PW EXTRA: Remediëringstaak

Vergelijkbare documenten
Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Oefeningen vraag en aanbod

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

HT1: Vraag en aanbod - marktevenwicht

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie

HT3: Vraag en aanbod

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming?

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november

Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod

PW3: Overheidsinterventies. Oefening 1: Gegeven zijn vraag- en aanbodvergelijkingen op een markt gekenmerkt door volkomen concurrentie:

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman

Vraag en aanbod. Vraag en aanbod Hoeveelheid (q)

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken

De mate waarin de gevraagde hoeveelheid van een product(qv) gevoelig is voor een verandering van de prijs van het product (p).

WAARDOOR NEEMT DE VRAAG TOE OF AF?

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman

Domein markt: volkomen concurrentie

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

Domein D: markt (module 3) havo 5

Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur.

Extra opgaven hoofdstuk 15

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

Grafieken Economie Hoofdstuk 7

Oefeningen op monopolie

Samenvatting Economie Module 3 Hoofdstuk 1

UIT grafische elasticiteiten

Eco samenvatting; hs 2 + 5

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten.

2.1 De vraag naar spijkerbroeken

Domein D: markt (module 3) vwo 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting

Extra oefeningen: Prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid

samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt

De (prijs)vraaglijn geeft het verband weer tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid.

Oefeningen Producentengedrag

Domein D markt. Zie steeds de eenvoud!! Grafieken en rekenen Uitwerkingen. Frans Etman

EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

qwertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuio pasdfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjkl zxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzxcvbnmq wertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwertyuiop

Vijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5

Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod

Vraag 11. q 1 MK, MO MK ECONOMIE, EEN INLEIDING WAAROVER EN HOE SPREKEN ECONOMEN? S. COSAERT, A. DECOSTER & T. PROOST

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

UIT deel 2 elasticiteiten. H2 elasticiteiten. H2.1 drie kenmerken van elasticiteiten (verbanden)

Samenvatting Economie Module 2

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Samenvatting Economie Consument en Producent

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische

5,5. Samenvatting door een scholier 2992 woorden 20 oktober keer beoordeeld

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4

Domein D markt. Opgaven. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.

Een keuze maken uit het grote aanbod van consumptiegoederen is steeds moeilijker.

De fabricant TV Rama verlaagt de P van zijn kleuren TV s, hun zwart-wit TV s blijven hetzelfde. De prijselasticiteit van TV s is 0.8.

HOOFDSTUK 2: OEFENINGEN

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 4

Competitieve markten

Vraag 1: PRIJSVORMING

Samenvatting Economie Vervoer

Samenvatting Economie Consument & Producent

Samenvatting Economie Consument en producent

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Samenvatting Economie Micro-economie

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

HOOFDSTUK 4: DE CONSUMENT 1. BEPALENDE FACTOREN VAN DE INDIVIDUELE VRAAG

A ; B ; C ; D Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT.

Examen Economie 30 januari 2012 Professor Koen Schoors

H3 Hoe werken markten

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11

Economie Module 2 & Module 3 H1

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel)

Samenvatting Economie Module1, H2 en H3

Samenvatting Economie Lesbrief Consument & Producent

Katern 2 Markten en welvaart

Examen HAVO. Economie 1

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 en 5

UIT accijns en btw

Samenvatting Economie Lesbrief Consument en Producent

PEDAGOGISCHE STUDIEDAG LEERKRACHTEN ECONOMIE

Domein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3

Samenvatting Economie Consument en producent

6,3. Samenvatting door een scholier 2646 woorden 23 juni keer beoordeeld. Economie Lesbrief Vervoer Hoofdstuk 1 t/m 5

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7

1 De bepaling van de optimale productiegrootte

Samenvatting door een scholier 3455 woorden 13 februari keer beoordeeld. Onderdeel 2: Markten. Hoofdstuk 3: Hoe werken markten?

2. wat nog belangrijker is welke wensen je bovenaan je lijstje zet. Je moet je wensen op volgorde zetten: wat het meest belangrijk is bovenaan.

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden.

Transcriptie:

Naam: Nummer: Klas: 5 ECMT-ECWI PW EXTR: Remediëringstaak Lkr.: R. De Wever Herfstvakantie 2016 1. Herstudeer eerst de leerstof economie van Thema 1. 2. Hermaak schriftelijk een selectie van de klassikaal gemaakte oefeningen (gesloten cursus) en verbeter. Een grondige foutenanalyse is onontbeerlijk. Duid in kleur aan wat je fout deed (+ verbeter!) en wis niet weg!! Noteer vraagtekens bij onduidelijkheden zodat je me deze kan vragen. 3. Maak onderstaande oefeningen. Het heeft pas zin om aan de taak te beginnen als stap 1 en 2 grondig zijn afgewerkt. 4. Werk dagelijks. Een gespreide inspanning is noodzakelijk voor een degelijke verwerking. Er zijn makkelijke oefeningen bij die snel opgelost zijn, maar ook deze zijn belangrijk om een diepere verwerking naast te streven. Enkele oefeningen zullen wat meer tijd in beslag nemen. Oefeningen die niet lukken, duid je goed aan zodat we die na de vakantie kunnen bespreken. 5. Onderstaande remediëringstaak komt in je extra atoma-schrift voor economie. Vraag 1: Los onderstaande MC-vragen op. Slechts 1 antwoord is correct. Geef telkens een passende verklaring voor je antwoord. Zorg ervoor dat je 100% zeker weet wat het correcte antwoord is en dat dit blijkt uit je verantwoording. Duid problemen of twijfelgevallen goed aan in kleur, zodat we dit kunnen bespreken na de vakantie. Je verklaring kan 1 of meerdere duidelijke grafieken zijn of de nodige berekeningen. 1. De NMBS overweegt een aanpassing van de vervoerstarieven. Onder welke omstandigheden mag de NMBS zeker een hogere omzet verwachten? a. Een verhoging van de tarieven bij een prijselastische vraag. b. Een verhoging van de tarieven bij een prijsinelastische vraag. c. Een verlaging van de tarieven bij een prijsinelastische vraag.

d. In geen van de vorige gevallen mag de NMBS zeker een hogere omzet verwachten. Indien de tarieven worden verhoogd bij een prijsinelastische vraag, zal de afzet % minder sterk dalen dan de tarieven (prijs) % zal stijgen. Dit betekent dat de omzet zal stijgen. 2. In welke van de volgende situaties is het effect op de evenwichtsprijs onvoorspelbaar? Veronderstel een normaal verloop van vraag- en aanbodrechten. a. De vraag verschuift naar rechts en het aanbod blijft constant. b. Het aanbod verschuift naar rechts en de vraag verschuift naar links. c. Vraag en aanbod verschuiven beide naar rechts. d. Het aanbod verschuift naar links en de vraag blijft onveranderd. Vraag die naar rechts verschuift heeft een opwaarts effect op de prijs, aanbod dat naar rechts verschuift heeft een neerwaarts effect op de prijs (dus tegengesteld effect). Of de prijs zal stijgen of dalen hangt af welke verschuiving (vraag of aanbod) het sterkst zal zijn. 3. uto s en benzine zijn complementen van elkaar. LPG is een substituut voor benzine. De regering besluit de productie van benzine zwaarder te belastingen (meer accijnzen). Welke van volgende situaties zal zich dan, ceteris paribus, voordoen? Veronderstel dat vraag- en aanbodcurven een normaal verloop kennen. a. Zowel auto s als LPG worden duurder. b. Zowel auto s als LPG worden goedkoper. c. uto s worden duurder en LPG wordt goedkoper. d. uto s worden goedkoper en LPG wordt duurder. anbod benzine daalt (verschuift naar links), waardoor prijs benzine stijgt. Hierdoor zal de vraag naar LPG stijgen (substitutiegoed van benzine) en de vraag naar auto s dalen (complement van benzine). Dit betekent dat de prijs van LPG zal stijgen en de prijs van auto s zal dalen. 4. Door een verhoging van de makelaarsvergoedingen in de verzekeringssector nemen de productiekosten van verzekeringen toe. Het effect hiervan op de marktprijs van verzekeringen is groter naarmate in het oorspronkelijk evenwicht: a. de vraag minder prijselastisch en het aanbod meer prijselastisch is. b. de vraag meer prijselastisch en het aanbod meer prijselastisch is. c. de vraag minder prijselastisch en het aanbod minder prijselastisch is.

d. de vraag meer prijselastisch en het aanbod minder prijselastisch is. Maak analoge grafieken zoals oefening cola light (of vraag op toets). Nu is het het aanbod dat daalt (naar links verschuift). In grafiek 1 teken je een steile en vlakke vraag en bekijk je het effect hiervan op een daling van het aanbod. In grafiek 2 teken je een normale (niet te vlakke, niet te steile) vraag en laat je een steil en vlak aanbod verschuiven naar links. Let wel op dat je verschuiving even groot is voor de steile als de vlakke aanbodrechte. 5. De vraag naar goed neemt toe in de volgende 2 gevallen: I. bij een stijging van het inkomen; II. bij een daling van de prijs van goed B. In dat geval kunnen we met zekerheid stellen dat: a. goed een normaal goed is en dat goed en B complementaire goederen zijn; b. goed een noodzakelijk goed is en goed B een substituut is voor goed ; c. goed een luxe-goed is en dat goed en B complementaire goederen zijn; d. goed een inferieur goed is en goed B een substituut is voor goed ; Uit (1) volgt dat goed een normaal goed is, of het een noodzakelijk of luxegoed is kunnen we niet met zekerheid concluderen. Uit (2) volgt dat goed en goed B complementaire goederen zijn. Het correcte antwoord is dus antwoord a. 6. De vraag naar studentenkamers is gegeven door: qv 1000000 2000p terwijl het aanbod luidt: q 200000 2000p De overheid wil dat de huurprijs 250 euro bedraagt en dat elk gezin dat die huurprijs wil betalen ook effectief een studentenkamer vindt. Om dit doel te bereiken moet de overheid: a. Een maximumprijs van 250 euro instellen. b. Een minimumprijs van 250 euro instellen. c. 100000 extra studentenkamers bouwen en verhuren. d. Een subsidie geven aan de verhuurders van 100 euro per verhuurde studentenkamer. 7. De vraag en het aanbod van rundsvlees in de EU wordt bepaald door de volgende vraagen aanbodfuncties: q 1000 10p en q 200 20p V

Het Europees landbouwbeleid garandeert een minimumprijs van 60 euro en tevens dat de eventuele aanbodoverschotten zullen worden opgekocht tegen deze prijs. Wat zijn de kosten van dit beleid voor de EU? a. 0 euro, aangezien de minimumprijs niet bindend is b. 12000 euro c. 36000 euro d. 60000 euro 8. Veronderstel 4 verschillende marksituaties. In welke van volgende situaties zal een producentenbelasting volledig worden afgewenteld op de consument? (1) Een perfect prijsonelastische vraag en een normaal verlopend aanbod. (2) Een perfect prijsonelastische vraag en een perfect prijselastisch aanbod. (3) Een perfect prijselastische vraag en een normaal verlopend aanbod. (4) Een normaal verlopende vraag en een perfect elastisch aanbod. a. Gevallen 1 en 4. b. Gevallen 1 en 2. c. Gevallen 1, 2 en 4. d. In alle 4 de gevallen. 9. De vraag en het aanbod naar/van varkens zien er als volgt uit: q 200000 20p V q 150000 20p Het ministerie van landbouw beslist dat de varkensstapel moet beperkt worden tot 160000 dieren en voert daarom een hoeveelheidsbeperking in. Welke uitspraak is juist? a. De marktprijs na het invoeren van deze maatregel is 500 euro. b. De marktprijs na het invoeren van deze maatregel is 1250 euro. c. Het welvaartsverlies, veroorzaakt door het invoeren van deze maatregel is gelijk aan 11.250.000 euro. d. Door het invoeren van deze maatregel neemt het consumentensurplus af met 60.000.000 euro.

10. De vraag- en aanbodfuncties op een markt zien er als volgt uit: 1 qv p 18 2 q p 6 De overheid wenst het aanbod te beïnvloeden door het toekennen van een vaste subsidie per eenheid aan de producent. De nieuwe evenwichtshoeveelheid bedraagt 11 eenheden. Hoeveel bedragen de totale overheidsuitgaven? a. 3 euro. b. 22 euro. c. 30 euro. d. 33 euro. 11. De vraag naar goed neemt af in de volgende 2 gevallen: (1) bij een daling van het inkomen; (2) bij een stijging van de prijs van goed B. In dat geval kunnen we met zekerheid zeggen dat: a. goed een normaal goed is en goed en B complementaire goederen zijn. b. goed een normaal goed is en goed en B substitueerbare goederen zijn. c. goed een inferieur goed is en goed en B complementaire goederen zijn. d. goed een inferieur goed is en goed en B substitueerbare goederen zijn. 12. Veronderstel dat goed en goed B substitueerbare goederen zijn. De producenten van goed krijgen van de overheid een subsidie. Welke van volgende uitspraken is fout? a. De evenwichtsprijs van goed zal dalen. b. De evenwichtshoeveelheid van goed B zal dalen. c. De prijs van goed B zal stijgen. d. De gevraagde hoeveelheid naar goed zal toenemen. 13. Op de markt van de computers zullen er bij een prijsverlaging van een complementair goed van computers (bv. printers) a. minder computers verkocht worden, tegen een lagere prijs. b. meer computers verkocht worden, tegen een lagere prijs. c. minder computers verkocht worden, tegen een hogere prijs.

d. meer computers verkocht worden, tegen een hogere prijs. 14. De prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid naar brood is gelijk aan -0,45. Dit betekent dat: a. bij een prijsstijging, de prijs van brood en de totale uitgaven voor brood in tegengestelde zin zullen evolueren. b. bij een prijsdaling, de prijs van brood en de totale uitgaven voor brood in tegengestelde zin zullen evolueren. c. bij een prijsstijging, de prijs van brood en de totale uitgaven voor brood in dezelfde zin zullen evolueren. d. de bakkers hun inkomen kunnen verhogen door de prijs van brood te verlagen. 15. In het marktevenwicht bedraagt de puntelasticiteit van de gevraagde hoeveelheid 3. 7 De Rico van de aanbodrechte is gelijk aan 1 5 en de Rico van de vraagrechte is gelijk aan 1. De puntelasticiteit van de aangeboden hoeveelheid bedraagt in het marktevenwicht: 3 a. b. c. 1 7 3 7 5 7 d. 1 16. Goed X is een inferieur goed. De vraag naar goed X verloopt perfect prijsinelastisch, terwijl het aanbod een normaal verloop kent. Indien het inkomen van de consumenten afneemt, dan: a. stijgt de prijs en blijft de verhandelde hoeveelheid gelijk; b. blijven zowel de prijs als de verhandelde hoeveelheid gelijk; c. dalen zowel de prijs als de verhandelde hoeveelheid; d. stijgen zowel de prijs als de verhandelde hoeveelheid;

17. Uit milieuoverwegingen wil de overheid tussenkomen op de groentenmarkt. Welke uitspraak is fout als je weet dat biologisch geteelde groenten (BGG) en genetisch gemodificeerde groenten (GGG) substituten zijn? a. Door een belasting op GGG zal de prijs van BGG dalen. b. Zowel een subsidie voor BGG als een belasting op GGG zal succesvol zijn in het terugdringen van de hoeveelheid GGG. c. Door een subsidie voor BGG zal de prijs van GGG dalen. d. Door een subsidie voor GGG zal de prijs van BGG dalen. 18. De inkomsten bestemd voor de drugsbaronnen uit de verkoop van drugs zullen niet worden beïnvloed door een producentenbelasting als: a. de vraag perfect prijsinelastisch is en het aanbod een normaal verloop kent. b. zowel de vraag als het aanbod een normaal verloop kennen. c. de vraag perfect prijselastisch is en het aanbod een normaal verloop kent. d. Het aanbod perfect prijselastisch is en de vraag een normaal verloop kent. 19. Welke uitspraak is fout? a. Bij een perfect prijsinelastische aanbodrechte en een gewone vraagrechte halen de producten het volledige prijsvoordeel van een subsidie naar zich toe. b. Bij een perfect prijselastische vraagrechte en een gewone aanbodrechte dragen de consumenten het volledige prijsnadeel van een productiebelasting. c. Bij een zeer prijsinelastische vraagrechte en een zeer prijselastische aanbodrechte is het prijsvoordeel van de consumenten zeer groot bij een subsidie. d. Bij een zeer prijselastische aanbodrechte en een zeer prijsinelastische vraagrechte is het prijsnadeel voor de producenten van een indirecte belasting zeer klein. 20. Op een markt gelden de volgende vraag- en aanbodrelaties: qv 40 10 p en p 2 0, 2 q. De overheid legt een minimumprijs op gelijk aan 3 EUR. Wat zal hiervan de impact zijn op de markt? a. Er zal een aanbodoverschot zijn gelijk aan 15 eenheden. b. Er zal een vraagoverschot zijn gelijk aan 15 eenheden. c. Er zullen 20 eenheden worden verhandeld. d. Er zullen 25 eenheden worden verhandeld.

Vraag 2: In Nederland wordt door gemeenten, verenigingen en particulieren op grote schaal oud papier ingezameld. Dit oud papier wordt door een groot aantal handelaren opgekocht en vervolgens aan de papierindustrie aangeboden. De vraag naar en het aanbod van oud papier kan gezien worden als een markt met volkomen concurrentie. Stel dat de vraag- en aanbodcurve van oud papier in Nederland worden voorgesteld door volgende vergelijkingen: q 2p 700 V p q 100 (hoeveelheden worden uitgedrukt in tonnen en de prijs in euro) a. (2p) Bereken de prijs en de verhandelde hoeveelheid op deze markt. Geef je berekeningen! p q 100 q p 100 p 100 2p 700 3p 600 p 200 EUR V q 200 100 300 eenheden Controle : q 2 200 700 300 eenheden Stel dat door groeiend milieubesef het aanbod van oud papier zeer sterk toeneemt. Hierdoor verandert het aanbod, maar de vraag blijft constant. Stel dat de evenwichtsprijs hierdoor spectaculair daalt tot 10 EUR per ton. b. Bereken de nieuwe verhandelde hoeveelheid, bij deze nieuwe situatie (dus bij het nieuwe aanbod). Geef bondig je berekeningen weer. De nieuwe evenwichtsprijs wordt 10 EUR (het nieuwe snijpunt van en V). Om de (evenwichtsprijs)hoeveelheid te kennen, vullen we deze prijs in ofwel ofwel V. kennen we echter nog niet, maar V wel: q 2 10 700 680 eenheden

c. Illustreer grafisch deze markt in onderstaande grafiek. d. Bereken hoeveel ton oud papier er bij elke prijs extra wordt aangeboden. Geef bondig je berekeningen weer. We zoeken de horizontale verschuiving van het aanbod. Vermits het aanbod evenwijdig verschuift naar rechts, zal bij iedere prijs eenzelfde hoeveelheid extra worden aangeboden. Het volstaat dus bij 1 prijs het verschil tussen de oorspronkelijke en de nieuwe aangeboden hoeveelheid te bepalen. We berekenen dit bij de nieuwe evenwichtsprijs (10 EUR) omdat we de nieuwe aangeboden hoeveelheid hier reeds kennen, nl. 680 eenheden. Om de oorspronkelijke aangeboden hoeveelheid te kennen bij 10 EUR vullen we deze prijs in in de oorspronkelijke aanbodvergelijking: q 10 100 110 eenheden. Dit betekent dus dat de aangeboden hoeveelheid bij eenzelfde prijs met 570 eenheden toeneemt tengevolge van de aanbodverschuiving naar rechts. e. Geef de (economische) vergelijking van de nieuwe aanbodrechte. Geef bondig je berekeningen weer. We weten dat het aanbod evenwijdig verschuift van tot, dus hebben en dezelfde rico (en dus ook dezelfde omgekeerde rico).

'? : q p 100 : q p c We kunnen c bepalen daar we reeds een punt kennen van het nieuwe aanbod, nl. (680,10). ' : 680 10 c c 670 ' : q p 670? Vraag 3: Gegeven zijn vraag- en aanbodvergelijkingen op een markt gekenmerkt door volkomen concurrentie: 1 3 qv 240 p q 60 p 50 100 a. Bereken de evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid op deze markt. b. Stel deze markt grafisch voor. Gebruik de gegeven grafiek (zie bijlage)! c. Bereken de welvaart op deze markt (= welvaart 1). Zorg dat uit je berekening blijkt hoeveel de verschillende componenten bedragen van welvaart 1. d. De overheid wil in deze markt het verbruik met 50% zien stijgen. Hiervoor geeft de overheid een subsidie aan de producenten. Bereken de vergelijking van de nieuwe vraag- en/of aanbodrechte. e. Bereken het deel van de subsidie dat ten goede komt van de consumenten. f. Bereken de welvaart op deze markt na dit overheidsoptreden (= welvaart 2). Zorg dat uit je berekening blijkt hoeveel de verschillende componenten bedragen van welvaart 2. g. Illustreer grafisch deze welvaartsverandering.