekenis meer en zal dan ook verdwijnen. In de realiteit wordt gewerkt met getallen tot twee cijfers na de komma. Door bedragen steeds te noteren tot twee cijfers na de komma zullen tienden spontaan omgezet worden naar honderdsten. In de realiteit van de prijsaanduidingen worden wij en de kinderen geconfronteerd met getallen als: 7,19 17,75 12,50 19,95 99,99 50,90 214,05 210,25 263,10 199,09 555,35 450,50 5.4 De leeswijze In de loop van de jaren, door het veelvuldig dagelijks gebruik, zal de leeswijze allicht veranderingen ondergaan in functie van de spreektaal. In belang van het inzicht in de waarde van de cijfers voor en na de komma (het decimaal teken) opteren we in de school voor de hierna volgende leeswijzen in de aanvangsjaren. Prijzen in euro lees je als: - 7,75-7 euro 75 eurocent - 7 euro 75 cent - 7 euro 75-7 komma 75 (euro)
275-3 Didactische bijlage bij het leerplan wiskunde: katern meten - 12,05-12 euro (en) 5 eurocent - 12 euro (en) 5 cent - 12 euro (en) 5-12 komma nul vijf (euro) - 15,40-15 euro 40 eurocent - 15 euro 40 cent - 15 euro 40-15 komma veertig euro - 200,50-200 euro 50 eurocent - 200 euro 50 cent - 200 en een halve euro - 200 komma vijftig (euro) 5.5 Werken binnen het getalbereik conform de leerlijnen in het leerplan wiskunde Het schrijven en lezen van waarden in euro heeft consequenties met betrekking tot het aanbod aan getallen bij lagereschoolkinderen. Nochtans blijven we met de natuurlijke getallen binnen het getalbereik van de leerlijnen (leerlijn 1.2 pag. 87): - 6-jarigen: tot en met 20; - 7-jarigen: tot en met 100; - 8-jarigen: tot en met 1000; - 9-jarigen: tot en met 10 000; - 10-jarigen: tot en met 1 000 000; - 11-jarigen: tot en met 100 000 000. Wij wijken evenmin af van de voorgestelde leerlijnen met betrekking tot de kommagetallen: maximaal 3 cijfers na de komma. (Zie het didactisch katern 'Breuken, kommagetallen, verhoudingen en procenten' pag. 175 en volgende.) 5.6 Inhouden per leeftijdsgroep 5.6.1 Kleuterschool Lagereschoolkinderen 1ste fase 2 de fase 6j. 6 8j. 6 10j. 6 De vertrouwd maken met de gebruikte terminologie: 'euro' en 'eurocent'.
Didactische bijlage bij het OVSG-leerplan wiskunde: katern meten 275-4 5.6.2 Lagere school Lagereschoolkinderen 1ste fase 2 de fase 6j. 6 8j. 6 10j. 6 - kennen de geldige en gebruikelijke muntstukken in het eurostelsel (1, 2, 5, 10 en 20 eurocent, 1 en 2 euro) binnen het getalbereik en kunnen ze gebruiken; - kennen de geldige en gebruikelijke biljetten in het eurostelsel (5, 10 en 20 euro) binnen het getalbereik en kunnen ze gebruiken; kunnen ze gebruiken bij het tellen, het betalen, het teruggeven, het natellen van wisselgeld en het wisselen; bv.: - 2 keer 1 eurocent = 2 eurocent - 2 keer 10 eurocent = 20 eurocent -... - 2 euro = 2 keer 1 euro - 5 euro = 1 euro + 1 euro + 1 euro + 1 euro + 1 euro - 5 euro = 5 keer 1 euro - 20 euro = 10 keer 2 euro -... - Combinaties van euro én eurocent komen niet voor. - kunnen op verschillende manieren eenzelfde bedrag betalen en kiezen in de situatie de meest passende betalingswijze. Bij de zesjarigen komen geen kommagetallen voor. lagereschoolkinderen 1ste fase 2de fase 6j. 6 8j. 6 10j. 6 - kennen alle geldige en gebruikelijke muntstukken in het eurostelsel (1, 2, 5, 10, 20 en 50 eurocent, 1 en 2 euro) en kunnen ze gebruiken; - kennen de geldige en gebruikelijke biljetten in het eurostelsel (5, 10, 20, 50 en 100 euro) binnen het getalbereik en kunnen ze gebruiken; - kunnen de euro als maateenheid hanteren en de daarbij horende symbolen ( en kunnen ze gebruiken bij het tellen, het betalen, het teruggeven, het natellen van wisselgeld en het wisselen; - teruggeven: - te betalen: 1,43 euro (lezen als 1 euro 43 eurocent)
275-5 Didactische bijlage bij het leerplan wiskunde: katern meten - terug te geven: 57 (euro)cent - doortellen of aanvullen (winkelrekenen) - te betalen: 1,43 euro - 1 euro en 43(euro)cent + 57 (euro)cent = 2 euro - kennen de verbanden tussen de verschillende munten: - 1 euro = 100 eurocent; - 2 keer 50 eurocent = 100 eurocent = 1 euro; - 5 keer 20 eurocent = 100 eurocent = 1 euro; - kunnen prijzen in euro ( met twee cijfers na de komma) lezen als - 12,15-12 euro 15 (euro)cent; - 20,85 EUR - 20 euro 85 (euro)cent; - 75,25 euro - 75 euro 25 (euro)cent. lagereschoolkinderen 1ste fase 2 de fase 6j. 6 8j. 6 10j. 6 - kennen alle geldige en gebruikelijke muntstukken in het eurostelsel (1, 2, 5, 10, 20 en 50 eurocent, 1 en 2 euro) en kunnen ze gebruiken; - kennen alle geldige en gebruikelijke biljetten in het eurostelsel (5, 10, 20, 50, 100, 200 en 500 euro) en kunnen ze gebruiken; - kunnen de euro als maateenheid hanteren en de daarbij horende symbolen ( en kunnen ze gebruiken bij het tellen, het betalen, het teruggeven, het natellen van wisselgeld en het wisselen; - teruggeven: - te betalen: 1,43 euro (lezen als 1 euro 43 eurocent) - terug te geven: 57 (euro)cent - doortellen of aanvullen (winkelrekenen) - te betalen: 1,43 euro - 1 euro en 43(euro)cent + 57 (euro)cent = 2 euro - kennen de verbanden tussen de verschillende munten: - 1 euro = 100 eurocent; - 2 keer 50 eurocent = 100 eurocent = 1 euro; - 5 keer 20 eurocent = 100 eurocent = 1 euro; - 200 euro = 2 keer 100 euro = 4 keer 50 euro = 10 keer 20 euro; -... - kunnen prijzen in euro ( met twee cijfers na de komma) lezen als: - 12,15-12 euro 15 (euro)cent; - 20,85 EUR - 20 euro 85 (euro)cent; - 75,25 euro - 75 euro 25 (euro)cent.
Didactische bijlage bij het OVSG-leerplan wiskunde: katern meten 275-6 lagereschoolkinderen 1ste fase 2de fase 6j. 6 8j. 6 10j. 6 - kennen alle geldige en gebruikelijke muntstukken en biljetten in het eurostelsel en kunnen ze gebruiken; - kunnen de euro als maateenheid hanteren en de daarbij horende symbolen ( en - prijzen in euro lezen en noteren (ook als kommagetallen); kunnen ze gecombineerd gebruiken bij het tellen, het betalen, het teruggeven, het natellen van wisselgeld en het wisselen; - kennen alle verbanden tussen de verschillende munten en biljetten; - kunnen bewerkingen met geld in decimalen uitvoeren: - bij het vermenigvuldigen is de vermenigvuldiger kleiner dan 10; - bij de deling is de deler is de deler kleiner dan 10. Lagereschoolkinderen 1ste fase 2de fase 6j. 6 8j. 6 10j. 6 - kennen alle geldige en gebruikelijke muntstukken en biljetten in het eurostelsel en kunnen ze gebruiken; - kunnen de euro als maateenheid hanteren en de daarbij horende symbolen ( en - prijzen in euro lezen en noteren als kommagetallen; kunnen ze gecombineerd gebruiken bij het betalen, het teruggeven (doortellen), het natellen van wisselgeld en het wisselen; - kennen alle verbanden tussen de verschillende munten en biljetten; - kunnen bewerkingen met geld in decimalen uitvoeren; - verbanden leggen met niet-europese munten en met munten die niet tot de unie behoren; - decimale getallen afronden van 4 of 3 naar 2 decimalen.