flr 5.: * Toets 3HV Hoofdstuk 5 Het Nederlandse Landschap paragraaf 1 Um 4 Vraag 1 TijdeÀs het Pleistoceen wisselden ijstijden en warme perioden elkaar af. De Saale ijstijd is eén belangrijke ijstijd voor Nederland. Het noorden van Nederland lag onder een dik pak ijs' a. Verklaar hoe door dat pak ijs keileem is ontstaan b. Waar verplaatste het pak ijs zich het snelst en wat kan je daar tegenwoordig nog van zien? Vraag 2 ïijdeàs het Holoceen tussen de 10.000 en 5000 jaar geleden steeg de zeespiegel a. Wat was daarvan het gevolg? b. Beschrijf het ontstaan van het veen in deze periode? Vraag 3 LlA irl$ 0 @ E... F-11...-...-...,- E...-...-...-.^,--,_ ièiêd?ti! -..-. lriiil: crnir::r -;:1. tu,li9 rrlill Figuur I a. Noteer de letters van de doorsneden van figuur 1 in de juiste volgorde. b. Beschrijf het proces dat in de figuur wordt weergegeven. Gebruik daarbij het woord zeespiegel.
Vraag 4 Neem de legenda van Rivierkleilandschap Veenlandschap Duinlandschap de onderstaande kaart over en vul hem in. Kies uit: Zeekleilandschap Krijt-lósslandschap Zandlandschap í".# 'J'ít : "a { De bel an grijtate N ed.erlan d'se I ands ch appen ffi ffi ï; ': ffitrffi IlËl]U W 0 50 km +.. schaal 1 : 5.000.000 r I ln Vraag 5 Geef de betekenis van de volgende begrippen: a. tongbekken b. stuwwallen c. inklinking d. esgronden
Vraag 6 Een bekend landschap in Nederland is het Zeekleilandschap a. Waar vinden we dat zeekleilandschap? b. Leg uit wat kwelder is c. DJboeren langs de zeedijk hebben tegenwoordig niets meer aan kwelder. Leg uit waarom? Vraag 7 Voor í 900 stond de veeteelt in dienst van de akkerbouw. Verlel met eigen woorden wat met bovenstaande zin bedoeld wordt. Vraag 8 Oe góte hoeveelheid mest die de bio-industrie produceert leidt tot milieuvervuiling. a. Wat wordt er bedoeld met bio-industrie? b. Noem twee manieren waarop de vervuiling door mest tegenwoordig wordt aangepakt? Vraag 9 Bekijk onderstaande figuur. Welk antwoord geeft de juiste benamingen voor A, B en C aan? a A=essen, $ =groêngronden, C=woestegrondenb A= essen, B = essen, C = groengronden. c A=groengronden, B =woestegronden, C=essen. A=groengronden, B =essen, C=woestegronden. d Vraag 10 Vertel in eigen woorden: o wêt turf is; o wanneer en waar men in Nederland grote behoefte kreeg aan turf; r hoe de turf werd gewonnen. Gebruik daarbij de woorden laagveen, legakkers en petgaten.
Vraag 11 Vera nderend bud emgebru ik i n een [aagvee ngebied Ía*e I ffiffi@****jffi* E-*"* * -t*'*ts.*"*- onontgefinên fase? '1' j'$ ''*. ffi,ffi!::; ffi 1,,,;;",11,:,,,::,ui" weide A sil'::tttslif, L', ;í;#n'sèl *cui;*'*'tsdt* ' akker =n *";;5ffi fase 3 ffi: ffi ltrllfil q!_-st jt;...;^).i **' :{i:1 r:'#í*''rt aí(ker ' '..f tfl i.t"""""1u.i*e',tff,.,,,. r* i::.:.;1111,s11* a.;;.. t;:7rii:.;rs$ii*'li'lr:.:i' wetffe a. b. Beschrijf het veranderingsproces van het laagveengebied aan de hand van de boven getekende fasen. Wat is het gevaar dat zich in fase 3 voordoet? Vraag 12 Een deel van het ontgonnen veen in de provincie Zuid Holland wordt tegenwoordig niet meer voor landbouw gebruikt, maar voor recreatie. a. Welke gebieden worden hier bedoeld? b. Verklaar wat er met deze veengebieden in de loop der tijd is gebeurd
3d;.. 'l-sets 3i{V Hoefdstuk 5 Í{et NederlancJse Lancise ílap $}aragraa$ 1 í/rn 4 í- \\ Vraaa "!\ Tijrianè-het pleistoceen wi$seïden iistiiden Ër'ï wfrrnle ilefloctrên êikaar fir" De $aale i;stilu is eën belangrijke ijstild voor frlederiand. tr-'{et noorrjen -van irlederiand lag onder een dik pak!js. a. Verklaar ï'lne ejonr dat pak ijs keiïeem i$ nnt$tí*ffr1 b. Waar verplaatsïe hret pak i.1s ricl'r h*t snelst en wat kan ja ciaar tegenwoordig nog van zien? Vraagl'2\ l-iidensïet N-ioloceen tussen de 10.000 en 5000 jaar is het basisveen ontstaan' Báschrijf hoe het ontstaan is en gebruik daarbij de woorden zeespiegel en moeras' /h vraagq) t:"0 * "l veen strucir*ur :0" v rlr c h tbaa rheid wir te rhu i:; holrd itrg Neem het bovenstaande schema over en vul het in: bij structuur kun je kiezen uit'. grof en fiin bij vruchtbaarheid kun je kiezen ui '. vruchtbaar, niet vruchtbaar bij waterhuishouding kun je kiezen uit: doorlatend, vasthoudend
EI rll n I.-.--- " i':uidig: ***F;illr,,t.; l. - huiiig ruïi,l{ Figuur í -r\ Vraa{ 4\ a.\(oteer de letters van de doorsneden van figuur 1 in de juiste volgorde. Beschrijf het proces dat in de figuur wordt weergegeven. Gebruik daarbij het woord zeespiegel.
/-\, Vraag\SJ l,jí.anr nip lenenna uv l\r':,vl,vg.l3n! Ce OnJerstaenae :(3aft Rivierkleílandschap Veenlandscha{t Dutnlandschap 0y#ï"*ír vt,ii hem in. Kle s uiï /.eekleiiendscfiap l(dií-lóss/a n d-s ch 4,0 Zant!laitdsth ass De belan grijlcste N ed erlan d.se I ands ch appen ffiffi ffi i c_ ffi I 0 50km t- schaal 1: 5.ooo.ooo Vraag 6 Welke van onderstaande uitspraken zijn juist? A In een glaciaal daalde de zeespiegel met soms meer dan 100 meter. B ln de Sàale-ijstijd werd het reliëf in Midden-Nederland voornamelijk gevormd. C In het preglaciaalwerd dekzand afgezet. D Het holoceen begon zo'n 10.000 jaar geleden'
t/raaëiï 1 Ge.:Í ib'b*rekeni* van de r,'olgende begl'ippen. a. tcngbekken b sti:\,vw;illen c. strandwallen d" intengiaciaai i\ Vraag\E) Voor 1SÓ0 stond de veeteelt in dienst van de akkerbouw. Vertel met eigen woorclen wat met bovenstaande zin bedoeld wordt. n Vraa{9\ Oe qim hoeveelheid mest die de bio-industrie produceerl leidt tot milieuvervuiling. a. Wat wordt er bedoeld met bio-industrie? b. Noem twee manieren waarop de vervuiling door mest tegenwoordig wordt aangepakt? Vraag 10 Bekijk onderstaande figuur. Welk antwoord geeft de juiste benamingen voor A, B en C aan? a A=essen, B =groengronden, C =woestegronden. b A = essen, B = essen, Q = groengronden. c A= groengronden, B =woestegronden, C =essen. A = groengronden, B =essen, C =woestegronden. d