MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Vergelijkbare documenten
MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

hierna de tegen voor wie hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Hierbij vragen wij uw aandacht voor een aantal opmerkingen bij het bovengenoemde wijzigingsconcept.

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Procedurereglement op de Gemeentelijke administratieve sancties

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

uw bericht van uw kenmerk ons kenmerk bijlagen

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

Een kopie werd per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs verzonden aan de overtreder op: (Voor) de celverantwoordelijke Natuurinspectie:

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen 6/24, hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Transcriptie:

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 12 september 2017 met nummer MHHC/M/1718/0009 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0066/M Verzoekende partij de heer Georges Henri CLAES vertegenwoordigd door advocaat Bart COEMANS, met woonplaatskeuze op het kantoor te 3700 Tongeren, Sint- Truidersteenweg 240 Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw vertegenwoordigd door advocaten Jan BERGÉ en Kristien VANDERHEIDEN, met woonplaatskeuze op het kantoor te 3000 Leuven, Naamsestraat 165 I. BESTREDEN BESLISSING Verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 18 januari 2016 de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 18 december 2015, gekend onder nummer 13- AMMC-1416-M. De bestreden beslissing legt aan verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 3.492 euro (582 euro verhoogd met de opdeciemen overeenkomstig artikel 16.4.25, lid 2 DABM) wegens schending van de artikelen 10, 12, 16 en 41 van het besluit van de Vlaamse regering met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer (hierna: Soortenbesluit). Aan verzoekende partij wordt verweten dat zij opzettelijk beschermde vogels ving, dat zij tweeënveertig beschermde vogels hield die niet waren voorzien van een regelmatige gesloten pootring, en dat zij in het bezit was van verboden vogelvangstmiddelen. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING Verwerende partij dient een antwoordnota en het administratief dossier in. Verzoekende partij dient geen wederantwoordnota in. Verwerende partij dient geen laatste nota in. De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 22 december 2016. 1

Verzoekende partij verschijnt schriftelijk. Advocaat Kristien VANDERHEIDEN voert het woord voor verwerende partij. 3. Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. III. FEITEN Naar aanleiding van enkele anonieme meldingen inzake vogelvangst en eerdere processenverbaal inzake het illegaal bezit van vogels en vogelvangtuigen lastens verzoekende partij, wordt door de natuurinspectie op 10 oktober 2013 bij de politierechtbank te Tongeren een machtiging tot visitatie in de woning van verzoekende partij gevraagd, die op 14 oktober 2013 wordt verleend. In navolging hiervan wordt op 16 oktober 2013 door vier natuurinspecteurs O.G.P/gewestelijke toezichthouders voor het Agentschap voor Natuur en Bos te Hasselt (hierna verbalisant) het volgende vastgesteld: In de achtertuin herkennen wij een ingerichte vogelvangplaats: er zijn ter plaatse distels in de grond gestoken en er is vogelzaad gestrooid op de grond als fokmiddel tussen twee lange metalen stokken die met een tussenafstand van ongeveer zes meter van elkaar in de grond zijn gestoken. Wij herkennen op de grond een vijftal overkappingen vervaardigd uit metaaldraad hetgeen wij herkennen ais bedoeld ter bescherming van de fokkooitjes tegen roofvogels. In de achterliggende open kippenren zien wij een opstelling van een metalen frame met een grootte van ongeveer één meter breedte op twee en een halve meter lengte, overspannen met metalen gaasdraad. Dit frame staan vangklaar schuin opgesteld met behulp van een verticaal geplaatste houten stok waaraan een trekkoord van meer dan zeventien meter lengte is bevestigd waarmee men het frame kan laten vallen. De verdachte begeleidt ons naar een grote volière bestaande uit een ruim binnengedeelte en een nog groter buitengedeelte waar wij beschermde Europese vogelsoorten, Zebravinken en kanaries zien vliegen. Wanneer wij het binnengedeelte van deze grote volière betreden herkennen wij onmiddellijk zeven lokkooltjes met daarin telkens één levende vogel. In een kleinere vogelkool zien wij Mexicaanse roodmussen en In een andere vogelkooi één Distelvink (Putter) (noot opsteller: Zebravinken, kanaries en Mexicaanse roodmussen zijn geen beschermde Europese vogelsoorten en vallen bijgevolg niet onder de bepalingen van het Soortenbesluit), Op ons verzoek vangt de verdachte de beschermde vogels uit. Wij controleren eerst de Distelvink die zich in de kleinere vogelkooi bevond. Deze Distelvink Is voorzien van een open rood gekleurde plooiring zonder opschrift en wordt bijgevolg illegaal gehouden (noot opsteller: het bewijs van legale kweek van beschermde Europese vogelsoorten is de aanwezigheid van een gesloten pootring, die aan de voorwaarden van het Soortenbesluit voldoet, aan één van de vogelpoten waarmee op geen enkele wijze is geknoeid). Vervolgens controleren wij de zeven lokvogels: - Distelvink met een opengeknipte pootring met opschrift "AOB -17168 000 40" - Distelvink met een gemanipuleerde gesloten pootring met opschrift "AOB 17168 06C 007" - Kneu met een open geknipte pootring met opschrift "A0B12168 GOD 39 - Distelvink met een open oranje gekleurde plooiring zonder opschrift - Europese kanarie met een open geknipte pootring met opschrift "17168 0913 003" - kanarie x Kneu (kruising) - Distelvink x kanarie (kruising) 2

(Noot opsteller: kruisingen vallen niet einder de bepalingen van het Soortenbesluit) Wij stoppen de illegaal gehouden beschermde vogels in onze transportbakken, de twee kruisingen blijven bij de verdachte. Samen met de verdachte vangen wij alle overige beschermde vogels uit deze grote volière en een andere kleinere volière. De verdachte bezit in totaal drieënveertig levende specimens van beschermde Europese vogelsoorten, inclusief hogervermelde gecontroleerde vogels, waarvan in totaal tweeënveertig specimens illegaal gehouden worden: - Vink: 2 - Distelvink (Putter): * 21 - Geelgors: 4. 2 Groenvink (Groenling) # 3 - Baansijs: # 6 - Sijs: # 5 Goudvink: # 1 - Kneu: # 1 - Europese kanarie: # 1 Bij wijze van steekproef kunnen wij bij één Distelvink de gemanipuleerde pootring met het opschrift "A0E-1, TZ68 97 E 92 van de poot terug afschuiven. (noot opsteller aangaande de opbouw van het opschrift van een gesloten pootring: erkende vogelhoudersvereniging/persoonlijk stamnummer vogelhouder/jaartal/ringmaat/ volgnummer). Bij één Baansijs met een gemanipuleerde pootring met het opschrift "AOB T216t4 01 Waan een peet met een opgezwollen pootgewricht kunnen wij deze gemanipuleerde pootring van de pool terug afschuiven. Ons inziens is deze Barnsijs vers gevangen uit de natuur gezien de zwarte poten, de intens rode kleur in het verenkleed en het gezwollen pootgewricht. Wij nemen de nodige foto's tijdens het afschuiven van deze pootring van de vogelpoot Deze tweeënveertig illegaal gehouden beschermde vogels zijn ofwel niet geringd ofwel voorzien van een open plooiring ofwel voorzien van een gemanipuleerde, meestal opengeknipte en terug dicht gepitste, pootring. De opschriften van de gemanipuleerde pootringen vermelden allen het persoonlijk stamnummer "T2'168" en zijn van de jaartallen 1997, 1998, 2000, 2001, 2002, 2006 en 2009 in diverse ringmaten. Van deze tweeënveertig illegaal gehouden beschermde vogels zijn in totaal vijfentwintig vogels voorzien van een gemanipuleerde pootring met het persoonlijk starnnummer'tz168". Wij controleren ook één Goudvink voorzien van een gesloten pootring met het opschrift "SGP 104 E 02,3». De verdachte zegt ons deze vogel gekocht te hebben. Wij herkennen het opschrift niet van deze pootring, mogelijk is het een (legale) pootring uit een andere lidstaat van de Europese Unie. Bijgevolg laten wij deze Goudvink bij de verdachte. 10 één van de vogelkooien binnen de grote volière liggen gesloten pootringen eveneens met het persoonlijk gymnummer 9-Z1681'.. In het duivenkot In de achtertuin vinden wij een doorzichtig kunststof doosje met acht onderverdelingen met vermelding van de volgende beschermde Europese vogelsoorten (één vogelsoort per onderverdeling): 'Vink", Cinië (=Europese kanarie), "Zangliister", 'Kneu", "Keep" en "Groenvink, zien wij eveneens pootringen met het stamnummer 'TZ168" waarvan enkele ringen zijn doorgeknipt. De verdachte neemt voor ons uit een kast in de achterbouw, berging, van het woonhuis een gebruikt mistnet. Waarop wij besluiten om de inhoud van deze kast te bekijken. Wij vinden in der kast twee tangen die wij herkennen als bruikbaar voor ringenfraude, een metalen sigarendoosje met negen slagpinnen mogelijk bruikbaar om pootringen te rekken en pootringen met het persoonlijk stamnummer 92168": In het sigarendoosje met de slagpinnen zitten zestien pootringen met het stamnummer "TZ168" waarvan een aantal ringen duidelijk gemanipuleerd zijn. - In een doorzichtig kunststof doosje met acht onderverdelingen met vermelding van de volgende beschermde Europese vogelsoorten (één vogelsoort per onderverdeling): "Pestvogel", "Kruisbek", "Appelvink", "Frater", "Sijs", "Barmsijs", "Goudvink" en "Distelvink", zien wij eveneens pootringen met het stamnummer "TZ168" waarvan enkele ringen zijn doorgeknipt. In totaal vinden wij meer dan vijf honderd pootringen bij verdachte met het persoonlijk 3

stamnummer "TZ168'-' van de jaartallen 1982, 1983, 1984, 1985, 1986, 1989, 1990, 1998, 2000, 2004, 2006, 2009, in diverse ringmaten. Wij nemen al deze pootringen bestuurlijk mee. In de vrijstaande garage op het woonerf vinden wij in totaal nog eens vijf gebruikte mistnetten en twee kleine slagnetjes. In totaal worden tijdens deze controle zes (gedeeltelijke) mistnetten aangetroffen met de volgende lengtematen: - zes lopende meter, compleet mistnet: #1 - twaalf lopende meter, compleet mistnet:#1 - negentien á twintig lopende meter, compleet mistnet: #1 - onvolledige stukken mistnet van ongeveer drie á vier lopende meter: #3 Wij nemen alle vogelvangtuigen waarvan het bezit en gebruik verboden is bestuurlijk mee. In de rest van de woning doen wij geen zoeking. In het voertuig van de verdachte met nummerplaat 7WIC45 vinden wij geen verdachte zaken. Wij merken op dat we in de kofferruimte van dit voertuig resten vogelzaad zien liggen. Wij overhandigen de verdachte de verklaring van zijn rechten. Besluit Houdende Bestuurlijke Maatregelen BHBM.2013.LI.039 Wij nemen alle illegaal gehouden vogels, vogelvangtuigen, pootringen met stamnummer TZ16131' en alle zaken in verband met ringenfraude bestuurlijk mee. De tweeënveertig levende vogels zijn door ons overgebracht naar het Natuurhulpcentrum te Opglabbeek waar onmiddellijk de gemanipuleerde ringen zijn verwijderd om vervolgens deze vogels vrij te laten in het geschikte biotoop. Alle vogelvangtuigen, twee tangen en de negen slagpinnen worden vernietigd. Verklaring/Verhoor: Bij de lokale politie te Kortessem wordt voornoemde overtreder door ons verhoord. Het verhoor verloopt niet rustig. Verdachte is met momenten weerbarstig en meermaals zichtbaar geïrriteerd door onze vragen. Verdachte maakt meermaals gebruik van zijn zwijgrecht. Na afloop van het verhoor geven wij aan de verdachte verder uitleg over het Ministerieel Besluit waarin de maximale binnendiameters van de pootringen per vogelsoort staan vermeld. Verdachte zegt ons daarvan op de hoogte te zijn aangezien hij de veranderingen in de wetgeving volgt in het ledentijdschrift van de AOB dat de verdachte ontvangt. Verzoekende partij wordt naar aanleiding van voormelde vaststellingen op 22 oktober 2013 door de verbalisant verhoord, waarbij zij het volgende verklaart: Wij verhoren betrokkene onder de vorm van een vraaggesprek waarbij wij de vraag (V) stellen en betrokkene antwoordt (A) V) Heeft u voorafgaandelijk aan dit verhoor een raadsman naar eigen keuze kunnen raadplegen? A) Ik heb het niet gedaan omdat ik weet dat ikzelf in fout ben omdat de vogels niet reglementair geringd zijn. V) Vangt u vogels uit de natuur? A) Neen. Ik heb dat vroeger gedaan, alleen de laatste jaren vang ik geen vogels meer. V) Waarvoor dient de ingerichte vangplaats in uw achtertuin? A) Voor vogels te lokken. Het vogelzaad en de planten zoals distels heb ik daar in de grond gestoken om vogels te lokken. Als ik activiteit zag van vogels bij deze lokmiddelen dan spande ik rap het net tussen de twee metalen stokken. De grote buitenvolière trekt ook vogels aan. Het blijft moeilijk om tussen de huizen vogels te vangen. V) In de achterliggende open kippenren zien wij een opstelling van een metalen frame met een grootte van ongeveer één meter breedte op twee en een halve meter lengte, overspannen met metalen gaasdraad. Dit frame staan vangklaar schuin opgesteld met 4

behulp van een verticaal geplaatste houten stok waaraan een trekkoord van meer dan zeventien meter lengte is bevestigd waarmee men het frame kan laten vallen. Waarvoor dient deze opstelling? A) Dat dient om vogels die op het kippeneten afkomen te verschrikken. Binnenkort zitten er weer veel spreeuwen die op het kippenvoer afkomen. Als ik spreeuwen daarmee heb gevangen, dan worden ze terug vrij gelaten. V) U bezit in totaal drieënveertig levende specimens van beschermde Europese vogelsoorten waarvan in totaal tweeënveertig vogels illegaal gehouden worden. Hoe komt u aan deze vogels? A) Die kunt ge kopen. V) Waarom koopt u ongeringde beschermde vogels? A) Omdat de geringde vogels te duur zijn V) U weet dat het bezit van ongeringde beschermde Europese vogelsoorten verboden is? A) Ja, dat weet het kleinste kind. V) Waarom zijn een aantal van deze beschermde vogels van een open plooiring voorzien, al dan niet gekleurd? A) De Politie is rapper content als de groen. Als er voor de Politie maar een ringske rond zit, is het goed. Jullie kijken nauwkeuriger. Deze vaststellingen en verhoren worden opgenomen in het aanvankelijk proces-verbaal nr. TG.64J.H120111/13 van 16 oktober 2013, dat wordt gesloten op 23 oktober 2013 en op 28 oktober 2013 per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aan verzoekende partij evenals aan het Parket wordt verzonden. Op 4 november 2013 meldt de procureur des Konings aan de gewestelijke entiteit AMMC dat het milieumisdrijf niet strafrechtelijk zal worden behandeld. 3. Met een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs van 9 december 2013 brengt de gewestelijke entiteit (onder meer) verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om desgevallend een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. Verzoekende partij wordt daarbij tevens uitgenodigd om haar schriftelijk verweer mee te delen, eventueel vergezeld van een vraag tot hoorzitting, terwijl zij ook de mogelijkheid krijgt om inzage te vragen in het administratief dossier. Verzoekende partij bezorgt geen schriftelijk verweer aan de gewestelijke entiteit, en verzoekt evenmin om een hoorzitting. 4. Op 18 december 2015 legt de gewestelijke entiteit de vermelde bestuurlijke geldboete op, waarvan verzoekende partij met een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs van 21 december 2015 in kennis wordt gesteld. Deze beslissing wordt als volgt gemotiveerd: 4.1 De toerekenbaarheid aan de overtreder De vinken, putters, geelgorzen, groenvinken, barmsijzen, sijzen, de goudvink, kneu en de Europese kanarie die bij vermoedelijke overtreder, werden aangetroffen, zijn soorten die aangeduid zijn in bijlage 1 van het Soortenbesluit als categorie Conform artikel 9 van het Soortenbesluit zijn de soorten die aangeduid zijn in bijlage 1 van het Soortenbesluit als categorie 1, 2 of 3 beschermde soorten waarop de beschermingsbepalingen van toepassing zijn ongeacht de levensfase waarin die specimens zich bevinden. 5

Artikel 10 12 van het Soortenbesluit verbiedt het opzettelijk vangen van beschermde vogelsoorten. In de tuin van vermoedelijke overtreder troffen de verbalisanten een ingerichte vogelvangstplaats aan. Tijdens het verhoor gaf vermoedelijke overtreder toe dat hij de inrichting gebruikte om spreeuwen te vangen die hij erna terug vrij liet. Ook spreeuwen zijn opgenomen in bijlage 1 van het Soortenbesluit als categorie Dat vermoedelijke overtreder deze beschermde soort achteraf terug vrij liet neemt het bestaan van het milieumisdrijf, ni, het opzettelijk vangen van beschermde soorten, niet weg. Vermoedelijke overtreder gaf eveneens aan dat wanneer hij activiteit van vogels zag rondom de door hem neergelegde lokmiddelen, hij snel overging tot het spannen van het net en dat hij vogels ving door het lokken met planten en zaad. Artikel 12 van het Soortenbesluit stelt het onder zich hebben van beschermde vogels verboden. Artikel 41 van het Soortenbesluit stelt dat van dit verbod kan afgeweken worden indien het gaat om specimens die in het Vlaams Gewest in gevangenschap zijn geboren en gekweekt. Dit dient aangetoond te worden met een gesloten pootring die voldoet aan de bepalingen van artikelen 42, 43 en 44 van het Soortenbesluit. Artikel 42 van het Soortenbesluit bepaalt aan welke voorwaarden de pootringen moeten voldoen, nl. 1 de ring moet niet-vervormbaar en slijtvast zijn; 2 de ring moet naadloos zijn, dat wil zeggen een ononderbroken ring of manchet, zonder enige naad of las, waarmee op geen enkele wijze is geknoeid; 3 de ring moet voorzien zijn van een uniek merkteken; 4 het formaat van de ring moet zodanig zijn dat hij, nadat hij in de eerste levensdagen van de vogel is aangebracht, niet meer kan worden verwijderd van de poot zonder beschadiging of verandering wanneer de poot van de vogel zijn definitieve omvang heeft bereikt. Bij het bevestigen van de ring mag de poot niet worden verwond. Vermoedelijke overtreder had in totaal 42 illegale vogels in zijn bezit nl. 2 vinken, 21 putters, 2 geelgorzen, 3 groenvinken, 6 barmsijzen, 5 sijzen, 1 goudvink, 1 kneu en 1 Europese kanarie. Van deze 42 illegaal gehouden vogels waren in totaal 25 voorzien van pen gemanipuleerde pootring: te groot, plooiringen zonder opschrift, opengeknipt of terug toegeknepen. Er werd tal van materiaal gevonden om de ringen te manipuleren: tangen, slagpinnen, voorraad aan gemanipuleerde en oude ringen. Vermoedelijke overtreder ontkende niet dat hij overging tot het frauderen van de pootringen. Zo zou hij ongeringde vogels 'hebben aangekocht om deze erna zelf teringen. Vermoedelijke overtreder gaf zelf aan dat hij wist dat dit alles verboden was. De overige 17 aanwezige vogels waren allen ongeringd. Overeenkomstig artikel 16 3 van het Soortenbesluit is het verboden om de middelen, vermeld in bijlage 2C onder zich te hebben, te vervoeren, te verhandelen, te ruilen, te koop aan te bieden of in ruil aan te bieden. De 7 lokkooien, 6 mistnetten en de 2 slagnetjes die vermoedelijke overtreder bezat vallen onder de verboden middelen zoals opgenomen in bijlage 2C van het Soortenbesluit. Er wordt in zijn voordeel aangenomen dat hij de mistnetten en de slagnetjes niet (recent) in gebruik had. Hij bezat ze echter wel. Bovenvermelde feiten maken een schending uit van: Soortenbesluit: artikel 10; artikel 12; artikel 16; artikel 41, en vallen daarmee onder de definitie van milieumisdrijf als bedoeld in artikel 16.2e waarvoor een bestuurlijke geldboete kan warden opgelegd. Het milieumisdrijf staat vast in hoofde van overtreder. 6

4. De hoogte van de geldboete Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete wordt rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, de frequentie en de omstandigheden waarin de feiten gepleegd of beëindigd zijn. 4. De ernst van de feiten Het Soortenbesluit is tot stand gekomen om kwetsbare soorten te beschermen. Deze regelgeving streeft een goede biodiversiteit na. Een doordacht soortenbeleid draagt hiertoe bij en brengt een gedeelde verantwoordelijkheid mee voor zowel de overheid als de vogelliefhebber om zowel het vogelbestand als de vogelliefhebberij voor de komende generaties te vrijwaren. Deze doelstelling wordt miskend door de door overtreder gepleegde milieumisdrijven. Het Soortenbesluit kadert in nationale en internationale overeenkomsten en is een omzetting van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen die streven naar de instandhouding en herstel van alle vogelsoorten In Europa en de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora in de verschillende lidstaten. Deze Vogel- en Habitatrichtlijnen hebben, naast het gebiedsgerichte uitgangspunt door het afbakenen van speciale beschermingszones, als tweede pijler de rechtstreekse soortenbescherming. Centraal hierin staan een reeks verbodsbepalingen die de lidstaten moeten opleggen ten aanzien van een aantal handelingen met betrekking tot bepaalde soorten, zowel specimens van die soorten, als hun nest-, rust- en voortplantingsplaatsen. Conform artikel. 10 van het Soortenbesluit is het verboden om beschermde vogels opzettelijk te vangen. Het opzet van dit artikel bestaat erin om specimens van de beschermde soorten door verbodsbepalingen te vrijwaren van vernietigende of verstorende handelingen. De verbalisanten troffen bij overtreder een ingerichte vogelvangstplaats aan. Overtreder erkende daarnaast dat hij deze had ingericht voor het vangen van spreeuwen. Bij activiteit van de vogels rond de ' lokmiddelen ging hij over tot het spannen van een net tussen twee metalen stokken. Het verbod om beschermde soorten in bezit te hebben (artikel 12 van het Soortenbesluit) heeft tot doel om de in het wild levende specimens van beschermde soorten.uit het eigendoms- en handelscircuit te houden. Overtreder had in totaal 42 beschermde vogels wederrechtelijk in zijn bezit waarvan 25 vogels een gemanipuleerde ring droegen en de overige ongeringd waren. Door het frauderen van pootringen tracht men om de vogels te legaliseren. Het vervalsen van ringen is een bewuste daad die erop gericht is om illegale beschermde vogels in het handelsen/of eigendomscircuit te brengen. Overtreder erkende dat hij fraudeerde met de pootringen. Er werd eveneens allerhande materiaal bij hem aangetroffen dat bruikbaar was voor de manipulatie van pootringen. Hij gaf ook toe dat hij dit materiaal bezat met oogmerk om pootringen te manipuleren. De kneu is in 'Birds of the European Union' als SPEC 2 opgenomen. Dergelijke kwalificatie houdt in dat voornoemde vogel een slechte overlevingsstatus in Europa heeft en de wereldwijde populatie van deze soort in Europa geconcentreerd is. Deze soort loopt een reëel risico om definitief uit het Europese vogelbestand te verdwijnen indien geen gepaste maatregelen worden getroffen. De strengere sanctionering van deze vogel kadert hierin. Overtreder was in het bezit van 1 kneu. De geelgors en de goudvink zijn opgenomen in de 'Rode Lijst van de Broedvogels in Vlaanderen' als bedreigde broedvogels. Dergelijke kwalificatie houdt in dat voornoemde vogels een reëel risico lopen om definitief uit het Vlaamse vogelbestand te verdwijnen indien geen gepaste maatregelen worden getroffen. De strengere sanctionering van het verboden' bezit van deze vogels kadert hierin. 7

Overtreder was in het bezit van 2 geelgorzen en 1 goudvink. Overtreder was daarnaast in het bezit van verschillende voorwerpen waarvan het louter bezit verboden is gesteld (artikel 16 3 van het Soortenbesluit) ni. 6 mistnetten, 2 slagnetjes en 7 lokkooien (met daarin lokvogels). Er wordt thans rekening gehouden met het feit dat de mistnetten en de slagnetjes niet (recent) gebruikt werden. Bovenvermelde feiten zijn derhalve voldoende ernstig om gesanctioneerd te warden met een alternatieve bestuurlijk geldboete. 4. De frequentie Het betreft geen eenmalige schending. Er zijn indicaties die erop wijzen dat bij overtreder reeds eerder vergelijkbare toerekenbare feiten werden vastgesteld. Er werden reeds 3 processen-verbaal lastens overtreder opgesteld wegens dezelfde feiten als boven omschreven. Hij verklaarde eveneens dat hij vroeger aan vogelvangst deed met behulp van mistnetten. Het criterium frequentie geeft derhalve aanleiding tot een hogere geldboete. 4.3. De omstandigheden Uit het proces-verbaal blijkt dat er vrijwillig toestemming tot huiszoeking werd gegeven. Deze huiszoeking heeft mede geleid tot het vaststellen van bovengenoemde feiten. Dit wordt meegenomen als een verzachtende omstandigheid, wat aanleiding geeft tot een lagere geldboete. Per schrijven van 9 december 2013 werd overtreder op de hoogte gebracht van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen. Overeenkomstig artikel 16.4.37 DABM neemt AM MC een boetebeslissing binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving. Deze 180-dagentermijn is een termijn van orde, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt. Deze beslissingstermijn is inmiddels verstreken. AM MC is in casu van oordeel dat de feiten voldoende ernstig zijn brn alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen. Het is evenwel aangewezen om het boetebedrag te verlagen met één vijfde rekening houdend met de termijn die verstreken is sedert de start van de bestuurlijke boeteprocedure Ten slotte zijn er, wat dit milieumisdrijf betreft, geen verdere bijzondere omstandigheden die in rekening worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de boete. Dit is de bestreden beslissing. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING SCHENDING VAN ARTIKEL 15 PROCEDUREBESLUIT Standpunt van de partijen Verwerende partij betwist de ontvankelijkheid van het verzoekschrift wegens schending van artikel 15, 4 Procedurebesluit. Zij stelt dat het verzoekschrift slechts een summiere uiteenzetting bevat van de argumenten van de verzoekende partij, die zich grotendeels beperkt tot een 8

ontkenning van de feiten (en dit terwijl de feiten tijdens het verhoor van 22 oktober 2013 niet ontkend werden), en tot een verwijzing naar de rechten van verdediging. Zij stelt dat volgens de vaste rechtspraak van het College de uiteenzetting van de ingeroepen bezwaren het mogelijk moet maken om te begrijpen welke rechtsregels of rechtsbeginselen door de bestreden beslissing worden geschonden, en op welke wijze. Zij meent dat het verzoekschrift geen gemotiveerd bezwaar bevat, en evenmin een verwijzing naar rechtsregels of rechtsbeginselen die toelaten om het bezwaar juridisch te begrijpen, zodat het verzoekschrift onontvankelijk is omdat er naar eis van recht geen middel of bezwaar in wordt aangevoerd. Verzoekende partij dient geen wederantwoordnota in. Beoordeling door het College De vereiste in artikel 15, 4 Procedurebesluit, dat het verzoekschrift een uiteenzetting dient te bevatten van de feiten en de middelen, impliceert niet dat verzoekende partij expliciet de rechtsregels of rechtsbeginselen moet vermelden die volgens haar door de bestreden beslissing worden geschonden. Het is enkel noodzakelijk dat de uiteenzetting in het verzoekschrift het voor het College in het kader van haar legaliteitstoetsing (en voor verwerende partij in het kader van haar verdediging) mogelijk maakt duidelijk te begrijpen wat de bestreden beslissing wordt verweten. Zoals hierna bij de bespreking van de middelen zal blijken, stelt het College (samen met verwerende partij in haar ondergeschikte poging om de middelen te beantwoorden) vast dat verzoekende partij in haar verzoekschrift minstens één ontvankelijk middel aanvoert. De ontvankelijkheidsexceptie op basis van de ontstentenis van duidelijke middelen wordt verworpen. Uit het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden hieromtrent geen excepties opgeworpen. V. ONDERZOEK VAN DE MIDDELEN TOT VERNIETIGING A. Eerste middel Standpunt van de partijen Verzoekende partij stelt dat de redelijke termijn werd overschreden. Zij merkt op dat er sinds het aanvankelijk proces-verbaal geen nuttige onderzoeksdaden meer gebeurden, en meent dat er geen enkele reden was om meer dan twee jaar na de opstelling van het proces verbaal nog een boete op te leggen, temeer de bestreden beslissing zelf gewag maakt van het feit dat de beslissingstermijn inmiddels is verstreken. Zij stelt dat de feiten niet ernstig genoeg zijn om alsnog een geldboete op te leggen, terwijl de bestreden beslissing ook niet motiveert waarom de feiten dermate ernstig zouden zijn dat de beslissingstermijn van 180 dagen kan worden miskend. Zij meent dat in de hypothese dat de feiten dermate ernstig waren, quod certe non est, het Parket ongetwijfeld ook zou zijn overgegaan tot vervolging. 9

Verwerende partij merkt in haar antwoordnota op dat de gewestelijke entiteit rekening heeft gehouden met de overschrijding van de beslissingstermijn, hetgeen aanleiding gaf tot het verlagen van het boetebedrag, zoals blijkt uit de bestreden beslissing, die zij citeert. Zij stelt dat de overschrijding van de beslissingstermijn van 180 dagen zoals voorzien in artikel 16.4.37 DABM niet leidt tot bevoegdheidsverlies, noch tot nietigheid van de bestreden beslissing. Zij meent dat de rechtspraak van het College ook stelt dat de verzoekende partij moet aantonen, of minstens redelijk aanneembaar maken, dat zij getuigt van het rechtens vereiste belang, en met name minstens redelijk aanneembaar (dient) te maken dat zij in concreto is benadeeld door de vertraging bij het nemen van de bestreden beboetingsbeslissing, terwijl zij geen enkel element aanbrengt waaruit blijkt dat zij benadeeld is geweest door de vertraging bij het nemen van de bestreden boetebeslissing. Zij benadrukt dat de gewestelijke entiteit bij de bepaling van de boete overigens wel degelijk rekening heeft gehouden met de termijnoverschrijding, meer bepaald door de vermindering met één vijfde aan te geven, en wijst op de discretionaire bevoegdheid waarover de gewestelijke entiteit terzake beschikt. Zij meent dat er in redelijkheid niet kan worden gevraagd dat de gewestelijke entiteit de vermindering anders zou moeten motiveren en er in elk geval geen wettelijke grondslag is voor een meer precieze cijfermatige weergave van de vermindering. Beoordeling door het College Verzoekende partij stelt in essentie dat de boete dient te worden vernietigd dan wel herleid ingevolge de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de gewestelijke entiteit een boetebeslissing moet nemen. Zij wijst met name op de termijn die is verstreken sinds de opmaak van het aanvankelijk proces-verbaal, op de erkenning door de gewestelijke entiteit in de bestreden beslissing dat haar beslissingstermijn inmiddels is verstreken, en op het feit dat niet wordt gemotiveerd waarom de feiten dermate ernstig zijn dat de decretale beslissingstermijn kon worden miskend, in de rand waarvan zij opmerkt dat de beslissing van de procureur des Konings om het milieumisdrijf niet strafrechtelijk te behandelen duidt op de geringe ernst van de feiten. De termijnen in artikel 16.4.37, lid 1 DABM betreffen termijnen van orde, waarvan de schending op zich (ingevolge de ontstentenis van enige sanctie) niet tot bevoegdheidsverlies in hoofde van de gewestelijke entiteit kan leiden, noch tot vernietiging van de bestreden beslissing. Wel heeft de gewestelijke entiteit, op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en inzonderheid de redelijke termijneis als onderdeel van het zorgvuldigheidsbeginsel, de plicht om binnen een redelijke termijn een beslissing te nemen. Onder het begrip kennelijk onredelijke termijn verstaat het College een termijn die zodanig laattijdig is dat het niet meer redelijk kan worden geacht om alsnog de normale voor het milieumisdrijf decretaal toepasselijke administratieve (punitieve) sanctie op te leggen. 3. De plicht van de gewestelijke entiteit om binnen een redelijke termijn een beslissing te nemen bij het opleggen van een bestuurlijke geldboete draagt in zich reeds het vermoeden van belangenschade in hoofde van de overtreder. Laatstgenoemde mag er op rekenen dat de punitieve sanctie, die in de vorm van een bestuurlijke geldboete wordt opgelegd, hem niet binnen een kennelijk onredelijke termijn ter kennis wordt gebracht. De beslissing tot het instellen van een beboetingsprocedure betekent voor hem immers onvermijdelijk onzekerheid, temeer gelet op de uiterst ruime vork (overeenkomstig artikel 16.4.27, lid 2 DABM) tussen de minimumboete van 0 euro en de maximumboete van 250.000 euro die door de gewestelijke entiteit binnen haar discretionaire bevoegdheid kan worden opgelegd. Verzoekende partij heeft als vervolgde partij dan ook belang om zo spoedig mogelijk die onzekerheid beëindigd te zien, en te weten of zij al 10

dan niet wordt beboet, en zo ja hoe groot de geldboete uitvalt. De (andere) concreet aan te tonen nadelen in hoofde van verzoekende partij kunnen desgevallend van belang zijn bij de beoordeling van de gevolgen die moeten worden vastgeknoopt aan het overschrijden van de redelijke termijn. De ontvankelijkheidsexceptie wordt verworpen. 4. De redelijke termijnvereiste, die zich ten aanzien van de bestuurlijke overheid manifesteert als de verplichting om als een bonus pater familias te handelen, dient in concreto geëvalueerd te worden, waarbij in de regel zowel met het gedrag van de administratie als met de houding van de overtreder rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen tal van factoren een rol spelen, zoals de complexiteit van het dossier, de concrete omstandigheden waarin de feiten gepleegd of beëindigd zijn, de mate van medewerking betoond door de overtreder, de duur van mogelijke onderzoeksdaden en de ernst van de vastgestelde inbreuken. Het College stelt vast dat verzoekende partij op 9 december 2013 door de gewestelijke entiteit op de hoogte werd gebracht van het voornemen om desgevallend een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen. De bestreden beslissing werd vervolgens genomen op 18 december 2015 en aan verzoekende partij ter kennis gebracht op 21 december 2015. De ordetermijn in artikel 16.4.37, 1 DABM werd dan ook met ongeveer 18 maanden overschreden. Het College beschouwt voormeld tijdsverloop in casu als kennelijk onredelijk, gezien de gewestelijke entiteit niet verantwoordt waarom de beboetingsprocedure zolang heeft aangesleept. Verwerende partij toont niet aan dat de beoordeling van de feiten dermate complex was dat de gewestelijke entiteit haar beslissing niet met kennis van zaken kon nemen binnen de ordetermijn in artikel 16.4.37, 1 DABM. Er wordt geen (aanvaardbare) verklaring gegeven voor het onredelijk lange tijdsverloop tussen de kennisgeving van het voornemen om desgevallend een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen en (de kennisgeving van) de bestreden beslissing, temeer verzoekende partij geen schriftelijk verweer indiende noch verzocht om te worden gehoord, en er in deze periode geen nieuwe onderzoeksdaden zijn gebeurd noch (relevante) elementen aan het dossier zijn toegevoegd die een uitstel van de te nemen beslissing konden verantwoorden. 5. De vastgestelde schending van de redelijke termijn leidt op zich niet noodzakelijk (automatisch) tot de vernietiging van de bestreden beslissing. De gevolgen van de overschrijding van de redelijke termijn moeten in concreto worden beoordeeld, zowel uit het oogpunt van de bewijslevering als van de opportuniteit tot het opleggen van een sanctie en de omvang ervan. Het komt in eerste instantie aan de gewestelijke entiteit toe om binnen haar discretionaire bevoegdheid te oordelen over de (boeteverlagende) gevolgen van de termijnoverschrijding. Het College oefent hierop een wettigheidstoezicht uit, en gaat meer bepaald na of de beslissing op dat punt niet kennelijk onredelijk is. De gewestelijke entiteit stelt in de bestreden beslissing dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen, hoewel haar beslissingstermijn inmiddels is verstreken, maar dat het evenwel is aangewezen om het boetebedrag te verlagen met één vijfde rekening houdend met de termijn die verstreken is sedert de start van de bestuurlijke boeteprocedure. De gewestelijke entiteit erkent derhalve dat de redelijke termijn waarbinnen de beboetingsprocedure in casu diende te worden afgehandeld dermate overschreden is dat dit gegeven moet leiden tot een boetevermindering van 20%. Het College oordeelt in navolging van de bestreden beslissing dat de redelijke termijn waarbinnen de beboetingsprocedure in casu diende te worden afgehandeld dermate overschreden is dat dit gegeven moet leiden tot een boetevermindering. 6. Het College stelt vast dat verzoekende partij niet betwist dat de overschrijding van de redelijke termijn in casu geen gevolgen had uit het oogpunt van de bewijslevering. Zij voert enkel aan dat 11

het oordeel van de gewestelijke entiteit dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen, hoewel haar beslissingstermijn inmiddels is verstreken, niet is gemotiveerd. De vaststelling dat de gewestelijke entiteit haar ordetermijn om een boetebeslissing te nemen overschreed, doet op zich geen afbreuk aan de ernst van de feiten. Het College stelt vast dat de ernst van de feiten in de bestreden beslissing onder het betreffende waarderingscriterium uitgebreid wordt gemotiveerd, terwijl verzoekende partij de juistheid en de pertinentie van deze motieven, die concreet zijn toegespitst op het milieumisdrijf, op zich niet betwist, noch aan de hand van concrete argumenten betwist dat de betreffende motieven de boetebeslissing redelijkerwijze kunnen dragen. Verzoekende partij maakt derhalve niet aannemelijk dat (de motivering inzake) de (geringe) ernst van de feiten in het licht van de overschrijding van de redelijke termijn afbreuk deed aan de opportuniteit om een boete op te leggen. Haar stelling dat de ernst van de feiten wordt tegengesproken door de beslissing van de procureur des Konings om het milieumisdrijf niet strafrechtelijk te behandelen kan evenmin worden gevolgd. De handelingen van verzoekende partij in strijd met de geschonden normen, die ressorteren onder artikel 16.1, lid 1, 15, 16 en 20 DABM, betreffen milieumisdrijven in de zin van artikel 16.2, 2 DABM, die strafrechtelijk kunnen worden bestraft op basis van de artikelen 16.6.1, 1 en 16.6.3ter DABM, en waarvoor overeenkomstig artikel 16.4.27, lid 2 DABM een alternatieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Wanneer de procureur des Konings beslist om niet strafrechtelijk te vervolgen, staat het aan de gewestelijke entiteit om op basis van 16.4.35 DABM de procedure op te starten tot het opleggen van een bestuurlijke geldboete en het gepleegde milieumisdrijf te sanctioneren. Het College stelt op basis van de bestreden beslissing vast dat de gewestelijke entiteit bij de beoordeling van de hoogte van de boete effectief rekening hield met de overschrijding van haar beslissingstermijn, gezien zij de boete herleidde met 20%. Verzoekende partij maakt hiervan abstractie, en voert met name geen (concrete) betwisting inzake de evenredigheid tussen de door de gewestelijke entiteit doorgevoerde vermindering van het boetebedrag en de concrete termijnoverschrijding. Zij voert geen reden aan waarom het boetebedrag bijkomend zou moeten worden verlaagd, en toont niet aan dat zij welbepaalde nadelen heeft geleden ingevolge het overschrijden van de redelijke termijn, die moeten leiden tot een hoger herleidingpercentage dan 20%. Ongeacht deze vaststelling oordeelt het College dat de vermindering van het boetebedrag met 20%, gelet op de concrete omstandigheden van de zaak, inzonderheid de ernst van de feiten, in casu evenredig is met de concrete termijnoverschrijding, zodat er geen reden bestaat om het boetebedrag bijkomend te verlagen. Het middel wordt verworpen. B. Tweede middel Standpunt van de partijen Verzoekende partij voert de schending aan van haar rechten van verdediging. Zij stelt vooreerst dat er een manifeste tegenstrijdigheid bestaat tussen de bestreden beslissing enerzijds, waarin wordt gesteld dat er vrijwillige toestemming tot huiszoeking werd gegeven, en het procesverbaal anderzijds, waarin wordt gesteld dat er een visitatie bevel werd ontvangen door de verbaliserende overheid, terwijl een afschrift van dit visitatiebevel ook niet werd gevoegd aan het dossier. Voorts meent zij dat het strafdossier diverse hiaten omvat, waarbij zij met name wijst op het feit dat er in het PV melding wordt gemaakt van anonieme klachten zonder evenwel melding te maken van het tijdstip of de concrete modaliteiten van deze beweerde klachten, terwijl deze anonieme klachten ook niet werden gevoegd aan het strafdossier. 12

Verwerende partij stelt in haar antwoordnota dat de gewestelijke entiteit als verzachtende omstandigheid weerhoudt dat de verzoekende partij toestemming tot huiszoeking verleende. Zij stelt vast dat ze dit verzachtend element ten onrechte weerhouden heeft omdat er wel degelijk een visitatiebevel werd afgeleverd waardoor een huiszoeking met toestemming niet aan de orde was, maar meent dat dit een materiële vergissing betreft in het voordeel van de verzoekende partij. In die optiek meent zij dat verzoekende partij geen belang heeft bij de ontwikkeling van dit argument, en dat haar rechten van verdediging niet werden geschonden, vermits ze een lagere geldboete bekwam omwille van een verzachtende omstandigheid die eigenlijk niet aan de orde was. Beoordeling door het College Verzoekende partij beroept zich vooreerst op de tegenstrijdigheid tussen de bestreden beslissing en het aanvankelijk proces-verbaal met betrekking tot de al dan niet vrijwillige toestemming tot huiszoeking. Het College stelt op basis van het aanvankelijk proces-verbaal vast dat de verbalisant voorafgaandelijk aan de vaststellingen bij de politierechtbank te Tongeren een machtiging tot visitatie in de woning van verzoekende partij had gevraagd en verkregen. In tegenstelling tot de bewering van verzoekende partij, maakt deze machtiging deel uit van het administratief dossier, waarin ze is gevoegd als bijlage 1 bij het aanvankelijk proces-verbaal. Tevens blijkt daaruit dat dit visitatiebevel voorafgaandelijk aan de visitatie samen met verzoekende partij werd overlopen, en dat laatstgenoemde ter kennisname het bevel tekent ter hoogte van zijn persoonsgegevens. De overweging in de bestreden beslissing dat uit het proces-verbaal blijkt dat er vrijwillige toestemming tot huiszoeking werd gegeven, die mede heeft geleid tot het vaststellen van bovengenoemde feiten, betreft dan ook een materiële vergissing. Het College oordeelt dat deze vergissing in casu geen implicaties heeft op de rechten van verdediging van verzoekende partij. Ongeacht of de vaststelling van de milieumisdrijven gebeurde naar aanleiding van een visitatiebevel dan wel naar aanleiding van een vrijwillige toestemming tot huiszoeking, wordt door partijen niet betwist dat de betreffende vaststellingen wettig gebeurden. Bovendien werd dit element (verkeerdelijk) meegenomen als een verzachtende omstandigheid, wat aanleiding geeft tot een lagere geldboete, zodat verzoekende partij geen belang heeft bij dit middelonderdeel. Verzoekende partij meent tevens dat er in het aanvankelijk proces-verbaal ten onrechte geen melding wordt gemaakt van het tijdstip of de concrete modaliteiten van de anonieme klachten waarnaar wordt verwezen, en die geen deel uitmaken van het strafdossier. Het College oordeelt dat dit gegeven evenmin implicaties heeft op de rechten van verdediging van verzoekende partij. De anonieme klachten vormden blijkens het aanvankelijk proces-verbaal de aanleiding voor de verbalisant om een visitatiebevel te vragen bij de bevoegde rechter, terwijl verzoekende partij (zoals hoger gesteld) de wettigheid van dit visitatiebevel (en de wettigheid van de naar aanleiding daarvan verrichtte vaststellingen) niet betwist. De aanleiding voor de controle (klachten en eerdere processen-verbaal) doet evenmin afbreuk aan de vaststelling van de milieumisdrijven. Het middel wordt verworpen. C. Derde, vierde, vijfde en zevende middel Standpunt van de partijen 13

In het derde middel stelt verzoekende partij dat zij formeel betwist dat haar achtertuin was ingericht als een zogeheten ingerichte vogelvangstplaats. Zij wijst op het feit dat niet kon worden vastgesteld dat er mistnetten werden geplaatst, en dat zij in haar verklaring stelt dat zij sedert 2006 geen vogels meer heeft gevangen uit de natuur en er sedertdien geen enkel PV lastens haar werd opgesteld. In het vierde middel stelt verzoekende partij dat de beschreven opstelling dient om spreeuwen te vangen dewelke afkomen op het kippeneten, terwijl de spreeuwen vlak erna weer worden vrijgelaten en zulks teneinde de kippen en het kippenvoeder in haar tuin te beschermen. In die optiek meent zij dat de opgestelde frames dus niet dienstig waren om er vogels, dewelke onder de regelgeving van het Soortenbesluit vallen, mee te vangen om ze in een volière te plaatsen, in de rand waarvan zij wijst op het feit dat de verbalisanten ook zelf vermelden dat de opstelling van een metalen frame werd aangetroffen in de achterliggende open kippenren, terwijl dit geen locatie betreft om vogels te vangen dewelke vallen onder het Soortenbesluit. In het vijfde middel stelt verzoekende partij dat de 42 beschermde vogels die zij in haar bezit had allen in een gezonde toestand werden aangetroffen, goed verzorgd en gevoed, en reden waarom ze vlak nadien weer werden vrijgelaten in de vrije natuur, en niet op een illegale wijze werden gevangen. In navolging van haar verklaring naar aanleiding van haar verhoor, herhaalt zij dat zij deze vogels had aangekocht in een dierenspeciaalzaak, en dat de aankoop van geringde vogels te duur viel. Zij meent dat haar geen gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid kan worden verweten wanneer zij als bejaard persoon dieren/vogels aankoopt in een dierenspeciaalzaak, zodat zij deze feiten dus zeer ernstig wenst te nuanceren. Zij stelt dat niet geweten is of de verbalisanten ter zake enig onderzoek hebben gevoerd naar de uitbater van dierenspeciaalzaak, en meent dat haar rechten van verdediging zijn geschonden indien men geen vaststellingen of nader onderzoek in deze dierenspeciaalzaak zou hebben gedaan, vermits alsdan het onderzoek alleszins ook op een onvolledige wijze zou zijn gebeurd. In het zevende middel stelt verzoekende partij dat het bezit van mistnetten en lokkooitjes strafbaar is, maar dat er door haar echter - reeds zeer geruime tijd gedurende meer als tien jaar! - geen gebruik meer wordt gemaakt van deze hulplokmiddelen. Verwerende partij stelt in haar antwoordnota met betrekking tot het derde en vierde middel dat hoewel verzoekende partij het strafbaar karakter van de door haar gepleegde feiten lijkt te willen ontkennen, de feiten nochtans een schending uitmaken van de artikelen 10, 12, 16 en 41 van het Soortenbesluit. Zij wijst op de vaststelling dat artikel 10 van het Soortenbesluit o.a. het verbod omvat om opzettelijk specimen van beschermde diersoorten te vangen, en verwijst naar de overwegingen daaromtrent in de bestreden beslissing. Zij stelt dat verzoekende partij ten onrechte meent dat spreeuwen niet onder het Soortenbesluit vallen, en dat de bestreden beslissing en de bijlage 1 bij het Soortenbesluit hierin duidelijk zijn. Met betrekking tot het vijfde middel stelt verwerende partij dat artikel 12 van het Soortenbesluit onder meer het onder zich hebben verbiedt van specimen of eieren van beschermde diersoorten. Zij meent dat het door verzoekende partij beoogde onderzoek in de dierenspeciaalzaak waarin zij de beschermde vogels (beweerdelijk) zou hebben aangekocht irrelevant is gezien de verzoekende partij artikel 12 van het Soortenbesluit schendt doordat zij beschermde vogels in haar bezit heeft zonder dat de voorwaarden van artikel 41 van het Soortenbesluit (inzake de verplichte aanwezigheid van een gesloten pootring) voldaan zijn, terwijl daarenboven, en ten overvloede, geldt dat de verzoekende partij mag geacht worden om voor haar verdediging zelf 14

het bewijs van een legale aankoop aan te voeren. Zij citeert de overwegingen in de bestreden beslissing inzake de overtreding van artikel 12 Soortenbesluit, en meent dat het vast staat dat de verzoekende partij de vogels niet in haar bezit kreeg met de verplichte gesloten pootring aan, reden waarom zij zelf ringen aanbracht of manipuleerde en de artikelen 12 en 41 van het Soortenbesluit schond. Met betrekking tot het zevende middel stelt verwerende partij dat het overeenkomstig artikel 16, 3 van het Soortenbesluit (onder andere) verboden is om de middelen, vermeld in bijlage 2C van het besluit onder zich te hebben, en dat de 7 lokkooien, 6 mistnetten en 2 slagnetjes die de verzoekende partij bezat, vallen onder de verboden middelen zoals opgenomen in bijlage 2C van het Soortenbesluit. Zij meent dat de schending van artikel 16, 3 van het Soortenbesluit vaststaat, en dat de feiten vaststaand zijn en niet nuttig te betwisten, gezien het procesverbaal geldt tot bewijs van het tegendeel. Zij merkt op dat de bestreden beslissing in haar voordeel aanneemt dat de verzoekende partij de mistnetten en de slagnetjes niet (recent) in gebruik had. Verwerende partij besluit dat de feiten wel degelijk een schending uitmaken van de artikelen 10, 12, 16 en 41 van het Soortenbesluit, en onder de definitie vallen van het milieumisdrijf zoals bedoeld in artikel 16.2 DABM waarvoor een bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Beoordeling door het College Verzoekende partij betwist in essentie dat zij op basis van de door de gewestelijke entiteit in de bestreden beslissing weerhouden elementen kan worden beschouwd als overtreder in de zin van artikel 16.4.25 DABM, aan wie de milieumisdrijven kunnen worden toegerekend en aan wie een administratieve geldboete kan worden opgelegd. Een bestuurlijke geldboete betreft een punitieve sanctie, waarbij de bewijslast van het milieumisdrijf en de overtreder berust bij de gewestelijke entiteit. Het bewijs van de feiten en het daderschap kan met het oog op bestuurlijke beboeting, naar analogie met de bewijsvoering in strafzaken, in beginsel met alle middelen van recht worden geleverd. De principieel vrije bewijsvoering behelst onder meer dat het bewijs van het daderschap kan worden geleverd door een geheel van samenhangende feitelijke vaststellingen, die éénsluidend eenzelfde persoon als pleger van het vastgestelde milieumisdrijf aanduiden. De beginselen van behoorlijk bestuur, inzonderheid het zorgvuldigheidsbeginsel, en het vermoeden van onschuld, zoals onder meer bepaald in artikel 6, lid 2 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omringen de bewijslevering met waarborgen op procedureel en inhoudelijk vlak. 3. Het wordt door verzoekende partij niet betwist dat er bij haar thuis tweeënveertig niet-regelmatig geringde dan wel ongeringde (op basis van het Soortenbesluit) beschermde vogels werden aangetroffen, noch dat het houden van dergelijke vogels een inbreuk betreft op de artikelen 12 en 41 Soortenbesluit. Verzoekende partij betwist evenmin dat zij in het bezit was van lokkooien, mistnetten en slagnetjes, die ressorteren onder de verboden middelen, installaties en methoden voor het doden of vangen van dieren in het kader van het Soortenbesluit, noch dat het onder zich hebben van dergelijke vogelvangstmiddelen een inbreuk betreft op artikel 16, 3 Soortenbesluit. Gedragingen die strijdig zijn met voormelde artikelen betreffen milieumisdrijven in de zin van artikel 16.2, 2 DABM, waarvoor de gewestelijke entiteit overeenkomstig artikel 16.4.27, lid 2 15