Handleiding CRIAM Rubber Oplegblokken en richtlijnen voor reparatie

Vergelijkbare documenten
Revisiehistorie Revisie Datum Status Wijzigingen

Verwijzingstabellen Opleggingen

12 april 2012 Adriaan Otte. RUBBER OPLEGGINGEN -inspectie & advies-

Gemeente Papendrecht Constructief advies Gemeente Papendrecht Urgentierapport verkeersbrug Jan Steenlaan (KW-nr. 1056)

Reparatie van opleggingen

Inspecties van kunstwerken Rob van Bekkum

Vraag 1 Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over de veiligheid van de A4-tunnel Midden-Delfland? 1

Memo. Berend Feddes. Simon Duivenvoorde april 2005

Constructieve analyse bestaande vloeren laag 1/2/3 (inclusief globale indicatie van benodigde voorzieningen)

Brugopleggingen. Rijkswaterstaat Dienst Infrastructuur

Beoordelingsprotocol objectkenmerken

Beoordelingsprotocol objectkenmerken

Versterking koker brug bij Heteren. Oplossing gevonden in combinatie externe voorspanning en staalconstructie. thema

: Gemeente Apeldoorn / A. Dijkhuizen - Teammanager Bovenwijks Beheer en G. Zwols Technisch Beheerder Kunstwerken Team Bovenwijks

Samenvatting onderzoeksresultaten constructie huurwoningen Zeeheldenbuurt

7.3 Grenstoestand met betrekking tot de dragende functie Kanaalplaatvloeren Buiging

Steigers Woonschepenhaven. Visuele inspectie betonnen steiger 2013 Gemeente Groningen

Module 6 Uitwerkingen van de opdrachten

Module 5 Uitwerkingen van de opdrachten

De uitdagingen van een integraal constructie

Calduran. dilataties en aansluitingen

Notitie Dossier 8915

Raadsstuk. Onderwerp: Herstellen Buitenrustbruggen BBV nummer: 2013/ Inleiding

Basismechanica. Blok 2. Spanningen en vervormingen

Calduran. dilataties en aansluitingen

11 oktober 2012 W2.4: Constructieve aspecten van transformatie. Imagine the result

Uit de gesprekken met de aannemers is het volgende naar voren gekomen ten aanzien van de constructie.

Calduran Kalkzandsteen Dilatatierichtlijnen

Kennisdeling Uitvoeringsaspecten opleggingen Platform Voegovergangen en Opleggingen

Dwarskrachtcapaciteit Gouwe Aquaduct

Titel : Wandelpromenade Prattenburg, Engelenburg en Sandenburg INHOUDSOPGAVE. 1 INLEIDING Omschrijving kunstwerk Leeswijzer...

Op zoek naar de werkelijke of voldoende sterkte!?

Variantenstudie versterking Scheffersplein

Module 6 Uitwerkingen van de opdrachten

attest-met-productcertificaat

scheve platen puntlasten temperatuur dwarscontractiecoëfficiënt verende ondersteuningen

Enkelvoudige stalen voegovergangsconstructies in nieuwe kunstwerken

Ontwerp van rubber opleggingen

Mechanica van Materialen: Voorbeeldoefeningen uit de cursus

Module 4 Uitwerkingen van de opdrachten

Lto. 0fis.vi. sj^u*. -l(a I r> au (,

Notitie hoofdconstructeur

Onderzoek elektratechnische installaties bij ondernemers

OPLEGGEN GLIJDENDE OPLEGGINGEN

Aan: Vereniging BOS/D. Spoorsingel 2, 2613 BD Delft. Delft, 26 november Geacht bestuur BOS/D,

Renovatie 8 Stalen Bruggen

Hoofdstuk 2.8 Topografische verkenmerken van bruggen

Conceptrapport Enkelstukproductie. Groep 4 brug 1

MEMO. (complexnummer 694, 701 en 704) en ter aanvulling 1 woonblok (complexnummer 725) Onderdeel : Sparingen in galerijplaat tbv warmtenet Revisie : 0

Advin b.v. SO-222 Techn levensduur Stuwen Maas Levensduur stuwen in de Maas

OPLEGTOESTELLEN MAURER

Monitoring en deformatiemetingen van binnenstedelijke kademuren

Joost Gulikers PROJECT LIGGERKOPPEN. Rijkswaterstaat GPO Afdeling Bruggen en Viaducten. Studiemiddag kathodische bescherming Utrecht - 28 mei 2015

- 2 aansluitingen (op b.v. ontvangpunten en andere bouwdelen), lasnaden, handwerk of aanzetten waar geen bitumineus membraan is aangebracht dient onde

Raadsvoorstel. Agendanummer: Datum raadsvergadering: Onderwerp: beleids- en beheerplan kleine civiele kunstwerken. Gevraagde Beslissing:

Module 8 Uitwerkingen van de opdrachten

AFIX Durmelaan 20 B-9880 Aalter Tel: 0(032) 9 / Fax: 0(032) 9 /

Meerjarenonderhoudsplan

Bijlage Geodetische werkzaamheden en areaalgegevens voor RWS

Overzicht van in Nederland verkrijgbare vloersystemen

I AS. a»->: Uitgangspunten Duikers D-306A, , MEMO. DO-U-DUI-AlG-OOl. Revisiehistorie 1.0. F. Millenaar "" ' R. Krammer ~.r. ~ P..

PVO-PDV-001 Principedetail voor nieuwbouw met enkelvoudige stalen voegovergangen met lusankers (voor zwaar verkeer)

Staalberekening dakopbouw bouwdeel C, E en L

Nebest B.V. Marconiweg PD Vianen Postbus EC Vianen 1 INLEIDING

Handreiking bij raakvlakken voegovergangen

Bouwdienst Rijkswaterstaat titel: LEIDRAAD VOORSPANNEN VAN ANKERS EN REKBOUTEN document : NBD pagina : 1 van 9 uitgave :

Piekresultaten aanpakken op platen in Scia Engineer

Prijsvraag Stille Duurzame Voegovergangen

CT2121 EXPERIMENT 1 ONDERZOEK NAAR DE VALIDITEIT VAN DE BUIGINGSTHEORIE FORMULIER 1: AFTEKENFORMULIER

Meerjarenprogramma Kunstwerken (MJPK-2) Beheer in balans

Rijnhaven. Conditiemeting van de kademuren in de Rijnhaven Ingenieursbureau. Projectcode MR Datum 20 augustus 2012.

Inleiding Inleiding Algemeen Technisch proces Danny van Loon (Track 3D) Rijkswaterstaat,

TNO Bouw en Ondergrond. Parkeergarage Bos en Lommerplein Amsterdam veldonderzoek. TNO-rapport 2006-D-R0167

KOMO attest K46446/05

Beoordeling brandoverslag. Instructie. Versie 1.1. Datum 6 januari 2011 Status Definitief

Complexe constructie

Koetshuis te Hoog-Keppel

edilon)(sedra contracting

beleid remtestinrichtingen

CNG BEHUIZING PITPOINT clean fuels

Belastingproeven PVC stellingkasten

Conditiemeting kunstwerken 2012

Vraag 1. F G = N F M = 1000 N k 1 = 100 kn/m k 2 = 77 kn/m

SBRCURnet Handboek Inspectie Beton Bijeenkomst Platform WoW, 21 juni Eric Waltje (Antea Group) - Joost van Gorkum (Heijmans)

Sterkte-eisen aan een vloerafscheiding

Materials and Ecological Engineering

Lichte inhaak arm (type CL) Geboute arm (type CB) Zware inhaak arm (type CH) Geklemde arm (type CP)

Duurzame veiligheid van gemetselde gevels

KWALITEIT EN VEILIGHEID Licht aan het eind van de tunnel Kwaliteitscontrole van starre optieken

PROBETON vzw Aarlenstraat 53/B Brussel Tel.: +32 (0) Fax : +32 (0) mail@probeton.be

Het Total Wall Concept (scheur)herstel systeem

Middels deze mail geven wij een korte toelichting op het project Groot Onderhoud en versterking Maasbrug Roermond.

- in punt 5 worden enkele kanttekeningen geplaatst;

Notitie kosten en aanpak kastanjebloedingsziekte gemeente Hilversum

INSPECTIE GEVELTIMMERWERK OP DE BOUW. SKH-Publicatie 17-05; Inspectie geveltimmerwerk op de bouw d.d Uitgave: SKH Nadruk verboden

Gedrag bij brand van staal-beton vloersystemen. Eenvoudige ontwerpmethode. Doel of van de ontwerpmethode. Inhoud van de presentatie

Samenvatting onderzoeksresultaten constructie huurwoningen Zeeheldenbuurt

Museum De Lakenhal te Leiden

Transcriptie:

Technisch Document (RTD) Handleiding CRIAM Rubber Oplegblokken en richtlijnen voor reparatie Doc.nr.: RTD 1017-2 Versie: 2.0 Status: definitief Datum: 19-12-2016

Handleiding CRIAM Rubber Oplegblokken betonconstructies en richtlijnen voor reparatie RTD 1017-2 Datum 19-12-2016 Status Definitief

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 4 van 88 Colofon Uitgegeven door Rijkswaterstaat GPO, afdeling bruggen & viaducten Informatie rok-info@rws.nl Datum 19-12-2016 Status Definitief Versienummer 2.0

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 5 van 88 Voorwoord In de instandhoudingsadvisering vormen opleggingen een bijzonder aandachtspunt waarbij specialistische kennis nodig is om te komen tot een weloverwogen advies. Over het algemeen wordt aangenomen dat opleggingen niet de levensduur hebben van het kunstwerk, en wordt bij schade vaak geadviseerd om opleggingen te vervangen. Het is in veel gevallen maar zeer de vraag of vervanging noodzakelijk is. Bovendien zijn de kosten van vervanging meestal aanzienlijk vanwege de beperkte bereikbaarheid en noodzakelijke tijdelijke hulpconstructies. Verreweg de meeste kunstwerken zijn uitgevoerd met rubber opleggingen. Deze opleggingen hebben een specifiek gedrag en verouderingsmechanisme waarvan de risico s op juiste wijze moet worden ingeschat om onnodige vervanging en bijbehorende hoge kosten te voorkomen. Tevens is vervanging van opleggingen niet geheel zonder risico s. Er zijn diverse gevallen bekend waarbij vervangen opleggingen onjuist functioneerden door overbelasting of juist onderbelasting. Door middel van deze RTD wordt een afwegingsmodel gegeven om te komen tot een verantwoord advies, waarbij het uitgangspunt is dat vervanging of andere kostbare maatregelen niet wordt geadviseerd tenzij dit om functionele redenen echt noodzakelijk is of in gevallen waarbij reparatie dringend noodzakelijk maar niet uitvoerbaar is. Uitgangspunt is ook dat veel voorkomende schades duurzaam te repareren zijn, mits deze goed bereikbaar zijn. In bijlage C zijn is hiertoe richtlijnen opgenomen voor de reparatie van rubber oplegblokken, waar in contracten naar verwezen kan worden. Rijkswaterstaat GPO Hoofdingenieur Directeur Ing. C. Brandsen

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 6 van 88 Inhoud Voorwoord 5 1 Inleiding 9 1.1 Algemeen 9 1.2 Leeswijzer 9 1.3 Uitgangspunten voor aantal uit te voeren CRIAM-inspecties 10 1.3.1 Algemeen 10 1.3.2 CRIAM Eindsteunpunten 11 1.3.3 CRIAM tussensteunpunten 12 2 CRIAM Stappenplan 14 2.1 Stap 1, Beschikbare informatie uit DISK 14 2.2 Stap 2 Opvragen ontwerpgegevens 14 2.3 Stap 3, Analyse van objectinformatie 14 2.4 Stap 4, Inspectieresultaten 14 2.5 Stap 5 Indexering 15 2.6 Stap 6, Advies aan OG 15 2.7 Stap 7, Afhandeling 15 3 Stap 3 Analyse van objectinformatie 16 3.1 Specificaties van de opleggingen conform ontwerp (a) 16 3.1.1 Plaatsaanduiding 16 3.1.2 Vorm 16 3.1.3 Type oplegging 16 3.1.4 Vrijheidsgraden 18 3.1.5 Aantal 19 3.1.6 Afmetingen 19 3.1.7 Opbouw blok 19 3.2 Ontwerpnorm (b) 20 3.3 Vervanging opleggingen (c) 20 3.4 Eerdere inspectie (d) 21 3.5 Deformatiemetingen (e) 21 3.6 Oplegsysteem (f) 22 4 Stap 4: Inspectieresultaten 25 4.1 Algemene aspecten(a) 25 4.1.1 Inspectiedatum (aa) 25 4.1.2 Constructietemperatuur (ab) 25 4.1.3 Zijn de opleggingen inspecteerbaar? (ac) 25 4.1.4 Zijn de oplegblokken bereikbaar voor reparatie? (ad) 26 4.1.5 Zijn de opleggingen bereikbaar voor herpositionering of vervanging (ae) 28 4.1.6 Is er sprake van lekwater bij de oplegblokken? (af) 28 4.1.7 Is er sprake van een vulplaat op het contactvlak met rubber? (ag) 28 4.1.8 Ligt de bovenbouw nog op de oorspronkelijke positie? (ah) 29 4.1.9 Is er sprake van een toegenomen belasting? (ai) 29 4.1.10 Specificaties van de opleggingen aangetroffen bij inspectie (b) 30 4.2 Beschadigingen van de rubberen oplegblokken (c) 30

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 7 van 88 4.2.1 Algemeen 30 4.2.2 Scheurvorming door veroudering 31 4.2.3 Staat van de omhulling 32 4.2.4 Corrosie staalplaten 34 4.2.5 Staat van de onder/bovensabeling (d) 35 4.3 Optredende verplaatsingen van het rubberen oplegblok (e) 36 4.4 Vervormingen en overbelasting van het rubberen oplegblok (f) 39 4.4.1 Algemeen 39 4.4.2 Uitbolling ten gevolge van compressie (fa,fb) 40 4.4.3 Schuinstand (fc,fd) 44 4.4.4 Rotatie (fe,ff) 46 5 Stap 5 Indexering 48 5.1 Algemeen 48 5.2 Primaire factoren 48 5.2.1 Risico s m.b.t. scheurvorming in de oplegblokken (P1) 48 5.2.2 Risico m.b.t schade aan omhulling (P2) 49 5.2.3 Risico m.b.t. corrosie staalplaten (P3) 49 5.2.4 Risico m.b.t. schade aan onder/bovensabeling (P4) 49 5.2.5 Risico s m.b.t. verplaatsingen (P5) 49 5.2.6 Risico s m.b.t. compressie (P6) 49 5.2.7 Risico s m.b.t. schuinstand (P7) 49 5.2.8 Risico s m.b.t. rotatie (P8) 50 5.3 Secundaire factoren 50 5.3.1 Maximaal voorkomende unitycheck-waarde (S1) 50 5.3.2 Verschil ten opzichte van voorgaande inspectie (S2) 51 5.3.3 Ontwerpnorm (S3) 51 5.3.4 Kritisch oplegsysteem (S4) 52 5.3.5 Lekkende voeg boven oplegblokken (S5) 52 5.3.6 Zettingen / deformaties (S6) 53 6 Stap 6 Advies aan beheerder 54 6.1 Deeladviezen, algemeen (a) 54 6.1.1 Ontbrekende ontwerpgegevens achterhalen (aa) 54 6.1.2 Inspectiefrequentie (ab) 54 6.1.3 Gericht technische inspectie uitvoeren op niet inspecteerbare opleggingen (ac) 54 6.1.4 Gericht technische inspectie uitvoeren op niet geïnspecteerde steunpunten (ad) 54 6.1.5 Herberekening uitvoeren (ae) 54 6.1.6 Deformatiemeting uitvoeren (ach) 55 6.2 Deeladviezen m.b.t. uitvoeringsmaatregelen (b) 55 6.2.1 Deeladvies met betrekking tot geconstateerde schade aan oplegging (ba) 55 6.2.2 Deeladvies met betrekking tot geconstateerde schade aan ondersabeling (bb) 55 6.2.3 Deeladvies m.b.t. verplaatsingen van opleggingen (bc) 56 6.2.4 Deeladvies m.b.t. vervormingen door compressie en rotatie (bd) 56 6.2.5 Deeladvies m.b.t. horizontale vervormingen (be) 56 6.2.6 Integraal advies m.b.t. maatregelen 57

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 8 van 88 Bijlage A Bijlage B Analyseformulier CRIAM Rubber Opleggingen Overzicht standaard specificaties rubber opleggingen Bijlage C Richtlijnen voor reparatie rubber oplegblokken 76 C1 Inleiding 76 C1.1 Termen en definities 76 C1.2 Toepassingsgebied 77 C2 Proces / stappenplan 79 C3 Voorwaarden vooraf 79 C3.1 Bereikbaarheid ene werkruimte 79 C3.2 Omgevingscondities 79 C3.3 Gekwalificeerd personeel 80 C3.4 Reparatieprotocol (werkinstructie) 81 C4 Reparatiemethoden 81 C4.1 Algemeen 81 C4.2 Type schades 81 C4.2.1 Type 1: kleine beschadigingen (figuur C4.1) 81 C4.2.2 Type 2: Scheuren in rubber tussen de platen (figuur C1.2) 82 C4.2.3 Type 3: Losliggende omhulling (figuur C.1.3) 82 C4.2.4 Type 4: Scheuren in de zijden, ook bij de platen (figuur C.1.4) 83 C4.2.5 Type 5: Schade bij hoeken en dergelijke (figuren C1.5) 83 C5 Eisen aan reparaties 84 C5.1 Algemeen 84 C5.2 Eisen aan materieel 84 C5.3 Eisen aan materialen 85 C5.3.1 Eisen aan wasachtige reparatiemiddelen 85 C5.3.2 Eisen aan elastische kitten 86 C5.3.3 Eisen aan kneedbare rubbers 86 C5.3.4 Eisen aan vloeibare rubbers 86 C5.3.5 Eisen aan lijmen 87 C6 Keuring en controle 87 C6.1 Procescontroles 87 C6.2 Keuring eindresultaat 88

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 9 van 88 1 Inleiding 1.1 Algemeen Het CRIAM is een Constructief Risico Indexering Afwegings Model, waarmee risico's van betonconstructies op uniforme, objectieve en gestructureerde wijze geïnventariseerd en gewogen kunnen worden. De RTD1017-1 bevat een model voor de betonnen bovenbouw. In de instandhoudingsadviezen wordt bij schades aan oplegblokken veelal vervanging geadviseerd. Echter veel van de voorkomende schades zijn niet het gevolg van disfunctioneren van de oplegblokken zelf, noch hebben deze schades invloed op het functioneren van de oplegblokken. De schades zijn veelal het gevolg van verouderingsprocessen waarbij ook de afweging gemaakt kan worden om deze schades te repareren of te monitoren, afhankelijk van de bereikbaarheid en de beoogde restlevensduur. Daarom is in aanvulling op de RTD1017-1 de RTD1017-2 ontwikkeld. Deze behandelt een aangepast model die speciaal ontwikkeld is voor analyse van rubber opleggingen. Deze CRIAM wijkt qua opzet en vorm af van de CRIAM bovenbouw. Beide CRIAM s zijn in principe afzonderlijk toe te passen, echter ligt er een relatie tussen beiden CRIAM s waar het gaat om aspecten die te maken hebben met (toename van) belastingen. In de CRIAM van de rubber opleggingen zal worden gevraagd om aan te geven of er sprake is van een toename van de belasting vanuit de bovenbouw. Om op deze vraag een antwoord te kunnen geven dient bij voorkeur de CRIAM bovenbouw te zijn toegepast. Bij de programmeringsinspecties die door Rijkswaterstaat uitgevoerd worden beide CRIAM s altijd naast elkaar toegepast. Er is een analyseformulier opgesteld die als doel heeft om inspectie resultaten en analyse van ontwerpgegevens op een objectieve manier te beoordelen. Dit zal leiden tot een aantal deeladvies voor de vervolgstappen voor de rubberen oplegblokken. Uitgangspunt bij het eindadvies moet zijn dat wanneer een rubberen oplegblok in de huidige praktijk en in huidig gebruik functioneel voldoet, deze in principe niet wordt vervangen. Dit document geeft de opzet van het analyseformulier weer. Er wordt uitgelegd hoe het formulier gebruikt moet worden, aan de hand van specifieke inspectie instructies en achtergrondinformatie. 1.2 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt de algemene opzet van de spreadsheet besproken aan de hand van het stappenplan, conform de opzet van het analyseformulier. In hoofdstuk 3 wordt een toelichting gegeven op de analyse van de objectgegevens van stap 3. In hoofdstuk 4 wordt een toelichting gegeven op de inspectieresultaten van stap 4

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 10 van 88 In hoofdstuk 5 wordt de risico indexering van stap 5 toegelicht In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de door het CRIAM formulier gegenereerde deeladviezen. Bijlage A bevat een weergave van het CRIAM-formulier. Bijlage B geeft een lijst van standaardspecificaties voor opleggingen Bijlage C geeft tenslotte een handreiking voor de reparatie van rubber opleggingen dat gebruikt kan worden om naar te refereren in vraagspecificaties. 1.3 Uitgangspunten voor aantal uit te voeren CRIAM-inspecties 1.3.1 Algemeen De CRIAM is een risico gestuurde analyse op basis van een inspectie die per beheerobject een of meerdere malen uitgevoerd dient te worden. Iedere CRIAM wordt in principe opgesteld voor één bepaalde opleglijn of steunpunt. Het is natuurlijk mogelijk om van iedere opleglijn een CRIAM-analyse uit te voeren, maar bij programmeringsinspecties zoals deze bij Rijkswaterstaat 6 jaarlijks worden uitgevoerd wordt uit oogpunt van kostenefficiency niet voor iedere opleglijn/ steunpunt een CRIAM opgesteld. De bepaling van welke opleglijnen/steunpunten een CRIAM opgesteld dient te worden, vindt daarom risico gestuurd plaats. Voor de bepaling welke steunpunten in dat geval beschouwd moeten worden, dient allereerst onderscheid gemaakt te worden tussen objectdelen. Een objectdeel wordt gedefinieerd als een afzonderlijk deel van de bovenbouw en loopt van dilatatievoeg tot dilatatie voeg. Per deelobject dient het aantal steunpunten bepaald te worden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in eindsteunpunten en tussensteunpunten. Onder eindsteunpunt wordt in dit kader verstaan een steunpunt met een of twee opleglijnen ter plaatse van een dilatatievoeg. Een eindsteunpunt kan dus zowel een landhoofd zijn als een pijler. Alle overige steunpunten zijn in dit kader tussensteunpunten. Zie figuur 1.1 Figuur 1.1 Voorbeelden van eind- en tussensteunpunten

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 11 van 88 1.3.2 CRIAM Eindsteunpunten Eindsteunpunten zijn over het algemeen het meest kritisch omdat hier doorgaans de grootste rotaties en translaties plaatsvinden en omdat opleggingen ter plaatse van dilatatie voegen een hoger risico hebben op aantasting. Tevens ondergaan landhoofden als eindsteunpunt mogelijk horizontale zettingen die van invloed kunnen zijn op de opleggingen en tussensteunpunten doorgaans niet. Het aantal te inspecteren eindsteunpunten is afhankelijk van het aantal objectdelen en de mate waarin de objectdelen ten opzichte van elkaar significante verschillen vertonen in relatie tot de opleggingen. 1)Beheerobject bestaat slechts uit 1 objectdeel Uitgangspunt is dat indien het beheerobject bestaat uit maar 1 objectdeel, dat beide eindsteunpunten altijd worden geïnspecteerd ten behoeve van een CRIAM. In praktische zin betekent dit dat van ieder eindsteunpunt een afzonderlijke CRIAM opgesteld moet worden. Indien het kunstwerk (nagenoeg) symmetrisch is, dan kan er ook voor gekozen worden de twee eindsteunpunten op 1 CRIAM -formulier op te nemen. Het CRIAM formulier bied namelijk de mogelijkheid om maximaal 3 afzonderlijke locaties in te voeren. 2)Beheerobject bestaat uit meerdere objectdelen Indien het beheerobject uit meerdere objectdelen bestaat, dan dienen voor de bepaling van het aantal CRIAM-inspecties de objectdelen ten opzichte van elkaar te worden vergeleken. Objectdelen die in relatie tot de opleggingen vergelijkbaar zijn worden voor deze bepaling geclusterd. Objectdelen zijn vergelijkbaar indien: het constructiesysteem en constructiehoogte van de bovenbouw identiek is; het oplegsysteem identiek is; de invloedslengte (afstand oplegas tot aan vast punt)/ de overspanning(en) hetzelfde of nagenoeg hetzelfde zijn; de objectdelen tot hetzelfde stichtingsjaar behoren (dus geen latere uitbreiding). Van de geclusterde objecten dient 1 representatief objectdeel te worden geselecteerd voor een CRIAM inspectie. Alle overige vergelijkbare objecten hoeven niet te worden niet geïnspecteerd. Indien er sprake is van afwijkende objectdelen die niet vergelijkbaar zijn met andere objectdelen, dan dienen deze als afzonderlijke objectdelen te worden onderworpen aan een CRIAM inspectie. Voor het aantal te inspecteren eindsteunpunten geldt: alle landhoofden dienen minimaal te worden geïnspecteerd; van de vergelijkbare geclusterde objectdelen dient ten minste 1 eindsteunpunt te worden geïnspecteerd van ieder afwijkende objectdeel dient tenminste 1 eindsteunpunt te worden geïnspecteerd. Landhoofden zijn als eindsteunpunt doorgaans goed inspecteerbaar zonder relatief kostbare verkeersmaatregelen. Pijlers kunnen niet bereikbaar voor inspectie zonder relatief kostbare verkeersmaatregelen. In dat geval dient een nadere risico

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 12 van 88 gestuurde afweging te worden gemaakt. Indien sprake is gelijke belastingomstandigheden, zowel qua omgevingscondities als belasting, dan volstaat het inspecteren van alleen het landhoofd. Indien hier geen sprake van is, dan geldt als uitgangspunt dat ook het eindsteunpunt bij de pijler ook geïnspecteerd dient te worden. Voorbeelden figuur 1.2: Situatie 1: Een beheerobject bestaat uit 3 objectdelen. Objectdelen 1 en 3 zijn vergelijkbaar. Objectdeel 2 is afwijkend. Tenminste dienen de beide landhoofden (stp 1 en 4) te worden geïnspecteerd. Van de vergelijkbare objectdelen dient tenminste 1 steunpunt te worden geselecteerd voor inspectie (keuze: 1,2A,3B of 4). Omdat steunpunt 1 en 4 reeds moeten worden geïnspecteerd, wordt hieraan voldaan. Daarnaast dient van afwijkend objectdeel 2 ten minste 1 steunpunt te worden geselecteerd voor inspectie (keuze: 2B of 3A). Situatie 2: Een beheerobject bestaat uit 4 objectdelen. Objectdelen 1,2,3 en 4 zijn allen vergelijkbaar. Tenminste dienen de beide landhoofden (stp 1 en 5) te worden geïnspecteerd. Van vergelijkbare objectdelen dient tenminste 1 steunpunt te worden geselecteerd voor inspectie (keuze: 1,2A,3B of 4).Omdat steunpunt 1 en 5 reeds moeten worden geïnspecteerd, wordt hieraan voldaan. Figuur 1.2 Voorbeelden van vergelijkbare objectdelen 1.3.3 CRIAM tussensteunpunten Of een tussensteunpunt in aanmerking komt voor een CRIAM is afhankelijk van: - of de oplegging(en) van het tussensteunpunt kritisch is (zijn) binnen het oplegsysteem (zie ook par 3.5); - of er sprake is van een potentieel verhoogd risico voor een of meerdere tussensteunpunten bezien vanuit de uitgevoerde CRIAM van de eindsteunpunten (zie ook par 5.1); - of het tussensteunpunt bereikbaar is voor inspectie zonder kostbare verkeersmaatregelen

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 13 van 88 Door middel van tabel 1.1 dient per objectdeel (of per serie van geclusterde objectdelen, zie 1.3.2) vastgesteld te worden of een CRIAM voor een tussensteunpunt uitgevoerd dient te worden. Tabel 1.1 : bepaling uitvoering CRIAM voor tussensteunpunten Oplegging(en) tussensteunpunt kritisch? Ja Nee Potentieel hoog risico voor tussensteunpunt vanuit CRIAM eindsteunpunt? Ja Nee Ja Nee Tenminste 1 tussensteunpunt inspecteerbaar zonder VKM Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Inspecteren tenminste 1 tussensteunpunt? Ja Ja Ja Nee Ja Nee Nee Nee Praktisch is het om een tussensteunpunt op voorhand al mee te nemen met de inspecties van de eindsteunpunten indien dat goed mogelijk is (goed bereikbaar zonder kostbare verkeersmaatregelen). Is dat niet het geval dan dient eerst vanuit de CRIAM van het eindsteunpunt bepaald te worden of er sprake is van een hoog risico voor de eindsteunpunten en of deze risico s al dan niet uitgesloten kunnen worden voor de tussensteunpunten. Zo kan sprake zijn van hoog risico door grote vervormingen van de opleggingen die veroorzaakt zijn door verplaatsingen van de bovenbouw, of verplaatsingen van de opleggingen door onvoldoende wrijving. In dat geval kan voor de tussensteunpunten niet uitgesloten worden dat hier geen sprake van is. Indien bij een CRIAM van de eindsteunpunten hoge risico s gesignaleerd worden die alleen te relateren zijn aan oorzaken die in verband staan met eindsteunpunten (bijvoorbeeld horizontale zettingen van landhoofden of ernstige corrosie door lekkage van dilatatievoegen), dan kan geconcludeerd worden dat het uitvoeren van een inspectie van het tussensteunpunt geen toegevoegde waarde heeft en achterwege kan blijven.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 14 van 88 2 CRIAM Stappenplan Het analyseformulier doorloopt een stappenplan, welke start op algemeen niveau en via inspectie en analyse van ontwerpgegevens uiteindelijk leidt tot een objectief advies aan de beheerder. 2.1 Stap 1, Beschikbare informatie uit DISK In de eerste stap van het analyseformulier, worden algemene gegevens van het te beschouwen object op het tabblad algemeen overgenomen uit DISK (paspoort, blanco-rapport). Dit is onder meer informatie over het type object, bouwjaar, globale dimensionering, kruisingshoek of het object over een rijksweg heen gaat, of in de rijksweg zit, nummer van de rijksweg. Daarnaast wordt de informatie over de opleggingen uit de DISK-decompositie gehaald (IS-onderdelen). De gebruiker dient zelf nog aan te geven welk type steunpunt het betreft (eindsteunpunt of tussensteunpunt, zie par 1.3) en welk type brugdek het betreft (in-situ gestort brugdek of met prefab liggers). 2.2 Stap 2 Opvragen ontwerpgegevens In stap 2 worden procesmatige gegevens geregistreerd. Er wordt opgegeven of ontwerpgegevens moeten worden opgevraagd indien deze niet op voorhand beschikbaar zijn gesteld bij aangeleverde objectinformatie, en wanneer en bij wie deze zijn opgevraagd. Verder kan worden aangegeven wat is opgevraagd. Aangegeven kan worden welke ontwerpgegevens (bijvoorbeeld tekeningen en berekeningen) al dan niet zijn ontvangen. Ook indien ontwerpgegevens wel zijn opgevraagd, maar niet zijn ontvangen, kan dat hier worden aangegeven. 2.3 Stap 3, Analyse van objectinformatie Hierin wordt een analyse gemaakt van de relevante objectinformatie, waaronder de ontwerpgegevens van de aanleg en uitgevoerde renovaties/reconstructies, beschikbare deformatiemetingen en inspectierapporten uit het verleden. In hoofdstuk 3 is dit nader uitgewerkt. 2.4 Stap 4, Inspectieresultaten In deze stap worden de resultaten van de inspectie weergegeven. Naast een aantal algemene aspecten wordt specifiek aandacht geschonken aan de volgende drie aspecten: Welke schades zijn er al opgetreden aan de rubberen oplegblokken en onderen/of bovensabeling? Is er sprake van verplaatsingen van opleggingen en hoe groot zijn deze? Welke vervormingen van het rubberen oplegblok treden op? In hoofdstuk 4 is dit nader uitgewerkt en toegelicht.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 15 van 88 2.5 Stap 5 Indexering In deze stap worden de ingevulde gegevens uit de analyse van de ontwerpgegevens en inspectiegegevens vertaald naar een risicoscore. In hoofdstuk 5 is dit verder toegelicht. 2.6 Stap 6, Advies aan OG Het CRIAM genereert diverse richtinggevende deeladviezen op basis van de ingevulde gegevens bij stap 4 en 5. In hoofdstuk 6 is dit nader toegelicht. Op basis van deze deeladviezen moet de opsteller komen tot een samenvattend integraal eindadvies, waarbij ook nog andere overwegingen dan waarmee het CRIAM rekening houdt, een rol kunnen spelen. 2.7 Stap 7, Afhandeling Als laatste stap op het analyseformulier wordt geregistreerd wanneer en aan wie het ingevulde analyseformulier is verstuurd. De opdrachtgever en zijn reactie worden geregistreerd.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 16 van 88 3 Stap 3 Analyse van objectinformatie 3.1 Specificaties van de opleggingen conform ontwerp (a) 3.1.1 Plaatsaanduiding Indien meer dan 1 type oplegblok op een opleglijn aanwezig is dan dienen deze onderscheiden te worden. Tot maximaal 3 typen opleggingen per opleglijn kunnen aangegeven worden. Doorgaans zal dit voldoende zijn. Per voorkomend type oplegging dient een identificatienaam opgegeven te worden, bijvoorbeeld een aanduiding zoals veldliggers, randliggers etc. 3.1.2 Vorm Hier kan gekozen worden uit rond of rechthoekig. Bij ovale opleggingen kies rond en voer bij de afmetingen voor de lengte en breedte verschillende afmetingen in. In het verleden zijn soms ook achthoekige opleggingen toegepast. In dat geval dient gekozen te worden voor rond, waarbij de lengte en breedte bij afmetingen dient te worden opgegeven. Een achthoekig blok wordt in dat geval dus benaderd door een ovale oplegging van gelijke afmetingen 3.1.3 Type oplegging Het toegepaste type oplegblok bepaalt of er sprake is van specifieke risico s. Daarnaast is het vervormingsgedrag en toetsing afwijkend. Het CRIAM houd hier rekening mee doordat een keuze gemaakt moet worden uit de volgende types (conform EN1337-3): - Type A (gewapend met 1 staalplaat) - Type B (gewapend met meerdere staalplaten zonder voorziening) - Type C (verankerd gewapend) - Type D (met glijdelement verlijmd op het rubber) - Type E (met glijdelement ingekamerd in staalplaat - Type F (ongewapend) Figuur 3.1 Typen rubber opleggingen volgens EN1337-3 Type A bied maar zeer beperkte bewegingscapaciteit en heeft kenmerkend grote rubberdikten aan de onder en bovenzijde van staalplaat. Hierdoor bied dit type deze

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 17 van 88 een lagere weerstand heeft tegen verticale vervorming waardoor een grotere uitpuiling optreedt. Dit kan nog eens worden verergerd bij onvoldoende wrijving met de aangrenzende constructie. De wrijving kan aanzienlijk worden verminderd door het uitpersen van de aanwezige was in het rubber dat als anti-ozonant is toegevoegd aan de natuurrubbercompound. De kans op verplaatsen van dit type oplegging is daarom verhoogd. Type B is de meest voorkomende type oplegging en geschikt voor het opnemen van grotere bewegingen door middel van deformatie. Gebreken aan de omhulling (loslaten, scheurvorming) kunnen de duurzaamheid aantasten door verminderde weerstand tegen corrosie van de staalplaten. De weerstand tegen schuiven kan kritisch zijn bij onvoldoende wrijving of oplegdruk. Van dit type bestaan historisch gezien twee verschillende fabricaten: -Type Vredestein. Deze bestaat uit prefab sandwichplaten van natuurrubber die op elkaar gehecht zijn met een chloropreen omhulling. Dit type werd vrijwel uitsluitend toegepast door RWS in de jaren 60-80 toen RWS de opleggingen nog zelf inkocht. Vredestein is in de eind jaren 80 gestopt met de fabricage van rubber opleggingen. Ze worden sindsdien niet meer gemaakt maar zijn bij veel kunstwerken nog aanwezig. Bij kleinere afmetingen werd rubber met een hoge hardheid (Shore A 60) toegepast; bij grotere opleggingen een rubber met een lagere hardheid (Shore A 50). Het CRIAM houdt hier rekening mee bij de aan te houden G- modulus (respectievelijk 1,25 en 0,80 MPa). - Type Trelleborg Bakker (en overige fabrikanten). Hierbij wordt de oplegging opgebouwd uit afzonderlijke rubberlagen en staalplaten. Vanaf begin jaren 80 zijn deze toegepast. De opleggingen bestaan of uit lagen natuurrubber met een chloropreen (neopreen) omhulling of zijn volledig van chloropreen (neopreen) gemaakt. Voor beide gevallen wordt in de CRIAM een G-modulus van 1,0 MPa aangehouden Figuur 3.2 Fabricaten Vredestein (links) en Trelleborg Bakker (rechts) De standaard specificaties van beide fabricaten zijn ter informatie opgenomen in bijlage B. De maten van de Vredestein zijn nettomaten exclusief omhulling. Op ontwerptekeningen zijn in geval van Vredestein opleggingen vaak de brutomaten gegeven. Deze zijn 8mm groter dan de nettomaten. 250x150 wordt dan 258x158. Bij niet-vredestein opleggingen zijn de afmetingen meestal de bruto maten. Type C biedt een hoge(re) weerstand tegen schuiven. Het risico op ongewenst verplaatsen is bij dit type oplegging zeer laag.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 18 van 88 Type D en E ondergaan als gevolg van de werking van de glijdelementen een beperkte horizontale deformatie van het rubber waardoor de schuifspanningen beperkt blijven. Niet goed functionerende glijdelementen vormen daarentegen een risico voor overbelasting omdat het ontwerp niet voorziet in grote vervorming van het rubber. Bij onvoldoende wrijving aan de onderzijde van de oplegging bestaat bij dit type oplegging bovendien een verhoogd risico op verplaatsen. Type D is herkenbaar aan een dunne laag PTFE direct aan het rubber gevulkaniseerd. In het verleden werd deze laag uitgevoerd zonder smeerkuiltjes en was deze in principe bedoeld voor eenmalige verkorting van het kunstwerk door voorspanning, krimp en kruip van een betonnen brugdek. Wisselende temperatuurvervorming moet door vervorming van het rubber worden opgenomen. In het ontwerp kan hier mogelijk niet in zijn voorzien, waardoor aan de prestaties van het glijdelement een te grote waarde is toegekend. Dit type oplegging is bij RWS voor het eerst pas toegepast in 1982. Moderne versies van dit type oplegging kunnen wel smeerkuiltjes bevatten. Deze variant en type E met een dikker PTFE element zijn wel ontworpen met de bedoeling dat deze translaties door temperatuurvervormingen opnemen. De rubberlagen zijn dan primair nodig om rotaties mogelijk te maken. Type F is niet geschikt voor het opnemen van grote verplaatsingen en belastingen en komen in de bruggenbouw sporadisch maar voor. Bij overbelasting treedt vaak grote vervorming en bij veroudering diepe scheurvorming op waardoor het draagvermogen wordt aangetast en grotere verticale vervormingen en daarmee ongewenste zakkingen van het brugdek ontstaan. 3.1.4 Vrijheidsgraden In de CRIAM kunnen de volgende keuzen gemaakt worden -Alzijdig beweegbaar (AB) -Eenzijdig beweegbaar (EB) -Vast (V) Rubber opleggingen zijn standaard alzijdig beweegbaar. Daarnaast zijn door middel van additionele stalen geleidingen de opleggingen in 1 of 2 richtingen te fixeren zodat sprake is van een eenzijdige beweegbare of vaste oplegging. Figuur 3.3: Voorbeeld van een vaste rubber oplegging Bij een drijvend oplegsysteem bestaat een risico dat de bovenbouw ongewenste verplaatsingen ondergaat als gevolg van horizontale belastingen. Hierdoor kunnen opleggingen vervormingen ondergaan die van invloed zijn op het draagvermogen en

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 19 van 88 duurzaamheid. Tevens kan schade ontstaan aan voegovergangen als gevolg van onvoldoende bewegingscapaciteit. Figuur 3.4 Voorbeelden van oplegsystemen (links: drijvend, rechts gefixeerd) 3.1.5 Aantal Hierin dien het aantal opleggingen van het betreffende type op de betreffende opleglijn ingevuld te worden. 3.1.6 Afmetingen Per type blok moeten de afmetingen ingevuld worden. Lengte: dit is de afmeting in lengterichting van het kunstwerk. Bij ronde opleggingen is dit de diameter. Bij rechthoekige/ovale opleggingen is dit doorgaand de kleinste afmeting. Breedte: dit is de afmeting in dwarsrichting van het kunstwerk. Bij ronde opleggingen is dit de diameter. Bij rechthoekige/ovale opleggingen is dit doorgaand de grootste afmeting. Hoogte Dit is de totale uitwendige dikte van het rubberblok Indien deze tijdens een inspectie worden gemeten dient rekening gehouden te worden met de indrukking 3.1.7 Opbouw blok Het aantal rubberlagen en de laagdikte van de rubberlaag dienen hier ingevuld te worden. Indien deze niet uit de ontwerpgegevens af te leiden zijn, dan kan op basis van standaardgegevens zoals opgenomen in bijlage B een inschatting gemaakt worden. Ook kan op basis van inspectie het aantal rubberlagen vastgesteld worden door het tellen van het aantal uitbollingen aan de zijkant van het rubber blok.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 20 van 88 Ligt het stichtingsjaar van het kunstwerk voor 1985 dan zijn vrijwel zeker opleggingen toegepast van Vredestein. Vanaf eind jaren 80 zijn waarschijnlijk geen opleggingen van Vredestein meer toegepast. Het CRIAM-formulier berekent nu zelf de totale netto rubberdikte voor verdere analyses. 3.2 Ontwerpnorm (b) Gedurende de afgelopen jaren, zijn oplegblokken ontworpen volgens de vigerende voorschriften en richtlijnen. Ten gevolge van veranderende inzichten, zijn verschillen ontstaan in berekeningsmethodiek. Ook zijn fouten in regelgeving ontstaan en weer verbeterd. Hierdoor geeft de gehanteerde ontwerpnorm, of indien deze niet bekend is het stichtingsjaar van het kunstwerk aanvullende informatie over het risico. Indien niets ingevuld wordt bij ontwerpnorm dan zal het CRIAM-formulier op basis van het stichtingsjaar en eventueel, indien opgegeven, het jaar van vervanging een inschatting maken op basis van onderstaande tabel. Jaren Tot 1983 Voorschrift IBIS / Vredestein 1983 1996 Rapport brugopleggingen (1983) 1997 2003 NEN 6723:1995 2004 2007 NEN 6723:1995/A1:2003 Vanaf 2007 NEN-EN 1337-3:2005 3.3 Vervanging opleggingen (c) Aangegeven dient te worden of de opleggingen al eens zijn vervangen. Uit de areaalgegevens kan blijken dat dit het geval is geweest. Dit kan bijvoorbeeld opgemaakt worden uit het instandhoudingsplan in DISK (laatste jaar van uitvoering), uit nulinspectierapporten van uitgevoerd groot onderhoud, of bij navraag bij de beheerder. Indien een vervanging heeft plaatsgevonden, dan dient het jaar van vervanging ingevuld te worden. Het CRIAM formulier gebruikt deze informatie bij de bepaling van de risico s die gekoppeld zijn aan veroudering en tevens voor een initieel hogere risico inschatting ten aanzien van verplaatsingen van opleggingen als gevolg van uitvoeringsfouten waarbij de opleggingen onderbelast zijn (zie figuur 3.5). Figuur 3.5 Niet dragende opleggingen na vervanging door uitvoeringsfout

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 21 van 88 3.4 Eerdere inspectie (d) Indien reeds eerder een inspectie van de rubber opleggingen heeft plaatsgevonden dan dient dat hier te worden aangeven. Indien geen eerdere inspectie heeft plaatsgevonden dan zullen diverse vragen die refereren naar eerdere inspecties automatisch met onbekend worden ingevuld. Indien een eerdere inspectie heeft plaatsgevonden, dan dient de datum van deze inspectie te worden ingevuld. 3.5 Deformatiemetingen (e) Deformaties van steunpunten kunnen leiden tot een andere belasting of opgelegde vervorming dan waarin in het ontwerp is rekening gehouden. Bij het uitvoeren van een CRIAM-analyse dient daarom altijd de deformatie van het kunstwerk in beschouwing worden genomen. Grote deformaties betekenen een verhoogd risico voor het functioneren van de rubberen oplegblokken. Naast uitgevoerde deformatiemetingen kan een deformatie bijvoorbeeld ook worden beoordeeld aan de hand van zichtlijnen en voegbreedtes van dilatatievoegen. Ook kunnen de opleggingen in een onlogische stand staan wat vaak een indicatie is voor zettingen. Indien alleen een nuldeformatiemeting beschikbaar is en vermoedens bestaan dat er sprake is van aanzienlijke deformaties dan zal het CRIAM adviseren alsnog nader onderzoek te doen in de vorm van een deformatiemeting. Van oudere objecten zijn meestal alleen hoogtemetingen beschikbaar. Van circa 2005 zijn X/Y/Z metingen beschikbaar. Op basis van deformatiegegevens dient aangegeven te worden of sprake is van grote vervormingen, zowel in verticale als horizontale richting. Tevens kan worden aangegeven of verwacht wordt dat er nog steeds sprake is van een doorgaand zettingsproces, of dat verwacht wordt dat vrijwel geen zettingen meer zullen optreden. Een dergelijke verwachting kan in principe alleen worden ontleend aan het gemeten zettingsverloop of uit vergelijking met eerdere inspectierapporten. Figuur 3.6 Voorbeelden van steunpunt zettingen

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 22 van 88 Indien uit herhalingsmeting(en) blijkt dat er sprake is van een grote deformaties en de opleggingen zijn niet inspecteerbaar, dan wordt automatisch een hoge score in de indexering (P-factoren) aangehouden. Indien uit deformatiemetingen blijkt dat er nog sprake is van toenemende zettingen dan zal dat bij de indexering middels de secondaire weegfactor S5 in rekening worden gebracht. Indien geen (recente) herhalingsmeting is uitgevoerd maar dit wel relevant is, dan wordt bij stap 6 geadviseerd deze meting uit te laten voeren. 3.6 Oplegsysteem (f) Aangegeven moet worden of het oplegsysteem kritisch is voor het draagvermogen of stabiliteit. Hiermee wordt bedoeld dat bijvoorbeeld het falen van een enkel oplegblok kan leiden tot problemen met betrekking tot de stabiliteit of bezwijken van de bovenbouw. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een opleglijn bestaat uit slechts twee of drie oplegblokken. Het falen van 1 blok, betekent dan dat slechts 1 of twee ander blokken de belasting nog dragen en er vervolgend - ernstige schade aan de bovenbouw ontstaat door buigende momenten, dwarskrachten of wringkrachten - er een bezwijkmechanisme optreedt in de bovenbouw - er instabiliteit ontstaat waarbij het brugdek gaat kantelen Indien veel opleggingen zijn toegepast, zoals doorgaand gebruikelijk bij brugdekken met op elkaar aansluitende prefab liggers, en de liggers zijn gekoppeld d.m.v. een dwarsdrager of dwarsvoorspanning, dan is het oplegsysteem niet kritisch. In het ongunstigste geval kan er dan enige scheurvorming in de dwarsdrager optreden als gevolg van additionele buiging. De CRIAM houdt bij de adviezen en indexering rekening met de gemaakte keuze doordat er een hoger gewicht wordt toegekend middels weegfactor S3 en bij de advisering strengere termijnen en/of conservatieve maatregelen worden geadviseerd. Figuur 3.7 Voorbeeld van een kritisch oplegsysteem Afstand tot vast punt (fb) De afstand tussen de beschouwde opleglijn en het (denkbeeldige) vaste punt van het brugdek dient ingevoerd te worden. Aan de hand hiervan kan het CRIAM-formulier de gemeten standen van de opleggingen doorrekenen naar de extreme temperatuurstanden.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 23 van 88 Bij niet haakse kruisingshoeken is deze afstand in principe variabel. De gemiddelde afstand (in de as van het dek) dient dan ingevoerd te worden. Bij een vaste oplegging is deze afstand direct te bepalen. Bij een oplegsysteem zonder vaste oplegging is dit lastiger. Daar dient het denkbeeldige vaste punt ( notional fixed point ) te worden bepaald. De locatie van het dit punt kan als volgt worden berekend: l nfp = Hierin is: l nfp = afstand tussen gekozen referentiepunt en het notional fixed point k hi = veerconstante van een oplegging (zie ook par 2.1.2) of voegovergang [kn/m] l hi = afstand tussen beschouwde veer en het gekozen referentiepunt [m] In figuur 3.8 is dit aan de hand van een voorbeeld geïllustreerd. Figuur 3.8 Voorbeeld bepaling Notional fixed point bij drijvende oplegsystemen Bij een symmetrisch kunstwerk met aan beide zijden een zelfde soort voegovergang ligt dit punt in het midden. Indien bij een van de eindsteunpunten een stijver type voegovergang is toegepast als bij het andere, dan zal het vaste punt opschuiven in de richting van de stijvere voegovergang. De opsteller mag een afschatting doen van de ligging van het vaste punt, dat doorgaan ergens tussen 1/3 en 2/3 van de lengte van het brugdek ligt. Randafstand buitenste blok (fc) Bij een niet haakse kruisingshoek van de oplegas ten opzichte van de as van het brugdek is de afstand tot aan het vaste punt (evenwijdig aan de as van het dek) niet voor alle opleggingen op de oplegas gelijk. Op basis van de breedte van het kunstwerk, de kruisingshoek en een in te voeren waarde van de randafstand van het buitenste oplegblok berekent het formulier een gecorrigeerde waarde voor de maximale afstand tot het vaste punt uit. Met deze waarde wordt bij de toetsing van de maximale schuinstand een waarschuwing gegenereerd indien: correctiefactor (gecorrigeerde waarde / ingevoerde waarde) x unitycheck > 1. Een separate toetsing van het buitenste blok wordt dan geadviseerd.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 24 van 88 Figuur 3.9 Voorbeeld afstand tot vast punt bij scheve kruisingshoek

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 25 van 88 4 Stap 4: Inspectieresultaten Er wordt gestart met de beantwoording van enkele algemene vragen met betrekking tot de te inspecteren oplegblokken. Deze vragen hebben als doel een beeld te vormen van de omstandigheden van de oplegblokken en/of enkele algemene risico s af te kaderen. Daarop volgend wordt specifiek ingegaan op specifieke gebreken ten aanzien van de oplegblokken en de ondersabeling, waarbij op het formulier toelichtingen zoveel mogelijk SMART moeten worden opgesteld. Deze stap wordt afgesloten met een voorlopig advies met betrekking tot de oplegblokken. 4.1 Algemene aspecten(a) 4.1.1 Inspectiedatum (aa) De datum waarop de inspectie is gehouden dient te worden ingevuld. Met deze datum wordt in het formulier aan de hand van het stichtingsjaar tevens de leeftijd van het kunstwerk en de tijdsduur vanaf de laatste deformatiemeting bepaald. Het formulier gebruikt deze in de gegenereerde adviezen 4.1.2 Constructietemperatuur (ab) De constructietemperatuur op moment van inspectie dient te worden ingevuld. Een globale inschatting daarvan kan worden gemaakt door aan de hand van een aantal metingen aan de onderzijde van de constructie een gemiddelde temperatuur vast te stellen. Het formulier gebruikt deze invoer voor het bepalen van schuinstanden van een oplegblok bij de extreem lage en hoge temperaturen. 4.1.3 Zijn de opleggingen inspecteerbaar? (ac) Soms zijn de opleggingen niet inspecteerbaar. Dit is bijvoorbeeld het geval waarbij de opleggingen zijn ingepakt door geluidsisolerende maatregelen. Zijn de opleggingen d.m.v. een endoscoop wel redelijk eenvoudig te inspecteren, zoals bijvoorbeeld bij tandopleggingen, dan dient dit standaard uitgevoerd te worden, zodat wel een kwalitatief beeld verkregen wordt en eventuele vervormingen en verplaatsingen kunnen worden afgeschat. In dat geval zijn de opleggingen dus wel te inspecteren. Deze vraag is van belang om de risico s van het oplegblok af te kunnen schatten, indien een oplegblok niet te inspecteren is, zal dit resulteren in een hogere risico indexering. Tevens is dan geen deeladvies mogelijk m.b.t uit te voeren maatregelen.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 26 van 88 Figuur 4.1 Voorbeeld niet inspecteerbare opleggingen 4.1.4 Zijn de oplegblokken bereikbaar voor reparatie? (ad) Of een beschadigd rubberen oplegblok gerepareerd kan worden, hangt mede af van de beschikbare werkruimte. Hierbij hangt de benodigde werkruimte af van de aard van de beschadiging (scheurvorming, afbrokkeling, losse omhulling, corrosie staalplaat) en de locatie van de schade. Als de schade zich aan de voorzijde van het oplegblok bevindt, is minder ruimte benodigd voor de reparatie dan als de schade zich (ook) aan de achterzijde van het oplegblok bevindt. De verticale afstand tussen bovenzijde onderbouw en onderzijde bovenbouw, de horizontale afstand tot aan de achterzijde van het blok en de afmetingen van het blok bepalen tezamen of een oplegblok bereikbaar is voor onderhoud. Voor een blok moet de lastigst bereikbare plaats worden beoordeeld. Immers indien niet alle reparaties mogelijk zijn heeft het in veel gevallen weinig zin een aantal wel uit te voeren. Bij tussensteunpunten is in de meeste gevallen wel sprake van voldoende bereikbaarheid doordat de blokken van zowel vanaf de voorzijde als achterzijde benaderbaar zijn. Bij kunstwerken met dekken van aaneengesloten prefab liggers kan soms sprake zijn van te weinig tussenafstand tussen de opleggingen, bijvoorbeeld indien er meerdere oplegblokken per oplegpunt van de ligger zijn toegepast. Dit bemoeilijkt het uitvoeren van een goede reparatie. Bij landhoofden ligt dat in veel gevallen anders. De voorzijde van een oplegblok is doorgaans wel goed bereikbaar. De zijkanten zijn goed bereikbaar indien de achterzijde van het blok binnen armafstand ligt en de verticale afstand tussen het dek en de onderbouw tenminste 150 mm is. De achterzijde van een oplegging is doorgaans alleen bereikbaar indien de tussenruimte tussen dek en landhoofd het mogelijk maakt dat een persoon zich hier liggend tussen kan manoeuvreren. Doorgaans is een hoogte van minimaal 300 mm en voldoende tussenafstand tussen de opleggingen nodig. Ronde opleggingen zijn doorgaans beter bereikbaar dan rechthoekige opleggingen doordat de achterzijde eerder binnen handbereik ligt. Vooral bij de oudere kunstwerken die door Rijkswaterstaat zelf zijn ontworpen is vaak vanuit een bepaalde ontwerptraditie voldoende ruimte tussen de onder- en

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 27 van 88 bovenbouw gecreëerd doordat de opleggingen op betonnen poeren zijn aangebracht. Figuur 4.2 Voorbeelden van slechte en goede bereikbaarheid voor reparatie Vanaf 1988 is de ROBK toegepast in verschillende versies en is er weinig tot geen aandacht besteed aan de onderhoudbaarheid van opleggingen. Pas vanaf 2003 is er middels Informatiebulletin 2003-7 van de technische staf van de Bouwdienst aandacht opgeëist, zij het alleen voor het aspect van vervangbaarheid van opleggingen. Dit bulletin is in veel D&C contracten van toepassing verklaard. Vanaf ROBK 6 (in 2006) en later in de ROK zijn eisen gesteld aan de vervangbaarheid van opleggingen. Tot ROK versie 1.3 in 2016 is daarbij geen minimale afstand tussen onderbouw en bovenbouw genoemd. Bij veel kunstwerken gebouwd tussen 1988 en 2003 is er dus een grotere kans op te weinig ruimte tussen onderbouw en bovenbouw. De verticale ruimte is dan vaak beperkt tot slechts de hoogte van een rubber oplegging en een dunne ondersabeling. Betonnen poeren ontbreken vaak. Tevens kunnen opleggingen vrij diep ten opzichte van de voorzijde van het landhoofd gelegen zijn. Indien de opleggingen niet bereikbaar zijn voor onderhoud zullen ze (in de toekomst) vervangen moeten worden in geval van ontoelaatbare schade. Tot die tijd zal het CRIAM, indien acceptabel geacht, handhaving/monitoring adviseren (middels periodieke inspectie (frequentie afhankelijk van het risico, maar ten minste 1x per 6 jaar).

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 28 van 88 4.1.5 Zijn de opleggingen bereikbaar voor herpositionering of vervanging (ae) Bij deze vraag gaat het er om of de opleggingen eenvoudig vervangen of herpositioneerd kunnen worden bij een beperkte vijzelhoogte. Normaal zouden opleggingen vervangbaar moeten zijn zonder grote consequenties voor de beschikbaarheid van het object. Tot een vijzelhoogte van 10 mm kan het verkeer in de meeste gevallen gewoon gebruik blijven maken van het object. Er zijn echter gevallen waarbij het dek over een significante verticale afstand opgevijzeld moet worden om de opleggingen bereikbaar te maken voor vervanging of herpositionering, bij voorbeeld bij tandopleggingen. In dat geval dient deze vraag met nee beantwoord te worden. Het CRIAM formulier gebruikt het antwoord in de deeladviezen. 4.1.6 Is er sprake van lekwater bij de oplegblokken? (af) Een open of lekkende voeg, gelegen boven de rubberen oplegblokken, kan op den duur een gevaar vormen voor het functioneren van de oplegging. Onder invloed van het (dooizouthoudend) lekwater kunnen staalplaten versneld corroderen en de draagkracht en vervormingen van het oplegblok negatief beïnvloeden. Daarom is een lekkende dilatatievoeg boven de oplegblokken een extra risico voor het functioneren van de oplegblokken. Het gaat daarbij alleen om situaties waarbij dit lekwater daadwerkelijk bij de oplegging kan komen. Indien bijvoorbeeld een waterhol aan de onderzijde van het rijdek achter de opleggingen aanwezig is en de oplegging zich aan de onderzijde op een betonnen poer bevindt, dan kan het lekwater niet bij de opleggingen komen. In dat geval dient deze vraag met nee te worden beantwoord. Niet iedere lekkende voegovergang is daarmee een direct risico voor de opleggingen. Ook als er op moment van inspecteren geen actuele lekkage zichtbaar is, maar het aan zekerheid grenzende vermoeden bestaat dat de voegovergang niet waterdicht is, dan dient deze vraag met ja te worden ingevuld als lekwater bij de oplegging kan komen. Opgelet moet worden voor oude leksporen in situaties waarbij de voegovergangen zijn vervangen door betrouwbare waterdichte types en er onterechte conclusies kunnen worden getrokken. Het CRIAM formulier verwerkt dit in de indexering middels factor S4 en in de advisering omtrent schades aan de opleggingen. 4.1.7 Is er sprake van een vulplaat op het contactvlak met rubber? (ag) Voor de wrijving tussen rubber en beton mag volgens de norm een hogere waarde in rekening worden gebracht dan tussen rubber en staal. Ontwerpers rekenen meestal met deze hoge wrijving. Indien tijdens de uitvoering echter stalen vulplaten (al dan niet nog voorzien van een folie) worden toegepast, dan wordt de wrijving lager als in het ontwerp aangenomen. Indien sprake is van aanwezigheid van uitvulplaten tussen de oplegging en de onder- of bovensabeling, dan dient dit aangegeven te worden op het formulier. Daarmee wordt het risico op verplaatsingen hoger aangenomen, ook indien nog geen verplaatsing is geconstateerd. RVS-platen van type D/E opleggingen of verankerde platen van type C opleggingen vallen hier niet onder omdat die onderdeel uitmaken van dat type oplegging.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 29 van 88 Figuur 4.3 Verschuivingen als gevolg van stalen uitvulplaat 4.1.8 Ligt de bovenbouw nog op de oorspronkelijke positie? (ah) Ten gevolge van een drijvend oplegsysteem of falende geleiding in een gefixeerd oplegsysteem is het mogelijk dat de bovenbouw verplaatst ten opzichte van de onderbouw. Bij handhaving van deze situatie kan dit ongewenste gevolgen hebben voor het functioneren van de constructie. Of de bovenbouw in lengterichting nog op de juiste positie ligt ten opzichte van de onderbouw is mogelijk zichtbaar bij aanwezige dilatatievoegen (zichtbare verwijding van een dilatatievoeg en versmalling van de andere). Ook kan de bovenbouw in dwarsrichting zijn verplaatst of zijn geroteerd. Dit is vaak goed zichtbaar en meetbaar aan de zijkanten van de bovenbouw ter plaatse van de dilatatievoegen. Het CRIAM formulier gebruikt het antwoord op deze vraag alleen voor het bepalen van het risico en advies in geval van niet inspecteerbare opleggingen. Figuur 4.4 Langs en dwarsverplaatsing van het brugdek 4.1.9 Is er sprake van een toegenomen belasting? (ai) Dit dient afgeleid te worden uit de CRIAM van de bovenbouw. Er is doorgaans sprake van een toegenomen belasting op de opleggingen indien: - de bovenbouw constructief is overlaagd; - de verhardingsdikte (aanzienlijk) is toegenomen;

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 30 van 88 - een geluidscherm is aangebracht die oorspronkelijk niet was voorzien in het ontwerp; - een herindeling van het kunstwerk heeft plaatsgevonden waarbij het vrachtverkeer afwijkend is gepositioneerd dan in het oorspronkelijke ontwerp; - het kunstwerk een verbreding heeft ondergaan waarbij het nieuwe deel constructief is verbonden aan het oude deel. Het CRIAM formulier gebruikt deze informatie voor het inschatten van de risico s bij niet inspecteerbare opleggingen en bij advisering over het uitvoeren van herberekeningen van opleggingen. 4.1.10 Specificaties van de opleggingen aangetroffen bij inspectie (b) Door middel van inspectie dienen de specificaties van de opleggingen vastgesteld te worden. Vaak kan aan de hand van meting van de totale blokhoogte (rekening houdend met enige compressie) en het aantal uitpuilingen in de omhulling, op basis van tabellen van standaardspecificaties (ontwerptabellen, zie ook overzicht bijlage B) de opbouw van het blok worden ingeschat. Indien ontwerpspecificaties bekend zijn dan dient de inspectie als validatie dat deze blokken ook zijn toegepast. Voor het invullen dan de specificaties zie paragraaf 3.1 4.2 Beschadigingen van de rubberen oplegblokken (c) 4.2.1 Algemeen Op het analyseformulier wordt aangegeven welke schades aan de betreffende rubberen oplegblokken voorkomen en in welke mate. Daarbij wordt een indeling in classificaties toegepast die hier nader wordt toegelicht. Per classificatie dient het aantal bijbehorende opleggingen waarop de classificatie van toepassing is te worden ingevuld. Het CRIAM-formulier rekent op basis van de invoer een gewogen waarde voor de classificatie uit. Op basis van deze schades genereert het analyseformulier een objectief deeladvies over mogelijke vervolgstappen. Dit advies kan zijn: Oplegblokken handhaven; Oplegblokken repareren; Oplegblokken vervangen. Dit advies is afhankelijk van: de bereikbaarheid voor reparatie de omvang en ernst van de schade (gewogen classificatie) of sprake is van een kritisch oplegsysteem of sprake is van een lekkende voeg

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 31 van 88 4.2.2 Scheurvorming door veroudering Vrijwel alle opleggingen zijn zwart en daarin zit een grote hoeveelheid carbon black (roet). Veroudering is de inwerking van zuurstof. Carbon black beschermt daar niet tegen, maar voorkomt wel dat de zuurstofinwerking wordt versterkt door Uv-licht. Veroudering toont zich door verharding van het rubber. Bij opleggingen beperkt zich dit tot de buitenste paar mm s en is dus niet van invloed op het functioneren.. Scheurvorming in rubber wordt veroorzaakt door ozonaantasting. Alleen rubber onder rek kan door inwerking van ozon scheuren. Natuurrubber (NR)heeft zonder preventieve maatregelen een zeer lage weerstand tegen ozon. Chloropreenrubber (CR), ook wel neopreen genoemd, heeft wel een hoge initiële weerstand tegen ozon. Het rubber in de omhulling wordt door toevoeging van anti-ozonanten een zekere initiële weerstand tegen veroudering gegeven. Als deze stoffen naar tientallen jaren zijn uitgewerkt en het rubber aan de buitenzijde ook harder wordt (door zuurstofinwerking en Uv-licht), ontstaat relatief snel scheurvorming. Omdat ozonscheuren niet verder groeien zonder rek is enige ozonaantasting geen probleem. Bij rubberen oplegblokken met omhulling zit de scheur in eerste instantie alleen in de omhulling, echter door verdere inwerking zuurstof en ozon, door vervuiling en vervormingen als gevolg van veranderlijke belastingen scheurt het rubber mogelijk door naar de staalplaten en kan corrosie optreden. Als er eenmaal een scheur is, gaat het doorscheuren langzaam. Dat houdt in dat er voldoende tijd is op maatregelen te treffen om onomkeerbare gevolgschade (corrosie van de staalplaten) te voorkomen. Scheuren door veroudering komen meestal langs de hele omtrek van de oplegging voor. De scheuren bevinden zich kenmerkend ter hoogte van de maximale uitbolling, dus tussen de staalplaten. Dit kunnen korte ondiepe scheurtjes zijn bij beginnende schade of doorgaande diepere scheuren bij vergevorderde schade. De scheuren ontwikkelen zich het meeste aan de zijden van het blok waar de omhulling de grootste rek ondergaat door een combinatie van compressie, rotatie en horizontale afschuifvervormingen. Meestal is dit de voor en/of achterzijde van het blok Figuur 4.5 Beginnende (ondiepe) en gevorderde scheurvorming door ozonaantasting

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 32 van 88 De scheurdiepte dient tijdens de inspectie bepaald te worden. Door middel van een voelermaatje dient beoordeeld te worden of de maximale scheurdiepte dieper of ondieper is dan de dikte van de omhulling. Hierbij kan in het algemeen worden aangehouden dat de omhulling 4mm dik is. Voor het enkele geval waarin de omhulling slechts 3mm dik is, geeft dit 1mm overschrijding, wat acceptabel is. In geval de omhulling 5mm dik is, zit de grenswaarde aan de veilige kant. De schadeclassificatie is weergegeven in tabel 4.1. Tabel 4.1 Mogelijke opties m.b.t. scheurvorming door veroudering Classificatie Omschrijving 0 Nee, geen schade 1 Beginnende scheurvorming (scheurdiepte < 4mm), vaak in combinatie met beperkte scheurwijdte aan de buitenzijde 2 Gevorderde scheurvorming (scheurdiepte > 4mm), vaak in combinatie met grote scheurwijdte van enkele mm s 4.2.3 Staat van de omhulling Het komt voor dat de rubber omhulling loslaat van de kern van het blok. De oorzaak ligt meestal in het fabricageproces, waarbij een slechte hechting van chloropreenrubber van de omhulling op natuurrubber in de kern is verkregen. Bij opleggingen die geheel van chloropreen zijn vervaardigd komt een loslatende omhulling niet voor. Holtes achter een losgelaten omhulling vormen een risico. Rubber bevat vanuit de productie verschillende zouten; als stoppers van de polymerisatie, als reactie product van de vulkanisatie e.d. Als er dus een ruimte in het blok komt ontstaat er direct een drijvende kracht voor omgekeerde osmose waarbij water in het blok gaat om de zoutconcentratie binnen en buiten gelijk te krijgen. Zouten kunnen niet naar buiten want deze zijn te groot. Het is dus een kwestie van tijd en dan ontstaat er in een holte een hoeveelheid zout water. Dit heeft een corrosie van de staalplaten tot gevolg. Normaliter zal een verticaal belaste gewapend rubberen oplegblok tussen elke staalplaat een uitpuiling vertonen. Indien tijdens de inspectie blijkt dat er een verwachtte uitpuiling ontbreekt of lokaal sterk afwijkt, dan kan dit betekenen dat de omhulling is losgelaten van de kern van het gewapende rubberen oplegblok. Door middel van prikken/duwen in de omhulling kan vastgesteld worden of zich een holte achter de omhulling bevind of niet. Afwijkende uitbolling van de omhulling door onthechting van de omhulling en uitbolling als gevolg van overbelasting lijken op elkaar. Bij overbelasting is echter geen sprake van een holte tussen de omhulling en de kern van de oplegging en is vaak sprake van een grote algehele vervorming (uitbolling), wat zeker niet het geval hoeft te zijn bij loslaten omhulling. Een losgelaten omhulling kan gerepareerd worden indien deze bereikbaar is.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 33 van 88 Figuur 4.6 Voorbeelden van losgelaten omhullingen Normaliter zijn alle toegepaste gewapende oplegblokken standaard voorzien van een omhulling. Het zou echter kunnen zijn dat in het verleden gewapende oplegblokken zijn toegepast zonder omhulling. Deze werden aan de buitenzijde voorzien van een verfsysteem. Dit type oplegblok is in principe niet geschikt voor vochtige omstandigheden en bedoeld voor utiliteitsbouw. Vredestein leverde deze blokken onder naam IV / BS type A. De blokken zijn mogelijk toegepast vanwege een hogere noodzakelijke wrijvingscoëfficiënt (circa 1,5x hoger dan met rubber omhulling). Toepassing van deze blokken bij civieltechnische kunstwerken zal, zeker bij lekkende voegovergangen meestal een verhoogd schadebeeld geven aan de staalplaten. Ook het natuurrubber tussen de staalplaten wordt matig beschermd tegen ozon doordat de verf een beperkte levensduur heeft. Figuur 4.7 Voorbeeld rubber oplegging zonder omhulling De schadeclassificatie is weergegeven in tabel 4.2 Tabel 4.2 Mogelijke opties m.b.t. de omhulling Classificatie Staat van de omhulling 0 Vast 1 Lokaal los (een zijde), 2 Los aan meerdere zijden of geen omhulling aanwezig

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 34 van 88 4.2.4 Corrosie staalplaten De staalplaat kan corroderen indien er een opening in de omhulling is. Dit kan zijn als gevolg van scheurvorming, losgelaten omhulling of door mechanische schade als gevolg van montage of vandalisme. De schadeclassificatie is weergegeven in tabel 4.3 Tabel 4.3 Mogelijke opties m.b.t. de corrosie van staalplaten Classificatie Staat van de omhulling 0 Geen corrosie of geen staalplaten aanwezig 1 Beperkte lokale corrosie (enkele plaat) 2 Beperkte globale corrosie (meerdere platen) 3 Gevorderde lokale corrosie (enkele plaat) 4 Gevorderde globale corrosie (meerdere platen) Of sprake is van beperkte of gevorderde corrosie is vaak af te leiden uit de omvang van de roestuitbloeiing aan het oppervlak. Door middel van prikken met een platte schroevendraaier kan een indruk worden gekregen hoe diep de corrosie zich in het oplegblok heeft ontwikkeld. Veelal zal bij grote roestuitbloeiing aan het oppervlak ook sprake zijn van een diepe inwerking. Dergelijke schades zijn niet of niet goed te repareren. Figuur 4.8 Lokale schade met beginnende en gevorderde corrosie van meerdere staalplaten (cat. 2 / cat. 4) Figuur 4.9 Gevorderde lokale corrosie van enkele staalplaat (cat. 3)

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 35 van 88 4.2.5 Staat van de onder/bovensabeling (d) Voor de staat van de ondersabeling en eventuele bovensabelingen (bijvoorbeeld schegstukken) is het van belang dat deze in staat is de op het rubberen oplegblok optredende belastingen over te kunnen dragen naar de onderbouw. Hiertoe dient het rubberen oplegblok voldoende draagoppervlak te bezitten op de onder/bovensabeling. Een goede ondersabeling dient bij voorkeur breder uitgevoerd te zijn dan het blok zelf zodat de belasting vanuit de rand van het blok onder een hoek van 45 graden kan spreiden (zie figuur 4.10). Met name cementgebonden ondersabelingen met onvoldoende randafstand en/of een te grote laagdikte hebben een verhoogde kans op schade. De maximale hoogte van een (ongewapende) ondersabeling is: h max = 15+ 0,1 x Oppervlakte oplegging / omtrek oplegging. Het CRIAM formulier rekent de maximale hoogte automatisch uit. De randafstand dient minimaal gelijk te zijn aan de hoogte van de ondersabeling. De waargenomen randafstanden en dikte van de ondersabeling (en eventuele variaties daarin, dienen op he formulier aangegeven te worden. De staat van de ondersabeling wordt weergegeven met de grootte van eventuele afbrokkeling van de ondersabeling (zie figuur 4.10). Er wordt onderscheid gemaakt in lokale schade (bijvoorbeeld op hoeken), en globale schade (langs een of meerdere zijden. De gemiddelde diepte van de schade dient op het formulier aangegeven te worden. Figuur 4.10 Meting beschadigde ondersabeling De schadeclassificatie is weergegeven in tabel 4.4 Tabel 4.4 Mogelijke opties m.b.t. de onder/bovensabeling Classificatie Onder/bovensabeling 0 Geen schade, voldoende randafstand; dikte h max 1 Schade aan ondersabeling; diepte 10 mm en/of onvoldoende randafstand en/of dikte > h max 2 Beperkte/lokale schade aan ondersabeling; diepte >10 mm (hoeken) 3 Globale schade aan ondersabeling; diepte >10 mm (langs een of meerdere zijden)

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 36 van 88 Figuur 4.11 Onvoldoende randafstand (categorie 1) Figuur 4.12 Lokale schade ondersabeling (categorie 2) Figuur 4.13 Globale schade ondersabeling categorie 3 4.3 Optredende verplaatsingen van het rubberen oplegblok (e) Op het analyseformulier wordt aangegeven of er sprake is van verplaatsingen van de rubberen oplegblokken. Verplaatsing van rubber opleggingen vormt een van de belangrijkste risico s voor het functioneren.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 37 van 88 Oplegblokken kunnen verplaatsen ten gevolge van onvoldoende oplegdruk ten opzichte van de optredende horizontale belasting en/of rotatie en onvoldoende wrijvingsweerstand. Onvoldoende belasting kan optreden bij statisch onbepaalde constructie als gevolg van veranderlijke belastingen die een trekreactie opleveren of door zettingen en kruipvervorming van de bovenbouw een herverdeling plaatsvinden in de oplegreacties ten gevolge van de permanente belasting. Ook kunnen de oplegreactie in het ontwerp onvoldoende nauwkeurig bepaald zijn doordat de invloeden van de uitvoering groot zijn, bijvoorbeeld bij veldgewijs bouwen van statisch on bepaalde in situ gestorte brugdekken. Een andere oorzaak kan zijn dat de opleggingen al eens vervangen zijn geweest, maar dat bij de vervanging geen rekening is gehouden met toleranties in de dikte van de nieuwe opleggingen ten opzichte van de oude opleggingen. Als hiermee geen rekening wordt gehouden en opleggingen koud worden uitgewisseld zonder de ondersabeling opnieuw te vervaardigen, dan kan een herverdeling in de oplegreacties plaatsvinden waarbij oplegblokken te weinig oplegdruk krijgen en naastgelegen opleggingen juist weer te veel. Opleggingen met te weinig oplegdruk kunnen dan aan de wandel gaan en de opleggingen met te veel oplegdruk kunnen schade door overbelasting oplopen. Onvoldoende wrijvingsweerstand kan ook ontstaan als gevolg van uitvoeringsfouten, bijvoorbeeld door vuile en vette bovenzijde van oplegblokken (in bijzonder bij in situ gestorte brugdekken), slecht uitgevoerde ondersabelingen (stoffig oppervlak als gevolg van slechte nabehandeling of bleeding gietmortel, te kleine korrel in het materiaal, te gladde afwerking), niet verwijderde curing compound of toepassing van staalplaten in de bovensabeling (zie ook figuur 4.3). Vaak wordt door ontwerpers gerekend met de maximale wrijvingswaarde uit de norm. Deze waarde is bij een onjuiste uitvoeringswijze aan de onveilige kant. De schadeclassificatie is weergegeven in tabel 4.5. Tabel 4.5 Mogelijke opties m.b.t. verplaatsingen Classificatie Staat van de omhulling 0 * Geen verplaatsing 1 Een of meerdere blokken zijn alleen aan de boven- of onderzijde verplaatst, maar dragen nog volledig 2 Een of meerdere blokken zijn alleen aan de boven- of onderzijde verplaatst, en draagt niet meer volledig 3 Een of meerdere blokken zijn zowel aan de onder- als bovenzijde verplaatst, maar nog wel volledig dragend. 4 Een of meerdere blokken zijn zowel aan de onder- als bovenzijde verplaatst, en niet meer volledig dragend. * ) In de volgende situatie wordt door het CRIAM formulier automatisch de classificatie met 1 verhoogd: - Indien opleggingen zijn vervangen en de op basis van gemeten uitbolling bepaalde oplegdruk < 3MPa - Als er sprake is van extreme rotatie (cat 2 of 3) bij opleggingen type D of E - Als er een uitvulplaat aanwezig is tussen rubber en bovensabeling - Als er een type A oplegging is toegepast

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 38 van 88 Figuur 4.14 Voorbeelden van classificaties Zowel gemiddelde als maximaal gemeten waarden voor de langs- en dwarsverplaatsingen dienen op het formulier vermeld te worden. Bij categorie 2 en 4 dienen tevens de uitkraging van de oplegging ten opzichte van de ondersabeling/oplegpoer gemeten te worden. Bij een rond blok is dat de maximale uitkraging, bij een recht blok de gemiddelde uitkraging conform figuur 4.15. Figuur 4.15 Inmeting verplaatsingen Of een oplegblok is verschoven ten opzichte van de oorspronkelijke positie, kan worden beoordeeld aan de hand van de afmetingen van de ondersabeling, de positie van het oplegblok ten opzichte van de ondersabeling/ onderbouw en een eventueel aanwezige afdruk (lichte plek, zie figuur 4.16). Bij categorie 3 en 4 kan door de gebruiker op basis van de gemeten verplaatsing en eerdere inspectierapporten een inschatting gemaakt worden van de snelheid waarmee het blok zich verplaatst, waarmee de termijn voor herstelmaatregelen bepaald kan worden.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 39 van 88 Figuur 4.16 Gewijzigde positie van het rubberen oplegblok, categorie 4 4.4 Vervormingen en overbelasting van het rubberen oplegblok (f) 4.4.1 Algemeen Door compressie, horizontale vervormingen en rotaties ontstaan schuifspanningen tussen rubberlaag en staalplaat. Indien de verticale oplegreactie en/of de horizontale vervorming (schuinstand) en/of rotatie te groot wordt dan kan er schade ontstaan. Schade door overbelasting treedt initieel op ter plaatse van plaatsen waar de afschuifrekken maximaal zijn. De vervormingen en kenmerken van overbelasting worden in de volgende paragraven afzonderlijk behandeld. In praktijk zal altijd sprake zijn van combinaties van compressie, afschuiving en rotatie, wat een gecombineerd beeld oplevert. De maximale rekkenc.q. schuifspanningen treden op in de hoeken van de meest samengedrukte rand (zie onderstaande figuur). Figuur 4.17 Locaties van maximale rekken / schuifspanningen bij combinatie van compressie, rotatie en afschuiving.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 40 van 88 Op basis van metingen en ingevoerde specificaties van de opleggingen toetst de CRIAM automatisch de vervormingen en bepaald deze bij benadering de afschuifrekken in het blok. Dit is indicatief op basis van een aantal praktische aannames. Indicatief geeft het CRIAM enkele unitychecks weer die een signaalfunctie hebben t.a.v. mogelijk aanwezige risico s als gevolg van optredende vervormingen. Daarbij wordt reeds rekening gehouden met bijkomende vervormingen als gevolg van temperatuurbelasting en verkeersbelasting. Deze unitychecks zijn niet bedoeld om een herberekening te vervangen maar worden wel gebruikt om risico s af te schatten en indien noodzakelijk een herberekening te adviseren. 4.4.2 Uitbolling ten gevolge van compressie (fa,fb) Ten gevolge van een verticale belasting, zal een rubberen oplegblok ingedrukt worden. Omdat rubber een nauwelijks samendrukbaar materiaal is zal het oplegblok gaan uitbollen/uitpuilen. Hoe zwaarder een oplegblok belast wordt, hoe groter de indrukking en daarmee des te groter de uitbolling. De mate van uitbolling een weergave van de optredende verticale belasting. De uitbolling onder een bepaalde belasting kan in theorie berekend worden en is afhankelijk van de rubbereigenschappen (G-modulus / hardheid), de laagdikte van de rubberlaag en de shapefactor van de oplegging. Het CRIAM formulier berekent indicatief op basis van de ingevoerde specificaties van de oplegblokken de theoretische uitbolling op basis van een aangenomen G-modulus bij een lage, normale en hoge oplegdruk. Bij Vredestein opleggingen is die G-modulus bekend vanuit documentatie en is deze daaruit overgenomen. Vredestein paste bij kleinere opleggingen een harder rubber (G=1,25) toe als bij grotere opleggingen (G=0,8). Bij andere fabrikanten wordt een G-modulus van 1,0 aangehouden. Schade door overbelasting manifesteert zich allereerst door onthechting van het rubber op de zijkanten van de staalplaat als gevolg van lokale trekspanningen. Dit gaat doorgaans gepaard met een extreme permanente uitbolling van het rubber als gevolg van uitpersing (zie figuur 4.18). Omdat deze schade zich bevindt ter plaatse van de staalplaten wordt de duurzaamheid door corrosie van de staalplaten dientengevolge sterk beïnvloedt. Dergelijke overbelasting kan zich met name voordoen bij grote rotaties in combinatie met hoge oplegdrukken. Schade door overbelasting zal zelden beperkt blijven tot een enkele rubberlaag. Door vermoeiing als gevolg wisselende opgelegde vervormingen kan vanuit de initiële onthechting delaminatie tussen het rubber en de staalplaat ontstaan, wat gepaard gaat met een steeds groter wordende uitbolling van het rubber doordat het rubber tussen de staalplaten wordt uitgeperst. Breuk van staalplaten treedt pas op bij een belasting van vele malen de ontwerpbelasting en is in de praktijk niet van belang

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 41 van 88 Figuur 4.18 Schademechanisme bij overbelasting (categorie 4) Is in verticale richting sprake van onregelmatige uitbolling die over de breedte gezien gelijkmatig aanwezig is (zie figuur 4.19), dan kan ook sprake zijn van ongelijkmatige rubberlaagdikten als gevolg van fabricagefouten. In de norm worden hieraan hoge eisen gesteld. Dergelijke afwijkingen zijn ongewenst omdat: - de verticale stijfheid van een dergelijk blok aanzienlijk afneemt en bij stijve constructies minder belasting zal opnemen (en naastgelegen blokken meer); - naast te dikke lagen ook dus te dunne lagen zullen voorkomen waarvan de afschuifrek te hoog kan worden en dus sprake kan zijn van overbelasting. - dikke lagen geven ook grote uitbollingen waardoor bij veroudering diepere ozonscheuren kunnen optreden. Figuur 4.19 Afwijkende uitbolling door fabricagefouten/ongelijke rubberlaagdikten (cat. 2) Overbelasting kan ook optreden door onvoldoende hechting rubber-staal (zie figuur 4.20) door vette plekken of onvoldoende vulkanisatie van de rubbercompound. In die gevallen is vaak lokaal een extreme uitbolling waarneembaar ten opzichte van verder normaal aanwezige regelmatige uitbolling. De weerstand van de oplegging is dan (lokaal) onvoldoende waardoor wel hechtende delen zwaarder belast zullen worden.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 42 van 88 Figuur 4.20 Voorbeelden van lokaal uitgeperst rubber door hechtingsfouten (respectievelijk cat 3) Op het analyseformulier dient aangegeven te worden hoe groot de uitbolling is. Zowel de gemiddelde uitbolling als ook eventuele lokaal aanwezige afwijkende grotere uitbollingen dienen ingevoerd te worden. De grootte van de waarneembare uitbolling wordt naast de oplegdruk ook in belangrijke mate beïnvloed door de dikte van de omhulling. Door fabricageafwijkingen en toleranties kan de omhulling aanzienlijk dikker zijn dan (8-10 mm i.p.v. nominaal 4mm). Naar mate de dikte van de omhulling toeneemt zullen uitbollingen minder goed waar te nemen zijn. Dit wordt veroorzaakt doordat uitbolling van het rubber wordt gespreid in de omhulling en de omhulling zelf zich lokaal als ongewapend rubber gaat gedragen. Bij kleinere blokken met doorgaans kleine rubberlaagdiktes is het effect van de omhullingsdikte op de waarneembare uitbolling groter dan bij grote oplegblokken met doorgaans grotere rubberlaagdikten. Meestal is zo n grotere omhullingsdikte niet alzijdig aanwezig, maar is aan de tegenovergelegen zijde juist sprake van een kleine omhullingsdikte waar de uitbollingen juist goed te zien zijn. Daarom dient de uitbolling gemeten te worden aan de zijde waar deze het duidelijkst waarneembaar is. Hoe de uitpuiling gemeten wordt, is schematisch weergegeven in figuur 4.21 Bij gewapende rubberen oplegblokken, wordt de uitpuiling tussen de platen gemeten. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de dikte van de omhullingslaag van invloed is op de zichtbare uitbolling. Bij een normale omhullingsdikte van 4mm is de uitbolling goed te meten, maar door fabricagetoleranties kan deze aanzienlijk dikker zijn uitgevoerd. De meting van de uitbolling is dan niet goed mogelijk doordat door de dikkere omhullingslaag in de omhullingslaag extra vervorming optreedt die gerelateerd zijn aan ongewapend rubber. In de regel komt deze dikkere omhullingslaag niet langs de hele omtrek voor. Het is dus van belang om langs de omtrek van de oplegging op zoek te gaan naar een locatie waar de uitbolling goed gemeten kant worden Bij opleggingen van het type A treed slip op ter plaatse van de contactvlakken waardoor een grotere uitbolling wordt gemeten als bij type B opleggingen. Het CRIAM houdt hier rekening mee. Bij ongewapende opleggingen van type F is meting van de uitbolling op de hierboven genoemde wijze niet mogelijk doordat slip optreedt op de contactvlakken. De uitbolling dient hier bepaald te worden door

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 43 van 88 middel van het meten van de breedte b en vergelijken met de oorspronkelijke breedte b (conform ontwerpspecificaties). Figuur 4.21 Bepaling grootte van de uitbolling bij diverse type opleggingen Uit de ingevoerde meetwaarden van de uitbolling berekent de CRIAM indicatief een heersende oplegdruk, die o.a. gebruikt wordt voor de toetsing van de toelaatbare rotaties en advisering omtrent uitvoeren van herberekeningen op basis van vermoedens van overbelasting. De berekende oplegdruk wordt ook gebruikt bij het risico op verplaatsingen (zie tabel 4.5). Indien de berekende oplegdruk groter is dan 70% van de maximaal toelaatbare oplegdruk dan krijgt de cel een rode markering. Indien de berekende oplegdruk kleiner is dan 20% van de toelaatbare oplegdruk dan krijgt de cel een oranje markering. De mate van schade wordt weergegeven als lokale schade of globale schade, waarbij lokale schade zich beperkt tot een enkel hoekje en globale schade zich over de hele breedte van de oplegging of in meerdere hoeken voordoet en daarmee het draagvermogen van het oplegblok beïnvloed. De schadeclassificatie is weergegeven in tabel 4.6. Per classificatie dient het aantal blokken op de betreffende opleglijn waarop de classificatie van toepassing is te worden opgegeven. Tabel 4.6 Mogelijke opties m.b.t. uitbolling Classificatie Omschrijving Gerelateerde oorzaak 0 geen schade; regelmatige/gelijkmatige uitbolling (per zijde) - 1 Gelijkmatige afwijkende uitbolling (aan een of meerdere zijden), ter plaatse van een enkele rubberlaag 2 Gelijkmatige afwijkende uitbolling (aan een of meerdere zijden), ter plaatse van meerdere rubberlagen 3 Lokaal afwijkende onregelmatige grote uitbolling over een hoogte van een enkel rubberlaag 4 Een grote uitbolling over een hoogte van meerdere rubberlagen. Afwijkende rubberlaagdikte Afwijkende rubberlaagdikten Lokaal slechte hechting rubber aan staalplaat Inwendige afschuiving en uitpersing rubber door overbelasting, meestal bij grote rotatie i.c.m. hoge oplegdruk

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 44 van 88 4.4.3 Schuinstand (fc,fd) Schade door overbelasting door grote horizontale vervormingen komt vrij vaak voor bij de bovenste en/of onderste staalplaat, in de scherpe hoek van het vervormde blok. Door de afschuifvervorming ontstaat een trekspanning in de omhulling en een gaping waarbij het rubber opkrult als gevolg van de trekspanning in omhulling; de buitenste staalplaat zal deze vervorming niet altijd kunnen volgen en ontstaan spanningsconcentraties die kunnen leiden tot inscheuren en onthechten van de van de boven c.q. onderliggende omhulling. Dit kan ook voorkomen bij opleggingen met glijdelementen. Met name bij langere kunstwerken kunnen deze nog wel eens voorkomen. Indien het glijdelement niet functioneert en dus niet wil glijden wordt het rubber overbelast (zie voorbeeld figuur 4.24) Volgens de ontwerpnorm mag de totale horizontale vervorming = Ö(Δx 2 + Δy 2 ) van een gewapend rubber blok in normaal gebruik niet groter zijn 0.7 x totale netto rubberdikte t m. Voor een ongewapend blok mag deze maximaal 0.7 x totale netto rubberdikte t m zijn. De schuinstand en gaping van de rubberen oplegblokken dient gecontroleerd en geregistreerd te worden. De wijze waarop de schuinstand en gaping tijdens een inspectie dient te worden gemeten is weergegeven in figuur 4.22. Hierbij dient de horizontale uitwijking ten opzichte van de verticaal opgemeten te worden. Een schuinstand kan optreden in twee richtingen, in lengterichting van de bovenbouw en in dwarsrichting van de bovenbouw. Beide moeten op het analyseformulier aangegeven worden. Voor de lengterichting dienen de voorkomende minimum en maximum waarde te worden gemeten en vastgelegd. Voor de dwarsrichting volstaat het om alleen de maximale schuinstand vast te leggen. Bij de schuinstand in lengterichting van de bovenbouw is het van belang om tevens de richting van de schuinstand aan te geven d.m.v. een positieve of negatieve waarde. Een vervorming die hoort bij een verkorting van het dek invullen als negatief (schuinstand richting vaste punt) en een schuinstand die hoort bij een uitzetting van het dek (van het vaste punt af) dient positief ingevuld te worden. Op het CRIAM-formulier worden de meetwaarden aan de rechterzijde ingevuld. Het CRIAM-formulier berekent nu zelf de maximaal optredende gaping en schuinstand bij extreme temperatuur. Het CRIAM voert een unitycheck uit op de schuinstand. Figuur 4.22 Bepaling schuinstand en gaping

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 45 van 88 Op het formulier vind automatisch een extrapolatie plaats naar de extreme constructietemperaturen, op basis waarvan getoetst wordt of de maximale totale schuinstand wordt overschreden. Op de linkerzijde van het formulier dient een keuze gemaakt te worden uit de schadeclassificaties is weergegeven in tabel 4.7. Tabel 4.7 Mogelijke opties m.b.t. vervormingen door afschuiving Classificatie Staat van de omhulling 0 UC schuinstand in extreme temperatuurstand 1; Oplegblok vertoont geen gaping in actuele schuinstand 1 UC schuinstand in extreme temperatuurstand 1; Oplegblok vertoont beperkte gaping (h 5 mm) in maximaal optredende schuinstand 2 UC schuinstand in extreme temperatuurstand 1; Oplegblok vertoont grote gaping (h > 5 mm)in maximaal optredende schuinstand 3 UC schuinstand in extreme temperatuurstand > 1; Oplegblok vertoont beperkte gaping (h 5mm) zonder scheurvorming in maximaal optredende schuinstand 4 UC schuinstand in extreme temperatuurstand > 1; Oplegblok vertoont grote gaping (h>5mm) in maximaal optredende schuinstand en/of scheurvorming. Figuur 4.23 Schuinstand met grote gaping categorie 2 en 4 Figuur 4.24 Grote schuinstand met grote gaping en scheurvorming(categorie 4)

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 46 van 88 4.4.4 Rotatie (fe,ff) De rotatiecapaciteit is afhankelijk van de dwarsafmetingen en de totale rubberdikte en verder afhankelijk van de verticale vervorming van het blok onder verticale belasting. Ten gevolge van (in het ontwerp onvoorziene) rotatie van de bovenbouw en/of onderbouw kan sprake zijn van een permanente hoekverdraaiing om de horizontale as. De oplegging wordt bij een te grote rotatie aan de gedrukte zijde overbelast (te grote schuifspanningen) en wordt aan de trekzijde mogelijk onderbelast, waardoor hier bij onvoldoende oplegdruk zelfs een openstaande voeg kan ontstaan. Indien ook nog sprake is van te grote rotatie als gevolg van verkeersbelasting kan dit leiden tot vermoeiing als gevolg van wisselende schuifspanningen. Ook kan er bij onvoldoende weerstand tegen glijden sprake zijn van verplaatsen van het oplegblok doordat deze zich als een wig aan de verticale belasting wil onttrekken indien de wrijving onvoldoende is. Met name bij opleggingen met glijdelementen (type D/E) is dit risico hoog. Figuur 4.25 Grote permanente rotatie (cat. 3) en openstaande voeg (cat. 4) Het verschil in hoogte (dikte) van het blok dient gemeten te worden, zowel in lengterichting als in dwarsrichting. Bij een openstaande voeg is dit de hoogte inclusief de hoogte van de voeg. Daarbij is het van belang dat de richting van de rotatie wordt aangegeven. Bij de rotatie in lengterichting heeft het hoogteverschil een positieve waarde indien de voorzijde van het blok hoger is dan de achterzijde, wat overeenkomt met een ombuiging van het brugdek. Een negatieve waarde dient ingevoerd te worden indien de voorzijde lager is dan de achterzijde, hetgeen overeenkomst met een doorbuiging van het brugdek. Voor de dwarsrichting dient altijd een positieve waarde ingevoerd te worden. Figuur 4.26 Meting rotatie oplegging In de CRIAM wordt op basis van de gemeten gemiddelde uitbolling een inschatting

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 47 van 88 gemaakt van de heersende oplegdruk, met als ondergrens 50% van de toelaatbare oplegdruk en wordt op basis daarvan de bijbehorende toelaatbare rotatiehoek berekend waarbij nog juist geen voeg ontstaat. De toelaatbare oplegdruk is afhankelijk van het type oplegblok en de afmetingen en wordt door het CRIAM automatisch bepaald. Als maximum wordt 15 MPa gehanteerd (bruikbaarheidsgrenstoestand). Op dezelfde wijze wordt door het CRIAM-formulier de toelaatbare rotatiehoek bepaald bij de maximaal optredende rotatie in het gebruik. Daarbij wordt er van uitgegaan dat de maximale rotatie in gebruik optreedt bij 75% van de toelaatbare maximale oplegdruk. Voor de rotaties uit veranderlijke belasting worden daarbij voor betonnen hoofddraagconstructies realistische bovengrenswaarden gehanteerd, die afhankelijk zijn van het type constructie (prefab liggers of in situ gestort brugdek) en het type steunpunt (eindsteunpunt of tussensteunpunt). Naast een toets op het ontstaan van een openstaande voeg wordt ook de maximale rotatie door het CRIAM-formulier bepaald uit de maximale toelaatbare totale afschuifrekken. Ook hier wordt conservatief gerekend. De gemeten hoogteverschillen in het oplegblok worden omgerekend naar rotatiehoeken en getoetst aan de maatgevende opneembare rotatiehoek. Op basis daarvan wordt een indicatieve unitycheck (U.C.) bepaald. De schadeclassificatie is weergegeven tabel 4.8 Tabel 4.8 Mogelijke opties m.b.t. vervormingen door rotatie Classificatie Bevinding m.b.t. rotatie 0 Oplegging vertoont geen zichtbare permanente rotatie 1 Oplegging vertoont een beperkte permanente rotatie en UC 1 2 Oplegging vertoont een grote permanente rotatie (UC> 1); zonder openstaande voeg 3 Oplegging vertoont een grote permanente rotatie (UC> 1); met zichtbare openstaande voeg

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 48 van 88 5 Stap 5 Indexering 5.1 Algemeen Om uiteindelijk de hoogte van het totale risico te indexeren wordt gewerkt met een totaalscore. Deze wordt als volgt berekend: Eindscore = ( ) (afgerond op een heel getal) Hierin is P i = Primaire weegfactor (in totaal 8 weegfactoren) S j = Secundaire weegfactor (in totaal 6 weegfactoren) Indien de opleggingen niet inspecteerbaar zijn dan zal het CRIAM op basis van een aantal factoren een standaardwaarde hanteren waardoor automatisch afhankelijk van de omstandigheden een bepaalde P-waarde wordt afgeschat. Deze zal dus een initieel verhoogd of hoog risico geven. De hoogte van de eindscore zegt iets over de urgentie en de hoogte van het risico met betrekking tot de constructieve en gebruikersveiligheid. De volgende waardering wordt toegepast. Tabel 5.1 CRIAM scores CRIAM Score Kleur Omschrijving 0-13 Groen Laag Risico 14-17 Geel Beperkt Risico 18-23 Lichtoranje Middelmatig Risico 24-29 Donkeroranje Verhoogd risico >30 Rood Hoog Risico 5.2 Primaire factoren Op basis van de inspectiegegevens bij stap 5 wordt per aspect een primaire weegfactor bepaald. Deze factor is in feite een gewogen classificatie die wordt berekend als de som van de gemiddelde classificatie en de maximale classificatie. Niet iedere primaire weegfactor is even zwaar, hier is reeds bij de indeling in classificaties rekening gehouden. 5.2.1 Risico s m.b.t. scheurvorming in de oplegblokken (P1) Het risico van de tijdens de inspectie aangetroffen scheurvorming in de omhulling van de rubberen oplegblokken wordt in de berekening meegenomen aan de hand van de toebedeelde klassen, zoals weergegeven in tabel 4.1. De score kan variëren tussen 0 en 4 (2x2). In het geval de opleggingen niet inspecteerbaar zijn, wordt een waarde bepaald die afhankelijk is gesteld van de leeftijd van de opleggingen (<30j: 0; >50j: 4, overig: 1)

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 49 van 88 5.2.2 Risico m.b.t schade aan omhulling (P2) Het risico van de tijdens de inspectie aangetroffen beschadigingen aan de omhulling van de rubberen oplegblokken wordt in de berekening meegenomen aan de hand van de toebedeelde klassen, zoals weergegeven in tabel 4.2 De score kan variëren tussen 0 en 4 (2x2). In het geval de opleggingen niet inspecteerbaar zijn, wordt een standaard waarde 1 gehanteerd 5.2.3 Risico m.b.t. corrosie staalplaten (P3) Het risico van de tijdens de inspectie aangetroffen corrosie van de staalplaten in de rubberen oplegblokken wordt in de berekening meegenomen aan de hand van de toebedeelde klassen, zoals weergegeven in tabel 4.3. De score kan variëren tussen 0 en 16 (4x4). In het geval de opleggingen niet inspecteerbaar zijn, wordt een waarde bepaald die afhankelijk is gesteld van het type steunpunt en de leeftijd van de opleggingen. Deze varieert tussen 0 en 9. 5.2.4 Risico m.b.t. schade aan onder/bovensabeling (P4) Het risico van de tijdens de inspectie aangetroffen schade aan de ondersabeling in de rubberen oplegblokken wordt in de berekening meegenomen aan de hand van de toebedeelde klassen, zoals weergegeven in tabel 4.4 De score kan variëren tussen 0 en 9 (3x3). In het geval de opleggingen niet inspecteerbaar zijn, wordt een waarde bepaald die afhankelijk is gesteld van de leeftijd van de opleggingen. Deze varieert tussen 1 en 6. 5.2.5 Risico s m.b.t. verplaatsingen (P5) Het risico van de tijdens de inspectie aangetroffen verplaatsingen van rubberen oplegblokken wordt in de berekening meegenomen aan de hand van de toebedeelde klassen, zoals weergegeven in tabel 4.5. De score kan daarmee variëren tussen 0 en 16 (4x4). In het geval de opleggingen niet inspecteerbaar zijn, wordt een waarde bepaald die afhankelijk is van het type oplegging (indien bekend vanuit het ontwerp), het type dek, type steunpunt en of er sprake is van verplaatsingen van het dek of horizontale deformaties. Deze varieert tussen 0 en 8. 5.2.6 Risico s m.b.t. compressie (P6) Het risico van de tijdens de inspectie aangetroffen vervormingen uit compressie wordt in de berekening meegenomen aan de hand van de toebedeelde klassen, zoals weergegeven in tabel 4.6. De score kan variëren tussen 0 en 16 (4x4). In het geval de opleggingen niet inspecteerbaar zijn, wordt een waarde bepaald die afhankelijk is gesteld van of er sprake is van vergroting van de belasting. 5.2.7 Risico s m.b.t. schuinstand (P7) Het risico van de tijdens de inspectie aangetroffen afschuifvervorming wordt in de berekening meegenomen aan de hand van de toebedeelde klassen, zoals weergegeven in tabel 4.7. De score kan variëren tussen 0 en 16 (4x4) In het geval de opleggingen niet inspecteerbaar zijn, wordt een waarde bepaald die afhankelijk is van het type oplegging en (indien bekend uit het ontwerp) of er sprake is van verplaatsingen van het dek of horizontale deformaties en varieert tussen 1 en 9.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 50 van 88 5.2.8 Risico s m.b.t. rotatie (P8) Het risico van de tijdens de inspectie aangetroffen vervormingen uit rotatie wordt in de berekening meegenomen aan de hand van de toebedeelde klassen, zoals weergegeven in tabel 4.8. De score kan variëren tussen 0 en 9 (3x3) In het geval de opleggingen niet inspecteerbaar zijn, wordt een waarde bepaald die afhankelijk is gesteld van het type steunpunt en of er sprake is van verticale deformaties of toegenomen belasting en varieert tussen 0 en 3. 5.3 Secundaire factoren Nu de primaire wegingsfactoren bekend zijn, wordt deze individueel nog vermenigvuldigd met diverse secundaire factoren die eveneens van invloed zijn op de uiteindelijke risicowaardering. Dit kunnen zowel vergrotingsfactoren als reductiefactoren zijn. De secundaire factoren worden kort toegelicht 5.3.1 Maximaal voorkomende unitycheck-waarde (S1) Voor de verplaatsingen en vervormingen worden indicatieve unitycheck waarden bepaald. S1 is voor P 1 t/m P4 altijd 1,0 omdat hiervoor geen unitycheck geldig is. Voor verplaatsingen (P5) wordt de waarde bepaald uit de relatieve verplaatsing van het blok en in geval van categorie 2 en 4 ook de berekende toename van de oplegdruk. Een maximale relatieve verschuiving van bijvoorbeeld 20%, leidt dan tot een waarde 1,2. Voor vervormingen door compressie (P6) wordt de overschrijding van berekende oplegdruk ten opzichte van als normaal aangehouden oplegdruk gehanteerd. Een overschrijding van 20% leidt dan tot de waarde 1,2. Bij onderschrijdingen wordt als waarde 1 aangehouden Voor vervormingen door schuinstand (P7) en rotatie (P8) wordt direct de berekende unitycheck aangehouden indien deze groter zijn dan 1. Indien dit niet het geval is, dan wordt als waarde 1 ingevuld.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 51 van 88 5.3.2 Verschil ten opzichte van voorgaande inspectie (S2) De aanwezigheid van inspectierapporten uit het verleden, kunnen inzicht geven in mogelijke voortschrijdende schade mechanismen. De huidige toestand van de oplegblokken kan vergeleken worden met de in de oude inspectierapporten gerapporteerde toestand van de blokken. Op het CRIAM formulier is bij de schades, verplaatsingen en vervormingen de vraag gesteld of er sprake is van een toename ten opzichte van de vorige inspectie. Indien er sprake is van een toename dan zal voor S2 een waarde 1,5 worden aangehouden. Indien geen sprake is van toename, of indien dit niet bekend is dan wordt een waarde 1,0 aangehouden. 5.3.3 Ontwerpnorm (S3) Door de jaren heen is de ontwerpmethodiek van rubber opleggingen aan verandering onderhevig geweest. Veelal zijn deze veranderingen ingegeven door gewijzigde inzichten. Omdat de voorschriften zich aanpasten aan deze gewijzigde inzichten resulteert dit impliciet in een andere dimensionering van opleggingen voor een bepaalde situatie. Dat kan bijvoorbeeld in houden dat volgens de oudere voorschriften kleinere blokken waren toegestaan dan volgens de huidige voorschriften. Daardoor kan sprake zijn van een verhoogd of verlaagd risico. Om dit in rekening te brengen wordt per ontwerpaspect een factor in rekening gebracht. Indien een bepaald voorschrift voor een bepaald aspect conservatiever was dan het huidige voorschrift, en dus heeft geleid tot een minder kritische dimensionering, dan wordt voor factor S3 een waarde <1 aangehouden. In het omgekeerde geval leid dit tot een factor >1. De correctiefactorenzijn bepaald op basis van een groot aantal vergelijkende berekeningen van standaardopleggingen zoals deze in diverse brochures van leveranciers voorkomen. Bij die berekeningen werd telkens het verschil bepaald tussen de unitychecks volgens het oude voorschrift en het thans geldende voorschrift. Indien geen duidelijk verschil is aangetroffen dan wordt voor S3 een waarde 1,0 aangehouden. Bij opmerkelijke verschillen is vanuit de verschillend in unitychecks een waarde voor S3 bepaald. Vaak is deze waarde afhankelijk van afmetingen en/of vorm van de oplegging. Het CRIAM houd hier automatisch rekening mee. S3 heeft alleen betrekking op ontwerpaspecten en is dus voor de aspecten 1 t/m 4 (schades) altijd 1,0. Voor aspect 5 (verplaatsingen) is gekeken naar de in rekening te brengen maximale wrijving. IBIS/Vredestein en NEN-EN 1337-3 zijn op dit aspect aanzienlijk minder conservatief dan de overige voorschriften gebleken, hetgeen resulteert in een waarde voor S3 van 1,5 voor deze voorschriften en 1,0 voor de overige voorschriften. Voor aspect 6 (compressie) is gekeken naar de toelaatbare oplegdruk. Volgens IBIS Vredestein blijkt bij kleinere afmetingen een lagere oplegdruk toelaatbaar dan volgens de huidige voorschriften, hetgeen leidt tot een waarde van S3 kleiner dan 1. Volgens rapport brugopleggingen uit 1983 blijkt bij kleinere afmetingen juist een grotere oplegdruk toelaatbaar dan volgens de huidige voorschriften, hetgeen leidt

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 52 van 88 tot een waarde van S3 groter dan 1. Voor grotere opleggingen geldt het omgekeerde. Volgens NEN6723 (1995 en 2003) blijkt bij kleinere ronde opleggingen een grotere oplegdruk toelaatbaar dan volgens de huidige voorschriften, hetgeen leidt tot een waarde van S3 groter dan 1. Voor grotere ronde opleggingen is het verschil gering. Voor rechthoekige opleggingen is er een klein verschil, wat leidt tot een factor van 1,1. Voor aspect 7 (schuinstand) zijn er geen verschillen tussen de voorschriften gevonden. S3 is dus altijd 1,0. Voor aspect 8 (rotatie) is gekeken naar de maximaal toelaatbare rotatie bij de maximale oplegdruk en maximale schuinstand op basis van betreffende toetsingsregels voor afschuifrekken. Volgens IBIS Vredestein blijkt bij kleinere rechthoekige afmetingen een lagere rotatie toelaatbaar dan volgens de huidige voorschriften, hetgeen leidt tot een waarde van S3 kleiner dan 1. Bij grote ronde opleggingen was volgens IBIS/Vredestein een grotere rotatie toelaatbaar dan volgens de huidige voorschriften, hetgeen leidt waarde van S3 groter dan 1. Volgens rapport brugopleggingen uit 1983 blijkt bij kleinere afmetingen een kleinere rotatie toelaatbaar dan volgens de huidige voorschriften, hetgeen leidt tot een waarde van S3 kleiner dan 1. Voor grotere opleggingen geldt het omgekeerde. Volgens NEN6723 (1995) blijkt bij kleinere ronde opleggingen een lagere rotatie toelaatbaar dan volgens de huidige voorschriften, hetgeen leidt tot een waarde van S3 kleiner dan 1. Voor grotere ronde opleggingen geldt het omgekeerde. Door een formulefout in dit voorschrift zijn bij kleine vierkante opleggingen grotere rotaties toelaatbaar. Voor vierkante kleine opleggingen geldt dan voor S3 een waarde groter dan 1. In NEN6723:2003 is deze fout gecorrigeerd, waardoor ook voor vierkante kleine opleggingen een lagere rotatie toelaatbaar is dan volgens de huidige voorschriften. Voor S3 geldt dan ook in die gevallen een waarde kleiner dan 1. 5.3.4 Kritisch oplegsysteem (S4) Indien sprake is van een kritisch oplegsysteem, dan worden de volgende factoren aangehouden: - aspect 5 (verplaatsingen): 2,0 - aspecten 3,4,6,7 : 1,5 - aspect 1,2 en 8: 1,0 Voor niet kritische oplegsystemen wordt een waarde 1,0 aangehouden. 5.3.5 Lekkende voeg boven oplegblokken (S5) Indien er boven de geïnspecteerde oplegblokken een lekkende voeg bevindt, is dit voor de oplegblokken een risico. Als geen voeg aanwezig is (tussensteunpunt), of de voegovergang is in goede (waterdichte) staat, dan is dit geen risico voor de oplegblokken. Indien sprake is van lekkage, dan worden voor de diverse aspecten 1t/m4 een factor 1,0 gehanteerd. Voor aspect 1 (scheurvorming), 2 (omhullingsschade) en 3 (ondersabeling) wordt een waarde 1,5 gehanteerd. Voor aspect 3 (corrosie) wordt een waarde 2,0 gehanteerd.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 53 van 88 Indien geen sprake is van lekkage dan wordt voor alle aspecten een waarde 1,0 aangehouden 5.3.6 Zettingen / deformaties (S6) Indien sprake is van nog steeds toenemende zettingen dan kan dit invloed hebben op de verplaatsingen of vervormingen (schuinstand en rotaties) van de opleggingen. In geval dat uit deformatiemetingen blijkt dat er geen zettingen meer optreden, dan wordt voor S6 een waarde 1,0 aangehouden. Indien uit deformatiemetingen blijkt dat er nog wel restzettingen optreden of in geval dat dit onbekend is, dan wordt voor S6 een waarde 1,5 aangehouden.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 54 van 88 6 Stap 6 Advies aan beheerder 6.1 Deeladviezen, algemeen (a) Het CRIAM-formulier genereert op basis van de invoer automatisch diverse richtinggevende deeladviezen op basis van de gegeven input en analyses. Deze adviezen gelden als aanbeveling, maar omdat het model geen rekening kan houden met alle omstandigheden, kan de gebruiker besluiten de adviezen niet over te nemen. Indien advies niet wordt overgenomen, dan dient dit gemotiveerd te worden. 6.1.1 Ontbrekende ontwerpgegevens achterhalen (aa) Indien er geen gegevens over de opleggingen zijn verkregen uit inspectie of ontwerp en er wordt geadviseerd een herberekening uit te voeren (zie 6.1.5), dan zal tevens worden geadviseerd om ontbrekende ontwerpgegevens te achterhalen. 6.1.2 Inspectiefrequentie (ab) Standaard wordt uitgegaan van een 6 jaarlijks inspectie interval. Afhankelijk van de ernst en omvang van waargenomen schades, verplaatsingen of vervormingen en of het kunstwerk een kritisch oplegsysteem heeft kan door het CRIAM-formulier een frequentere inspectie worden geadviseerd (1-,2- of 3 jaarlijks). 6.1.3 Gericht technische inspectie (GTI) uitvoeren op niet inspecteerbare opleggingen (ac) Indien de opleggingen niet inspecteerbaar zijn en er ook geen eerdere inspectieresultaten van de opleggingen beschikbaar zijn, dan zal het CRIAMformulier adviseren om een GTI uit te voeren op de opleggingen. 6.1.4 Gericht technische inspectie (GTI) uitvoeren op overige niet geïnspecteerde steunpunten (ad) Bij een hoge risico index ( 30) of in geval er sprake is van verplaatsingen in categorie 3 of 4 en een middelhoge risico index ( 20), dan zal het CRIAM formulier adviseren om op alle niet-geïnspecteerde steunpunten een GTI uit te voeren. Voor het eindadvies dient ook aandacht geschonken te worden aan de verwachte maatregelen voor eventuele steunpunten die niet door middel van een CRIAMinspectie zijn beschouwd. Indien er onderhoudsmaatregelen uit de CRIAM voorvloeien en verwacht wordt dat de uitgevoerde CRIAM inspectie niet representatief is voor de niet geïnspecteerde steunpunten dan kan hier geadviseerd worden om alsnog een GTI/CRIAM-inspectie uit te voeren op de niet-geinspecteerde steunpunten 6.1.5 Herberekening uitvoeren (ae) Er kunnen een aantal redenen zijn waarbij het CRIAM-formulier een herberekening zal adviseren. Dit betreft de volgende situaties: - er wordt onder ba t/m bd geadviseerd de opleggingen te vervangen, maar de opleggingen zijn niet eenvoudig vervangbaar; - er is sprake van een toename van de belasting en een indicatieve unitycheck >1 op het criterium m.b.t. de gecombineerde afschuifrekken;

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 55 van 88 - bij een indicatieve unitycheck >1,1 op het criterium m.b.t. de gecombineerde afschuifrekken. 6.1.6 Deformatiemeting uitvoeren (ach) Er kunnen een aantal redenen zijn waarbij het CRIAM-formulier een herhalingsdeformatiemeting zal adviseren. Dit betreft de volgende situaties: - Opleggingen zijn niet inspecteerbaar en er is nog geen herhalingsmeting uitgevoerd - De laatste herhalingsmeting is ouder dan 3 jaar, er is sprake van restzettingen (of het is onduidelijk of er nog sprake is van restzettingen) en er is sprake van een te hoge unitycheck op de maximale schuinstand of rotatie van het oplegblok 6.2 Deeladviezen m.b.t. uitvoeringsmaatregelen (b) Het CRIAM-formulier genereert op basis van de invoer een aantal richtinggevende deeladviezen per aspect. Deze zijn niet bindend. Op basis van deze deeladviezen dient de gebruiken te komen tot een integraal advies met betrekking tot de te nemen onderhoudsmaatregelen. 6.2.1 Deeladvies met betrekking tot geconstateerde schade aan oplegging (ba) Op basis van de waargenomen schades genereert het analyseformulier een deeladvies over mogelijke vervolgstappen. Dit advies kan zijn: Oplegblok handhaven; Oplegblok repareren; Oplegblok monitoren; Oplegblok vervangen. Op het gegenereerde advies zijn de volgende aspecten van invloed of de opleggingen bereikbaar zijn voor reparatie; de omvang en de ernst van de schade (gewogen gemiddelde classificatie) of het oplegsysteem kritisch is of sprake is van een lekkage van de voegovergang 6.2.2 Deeladvies met betrekking tot geconstateerde schade aan ondersabeling (bb) Op basis van de waargenomen schades genereert het analyseformulier een deeladvies over mogelijke vervolgstappen. Dit advies kan zijn: handhaven; repareren; monitoren; Op het gegenereerde advies zijn de volgende aspecten van invloed of de opleggingen bereikbaar zijn voor reparatie; de omvang en de ernst van de schade (gewogen gemiddelde classificatie) of het oplegsysteem kritisch i

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 56 van 88 6.2.3 Deeladvies m.b.t. verplaatsingen van opleggingen (bc) Op basis van de waargenomen verplaatsingen genereert het analyseformulier een deeladvies over mogelijke vervolgstappen. Dit advies kan zijn: Oplegblok handhaven; Oplegblok herpositioneren en fixeren Oplegblok monitoren Op het gegenereerde advies zijn de volgende aspecten van invloed de omvang en de ernst van de verplaatsingen (gewogen gemiddelde classificatie) de maximaal voorkomende classificatie de mate van verplaatsing (relatieve verplaatsing) of het oplegsysteem kritisch is 6.2.4 Deeladvies m.b.t. vervormingen door compressie en rotatie (bd) Op basis van de waargenomen vervormingen genereert het analyseformulier een deeladvies over mogelijke vervolgstappen. Dit advies kan zijn: Oplegblok handhaven; Oplegblok monitoren; Oplegblok vervangen. Op het gegenereerde advies zijn de volgende aspecten van invloed de omvang en de ernst van de vervormingen (gewogen gemiddelde classificatie) de maximaal voorkomende classificatie de mate van vervormingen of het oplegsysteem kritisch is bereikbaarheid voor vervanging 6.2.5 Deeladvies m.b.t. horizontale vervormingen (be) Op basis van de waargenomen horizontale vervormingen genereert het analyseformulier een deeladvies over mogelijke vervolgstappen. Dit advies kan zijn: Oplegblok handhaven; Oplegblok monitoren; Oplegblok herpositioneren Oplegblok vervangen. Op het gegenereerde advies zijn de volgende aspecten van invloed de omvang en de ernst van de vervormingen (gewogen gemiddelde classificatie) de maximaal voorkomende classificatie de mate van vervorming of het oplegsysteem kritisch is bereikbaarheid voor vervanging/herpositionering

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 57 van 88 6.2.6 Integraal advies m.b.t. maatregelen Aangezien de afzonderlijke deeladviezen (ba t/m be) nog geen integraal advies zijn en er mogelijke overlappen of discrepanties onderling ontstaan, dient de gebruiker zelf een volledig eindadvies te formuleren. Daarbij kan bij combinaties van schades, vervormingen en/of verplaatsingen uit oogpunt van kostenefficiency bepaalde deeladviezen overruled worden. Een voorbeeld daarvan is bijvoorbeeld indien de deeladviezen zouden aangeven dat een gedeelte van de opleggingen van een steunpunt vervangen of herpositioneerd moet worden en het andere gedeelte gerepareerd. In dat geval kunnen uit oogpunt van kostenefficiency alle opleggingen van dat steunpunt mogelijk beter vervangen worden. Bij de afschatting van de kosten moet onder andere worden gedacht aan kosten voor aanschaf nieuwe blokken (fabricage, testen en leveren), werkvoorbereidingskosten, engineeringskosten, maken van hulpconstructies, vijzelkosten, maken van nieuwe ondersabelingen, bouwplaats- en bereikbaarheidsvoorzieningen, verkeersmaatregelen e.d. Ook kan het zijn dat reeds gepland is om het object binnen een vastgestelde termijn te slopen of te vervangen, hetgeen uiteraard ook van invloed is op het advies. Het CRIAM houdt daar geen rekening mee. Het CRIAM genereert op basis van de invoer onder bf het samengestelde totale advies. Het eindadvies kan indien gewenst onder item bg nader toegelicht worden. Bij de onderbouwing van het advies kan ook aangegeven worden wat de risico s en gevolgschade kan zijn indien een voorgestelde maatregel niet zou worden uitgevoerd.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 58 van 88 Bijlage A. CRIAM Analyseformulier Rubber Opleggingen

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 59 van 88 c. Beschadigingen van de rubber oplegblokken Scheurvorming door veroudering Omhulling los Corrosie staalplaten classificatie aantal blokken (0) Toelichting (locaties, bijz.) classificatie aantal blokken (0) Toelichting classificatie aantal blokken (0) Toelichting (locaties, bijz.) 0 0 0 1 1 1 2 2 2 ca - Is de scheurvorming t.o.v. de vorige inspectie significant toegenomen? cb - Is de omhullingschade t.o.v. de vorige inspectie significant toegenomen? cc - Is de corrosieschade t.o.v. de vorige inspectie significant toegenomen? d. Beschadigingen van de ondersabeling/bovensabeling classificatie aantal blokken (0) 0 1 2 3 schadediepte max. hoogte da - Is de schade t.o..v. de vorige inspectie significant toegenomen? e. Optredende verplaatsingen Plaatsvastheid randafstand aantal blokken (0) classificatie aantal blokken (0) gem max gem max schadediepte 3 4 max. hoogte ondersabeling Plaats-aanduiding langsrichting randafstand dwarsrichting Relatieve verschuiving (%) Max. toename oplegdruk (%) 0 - - - - - - - - - 1 - - 0% - 2 0% 0% 3 - - 0% - 4 0% 0% f. Optredende vervormingen fa - Compressie / Uitbolling ondersabeling Langsverplaatsing ea - Is de verplaatsing t.o..v. de vorige inspectie significant toegenomen? Dwarsverplaatsing bovensabeling Uitkraging van de oplegging tov Plaatsaanduiding (/ID-naam) max toelaatbare dikte en bijbeh. randafstand classificatie aantal blokken (0) Toelichting (locaties, bijz.) 0 Plaatsaanduiding (/ID-naam) Meetwaarde gemiddelde uitbolling Meetwaarde maximale uitbolling Informatie over indicatieve berekende waarden van de uitbolling bij diverse oplegdrukken Lage oplegdruk Normale oplegdruk Hoge oplegdruk Theoretische oplegdruk bij gemeten gem uitbolling [Mpa] 1 2 3 4 fb - Is de schade t.o.v. de vorige inspectie significant toegenomen? fc - Schuinstand Min. meetwaarde classificatie aantal blokken (0) Toelichting (locaties, bijz.) Plaatsaanduiding (/Ilangsrichting Δx 0 1 2 Max meetwaarde langsrichting Δx Max. meetwaarde dwarsrichting (max) Gemeten gaping max optredende /toelaatbare gaping max. optredende/ toelaatbare schuinstand 3 UC 4 fd - Is de schuinstand t.o.v. de vorige inspectie significant toegenomen? fe -Rotatie classificatie aantal blokken (0) Toelichting (locaties, bijz.) 0 Plaatsaanduiding (/ID-naam) Hoogteverschil langsrichting Hoogteverschil dwarsrichting U.C. afschuifrek U.C. openstaande voeg U.C. (totaal) 1 2 3 ff - Zijn de rotaties t.o.v. de vorige inspectie significant toegenomen? Stap 5 Onderwerp a-schade aan oplegging b-verplaatsingen Indexering S1 S2 S3 S4 S5 S6 Totaal aspect P P-Score Verschil Unity check Ontwerpnorm Oplegsysteem Lekkende voeg Zettingen Score vorige inspectie scheurvorming P1 0,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 0 omhullingschade P2 0,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 0 corrosie P3 0,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 0 ondersabeling P4 0,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 0 P5 0,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 0 compressie P6 0,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 0 c-vervormingen schuinstand P7 0,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 0 rotatie P8 0,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 0 0

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 60 van 88 Stap 6 Advies aan opdrachtgever a. Algemene deeladviezen standaardadvies Overnemen? advies Motivatie indien standaardadvies niet overgenomen ab- Ontbrekende ontwerpgegevens opleggingen achterhalen nee nee ac- Inspectiefrequentie: 6-jaarlijks ad- GTI uitvoeren op niet inspecteerbare opleggingen nee nee ae- GTI/CRIAM uitvoeren op overige niet geinspecteerde steunpuntassen nee nee af- Herberekening van de opleggingen uitvoeren nee nee ag- Deformatiemeting uitvoeren nee nee b - Advies m.b.t uitvoeringsmaatregelen ba- Deeladvies m.b.t. geconstateerde schades opleggingen bb- Deeladvies m.b.t. geconstateerde schades ondersabeling bc- Deeladvies m.b.t. geconstateerde verplaatsingen bd- Deeladvies m.b.t. vervormingen door compressie en rotatie be- Deeladvies m.b.t. horizontale vervormingen bf- Samenvattend eindadvies m.b.t. uitvoeringsmaatregelen (ba t/m be) Standaard deeladvies (niet bindend) Handhaven opleggingen Handhaven ondersabeling Handhaven opleggingen Handhaven opleggingen Handhaven opleggingen Inspectiefrequentie: 6-jaarlijks; Integraal advies mbt maatregelen bg - Toelichting/aanvulling op eindadvies Stap 7 Afhandeling a-advies verstuurd naar OG Datum aan b-motivatie Opdrachtgever indien advies niet geaccepteerd c-advies aangepast en definitief gemaakt in DISK Datum door

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 61 van 88 Bijlage B Overzicht standaard specificaties rubber opleggingen Producent Breedte Rechthoekige opleggingen Lengte Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Trelleborg Bakker 100 100 14 1 5 10 Vredestein 100 100 18 1 10 16 Trelleborg Bakker 100 100 21 2 5 15 Trelleborg Bakker 100 100 28 3 5 20 Vredestein 100 100 30 2 10 26 Trelleborg Bakker 100 100 35 4 5 25 Trelleborg Bakker 100 100 42 5 5 30 Trelleborg Bakker 150 100 14 1 5 10 Vredestein 150 100 18 1 10 16 Trelleborg Bakker 150 100 21 2 5 15 Trelleborg Bakker 150 100 28 3 5 20 Vredestein 150 100 30 2 10 26 Trelleborg Bakker 150 100 35 4 5 25 Trelleborg Bakker 150 100 42 5 5 30 Trelleborg Bakker 200 100 14 1 5 10 Vredestein 200 100 18 1 10 16 Trelleborg Bakker 200 100 21 2 5 15 Trelleborg Bakker 200 100 28 3 5 20 Vredestein 200 100 30 2 10 26 Trelleborg Bakker 200 150 14 1 5 10 Vredestein 200 150 18 1 10 16 Trelleborg Bakker 200 150 21 2 5 15 Trelleborg Bakker 200 150 28 3 5 20 Vredestein 200 150 30 2 10 26 Trelleborg Bakker 200 150 35 4 5 25 Vredestein 200 150 42 3 10 36 Trelleborg Bakker 200 150 42 5 5 30 Trelleborg Bakker 200 150 49 6 5 35 Trelleborg Bakker 200 150 56 7 5 40 Trelleborg Bakker 200 150 63 8 5 45 Vredestein 250 150 18 1 10 16 Vredestein 250 150 30 2 10 26 Vredestein 250 150 42 3 10 36 Vredestein 250 200 18 1 10 16 Trelleborg Bakker 250 200 19 1 8 13 Vredestein 250 200 30 2 10 26 Trelleborg Bakker 250 200 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 250 200 41 3 8 29 Vredestein 250 200 42 3 10 36 Trelleborg Bakker 250 200 52 4 8 37 Vredestein 250 200 54 4 10 46 Trelleborg Bakker 250 200 63 5 8 45 Vredestein 250 200 66 5 10 56 Trelleborg Bakker 250 200 74 6 8 53 Trelleborg Bakker 250 200 85 7 8 61

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 62 van 88 Producent Breedte Rechthoekige opleggingen Lengte Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Trelleborg Bakker 250 250 19 1 8 13 Trelleborg Bakker 250 250 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 250 250 41 3 8 29 Trelleborg Bakker 250 250 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 250 250 63 5 8 45 Trelleborg Bakker 300 200 19 1 8 13 Vredestein 300 200 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 300 200 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 300 200 41 3 8 29 Vredestein 300 200 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 300 200 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 300 200 63 5 8 45 Vredestein 300 200 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 300 200 74 6 8 53 Trelleborg Bakker 300 200 85 7 8 61 Trelleborg Bakker 300 250 19 1 8 13 Vredestein 300 250 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 300 250 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 300 250 41 3 8 29 Vredestein 300 250 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 300 250 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 300 250 63 5 8 45 Vredestein 300 250 66 3 14 48 Vredestein 300 250 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 300 300 19 1 8 13 Trelleborg Bakker 300 300 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 300 300 41 3 8 29 Trelleborg Bakker 300 300 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 300 300 63 5 8 45 Trelleborg Bakker 300 300 74 6 8 53 Trelleborg Bakker 300 300 85 7 8 61 Trelleborg Bakker 350 200 19 1 8 13 Trelleborg Bakker 350 200 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 350 200 41 3 8 29 Trelleborg Bakker 350 200 52 4 8 37 Vredestein 350 250 26 1 14 20 Vredestein 350 250 46 2 14 34 Vredestein 350 250 66 3 14 48 Vredestein 350 250 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 350 300 19 1 8 13 Trelleborg Bakker 350 300 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 350 300 41 3 8 29 Trelleborg Bakker 350 300 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 350 300 63 5 8 45 Trelleborg Bakker 350 300 74 6 8 53 Trelleborg Bakker 350 300 85 7 8 61 Trelleborg Bakker 400 200 19 1 8 13 Trelleborg Bakker 400 200 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 400 200 41 3 8 29 Trelleborg Bakker 400 200 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 400 200 63 5 8 45

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 63 van 88 Producent Breedte Rechthoekige opleggingen Lengte Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Trelleborg Bakker 400 200 74 6 8 53 Trelleborg Bakker 400 200 85 7 8 61 Trelleborg Bakker 400 250 19 1 8 13 Vredestein 400 250 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 400 250 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 400 250 41 3 8 29 Vredestein 400 250 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 400 250 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 400 250 63 5 8 45 Vredestein 400 250 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 400 250 74 6 8 53 Trelleborg Bakker 400 250 85 7 8 61 Vredestein 400 250 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 400 250 96 8 8 69 Trelleborg Bakker 400 300 19 1 8 13 Vredestein 400 300 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 400 300 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 400 300 41 3 8 29 Vredestein 400 300 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 400 300 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 400 300 63 5 8 45 Vredestein 400 300 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 400 300 74 6 8 53 Trelleborg Bakker 400 300 85 7 8 61 Vredestein 400 300 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 400 300 96 8 8 69 Vredestein 400 300 106 5 14 76 Trelleborg Bakker 400 300 107 9 8 77 Trelleborg Bakker 400 300 118 10 8 85 Trelleborg Bakker 450 200 19 1 8 13 Trelleborg Bakker 450 200 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 450 200 41 3 8 29 Trelleborg Bakker 450 200 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 450 250 19 1 8 13 Trelleborg Bakker 450 250 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 450 250 41 3 8 29 Trelleborg Bakker 450 250 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 450 250 63 5 8 45 Trelleborg Bakker 450 300 19 1 8 13 Trelleborg Bakker 450 300 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 450 300 41 3 8 29 Trelleborg Bakker 450 300 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 450 300 63 5 8 45 Trelleborg Bakker 450 300 74 6 8 53 Trelleborg Bakker 450 300 85 7 8 61 Trelleborg Bakker 450 350 24 1 11 16 Trelleborg Bakker 450 350 39 2 11 27 Trelleborg Bakker 450 350 54 3 11 38 Trelleborg Bakker 450 350 69 4 11 49 Trelleborg Bakker 450 350 84 5 11 60 Trelleborg Bakker 450 350 99 6 11 71

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 64 van 88 Producent Breedte Rechthoekige opleggingen Lengte Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Trelleborg Bakker 450 350 114 7 11 82 Trelleborg Bakker 450 350 129 8 11 93 Trelleborg Bakker 450 350 144 9 11 104 Trelleborg Bakker 500 200 19 1 8 13 Trelleborg Bakker 500 200 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 500 200 41 3 8 29 Trelleborg Bakker 500 200 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 500 300 19 1 8 13 Vredestein 500 300 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 500 300 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 500 300 41 3 8 29 Vredestein 500 300 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 500 300 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 500 300 63 5 8 45 Vredestein 500 300 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 500 300 74 6 8 53 Trelleborg Bakker 500 300 85 7 8 61 Vredestein 500 300 86 4 14 62 Vredestein 500 300 106 5 14 76 Trelleborg Bakker 500 400 24 1 11 16 Vredestein 500 400 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 500 400 39 2 11 27 Vredestein 500 400 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 500 400 54 3 11 38 Vredestein 500 400 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 500 400 69 4 11 49 Trelleborg Bakker 500 400 84 5 11 60 Vredestein 500 400 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 500 400 99 6 11 71 Vredestein 500 400 106 5 14 76 Trelleborg Bakker 500 400 114 7 11 82 Vredestein 500 400 126 6 14 90 Trelleborg Bakker 500 400 129 8 11 93 Trelleborg Bakker 500 400 144 9 11 104 Vredestein 500 400 146 7 14 104 Trelleborg Bakker 500 400 159 10 11 115 Vredestein 600 400 26 1 14 20 Vredestein 600 400 46 2 14 34 Vredestein 600 400 66 3 14 48 Vredestein 600 400 86 4 14 62 Vredestein 600 400 106 5 14 76 Vredestein 600 400 126 6 14 90 Vredestein 600 400 146 7 14 104 Trelleborg Bakker 600 450 24 1 11 16 Vredestein 600 450 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 600 450 39 2 11 27 Vredestein 600 450 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 600 450 54 3 11 38 Vredestein 600 450 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 600 450 69 4 11 49 Trelleborg Bakker 600 450 84 5 11 60

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 65 van 88 Producent Breedte Rechthoekige opleggingen Lengte Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Vredestein 600 450 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 600 450 99 6 11 71 Vredestein 600 450 106 5 14 76 Trelleborg Bakker 600 450 114 7 11 82 Vredestein 600 450 126 6 14 90 Trelleborg Bakker 600 450 129 8 11 93 Trelleborg Bakker 600 450 144 9 11 104 Vredestein 600 450 146 7 14 104 Trelleborg Bakker 600 450 159 10 11 115 Trelleborg Bakker 600 450 174 11 11 126 Trelleborg Bakker 600 500 24 1 11 16 Vredestein 600 500 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 600 500 39 2 11 27 Vredestein 600 500 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 600 500 54 3 11 38 Vredestein 600 500 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 600 500 69 4 11 49 Trelleborg Bakker 600 500 84 5 11 60 Vredestein 600 500 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 600 500 99 6 11 71 Vredestein 600 500 106 5 14 76 Trelleborg Bakker 600 500 114 7 11 82 Vredestein 600 500 126 6 14 90 Trelleborg Bakker 600 500 129 8 11 93 Trelleborg Bakker 600 500 144 9 11 104 Vredestein 600 500 146 7 14 104 Trelleborg Bakker 600 500 159 10 11 115 Vredestein 600 500 166 8 14 118 Trelleborg Bakker 600 500 174 11 11 126 Trelleborg Bakker 600 500 189 12 11 137 Trelleborg Bakker 600 500 204 13 11 148 Vredestein 700 400 26 1 14 20 Vredestein 700 400 46 2 14 34 Vredestein 700 400 66 3 14 48 Vredestein 700 400 86 4 14 62 Vredestein 700 400 106 5 14 76 Vredestein 700 400 126 6 14 90 Vredestein 700 400 146 7 14 104 Vredestein 700 400 166 8 14 118 Trelleborg Bakker 700 500 24 1 11 16 Vredestein 700 500 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 700 500 39 2 11 27 Vredestein 700 500 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 700 500 54 3 11 38 Vredestein 700 500 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 700 500 69 4 11 49 Trelleborg Bakker 700 500 84 5 11 60 Vredestein 700 500 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 700 500 99 6 11 71 Vredestein 700 500 106 5 14 76 Trelleborg Bakker 700 500 114 7 11 82

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 66 van 88 Producent Breedte Rechthoekige opleggingen Lengte Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Vredestein 700 500 126 6 14 90 Trelleborg Bakker 700 500 129 8 11 93 Trelleborg Bakker 700 500 144 9 11 104 Vredestein 700 500 146 7 14 104 Trelleborg Bakker 700 500 159 10 11 115 Vredestein 700 500 166 8 14 118 Vredestein 700 600 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 700 600 30 1 15 20 Vredestein 700 600 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 700 600 50 2 15 35 Vredestein 700 600 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 700 600 70 3 15 50 Vredestein 700 600 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 700 600 90 4 15 65 Vredestein 700 600 106 5 14 76 Trelleborg Bakker 700 600 110 5 15 80 Vredestein 700 600 126 6 14 90 Trelleborg Bakker 700 600 130 6 15 95 Vredestein 700 600 146 7 14 104 Trelleborg Bakker 700 600 150 7 15 110 Vredestein 700 600 166 8 14 118 Trelleborg Bakker 700 600 170 8 15 125 Vredestein 700 600 186 9 14 132 Trelleborg Bakker 700 600 190 9 15 140 Vredestein 700 600 206 10 14 146 Trelleborg Bakker 700 600 210 10 15 155 Trelleborg Bakker 700 600 230 11 15 170 Trelleborg Bakker 800 600 30 1 15 20 Vredestein 800 600 32 1 20 26 Trelleborg Bakker 800 600 50 2 15 35 Vredestein 800 600 58 2 20 46 Trelleborg Bakker 800 600 70 3 15 50 Vredestein 800 600 84 3 20 66 Trelleborg Bakker 800 600 90 4 15 65 Trelleborg Bakker 800 600 110 5 15 80 Vredestein 800 600 110 4 20 86 Trelleborg Bakker 800 600 130 6 15 95 Vredestein 800 600 136 5 20 106 Trelleborg Bakker 800 600 150 7 15 110 Vredestein 800 600 162 6 20 126 Trelleborg Bakker 800 600 170 8 15 125 Vredestein 800 600 188 7 20 146 Trelleborg Bakker 800 600 190 9 15 140 Trelleborg Bakker 800 700 30 1 15 20 Trelleborg Bakker 800 700 50 2 15 35 Trelleborg Bakker 800 700 70 3 15 50 Trelleborg Bakker 800 700 90 4 15 65 Trelleborg Bakker 800 700 110 5 15 80 Trelleborg Bakker 800 700 130 6 15 95 Trelleborg Bakker 800 700 150 7 15 110 Trelleborg Bakker 800 700 170 8 15 125

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 67 van 88 Producent Breedte Rechthoekige opleggingen Lengte Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Trelleborg Bakker 800 700 190 9 15 140 Trelleborg Bakker 800 700 210 10 15 155 Trelleborg Bakker 800 700 230 11 15 170 Trelleborg Bakker 800 700 250 12 15 185 Trelleborg Bakker 800 700 270 13 15 200 Trelleborg Bakker 800 800 33 1 18 23 Trelleborg Bakker 800 800 56 2 18 41 Trelleborg Bakker 800 800 79 3 18 59 Trelleborg Bakker 800 800 102 4 18 77 Trelleborg Bakker 800 800 125 5 18 95 Trelleborg Bakker 800 800 148 6 18 113 Trelleborg Bakker 800 800 171 7 18 131 Trelleborg Bakker 800 800 194 8 18 149 Trelleborg Bakker 800 800 217 9 18 167 Trelleborg Bakker 800 800 240 10 18 185 Trelleborg Bakker 800 800 263 11 18 203 Trelleborg Bakker 800 800 286 12 18 221 Trelleborg Bakker 800 800 309 13 18 239 Vredestein 900 600 32 1 20 26 Vredestein 900 600 58 2 20 46 Vredestein 900 600 84 3 20 66 Vredestein 900 600 110 4 20 86 Vredestein 900 600 136 5 20 106 Vredestein 900 600 162 6 20 126 Vredestein 900 600 188 7 20 146 Trelleborg Bakker 900 700 30 1 15 20 Vredestein 900 700 32 1 20 26 Trelleborg Bakker 900 700 50 2 15 35 Vredestein 900 700 58 2 20 46 Trelleborg Bakker 900 700 70 3 15 50 Vredestein 900 700 84 3 20 66 Trelleborg Bakker 900 700 90 4 15 65 Trelleborg Bakker 900 700 110 5 15 80 Vredestein 900 700 110 4 20 86 Trelleborg Bakker 900 700 130 6 15 95 Vredestein 900 700 136 5 20 106 Trelleborg Bakker 900 700 150 7 15 110 Vredestein 900 700 162 6 20 126 Trelleborg Bakker 900 700 170 8 15 125 Vredestein 900 700 188 7 20 146 Trelleborg Bakker 900 700 190 9 15 140 Trelleborg Bakker 900 700 210 10 15 155 Vredestein 900 700 214 8 20 166 Trelleborg Bakker 900 700 230 11 15 170 Trelleborg Bakker 900 900 33 1 18 23 Trelleborg Bakker 900 900 56 2 18 41 Trelleborg Bakker 900 900 79 3 18 59 Trelleborg Bakker 900 900 102 4 18 77 Trelleborg Bakker 900 900 125 5 18 95 Trelleborg Bakker 900 900 148 6 18 113 Trelleborg Bakker 900 900 171 7 18 131

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 68 van 88 Producent Breedte Rechthoekige opleggingen Lengte Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Trelleborg Bakker 900 900 194 8 18 149 Trelleborg Bakker 900 900 217 9 18 167 Trelleborg Bakker 900 900 240 10 18 185 Trelleborg Bakker 900 900 263 11 18 203 Trelleborg Bakker 900 900 286 12 18 221 Trelleborg Bakker 900 900 309 13 18 239 Trelleborg Bakker 900 900 332 14 18 257 Vredestein 1000 700 32 1 20 26 Vredestein 1000 700 58 2 20 46 Vredestein 1000 700 84 3 20 66 Vredestein 1000 700 110 4 20 86 Vredestein 1000 700 136 5 20 106 Vredestein 1000 700 162 6 20 126 Vredestein 1000 700 188 7 20 146 Vredestein 1000 700 214 8 20 166 Trelleborg Bakker 1000 800 33 1 18 23 Trelleborg Bakker 1000 800 56 2 18 41 Trelleborg Bakker 1000 800 79 3 18 59 Trelleborg Bakker 1000 800 102 4 18 77 Trelleborg Bakker 1000 800 125 5 18 95 Trelleborg Bakker 1000 800 148 6 18 113 Trelleborg Bakker 1000 800 171 7 18 131 Trelleborg Bakker 1000 800 194 8 18 149 Trelleborg Bakker 1000 800 217 9 18 167 Trelleborg Bakker 1000 800 240 10 18 185 Vredestein 1000 850 32 1 20 26 Vredestein 1000 850 58 2 20 46 Vredestein 1000 850 84 3 20 66 Vredestein 1000 850 110 4 20 86 Vredestein 1000 850 136 5 20 106 Vredestein 1000 850 162 6 20 126 Vredestein 1000 850 188 7 20 146 Vredestein 1000 850 214 8 20 166 Vredestein 1000 850 240 9 20 186 Vredestein 1000 850 266 10 20 206 Vredestein 1000 1000 32 1 20 26 Trelleborg Bakker 1000 1000 33 1 18 23 Trelleborg Bakker 1000 1000 56 2 18 41 Vredestein 1000 1000 58 2 20 46 Trelleborg Bakker 1000 1000 79 3 18 59 Vredestein 1000 1000 84 3 20 66 Trelleborg Bakker 1000 1000 102 4 18 77 Vredestein 1000 1000 110 4 20 86 Trelleborg Bakker 1000 1000 125 5 18 95 Vredestein 1000 1000 136 5 20 106 Trelleborg Bakker 1000 1000 148 6 18 113 Vredestein 1000 1000 162 6 20 126 Trelleborg Bakker 1000 1000 171 7 18 131 Vredestein 1000 1000 188 7 20 146 Trelleborg Bakker 1000 1000 194 8 18 149 Vredestein 1000 1000 214 8 20 166

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 69 van 88 Producent Breedte Rechthoekige opleggingen Lengte Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Trelleborg Bakker 1000 1000 217 9 18 167 Trelleborg Bakker 1000 1000 240 10 18 185 Vredestein 1000 1000 240 9 20 186 Trelleborg Bakker 1000 1000 263 11 18 203 Vredestein 1000 1000 266 10 20 206 Trelleborg Bakker 1000 1000 286 12 18 221 Vredestein 1000 1000 292 11 20 226 Trelleborg Bakker 1000 1000 309 13 18 239 Vredestein 1000 1000 318 12 20 246 Producent Diameter Ronde opleggingen Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Trelleborg Bakker 100 14 1 5 10 Trelleborg Bakker 100 21 2 5 15 Trelleborg Bakker 100 28 3 5 20 Trelleborg Bakker 150 14 1 5 10 Trelleborg Bakker 150 21 2 5 15 Trelleborg Bakker 150 28 3 5 20 Trelleborg Bakker 150 35 4 5 25 Trelleborg Bakker 150 42 5 5 30 Trelleborg Bakker 150 49 6 5 35 Trelleborg Bakker 200 19 1 8 13 Trelleborg Bakker 200 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 200 41 3 8 29 Trelleborg Bakker 200 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 200 63 5 8 45 Trelleborg Bakker 200 74 6 8 53 Trelleborg Bakker 200 85 7 8 61 Trelleborg Bakker 250 19 1 8 13 Trelleborg Bakker 250 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 250 41 3 8 29 Trelleborg Bakker 250 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 250 63 5 8 45 Trelleborg Bakker 250 74 6 8 53 Trelleborg Bakker 250 85 7 8 61 Trelleborg Bakker 250 96 8 8 69 Trelleborg Bakker 300 19 1 8 13 Trelleborg Bakker 300 30 2 8 21 Trelleborg Bakker 300 41 3 8 29 Trelleborg Bakker 300 52 4 8 37 Trelleborg Bakker 300 63 5 8 45 Trelleborg Bakker 300 74 6 8 53 Trelleborg Bakker 300 85 7 8 61 Trelleborg Bakker 300 96 8 8 69 Trelleborg Bakker 300 107 9 8 77 Trelleborg Bakker 300 118 10 8 85 Trelleborg Bakker 350 24 1 11 16

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 70 van 88 Producent Diameter Ronde opleggingen Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Vredestein 350 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 350 39 2 11 27 Vredestein 350 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 350 54 3 11 38 Vredestein 350 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 350 69 4 11 49 Trelleborg Bakker 350 84 5 11 60 Vredestein 350 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 350 99 6 11 71 Vredestein 350 106 5 14 76 Trelleborg Bakker 350 114 7 11 82 Vredestein 350 126 6 14 90 Trelleborg Bakker 350 129 8 11 93 Trelleborg Bakker 350 144 9 11 104 Trelleborg Bakker 400 24 1 11 16 Vredestein 400 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 400 39 2 11 27 Vredestein 400 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 400 54 3 11 38 Vredestein 400 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 400 69 4 11 49 Trelleborg Bakker 400 84 5 11 60 Vredestein 400 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 400 99 6 11 71 Vredestein 400 106 5 14 76 Trelleborg Bakker 400 114 7 11 82 Vredestein 400 126 6 14 90 Vredestein 400 146 7 14 104 Trelleborg Bakker 450 24 1 11 16 Vredestein 450 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 450 39 2 11 27 Vredestein 450 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 450 54 3 11 38 Vredestein 450 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 450 69 4 11 49 Trelleborg Bakker 450 84 5 11 60 Vredestein 450 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 450 99 6 11 71 Vredestein 450 106 5 14 76 Trelleborg Bakker 450 114 7 11 82 Vredestein 450 126 6 14 90 Trelleborg Bakker 450 129 8 11 93 Trelleborg Bakker 450 129 8 11 93 Trelleborg Bakker 450 144 9 11 104 Trelleborg Bakker 450 144 9 11 104 Vredestein 450 146 7 14 104 Trelleborg Bakker 450 159 10 11 115 Trelleborg Bakker 450 159 10 11 115 Vredestein 450 166 8 14 118 Trelleborg Bakker 450 174 11 11 126 Trelleborg Bakker 500 24 1 11 16

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 71 van 88 Producent Diameter Ronde opleggingen Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Vredestein 500 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 500 39 2 11 27 Vredestein 500 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 500 54 3 11 38 Vredestein 500 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 500 69 4 11 49 Trelleborg Bakker 500 84 5 11 60 Vredestein 500 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 500 99 6 11 71 Vredestein 500 106 5 14 76 Trelleborg Bakker 500 114 7 11 82 Vredestein 500 126 6 14 90 Trelleborg Bakker 500 129 8 11 93 Trelleborg Bakker 500 144 9 11 104 Vredestein 500 146 7 14 104 Trelleborg Bakker 500 159 10 11 115 Vredestein 500 166 8 14 118 Trelleborg Bakker 500 174 11 11 126 Trelleborg Bakker 500 189 12 11 137 Trelleborg Bakker 500 204 13 11 148 Trelleborg Bakker 550 24 1 11 16 Vredestein 550 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 550 39 2 11 27 Vredestein 550 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 550 54 3 11 38 Vredestein 550 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 550 69 4 11 49 Trelleborg Bakker 550 84 5 11 60 Vredestein 550 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 550 99 6 11 71 Vredestein 550 106 5 14 76 Trelleborg Bakker 550 114 7 11 82 Vredestein 550 126 6 14 90 Trelleborg Bakker 550 129 8 11 93 Trelleborg Bakker 550 144 9 11 104 Vredestein 550 146 7 14 104 Trelleborg Bakker 550 159 10 11 115 Vredestein 550 166 8 14 118 Trelleborg Bakker 550 174 11 11 126 Vredestein 550 186 9 14 132 Trelleborg Bakker 550 189 12 11 137 Trelleborg Bakker 550 204 13 11 148 Vredestein 550 206 10 14 146 Vredestein 600 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 600 30 1 15 20 Vredestein 600 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 600 50 2 15 35 Vredestein 600 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 600 70 3 15 50 Vredestein 600 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 600 90 4 15 65

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 72 van 88 Producent Diameter Ronde opleggingen Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Vredestein 600 106 5 14 76 Trelleborg Bakker 600 110 5 15 80 Vredestein 600 126 6 14 90 Trelleborg Bakker 600 130 6 15 95 Vredestein 600 146 7 14 104 Trelleborg Bakker 600 150 7 15 110 Vredestein 600 166 8 14 118 Trelleborg Bakker 600 170 8 15 125 Vredestein 600 186 9 14 132 Trelleborg Bakker 600 190 9 15 140 Vredestein 600 206 10 14 146 Trelleborg Bakker 600 210 10 15 155 Trelleborg Bakker 600 230 11 15 170 Vredestein 650 26 1 14 20 Trelleborg Bakker 650 30 1 15 20 Vredestein 650 46 2 14 34 Trelleborg Bakker 650 50 2 15 35 Vredestein 650 66 3 14 48 Trelleborg Bakker 650 70 3 15 50 Vredestein 650 86 4 14 62 Trelleborg Bakker 650 90 4 15 65 Vredestein 650 106 5 14 76 Trelleborg Bakker 650 110 5 15 80 Vredestein 650 126 6 14 90 Trelleborg Bakker 650 130 6 15 95 Vredestein 650 146 7 14 104 Trelleborg Bakker 650 150 7 15 110 Vredestein 650 166 8 14 118 Trelleborg Bakker 650 170 8 15 125 Vredestein 650 186 9 14 132 Trelleborg Bakker 650 190 9 15 140 Vredestein 650 206 10 14 146 Trelleborg Bakker 650 210 10 15 155 Trelleborg Bakker 650 230 11 15 170 Trelleborg Bakker 700 30 1 15 20 Trelleborg Bakker 700 50 2 15 35 Trelleborg Bakker 700 70 3 15 50 Trelleborg Bakker 700 90 4 15 65 Trelleborg Bakker 700 110 5 15 80 Trelleborg Bakker 700 130 6 15 95 Trelleborg Bakker 700 150 7 15 110 Trelleborg Bakker 700 170 8 15 125 Trelleborg Bakker 700 190 9 15 140 Trelleborg Bakker 700 210 10 15 155 Trelleborg Bakker 700 230 11 15 170 Trelleborg Bakker 700 250 12 15 185 Trelleborg Bakker 700 270 13 15 200 Vredestein 725 32 1 20 26 Vredestein 725 58 2 20 46 Vredestein 725 84 3 20 66 Vredestein 725 110 4 20 86

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 73 van 88 Producent Diameter Ronde opleggingen Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Vredestein 725 136 5 20 106 Vredestein 725 162 6 20 126 Vredestein 725 188 7 20 146 Vredestein 725 214 8 20 166 Trelleborg Bakker 750 30 1 15 20 Trelleborg Bakker 750 50 2 15 35 Trelleborg Bakker 750 70 3 15 50 Trelleborg Bakker 750 90 4 15 65 Trelleborg Bakker 750 110 5 15 80 Trelleborg Bakker 750 130 6 15 95 Trelleborg Bakker 750 150 7 15 110 Trelleborg Bakker 750 170 8 15 125 Trelleborg Bakker 750 190 9 15 140 Trelleborg Bakker 750 210 10 15 155 Trelleborg Bakker 750 230 11 15 170 Trelleborg Bakker 750 250 12 15 185 Trelleborg Bakker 750 270 13 15 200 Vredestein 775 32 1 20 26 Vredestein 775 58 2 20 46 Vredestein 775 84 3 20 66 Vredestein 775 110 4 20 86 Vredestein 775 136 5 20 106 Vredestein 775 162 6 20 126 Vredestein 775 188 7 20 146 Vredestein 775 214 8 20 166 Trelleborg Bakker 800 33 1 18 23 Trelleborg Bakker 800 56 2 18 41 Trelleborg Bakker 800 79 3 18 59 Trelleborg Bakker 800 102 4 18 77 Trelleborg Bakker 800 125 5 18 95 Trelleborg Bakker 800 148 6 18 113 Trelleborg Bakker 800 171 7 18 131 Trelleborg Bakker 800 194 8 18 149 Trelleborg Bakker 800 217 9 18 167 Trelleborg Bakker 800 240 10 18 185 Trelleborg Bakker 800 263 11 18 203 Trelleborg Bakker 800 286 12 18 221 Trelleborg Bakker 800 309 13 18 239 Vredestein 825 32 1 20 26 Vredestein 825 58 2 20 46 Vredestein 825 84 3 20 66 Vredestein 825 110 4 20 86 Vredestein 825 136 5 20 106 Vredestein 825 162 6 20 126 Vredestein 825 188 7 20 146 Vredestein 825 214 8 20 166 Vredestein 825 240 9 20 186 Trelleborg Bakker 850 33 1 18 23 Trelleborg Bakker 850 56 2 18 41 Trelleborg Bakker 850 79 3 18 59 Trelleborg Bakker 850 102 4 18 77

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 74 van 88 Producent Diameter Ronde opleggingen Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Trelleborg Bakker 850 125 5 18 95 Trelleborg Bakker 850 148 6 18 113 Trelleborg Bakker 850 171 7 18 131 Trelleborg Bakker 850 194 8 18 149 Trelleborg Bakker 850 217 9 18 167 Trelleborg Bakker 850 240 10 18 185 Trelleborg Bakker 850 263 11 18 203 Trelleborg Bakker 850 286 12 18 221 Trelleborg Bakker 850 309 13 18 239 Trelleborg Bakker 850 332 14 18 257 Vredestein 875 32 1 20 26 Vredestein 875 58 2 20 46 Vredestein 875 84 3 20 66 Vredestein 875 110 4 20 86 Vredestein 875 136 5 20 106 Vredestein 875 162 6 20 126 Vredestein 875 188 7 20 146 Vredestein 875 214 8 20 166 Vredestein 875 240 9 20 186 Trelleborg Bakker 900 33 1 18 23 Trelleborg Bakker 900 56 2 18 41 Trelleborg Bakker 900 79 3 18 59 Trelleborg Bakker 900 102 4 18 77 Trelleborg Bakker 900 125 5 18 95 Trelleborg Bakker 900 148 6 18 113 Trelleborg Bakker 900 171 7 18 131 Trelleborg Bakker 900 194 8 18 149 Trelleborg Bakker 900 217 9 18 167 Trelleborg Bakker 900 240 10 18 185 Trelleborg Bakker 900 263 11 18 203 Trelleborg Bakker 900 286 12 18 221 Trelleborg Bakker 900 309 13 18 239 Trelleborg Bakker 900 332 14 18 257 Vredestein 925 32 1 20 26 Vredestein 925 58 2 20 46 Vredestein 925 84 3 20 66 Vredestein 925 110 4 20 86 Vredestein 925 136 5 20 106 Vredestein 925 162 6 20 126 Vredestein 925 188 7 20 146 Vredestein 925 214 8 20 166 Vredestein 925 240 9 20 186 Vredestein 925 266 10 20 206 Vredestein 1000 32 1 20 26 Trelleborg Bakker 1000 33 1 18 23 Trelleborg Bakker 1000 56 2 18 41 Vredestein 1000 58 2 20 46 Trelleborg Bakker 1000 79 3 18 59 Vredestein 1000 84 3 20 66 Trelleborg Bakker 1000 102 4 18 77 Vredestein 1000 110 4 20 86

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 75 van 88 Producent Diameter Ronde opleggingen Dikte Aantal rubber lagen Dikte rubber laag Rubberdikte Trelleborg Bakker 1000 125 5 18 95 Vredestein 1000 136 5 20 106 Trelleborg Bakker 1000 148 6 18 113 Vredestein 1000 162 6 20 126 Trelleborg Bakker 1000 171 7 18 131 Vredestein 1000 188 7 20 146 Trelleborg Bakker 1000 194 8 18 149 Vredestein 1000 214 8 20 166 Trelleborg Bakker 1000 217 9 18 167 Trelleborg Bakker 1000 240 10 18 185 Vredestein 1000 240 9 20 186 Trelleborg Bakker 1000 263 11 18 203 Vredestein 1000 266 10 20 206 Trelleborg Bakker 1000 286 12 18 221 Trelleborg Bakker 1000 309 13 18 239

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 76 van 88 Bijlage C Richtlijnen voor reparatie rubber oplegblokken C1 Inleiding In deze richtlijn wordt aangegeven hoe reparatie zodanig is uit te voeren dat de gewenste kwaliteit en levensduur wordt bereikt. Goed uitgevoerde reparaties zullen de levensduur van een oplegging zodanig beïnvloeden als ware het een oplegging zonder schade geweest. Een gerepareerde oplegging wordt daarom vervolgens volgens het gangbare inspectieregiem verder bewaakt. Deze richtlijn stelt daartoe eisen aan het proces, de materialen en middelen en personeel. Tevens worden handvaten gegeven voor de kwaliteitsbeheersing bij de uitvoering van dergelijke werkzaamheden. Door Kiwa is momenteel een beoordelingsrichtlijn (BRL) in ontwikkeling genomen met als toepassingsgebied reparatie van rubber opleggingen. Dit vormt de basis voor certificering van gekwalificeerd personeel zoals bedoeld in C2.3. Het wordt voorzien dat de BRL medio 2017 beschikbaar komt en certificering vanaf 2018 voorgeschreven kan worden in contracten.. Tot dat er gekwalificeerd personeel op basis van deze BRL beschikbaar is, dient de reparatiemethode, reparatiemiddelen en vakbekwaamheid van personeel op projectbasis te worden gekwalificeerd door een externe onafhankelijke inhoudelijk deskundige. Dit kan o.a. worden ingevuld door inschakeling van Kiwa. Deze deskundige beoordeelt dan op projectbasis voorafgaande aan de werkzaamheden het reparatieprotocol zoals genoemd in C3.4 en het vakmanschap van de reparateur. Tevens toetst de deskundige de naleving van het reparatieprotocol en het vakmanschap tijdens de uitvoering van de reparaties. C1.1 Termen en definities Gekwalificeerd personeel: Personen in dienst van de aannemer dan wel zelfstandig werkende personen die aantoonbaar gekwalificeerd zijn en worden aangemerkt als in staat zijnde de reparatie goed en kundig uit te voeren. Gekwalificeerde reparatiemiddelen: Materialen die, indien verwerkt conform de materiaal specificaties en vooraf gekwalificeerde reparatiemethode, geschikt zijn om te worden gebruikt voor een kwalitatief goed eindresultaat. Gekwalificeerde reparatiemethode: Een in een reparatieprotocol vastgelegde werkmethode die, op basis van een vooraf uitgevoerd geschiktheidsonderzoek, geschikt is bevonden om te worden gebruikt voor een kwalitatief goed eindresultaat. Oplegblok: Een blok rubber, al dan niet voorzien van metaalplaten, bedoeld voor het ondersteunen van dekken van bruggen en viaducten zodanig dat er beweging in het horizontale vlak mogelijk is. Oplegblokken zijn verder gedefinieerd in EN 1337-3.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 77 van 88 Omhullingsrubber: Een laag rubber die geheel om een oplegblok heen zit ter bescherming van de staalplaten tegen corrosie. Meestal is deze laag 3 tot 4 mm dik en gemaakt van een rubber op basis van chloropreen. Ozonaantasting: aantasting van rubber door de inwerking van het gas ozon (O 3 ). Kenmerkend voor deze aantasting zijn de parallel lopende scheuren loodrecht op de spanningsrichting. Zonder rekspanning ontstaan er geen ozonscheuren. C1.2 Toepassingsgebied In deze handreiking wordt het aantal mogelijke schadetypen beperkt tot die welke met behulp van de daarvoor ontwikkelde tool: Handleiding CRIAM Rubber Oplegblokken betonconstructies; RTD 1017-2:2013, zijn aangeduid als (mogelijk) te repareren. Dit houdt in dat typen schade die hier niet worden genoemd naar alle waarschijnlijkheid niet zodanig zijn te repareren dat een betrouwbare reparatie ontstaat. In basis zijn er vijf mogelijke typen schade: 1. Kleine beschadigingen in de omhulling. Het gaat hier om willekeurige schades zoals ongemerkte onvolkomenheden uit de fabricage, insnijdingen bij verwijderen verpakkingsmateriaal (folie), mechanische montage beschadigingen waarbij de diepte van de beschadiging minder is dan die van de omhullingslaag, dus minder dan 4 mm (zie figuur C1.1). Eventuele reparatie heeft uitsluitend tot doel om verder gaan van de beschadigingen te voorkomen en inwerking van vuil, vocht en schadelijke stoffen te voorkomen en daarmee de levensduur van de opleggingen te verlengen. Figuur C1.1: Voorbeeld van kleine beschadigingen 2. Ozonscheuren Het betreft hier vaak grillige scheuren in de rubber tussen twee platen waarbij de scheuren min of meer parallel lopen aan de platen (figuur C.1.2). Veelal zal er sprake zijn van een min of meer gelijkmatig beeld over het hele oppervlak van de oplegging. De ozonschade zal het grootst zijn op de zijden waar de uitbollingen het grootst zijn. De diepte is meestal aanvankelijk beperkt. Wel kan door vuil en vocht in de scheur in combinatie met belastingwisselingen en of vorstperioden, een extra scheurgroei vanuit de scheurtip ontstaan. De reparatie is er dan ook vooral op gericht om deze effecten uit te sluiten en daarmee de levensduur te verlengen.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 78 van 88 Figuur C.1.2 Ozon geïnitieerde scheuren in rubber 3. Losliggende omhullingsrubber (herkenbaar aan uitbolling van de zijde over een grotere hoogte dan de afstand tussen de platen (figuur C1.3). Opgemerkt wordt dat de omhulling niet hoeft te zijn gescheurd; Bij deze schaden is er direct gevaar voor corrosie van de staalplaten en dat kan, op termijn, de functionaliteit van een oplegging verminderen. Dit in een vroeg stadium repareren kan moeilijk verwijderbare corrosie voorkomen. Figuur C1.3: losliggende omhullingsrubber 4. Scheuren ter hoogte van de staalplaten, vaak gepaard gaande met roest uitbloeiing als gevolg van corrosie van de staalplaten (zie figuur C1.4). Indien sprake is van aanzienlijke roestuitbloeiing waarbij de scheurwijdte aanzienlijk groot is, dan is een reparatie niet altijd meer mogelijk doordat de staalplaat over een aanzienlijk oppervlak zal zijn gecorrodeerd. Figuur C1.4: scheurvorming ter hoogte van de staalplaten 5. Schade bij hoeken of randen (figuur C1.5), veelal veroorzaakt door opgetreden extreme schuinstanden waarbij het omhullingsrubber aan de boven/onderzijde is losgetrokken van de staalplaat. Dit kan zich op veel manieren uiten. Lang niet in alle gevallen is het mogelijk om een zinvolle reparatie uit te voeren als corrosie onder invloed van chloriden al vrij ver gevorderd is.

Handleiding CRIAM rubberen oplegblokken en richtlijnen voor Pagina: 79 van 88 Figuur C1.5: schade bij een hoek C2 Proces / stappenplan De volgende stappen dienen uitgevoerd te worden gedurende het hele proces: - Vaststellen van het type schade dat aanwezig is (zie C1); - Beoordeling van de beschikbare werkruimte, omgevingscondities en kwalificaties van uitvoerend personeel (zie C3); - Keuze gewenste reparatiemethode (zie C4); - Controle op geschiktheid van reparatiemiddelen (C5); - Uitvoeren controle voorafgaand, tijdens en na uitvoering (C6). C3 Voorwaarden vooraf Om zeker te zijn dat een reparatie inderdaad mogelijk is moeten een aantal randvoorwaarden worden vervuld. - De te repareren plek moet voldoende bereikbaar zijn en de beschikbare ruimte om de te repareren moet groot genoeg zijn voor de uit te voeren reparatie; - De omgevingscondities moeten zo zijn dat kan worden gerepareerd; - Er moet gekwalificeerd personeel aanwezig zijn om de reparatie uit te voeren; - Een reparatieprotocol in de vorm van een uitgeschreven werkinstructie dient beschikbaar te zijn. C3.1 Bereikbaarheid ene werkruimte Voorafgaand dient ter plaats te worden vastgesteld welke voorzieningen nodig zijn om de opleggingen veilig bereikbaar te maken voor reparatie. Tevens dient bij voorkeur de reparateur hierbij aanwezig te zijn om te beoordelen of er voldoende werkruimte rondom de oplegging aanwezig is en of alle schades binnen bereik liggen. C3.2 Omgevingscondities De eisen aan de omgevingscondities hangen af van de uit te voeren werkzaamheden en van de te gebruiken producten. Indien uitsluitend mechanisch wordt gewerkt, het weghalen van losse delen of het glad slijpen van stukken, dan zijn er eigenlijk geen harde eisen. Als er ook reparatiemiddelen worden gebruikt, dan gelden de eisen voor de omstandigheden (temperatuur en vocht) zoals die bij die producten zijn vermeld. Tijdens het aanbrengen en uitharden moet de beweging als gevolg van het verkeer zodanig zijn dat het aangebrachte materiaal niet zichtbaar vervormt of lokaal