De zin van... overspecificatie

Vergelijkbare documenten
Overspecificatie en Visuele Complexiteit

Overspecificaties in referentiële uitdrukkingen van kinderen

De relevantie van snel


Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen

Weet u wanneer deze boerderij gebouwd is?

Taal en communicatie - profielwerkstuk

SAMENVATTING (Summary in Dutch)

Luisteren: Elke taaluiting is relevant

Een Experimenteel Onderzoek Naar De Mate Waarin Mensen Kenmerken Van Objecten Overspecificeren

Summary in Dutch. Samenvatting

Samenvatting. Audiovisuele aandacht in de ruimte

How to present online information to older cancer patients N. Bol

Verschillen in overspecificatie tussen oud en jong

Summary in Dutch 179

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

Samenvatting Proefschrift Fostering Monitoring and Regulation of Learning Mariëtte H. van Loon, Universiteit Maastricht

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Het effect van doelstellingen

Een Artikel Schrijven. Prof. dr. Paul A. Kirschner Coördinator Onderzoek

Pragmatiek. 6 juni 2009

Hoe kinderen referentiële uitdrukkingen in verhalen met een topic shift produceren en interpreteren.

Voor de definitie van een superpromoter van overheidsbeleid sluiten we zoveel mogelijk aan bij de definitie van Vogelaar:

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Nederlandse samenvatting

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Special advertising: SBS ident Spots DVJ Insights

Bowling alone without public trust

Onzichtbare voice-over in beeld

Samenvatting Summary in Dutch

ONDERZOEK VOOR JE PROFIELWERKSTUK HOE DOE JE DAT?

Valorisatieverslag. Master thesis Onderwijswetenschappen

Samenvatting (Dutch)

MANTELZORG, GOED GEVOEL

Samenvatting afstudeeronderzoek

Rapportage cliëntervaringsonderzoek

De sociale psychologie van waargenomen rechtvaardigheid en de rol van onzekerheid

Informatie over de deelnemers

Hoe beïnvloeden je verwachtingen je waarnemingen?

Experience-Based Authority Argumentation in Direct-to-Consumer Medical Advertisements R.M. Wierda

Ternaire relaties in ERDs zijn lastig

ARE HEALTH CLAIMS UNDERSTOOD?

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Laag Vaardigheden Leerdoelen Formulering van vragen /opdrachten

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

Samenvatting. Fouten en identiteitsbedreiging: Een intergroepsperspectief op het omgaan met fouten in organisaties

De Taxonomie van Bloom Toelichting

Huiswerk, het huis uit!

Samenvatting. Exploratieve bewegingen in haptische waarneming. Deel I: de precisie van haptische waarneming

Nederlandse samenvatting. Verschillende vormen van het visuele korte termijn geheugen en de interactie met aandacht

Workshop voorbereiden Authentieke instructiemodel

Woord en wereld Een inleiding tot de taalfilosofie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

PWS - Fase 1 - Plan van aanpak Behaald 0 van de 25 punten

Doesjka Nijdeken Trinitas College Heerhugowaard Woudschoten Chemie Conferentie 2011

Taxanomie van Bloom en de kunst van het vragen stellen. Anouk Mulder verschil in talent

Verwondering over de overeenkomsten tussen het gedrag van mensen en andere zoogdieren. Interfacultaire Lerarenopleidingen, Universiteit van Amsterdam

Een onderzoek naar visuele en verbale denkvoorkeuren en vaardigheden bij leerlingen van groep 6 en 7

Hoe ouder, hoe trouwer Switchen & behouden in de 50-plusmarkt

nederlandse samenvatting Dutch summary

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

BEOORDELINGSFORMULIER

Het belangrijkste doel van de studie in hoofdstuk 3 was om onafhankelijke effecten van visuele preview en spellinguitspraak op het leren spellen van

Een brede kijk op onderwijskwaliteit Samenvatting

Inhoud. Deel 1 Inleiding. Deel 2 De context

How Do Children Read Words? A Focus on Reading Processes M. van den Boer

Inhoudsopgave. Voorwoord 7

Samenvatting, conclusies en discussie

Deel ; Conclusie. Handleiding scripties

Voorwoord. Deel A Een chaotische klas 1 Pedagogische interventies bij het bemoedigen van een groep 5 in de basisschool

Nederlandse samenvatting Dutch summary

- Mensen gaan meer variëteit kiezen bij hun consumptiekeuzes wanneer ze weten dat hun gedrag nauwkeurig publiekelijk zal onderzocht worden.

Het onderzoeksverslag

Samenvatting. Over het gebruik van visuele informatie in het reiken bij baby s

Nederlandse samenvatting

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Onderzoeksopzet. Marktonderzoek Klantbeleving

SAMENVATTING. Het onderzoek binnen deze thesis bespreekt twee onderwerpen. Het eerste onderwerp, dat

Samenvatting. Samenvatting 8. * COgnitive Functions And Mobiles; in dit advies aangeduid als het TNO-onderzoek.

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Compassie leven. 52 wekelijkse inspiraties vanuit Geweldloze Communicatie. PuddleDancer Press Samengesteld door Monie Doodeman

Syllabus Communicatie en Intergenerationele Samenwerking voor werknemers binnen de publieke sector met een leeftijd van 30-

Hoe reclame werkt en wat het oplevert

Beoordelingsformulier eindproduct of verslag

Ouderen en Internet: Wat werkt op het web?

Size matters! ATLAS onderzoek 2013: BlowUPs niet te missen en effectief

Beoordelingscriteria scriptie CBC: instructie en uitwerking

Training Communicatievaardigheden

Communicating about Concerns in Oncology K. Brandes

Beoordelingsmodel bij een PWS binnen het natuurprofiel

online winkelomgeving minder in staat is affectieve responsen te initiëren en de drang tot kopen te stimuleren. Daarom werd verondersteld dat online

Essays on Multichannel Customer Management

Titelpagina ONDERZOEKSVERSLAG. Namen: Klas/groep: Cursusjaar: Begeleider: Beoordelaar:

ogen en oren open! Luister je wel?

Zelfsturend leren met een puberbrein

doordat er op dat moment geen leeftijdsgenootjes aanwezig zijn. Als ze iets mochten veranderen gaven ze aan dat de meeste kinderen iets aan de

Nederlandse samenvatting (summary in Dutch)

Transcriptie:

Een experimenteel onderzoek naar het effect van overgespecificeerde objectbeschrijvingen op de cognitie van kinderen Masterthesis Tilburg University Faculteit Geesteswetenschappen Opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen Specialisatie Bedrijfscommunicatie en Digitale Media Maud Broekmeulen ANR: S857460 Heerewaarden, Juli, 2012

Begeleider: Dr. R. Koolen Tweede lezer: Dr. M. Goudbeek INHOUDSOPGAVE VOORWOORD 4 SAMENVATTING 5 1 INLEIDING 6 2 THEORETISCH KADER 8 2.1 Referentiële communicatie en overspecificatie 8 2.2 Theorieën met betrekking tot overspecificatie 9 2.2.1 Het Coöperatieve Principe van Grice 10 2.2.2 Neo-Griceaanse theorie 12 2.2.3 De Relevantie Theorie 12 2.3 Taalwetenschappelijk onderzoek naar overspecificatie bij volwassenen 13 2.3.1 Bevindingen onderzoek naar overspecificatie 13 2.3.2 Overspecificatie een do of don t? 14 2.4 Overspecificatie in de productie van referenties door kinderen 15 2.5 Overspecificatie en begrip van referenties door kinderen 16 2.5.1 De perceptie van overspecificatie door kinderen met betrekking tot object identificatie 17 2.5.2 Perceptie van kinderen in het begrijpen van redundante informatie 18 2.6 Overspecificatie in de marketing 19 2.6.1 Het voorkomen van overspecificatie in reclameboodschappen 19 2.6.2 Begrip van reclameboodschappen door kinderen 20 2.7 Onderzoeksvragen en hypotheses 21 3 METHODE 25 3.1 Experiment 1: Het effect van affectieve en objectieve redundante informatie 25 3.1.1 Proefpersonen 25 3.1.2 Materiaal 25 3.1.3 Procedure 27 3.1.4 Design en Analyse 28 3.2 Experiment 2: het effect van redundante informatie op de perceptie van grootte 29 3.2.1 Proefpersonen 29 3.2.2 Materiaal 29 3.2.3 Procedure 31 3.2.4 Design en Analyse 32 4 RESULTATEN 33 4.1 Resultaten experiment 1: het effect van affectieve en objectieve redundante informatie 33 4.1.1 Algemene resultaten 33 4.1.2 Resultaten voor de twee leeftijdscategorieën 34 4.2 Resultaten experiment 2: het effect van redundante informatie op de perceptie van grootte 36 4.2.1 Algemene resultaten 36 2

4.2.2 De rol van visuele aspecten in de perceptie van grootte 38 5 CONCLUSIE 39 5.1 Conclusies experiment 1: Het effect van affectieve en objectieve redundante informatie 39 5.2 Conclusies experiment 2: het effect van redundante informatie op de perceptie van grootte 39 5.3 Conclusies met betrekking tot hypotheses 40 5.4 Algemene conclusie 41 6 DISCUSSIE 42 6.1 Terugkoppeling van resultaten naar literatuur 42 6.2 Restricties van het onderzoek 44 6.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek 45 REFERENTIES 47 Bijlagen Toestemmingsformulieren 52 3

VOORWOORD Vier jaar geleden begon ik aan een nieuw hoofdstuk in mijn leven: de opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen aan de Universiteit van Tilburg. Deze vier jaren zijn in een sneltreinvaart voorbij gegaan en het einde van mijn studie is nu in zicht. Voor u ligt het product van een half jaar lang zwoegen en zweten, mijn énige échte MASTERTHESIS! Ik heb met veel plezier gewerkt aan de scriptie en ben een zeer leerzame ervaring rijker. Ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken die me hebben geholpen en bij hebben gestaan in het proces. Allereerst wil ik mijn scriptiebegeleider Ruud Koolen bedanken. Mede dankzij zijn vakkennis en enthousiasme is mij het gelukt om de masterthesis te voltooien. Ook wil ik graag de tweede lezer van mijn scriptie bedanken: Martijn Goudbeek. Daarnaast wil ik mijn drie studiegenootjes, Naomi Pijnenburg, Mikel van Benthum en Joelle Berretty heel erg bedanken. Ik heb in vier jaar tijd ontzettend veel lol met jullie gehad en we sleepten elkaar er altijd doorheen als het de een even tegen zat. Ik heb jullie als hechte vrienden in mijn hart kunnen sluiten en ben daar erg dankbaar voor. Ook wil ik de Zwijsenschool Kerkdriel heel erg bedanken welke mij de gelegenheid heeft gegeven kinderen deel te laten nemen aan de experimenten van mijn onderzoek. Daarnaast ben ik mijn lieve familie en vriend erg dankbaar. Zij zijn diegene die me altijd met de volle 100 procent hebben gesteund in mijn universitaire carrière en me altijd hebben weten te ontstressen. Ik wens u veel plezier bij het lezen van mijn scriptie! Met vriendelijke groet, Maud Broekmeulen 4

SAMENVATTING Objectbeschrijvingen, zoals het rode snoepje, bevatten vaak informatie die op het eerste gezicht als redundant (overbodig) en irrelevant kunnen worden gezien. Deze extra informatie kan de cognitie van de ontvanger beïnvloeden, zo is gebleken uit verschillende onderzoeken naar redundantie met volwassenen. Wat de effecten van redundante objectinformatie zijn op de cognitie van kinderen is in deze studie onderzocht middels twee verschillende experimenten die afgenomen zijn op een basisschool bij 30 kinderen van zeven jaar oud (jongere) en bij 30 kinderen van tien jaar oud (oudere). Het eerste experiment testte het effect van affectieve redundante informatie (positief en negatief) en objectieve redundante informatie (kleur) op de waardering voor een object bij kinderen. Het tweede experiment testte het effect van het redundante adjectief 'grote' op de perceptie van grootte bij kinderen. In beide experimenten bleek redundante objectinformatie het beeld wat kinderen hadden van een object te beïnvloeden. Jongere kinderen werden positief beïnvloed door positieve affectieve informatie en negatief beïnvloed door negatieve affectieve informatie. Daarentegen bleken oudere kinderen enkel beïnvloed te worden door negatieve affectieve informatie. Wanneer kinderen objectieve redundante informatie (kleur) gepresenteerd kregen, neigden jongere kinderen naar een positieve beïnvloeding, oudere kinderen echter niet. Zowel jongere als oudere kinderen bleken objecten groter in te schatten wanneer het object overgespecificeerd werd met het adjectief grote ( 'de grote bal' ), dan wanneer het object minimaal gespecificeerd werd ( 'de bal '). Interessante stof voor vervolgonderzoek is het onderzoeken waarom sommige vormen van redundante informatie jongere kinderen wel beïnvloeden, maar oudere kinderen niet. 5

1 INLEIDING Vaak onbewust gebruiken we meer woorden dan minimaal nodig is om te refereren naar objecten. Denk bijvoorbeeld aan een basisschoollerares die tegen haar leerlingen zegt: Jullie mogen nu gaan knutselen, maar wees voorzichtig met de scherpe schaar!. De lerares wil hiermee duidelijk maken dat de kinderen zichzelf niet moeten bezeren met de schaar tijdens het knutselen. Het adjectief 'scherp' wordt aan de uiting toegevoegd zonder dat het noodzakelijk is. Het woord 'scherp' is niet nodig om het object schaar te identificeren en is dus strikt genomen overbodig, ook wel redundant genoemd. Om die reden zou je kunnen beargumenteren dat de objectbeschrijving de scherpe schaar overgespecificeerd is. Om het begrip overspecificatie uit te leggen gebruiken we de definitie van Arts, Maes, Noordman en Jansen (2011): overspecificatie is een referentiële expressie die meer informatie bevat dan noodzakelijk is voor unieke identificatie van de referent (p.362). Overspecificatie komt niet alleen voor in het dagelijks taalgebruik. Er wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van overspecificatie in de reclamewereld. Overspecificatie wordt hier gebruikt als marketingtruc om het aankoopgedrag van mensen te sturen. Het Spaanse lollymerk Chupa Chups gebruikt bijvoorbeeld de volgende tekst op de website: met onze vrolijke lolly s in heerlijke fruitsmaken willen wij voor iedereen het leven wat minder serieus maken ( Over Chupa Chups, z.j). In deze reclametekst zou je het adjectief 'vrolijke' als redundant kunnen bestempelen, omdat alleen 'lolly' genoeg is om het object te identificeren. Adjectieven zoals 'vrolijke' en 'heerlijke' uit het bovenstaande voorbeeld worden ook wel intensiveringen genoemd. Ze versterken het taalgebruik en worden over het algemeen overtuigender en wervender gevonden (Van Riel-Eerden, 2005). Maar wat is nu precies het nut van het noemen van redundante informatie? Vaak is er een (impliciete) achterliggende gedachte aanwezig bij uitingen die redundante informatie bevatten. Met de uiting: Jullie mogen nu gaan knutselen, maar wees voorzichtig met de scherpe schaar!, heeft de lerares een impliciete communicatieve intentie. Ze wil namelijk voorkomen dat de kinderen zich bezeren aan de schaar. De impliciete communicatieve intentie bij het reclamevoorbeeld van de Chupa a Chups lollies is dat consumenten de lollies lekkerder gaan vinden doordat ze als vrolijk bestempeld worden. De marketeer geeft een extra incentive om de lollies te kopen. Er wordt in feite een impliciet verwoorde extra betekenis aan de uiting toegevoegd (Renkema, 2004), ook wel een 'conversationele implicatuur' genoemd (Grice, 1975).Ondanks het feit dat de extra betekenis niet letterlijk wordt gegeven, zijn volwassen sprekers over het algemeen in staat om deze te begrijpen (e.g., Brennan & Clark, 1996; Levinson, 2000). Echter, kinderen vinden dit vele malen moeilijker, en begrijpen de impliciete boodschap van de redundante informatie soms niet (Siegal & Surian, 2004). Om die reden beoogt deze 6

studie een bijdrage te leveren aan de kennis van de mogelijke effecten van redundante objectbeschrijvingen op de cognitie van kinderen. Waar tot nu toe vooral onderzoek gedaan is naar overspecificatie bij kinderen in relatie tot het identificeren van objecten (e.g. Deutsch & Pechmann, 1982; Paraboni, Van Deemter, Masthoff, 2007), ligt de focus in dit onderzoek op de invloed van overspecificatie op het beeld dat kinderen hebben van een object. Zowel het effect van affectieve als objectieve redundante informatie wordt behandeld in dit onderzoek. De onderzoeksvraag die centraal staat is: Wat is het effect van overgespecificeerde objectbeschrijvingen op de cognitie van kinderen? Naast de bijdrage aan de wetenschap, kunnen de uitkomsten van dit onderzoek ook bijdragen aan nieuwe inzichten in de reclamewereld. Wanneer er meer bekend is over de manier waarop kinderen positief beïnvloed kunnen worden door redundante objectbeschrijvingen kan de reclamewereld hier handig op inspringen. Redundante objectbeschrijvingen kunnen op een strategische manier geïmplementeerd worden in reclameboodschappen en het aankoopgedrag van kinderen sturen. De opbouw van deze scriptie ziet er als volgt uit: in hoofdstuk 2 wordt het theoretisch kader besproken, waarin het onderzoek ingebed wordt in de bestaande literatuur en de huidige kennis op het gebied van overspecificatie. Hierbinnen zal eveneens besproken worden hoe de bestaande literatuur tot verschillende hypotheses heeft geleid. Om een antwoord te geven op de onderzoeksvraag zijn twee experimenten uitgevoerd, waarvan de methode wordt besproken in hoofdstuk 3. De resultaten van deze experimenten worden toegelicht in hoofdstuk 4, gevolgd door de bijbehorende conclusies in hoofdstuk 5. In de discussie van hoofdstuk 6 worden deze conclusies geïnterpreteerd in het licht van bestaande literatuur. Tevens wordt in dit hoofdstuk de gehanteerde methode geëvalueerd, en worden er aanbevelingen voor toekomstig onderzoek gegeven. 7

2 THEORETISCH KADER In het theoretisch kader zullen theorieën en literatuur besproken worden omtrent overspecificatie. In 2.1 wordt allereerst behandeld wat referentiële communicatie en overspecificatie precies inhouden en in welke verschijningsvormen het voorkomt in het dagelijks taalgebruik. Vervolgens wordt er in 2.2 ingegaan op de verschillende theorieën die ten grondslag liggen aan overspecificatie. In 2.3 worden onderzoeken naar overspecificatie met volwassenen en de implicaties die overspecificatie heeft voor zowel zender als ontvanger besproken. Hoe kinderen in verschillende leeftijdscategorieën referentiële expressies produceren wordt besproken in 2.4 en hoe ze deze begrijpen in 2.5. In 2.6 wordt het fenomeen overspecificatie binnen de marketingcontext besproken. Het theoretisch kader wordt afgesloten met 2.7 waarin de verschillende deelvragen en hypotheses worden geformuleerd op basis van de besproken literatuur en theorieën. 2.1 Referentiële communicatie en overspecificatie Referentiële uitingen zijn sterk vertegenwoordigd in de menselijke taalproductie (Koolen, Gatt, Goudbeek, & Krahmer, 2009). Met deze uitingen wordt verwezen naar een object binnen een bepaalde context. Een voorbeeld van een referentiële uiting is: het rode snoepje. Met deze uiting wordt verwezen naar een snoepje wat rood is. Aan de hand van het attribuut rood kan de ontvanger het snoepje waarnaar verwezen wordt identificeren en onderscheiden van andere snoepjes. De uiting het rode snoepje indiceert dat het snoepje zich bevindt binnen een context met meerdere snoepjes. Wanneer er maar één snoepje is binnen een bepaalde context zou de uiting het snoepje volstaan. In referentiële communicatie kan de spreker een object identificeerbaar maken voor de ontvanger door het noemen van één of meer onderscheidende kenmerken van het object. In het voorbeeld van het rode snoepje is het objectkenmerk kleur gegeven, maar ook het noemen van andere onderscheidende kenmerken zoals categorie en grootte kan bijdragen aan unieke identificatie (Mangold & Pobel, 1988). Het is de taak van de spreker in referentiële communicatie om te verwijzen naar een object op een dusdanige manier dat de ontvanger in staat is deze uniek te identificeren (Pechmann, 1989). Om tot unieke identificatie te komen dient de referentiële verwijzing voldoende informatief te zijn (Arts, 2004). Er dienen woorden gebruikt te worden die het object uniek onderscheiden van de andere objecten binnen de context. In het geval van de sinaasappels in figuur 1 is de eigenschap gesneden een uniek kenmerk dat de ene sinaasappel van de andere sinaasappel onderscheidt. Het concept sinaasappel is niet voldoende voor unieke identificatie van het object. Wanneer iemand de gesneden sinaasappel nodig heeft en vraagt: Wil je mij de sinaasappel aangeven?, kan de ontvanger 8

niet weten over welke sinaasappel de spreker het heeft en bestaat de kans dat de communicatie niet succesvol zal verlopen. Figuur 1 Voorbeeld referentiële uiting Referentiële uitdrukkingen kunnen op drie verschillende manieren gespecificeerd worden. Wanneer in het voorbeeld van figuur 1 alleen de uiting de sinaasappel wordt gegeven als de 'gesneden sinaasappel' wordt bedoeld, geldt dit als een ondergespecificeerde referentiële uitdrukking. Wanneer men onderspecificeert, wordt er niet voldoende informatie gegeven om het object uniek te identificeren (Arts, 2004). Een minimaal gespecificeerde referentiële uitdrukking bevat precies genoeg informatie om het object uniek te identificeren (Arts, 2004). De uiting bevat dus niet meer informatie dan nodig is, maar ook niet minder. Dit zou bijvoorbeeld gelden voor de uiting de gesneden sinaasappel in figuur 1. Een overgespecificeerde referentiële uitdrukking bevat daarentegen redundante informatie: meer dan de minimale informatie die benodigd is om het object uniek te identificeren (Sonnenschein, 1985). Bijvoorbeeld, de uiting de halve gesneden sinaasappel voor verwijzing naar figuur 1 kan gezien worden als een overgespecificeerde referentiële uitdrukking. In dit onderzoek zal de focus liggen op overspecificatie, en niet op minimale specificatie of onderspecificatie. Nu bekend is wat referentiële communicatie en overspecificatie inhouden, zullen in 2.2 verschillende pragmatische theorieën die de impact van overspecificatie op de ontvanger voorspellen besproken worden. 2.2 Theorieën met betrekking tot overspecificatie De drie verschillende theorieën: het Coöperatieve Principe van Grice (2.2.1), de Neo- Griceaanse ontwikkeling van dit principe (2.2.2), en de Relevantie Theorie (2.2.3), die behandeld worden in deze paragraaf zijn varianten van elkaar en stellen allen dat redundante 9

informatie de interpretatie van de communicatieve intentie in de weg staat. Met andere woorden: wanneer er overgespecificeerd wordt in uitingen hindert dit de communicatie tussen zender en ontvanger. 2.2.1 Het Coöperatieve Principe van Grice De meest invloedrijke pragmatische theorie is het Coöperatieve Principe (samenwerkingsbeginsel) van Grice (1975). In het samenwerkingsbeginsel geeft Grice aan dat een uiting vaak meer inhoud dan de letterlijke betekenis van de woorden. Die extra inhoud zou ertoe kunnen leiden dat een ontvanger extra informatie afleidt uit de uiting, ook wel conversationele implicatuur genoemd. Bijvoorbeeld, wanneer een meisje tegen haar vriendin zegt: Hij was in ieder geval aardig, als antwoord op de vraag: Vond je die jongen knap? geeft zij hiermee impliciet te kennen dat ze de jongen niet zo knap vond. Echter dit wordt niet letterlijk zo gezegd, er wordt impliciet een extra betekenis gegeven aan de uiting. Het voorbeeld is ook conversationeel omdat de implicatuur geen deel uitmaakt van de conventionele betekenis van de uiting. Het is niet zo dat wanneer een jongen niet knap is, deze altijd aardig is. De implicatuur wordt juist vormgegeven door de context van de uiting, de conversationele context en niet door een bepaalde conventie. Een spreker kan een conversationele implicatuur zoals in het bovenstaande voorbeeld alleen afleiden wanneer hij coöperatief is. Om deze gedachte vast te leggen heeft Grice (1975) het samenwerkingsbeginsel geformuleerd. Volgens het samenwerkingsbeginsel dient tijdens een conversatie het einddoel altijd dichterbij gebracht te worden (Renkema, 2004). Het principe werkt als volgt: enerzijds houdt de spreker zich altijd aan het samenwerkingsbeginsel, anderzijds gaat ook de ontvanger er zonder meer van uit de spreker dit doet (Renkema, 2004). Je zou het een stilzwijgende overeenkomst tussen gesprekpartners kunnen noemen. Grice (1975) onderscheidt vier verschillende categorieën (maximes) binnen het samenwerkingsbeginsel, welke geformuleerd zijn als basisregels (zie figuur 2). 10

I Maxime van kwantiteit - Zorg dat je uiting zo informatief is als nodig is; - Maak je uiting niet informatiever dan nodig is. II Maxime van kwaliteit Supermaxime: Zorg dat je uiting waar is. - Zeg niet iets waarvan je weet dat het niet waar is; - Zeg niet iets waarvoor je niet genoeg bewijs hebt. III Maxime van relevantie - Zorg dat je uiting ertoe doet. IV Maxime van wijze Supermaxime: wees helder - Vermijd onduidelijkheden; - Vermijd ambiguïteit; - Wees kort; - Wees ordelijk. Figuur 2 Het samenwerkingsbeginsel van Grice (1975) In dit onderzoek ligt de focus op het maxime van kwantiteit. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat sprekers het maxime van kwantiteit vaak schenden wanneer ze objectbeschrijvingen geven. Ze geven dan beschrijvingen met redundante modificeerder(s) (e.g., Pechmann, 1989; Engelhardt, Bailey & Ferreira, 2006; Koolen, Gatt, Goudbeek & Krahmer, 2011). Hoewel zowel onder- als overspecificatie het maxime van kwantiteit schenden, wordt onderspecificatie gezien als een grotere schending van het maxime van kwantiteit dan overspecificatie (Davies & Katsos, 2009). Op basis van een overgespecificeerde uiting kan de ontvanger nog steeds opmaken naar welk object verwezen wordt, wat met onderspecificatie niet het geval is. Een schending van het maxime van kwantiteit kan tot een false implicature leiden. Dit betekent dat in situaties waarin wordt overgespecificeerd, de ontvanger denkt dat de spreker coöperatief is. Dit kan ertoe leiden dat de ontvanger de communicatieve intentie van de spreker niet begrijpt. Wanneer de spreker bijvoorbeeld met de volgende uiting refereert: de halve gesneden sinaasappel, zal de ontvanger aannemen dat halve communicatief relevant is. Daarnaast zal de ontvanger er vanuit gaan dat er naast een half gesneden stuk sinaasappel bijvoorbeeld ook partjes gesneden sinaasappel bevinden binnen de context. De ontvanger denkt dat halve nodig is om de juiste sinaasappel te kunnen identificeren. Wanneer er in realiteit maar sprake is van één gesneden stuk sinaasappel binnen de context is de ontvanger misleid over het bestaan van meerdere stukjes sinaasappel. 11

Een false implicature komt de communicatie niet ten goede en kan zelfs tot miscommunicatie leiden (Sedivy, Tanenhaus, Chambers & Carlson,1999). Grice (1975) stelt dat overspecificatie en daarmee de schending van het maxime van kwantiteit de communicatie tussen gesprekspartners belemmert. De zender en ontvanger dienen zich maximaal op elkaar af te stemmen en zullen met elkaar samen moeten werken om tot optimale communicatie te komen. 2.2.2 Neo-Griceaanse theorie Een variant op het samenwerkingsbeginsel van Grice is de pragmatische theorie van Neo-Griceans zoals Horn (1984) en Levinson (2000). Zij stellen, net zoals Grice, dat de verschillende maximen zowel voor de zender als ontvanger gelden. Horn (1984) en Levinson (2000) hebben beiden een theorie opgezet die het samenwerkingsbeginsel van Grice in minder maximes samenvat. Het zijn twee invloedrijke pragmatische theorieën welke ook wel reductionistische modellen genoemd worden omdat ze de maximen van Grice inperken. Volgens de principes van zowel Horn (1984) als Levinson (2000) dient de zender de ontvanger van voldoende informatie te voorzien. Belangrijk is echter dat er niet meer informatie dan nodig is wordt gegeven. Het geven van redundante informatie kan ervoor zorgen dat de ontvanger de communicatieve intentie niet begrijpt. Bijvoorbeeld, De gesneden sinaasappel bevat redundante informatie wanneer er zich binnen de context maar één sinaasappel bevindt. De ontvanger zal denken dat er meerdere sinaasappels zijn door de extra informatie die gegeven wordt, waardoor er misbegrip kan ontstaan. Het geven van redundante informatie wordt volgens Neo-Griceanen als Horn en Levinson gezien als een schending van het taalgebruik. 2.2.3 De Relevantie Theorie Nog een belangrijke stroming in de pragmatiek die voorspelt wat de impact van overspecificatie is op een ontvanger is de Relevantie Theorie van Sperber en Wilson (1986). Sperber en Wilson vervangen in de Relevantie Theorie de verschillende maximen van Grice met het relevantieprincipe. Binnen het relevantieprincipe dient alle informatie, onafhankelijk van de manier waarop deze gecommuniceerd wordt, relevant te zijn. Deze theorie gaat er vanuit dat alle informatie die mensen geven, horen en lezen, relevant is voor het doel van de zender. Mensen vertrouwen min of meer op elkaar dat de informatie die gegeven wordt relevant is, en maken een interpretatie op basis van de uiting. Ook de Relevantie Theorie stelt dat wanneer redundante informatie wordt toegevoegd aan een uiting, dit kan zorgen voor misinterpretatie. Ontvangers nemen de redundante informatie namelijk mee in hun interpretatie, ze denken dat de zender deze informatie geeft omdat deze communicatief relevant is. Denk hier weer aan het sinaasappelvoorbeeld besproken in de vorige subparagraaf. 12

Nu de drie pragmatische theorieën omtrent overspecificatie besproken zijn worden in 2.3 verschillende taalwetenschappelijke onderzoeken omtrent overspecificatie besproken. Uit de uitkomsten van deze onderzoeken valt af te leiden of de hierboven besproken pragmatische theorieën bevestigd kunnen worden. 2.3 Taalwetenschappelijk onderzoek naar overspecificatie bij volwassenen Er zijn al verschillende onderzoeken naar overspecificatie gepubliceerd. In 2.3.1 worden de bevindingen en implicaties van verschillende onderzoeken omtrent overspecificatie besproken. In 2.3.2 wordt besproken op welke wijze overspecificatie de communicatie beïnvloedt. 2.3.1 Bevindingen onderzoek naar overspecificatie Zoals eerder uitgelegd, worden objecten vaak met meer informatie beschreven dan noodzakelijk is voor unieke identificatie (e.g. Deutsch & Pechmann, 1982; Maes, Arts & Noordman, 2004; Nadig & Sedivy, 2002; Pechmann, 1989). Deutsch en Pechmann (1982) vonden in hun studie dat 28% van de volwassenen meer informatie gaven dan nodig was voor unieke identificatie van het object. Daarnaast vonden Engelhardt et al.(2006) dat 30% van de verwijzende uitingen die de participanten maakten overgespecificeerd waren. Nadig en Sedivy (2002) vonden in hun studie dat volwassenen in 50% van de gevallen overspecificeerden door het toevoegen van adjectieven. Opvallend is dat uit eerder onderzoek is gebleken dat mensen vaker overspecificeren wanneer er naar meer dan één object gerefereerd wordt dan wanneer er maar naar één object gerefereerd wordt (Koolen et al., 2011). Tevens is bekend dat overspecificatie niet alleen voorkomt in gesproken taal: Arts (2004) en Arts, Maes, Noordman en Jansen (2000) vonden in hun studie dat taalgebruikers ook in hoge mate overspecificeren in geschreven refererende expressies. Echter, werd er geen verschil gevonden tussen geschreven en gesproken refererende expressies in de mate waarin een zender overspecificeert (Koolen et al., 2011). Tot slot bleek uit de studie van Koolen et al. (2011) dat overspecificatie vaker voorkomt binnen domeinen die relatief veel referentiële mogelijkheden verschaffen, en wanneer sprekers te maken krijgen met een complexe referentiële context (Koolen et al., 2011). Een verklaring voor het feit dat sprekers vaak overspecificeren is volgens Paraboni, van Deemter en Masthoff (2007) dat sprekers het object beschrijven zonder de context waarin het object zich bevindt te overwegen. Dit wordt ook wel incrementele spraakproductie genoemd (Pechmann, 1989). In de praktijk betekent dit dat de spreker al begint met verwijzen naar kenmerken van het object die gemakkelijk waarneembaar zijn (bijvoorbeeld kleur), nog voordat de context en alle referentiële alternatieven bekeken zijn. Echter kunnen er zich binnen de context objecten bevinden met dezelfde kenmerken als het targetobject. Het noemen van deze overeenkomsten is redundant en leidt niet tot unieke objectidentificatie. 13

Wanneer ook de context waarin het targetobject zich bevindt nauwkeurig in ogenschouw wordt genomen, zal er minder redundante informatie worden verschaft. 2.3.2 Overspecificatie een do of don t? De vraag of overspecificatie de communicatie verbetert of juist verslechtert, blijft voorlopig onbeantwoord. Aan de ene kant stellen verschillende studies dat overspecificatie de communicatie verslechtert en aan de andere kant zijn er studies die stellen dat overspecificatie de communicatie verbetert. Overspecificatie wordt als een minder grote schending van de maximen van Grice gezien dan onderspecificatie (Davies & Katsos, 2009). Overspecificatie blijkt ook vaker voor te komen in het dagelijks taalgebruik van mensen dan onderspecificatie. Uit de studie van Davies en Katsos (2009) blijkt dat onderspecificatie eerder wordt vermeden dan overspecificatie. Ook wordt onderspecificatie de zender zwaarder aangerekend dan overspecificatie. Overspecificatie wordt in de studie van Davies en Katsos (2009) gezien als een hindering van de communicatie. Ook de resultaten van de studie van Engelhardt et al. (2006) laten zien dat overspecificatie de communicatie kan verslechteren. Met hun eyetracking experiment vonden ze namelijk dat objectidentificatie meer tijd kostte wanneer de spreker overspecificeerde. Deze bevinding suggereert dat overspecificatie het begrip van de communicatieve intentie vertraagt. Ook claimen Engelhardt et al. (2006) dat het overspecificeren van referentiële uitdrukkingen niet efficiënt is. Brown en Levinson (1987) stellen zelfs dat het noemen van redundante informatie in een objectbeschrijving onbeleefd is omdat de spreker geen rekening houdt met de ontvanger. Kortom, de hierboven genoemde studies stellen dat overspecificatie de communicatie tussen gesprekspartners verslechtert. Aan de andere kant kan overspecificatie ook een voordeel opleveren voor de ontvanger. De resultaten van de studie van Paraboni, Masthoff en van Deemter (2006) laten zien dat volwassenen een object in sommige situaties gemakkelijker kunnen identificeren op basis van een overgespecificeerde beschrijving dan op basis van een minimaal gespecificeerde beschrijving. Bijvoorbeeld: wanneer er zich binnen een context twee verschillende snoepjes bevinden, waarvan de ene rood is en de ander groen, volstaat de minimaal gespecificeerde uiting: het rode snoepje, prima. Het object is gemakkelijk te herkennen voor de ontvanger. Wanneer er zich echter wel twintig verschillende snoepjes binnen en bepaalde context bevinden, moet de ontvanger goed zoeken om het rode snoepje te vinden tussen alle andere snoepjes als alleen de uiting het rode snoepje is gegeven. Het noemen van redundante informatie zoals de vorm van het snoepje (bv. rond ) of de locatie van het snoepje ( naast het blauwe vierkante snoepje ) kan het identificatieproces versnellen. Ook de resultaten van de studie van Arts et al. (2011) indiceren dat overspecificatie de identificatietijd van objecten kan versnellen. Het noemen van makkelijk waarneembare kenmerken van een object, zoals kleur en grootte, zorgen ervoor dat een object gemakkelijker te identificeren is binnen een bepaalde context. Het cognitieve proces 14

wordt versneld door het noemen van verschillende kenmerken. Ondanks het feit dat de resultaten van verschillende studies naar overspecificatie tegenstrijdig zijn, kan er geconcludeerd worden dat het vooral belangrijk is dat de zender en ontvanger samenwerken in het communicatieproces. Zonder samenwerking tussen zender en ontvanger is het voor beide partijen moeilijk om tot wederzijds begrip te komen. Volwassenen zijn prima in staat overgespecificeerde uitingen te begrijpen (e.g., Brennan & Clark, 1996; Levinson, 2000). Ze weten de achterliggende gedachte van een boodschap over het algemeen gemakkelijk te achterhalen en ze begrijpen waarom er extra, redundante informatie wordt gegeven. Echter, voor kinderen is dit moeilijker, zij begrijpen de impliciete communicatieve intenties van de redundante informatie vaak niet (Siegal & Surian, 2004). Dit is een interessant gegeven en wordt in de volgende twee paragrafen in meer detail besproken. In 2.4 wordt besproken op welke manier kinderen overgespecificeerde referenties produceren en in 2.5 zal besproken worden hoe kinderen overgespecificeerde referenties begrijpen. 2.4 Overspecificatie in de productie van referenties door kinderen Kinderen leren al op jonge leeftijd te refereren naar objecten in de wereld. De eerste vorm van een referentie bij kinderen is het aanwijzen van een object (Tomasello, Carpenter & Liszkowski, 2007). Denk bijvoorbeeld aan een peuter die dorst heeft en naar de koelkast wijst. Wanneer kinderen het spraakvermogen verder ontwikkelen leren ze ook refereren met woorden (Fenson et al., 1994). Dit is in lijn met de bevindingen van de studie van Matthews, Lieven en Tomasello (2007). Zij zetten een productie-experiment op waarin twee tot vier jaar oude kinderen de taak hadden stickers te vragen. De hele jonge deelnemende kinderen (twee/drie jaar) vroegen al wijzend om stickers. Kinderen van vier konden soms moeiteloos een unieke beschrijving geven van de sticker die ze wilden hebben. Een verklaring voor het feit dat jonge kinderen vaak inadequate beschrijven geven van objecten is dat ze voor complexe uitdrukkingen zoals kleine rode bal kennis moeten hebben van grammatica (volgorde). Dit is bij jonge kinderen nog onderontwikkeld (Deutsch en Pechmann,1982. Uit verschillende studies blijkt dat kinderen in tegenstelling tot volwassenen de neiging hebben ondergespecificeerde referentiële uitingen te produceren. In de studie van Davies en Katsos (2010) bleek dat vijf jaar oude kinderen in 55% van de gevallen ondergespecificeerde beschrijvingen gaven van objecten. De resultaten van de studie van Sonnenschein (1982) indiceren dat vier tot zes jaar oudere kinderen vaker onderspecificeren dan zeven tot negen jarigen. Ook uit de studie van Deutsch en Pechmann (1982) bleek dat jonge kinderen (ongeveer drie jaar oud), vaker dan oudere kinderen en volwassenen, ambigue beschrijvingen van objecten geven. Dit zorgde er in het experiment van de studie van Deutsch en Pechmann (1982) voor dat de ontvanger niet staat was het object waar het 15

kind naar refereerde te identificeren. Dit probleem werd echter gemakkelijk opgelost door het aangaan van de dialoog en door vragen te stellen. Vergelijkbare resultaten werden gevonden in de studie van Matthews, Lieven en Tomasello (2007). Wanneer zes jaar oude kinderen een ondergespecificeerde beschrijving van een object gaven, vroeg de experimentleider naar een betere beschrijving. Na deze vraag gaven de kinderen wel een voldoende gespecificeerde beschrijving van het object waardoor het identificeerbaar werd. Alhoewel jonge kinderen vaak onderspecificeren is het niet zo dat ze zich niet bewust zijn van onderspecificatie (Katsos & Bishop, 2011). Echter, ze zien pragmatische fouten zoals het overtreden van de maximen van Grice niet als fout, ze tolereren het. Kinderen produceren niet altijd ondergespecificeerde uitingen, zo blijkt uit de studie van Ford en Olson (1975). In deze studie gaven vijf jaar oude kinderen minimaal gespecificeerde beschrijvingen van objecten die tot unieke identificatie leidden. Kortom, jonge kinderen zijn in staat minimaal gespecificeerde beschrijvingen te geven. Wanneer kinderen de leeftijd van zeven jaar hebben bereikt blijken ze zelfs redundante informatie te geven in beschrijvingen van objecten (e.g., Ford & Olson, 1975; Whitehurst, 1976). Uit de hierboven besproken studies kan geconcludeerd worden dat kinderen over het algemeen onderspecificeren, maar dat ze vanaf de leeftijd van zeven jaar vaker overspecificeren in objectbeschrijvingen (net zoals volwassenen). In 2.5 zal worden besproken hoe kinderen referenties begrijpen. 2.5 Overspecificatie en begrip van referenties door kinderen Kinderen weten vaak niet goed in te schatten of redundante informatie in een bepaalde context relevant is of niet. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de pragmatische vaardigheden van kinderen nog niet volledig ontwikkeld zijn (Chen, 2011). Daarnaast is er ook nog een groot verschil in taalontwikkeling tussen jonge kinderen in de leeftijdsklasse zes tot zeven en oudere kinderen in de leeftijdsklasse negen tot tien, zoals aangetoond in verschillende studies naar overspecificatie en het begrip van referenties door kinderen (e.g. Sonnenschein, 1982; Davies & Katsos, 2010; Koolen et al., 2011). Kinderen vinden het moeilijk om ambigue informatie van relevante informatie te onderscheiden in beschrijvingen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat ze de impliciete betekenis van dergelijke informatie niet kunnen afleiden (in tegenstelling tot volwassenen), ze begrijpen niet goed welke informatie wel of niet belangrijk is (Ackerman, 1979). Het is voor kinderen moeilijk impliciete informatie te begrijpen omdat ze hier vaak nog onbekend mee zijn. Ze weten niet precies wanneer welke maximen worden overtreden (Siegal & Surian, 2004). Maar wat is nu het effect van redundante objectbeschrijvingen op het begrip van kinderen? Er zijn verschillende studies die het effect van redundante objectbeschrijvingen op het begrip van kinderen hebben gemeten door middel van objectidentificatie. Deze onderzoeken worden besproken in 2.5.1. 16

2.5.1 De perceptie van overspecificatie door kinderen met betrekking tot object identificatie In het onderzoek van Sonnenschein (1982) werden overgespecificeerde en minimaal gespecificeerde objectbeschrijvingen voorgelegd aan kinderen tussen de vijf en negen jaar. Het doel van deze experimenten was te ontdekken hoe redundante informatie in beschrijvingen de kinderen hielp om de afbeelding te kiezen die beschreven werd. Uit de resultaten van de studie bleek dat wanneer de context van de afbeeldingen complex was, de aanwezigheid van redundante informatie de prestatie van negen jaar oude kinderen verbeterde. Het noemen van verschillende redundante kenmerken zorgde ervoor dat de kinderen makkelijker konden zoeken in de afbeeldingen en kenmerken herkenden. Dit maakte de objectidentificatie gemakkelijker. De context werd als complex beschouwd wanneer er veel verschillende afbeeldingen tegelijk te zien waren, en wanneer deze lang in beeld waren. Echter, de vijfjarige kinderen hadden geen profijt van redundante objectinformatie, het maakte het identificatieproces niet gemakkelijker. Sonnenschein (1982) verklaart dit aan de hand van de geheugencapaciteit van de jonge kinderen, welke nog niet toereikend zou zijn om redundante informatie cognitief te verwerken. Een vergelijkbaar onderzoek werd gedaan door Davies en Katsos (2010), maar in tegenstelling tot Sonnenschein werd overspecificatie in deze studie onderzocht in simpele contexten. Deze contexten bestonden uit niet meer dan vier objecten. In het experiment werd de waardering van redundante objectbeschrijvingen getoetst bij zowel vijf jaar oude kinderen als bij volwassenen. De proefpersonen kregen minimaal gespecificeerde en overgespecificeerde beschrijvingen te horen, en werden gevraagd om aan te geven hoe natuurlijk ze deze beschrijving vonden op een magnitude estimation schaal. De resultaten van dit experiment lieten zien dat kinderen overgespecificeerde verwijzingen eerder en vaker afwezen dan minimaal gespecificeerde verwijzingen. Deze bevinding impliceert dat kinderen vanaf hun vijfde levensjaar gevoelig zijn voor de schending van de maximen van Grice. Ook de resultaten van de studie van Katsos en Bishop (2011) bevestigen deze implicatie. Katsos en Bishop (2011) voerden verschillende experimenten uit om te onderzoeken of de acceptatie van ondergespecificeerde uitingen door jonge kinderen te wijten is aan een tolerantie voor pragmatische schendingen of aan een gebrek aan pragmatische competentie. In het eerste experiment, waarin ze gebruik maakten van een binaire keuzetaak, vonden ze dat vijf jaar oude kinderen zowel ondergespecificeerde scalaire als non-scalaire uitingen verwierpen met een percentage van 29%. Wanneer ze dit experiment repliceerden met dezelfde materialen maar met een magnitude estimation schaal in plaats van een binaire keuzetaak lieten de resultaten zien dat de kinderen de ondergespecificeerde uitingen lager waardeerden dan de minimaal gespecificeerde uitingen. De resultaten van deze studie indiceren dat het toepassen van een binaire keuzetaak in experiment een hoge mate van invloed kan hebben op de resultaten. Het toepassen van een magnitude estimation schaal zou in dit geval meer valide resultaten geven, omdat kinderen dan niet worden gedwongen om een keuze te maken, maar een waardering kunnen geven op 17

schaalniveau. Kortom, de relatief lage prestaties in het onderzoek van Katsos en Bishop (2011) werd geweten aan de manier waarop de resultaten van het experiment werd gemeten. Bovenstaande papers onderzochten het fenomeen van overspecificatie en het maxime van kwantiteit door middel van objectidentificatie. Uit deze onderzoeken kan geconcludeerd worden dat kinderen vanaf het vijfde levensjaar gevoelig zijn voor de schending van de maximen van Grice. Daarnaast indiceren de studies dat redundante informatie oudere kinderen (negen jaar) helpt met het identificeren van objecten, maar jongere kinderen (vijf jaar) niet. Waar bovenstaande onderzoeken zich vooral richten op overspecificatie in relatie met objectidentificatie, richten Koolen, Krahmer en Swerts (in preparation) zich op de invloed van overgespecificeerde informatie op de besluitvorming van kinderen. Dit onderzoek wordt besproken in 2.5.2. 2.5.2 Perceptie van kinderen in het begrijpen van redundante informatie Koolen, Krahmer en Swerts (in preparation) onderzochten het effect van redundante objectinformatie op de besluitvorming van kinderen. In het eerste experiment werden afbeeldingen van twee identieke snoepjes aan de kinderen voorgelegd. Één van deze snoepjes werd steeds beschreven met positief affectieve (bv. lekker ), negatief affectieve (bv. vies ) of objectieve redundante informatie (bv. geel ). Er namen kinderen van zes jaar en kinderen van negen jaar deel aan het experiment. Ze werden geïnstrueerd om op basis van de beschrijving te kiezen welke snoepje de voorkeur had. De resultaten van dit experiment laten zien dat zowel zes als negen jaar oude kinderen zich laten leiden in hun keuzes door zowel positieve affectieve redundante informatie als negatieve affectieve redundante informatie. Wanneer het ene snoepje met positieve affectieve redundante informatie werd beschreven (bv. het lekkere snoepje ) en het andere snoepje neutraal ( het snoepje ), kozen kinderen voor het snoepje dat met positieve affectieve redundante informatie werd beschreven. Wanneer het ene snoepje met negatieve affectieve redundante informatie werd beschreven (bv het vieze snoepje ) en het andere snoepje neutraal ( het snoepje ), kozen kinderen voor het snoepje dat neutraal werd beschreven. Zes jaar oude kinderen werden ook beïnvloed in hun keuze door objectief redundante informatie. Wanneer het ene snoepje met objectieve redundante informatie werd beschreven (bv. het gele snoepje ) en het andere snoepje neutraal ( het snoepje ), kozen ze voor het snoepje dat beschreven werd met objectieve redundante informatie. Negen jaar oude kinderen lieten zich niet beïnvloeden door objectieve redundante informatie. Uitingen als het lekkere snoepje werden als redundant gezien omdat de twee snoepjes identiek waren, de kinderen waren zich hiervan bewust. Alles wat er over één van de twee snoepjes werd gezegd was in feite redundant. Het tweede experiment was een replicatie van experiment 1, echter testte deze het effect van objectieve redundante informatie op het gevoel van smaak voor snoepjes van kinderen. Dit effect werd onderzocht middels de volgende formulering: Welk snoepje smaakt beter: dit... snoepje of dit... snoepje?. Opnieuw werd één van de snoepjes beschreven 18

met objectieve informatie. De resultaten van dit experiment laten zien dat zes jaar oude kinderen zich laten leiden door objectief redundante informatie en dat het zelfs het gevoel van smaak voor het snoepje beïnvloedt. Nu verschillende onderzoeken besproken zijn met betrekking tot het begrip van redundante informatie door kinderen wordt in 2.6 overspecificatie vanuit een andere invalshoek besproken, de marketingcontext. 2.6 Overspecificatie in de marketing Overspecificatie komt niet enkel voor in het dagelijks taalgebruik van mensen. Ook in reclameboodschappen worden veel producten en services beschreven met redundante informatie. In 2.6.1 wordt het gebruik van overspecificatie in een marketingcontext besproken. In 2.6.2 wordt besproken in hoeverre kinderen in staat zijn om de informatie die gegeven wordt in dit soort reclameboodschappen op waarde te schatten. 2.6.1 Het voorkomen van overspecificatie in reclameboodschappen Overspecificatie is al vaak onderzocht in de communicatie- en taalwetenschappen, maar er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar overspecificatie in een marketingcontext. Dit terwijl overspecificatie heel vaak voorkomt in de reclamewereld. Overspecificatie wordt in de reclamewereld gebruikt om de boodschap kracht bij te zetten en wordt daarom ook wel versterkend taalgebruik genoemd (Van Riel-Eerden, 2005). Het doel van overspecificatie in reclameboodschappen is het geadverteerde product of dienst aantrekkelijker te maken voor de consument, en deze uiteindelijk te overtuigen om tot aankoop over te gaan (zie ook het voorbeeld van Chupa Chups in de Inleiding). Ook wordt er van overspecificatie veelvuldig gebruikt gemaakt in de reclamewereld omdat het belangstelling en nieuwsgierigheid wekt (Van Riel-Eerden, 2005). De eigenschappen en kwaliteiten van bepaalde producten worden extra onder de aandacht gebracht. Wanneer overspecificatie daadwerkelijk het overtuigingsproces kan beïnvloeden is dat voor de marketingwereld natuurlijk erg interessant. De maximen van Grice (1975) zijn oorspronkelijk niet ontworpen voor de marketingwereld maar voor de taalwetenschappen. Toch zijn de maximen van Grice (1975) toe te passen op een marketingcontext: volgens de principes van Grice (1975) wordt de marketeer (zender) geacht enkel relevante informatie te geven. De marketeer moet ervoor zorgen dat alle informatie die wordt gegeven in een reclameboodschap relevant is in de ogen van de consument. In het voorbeeld uit de inleiding van Chupa Chups: met onze vrolijke lolly s in heerlijke fruitsmaken willen wij voor iedereen het leven wat minder serieus maken is vrolijk niet relevant voor de ontvanger. Enerzijds kan dit gezien worden als een schending van het maxime van Grice. Het is namelijk helemaal niet relevant of een lolly vrolijk is. Sterker nog, het is zelfs niet mogelijk dat een lolly vrolijk is, het is namelijk een object en geen persoon. Anderzijds kan het adjectief vrolijk in het voorbeeld van Chupa Chups wel belangrijk 19

zijn voor het doel van de reclameboodschap, namelijk overtuigen van de meerwaarde van de Chupa Chups lolly ten opzichte van andere merken. Het adjectief vrolijk is niet waarneembaar, het is een affectief adjectief dat een gevoel opwekt. Chupa Chups heeft als doel een positief gevoel op te wekken bij de lezer met het adjectief vrolijk. Wanneer informatie wordt gegeven om een bepaald doel te bereiken kan dit niet als een schending van de principes van Grice gezien worden. Het Chupa Chups voorbeeld is maar één van de vele reclameboodschappen waar mensen op een dag mee geconfronteerd worden. Dagelijks worden mensen geconfronteerd met ongeveer 1000 commerciële boodschappen (Meyers-Levy & Malaviya, 1999). Advertenties richten zich niet meer alleen op volwassenen (in tegenstelling tot vroeger), maar steeds vaker ook op kinderen. Dit heeft als oorzaak dat kinderen steeds jonger als consument gezien worden. Alhoewel ze tientallen jaren geleden op zevenjarige leeftijd pas werden gezien als consument, begint dat nu al wanneer ze de leeftijd van drie jaar hebben bereikt (Shally-Jensen, 2010). Een verklaring hiervoor is dat kinderen het koopgedrag van hun ouders kunnen beïnvloeden (Calvert, 2008). Het is duidelijk dat reclames zich vaak richten op kinderen. Echter, zijn kinderen in staat om reclameboodschappen te begrijpen? Dit zal besproken worden in 2.6.2 2.6.2 Begrip van reclameboodschappen door kinderen Alhoewel kinderen steeds vaker als doelgroep worden gezien voor reclameboodschappen is het niet duidelijk op welke leeftijd ze de inhoud van de boodschap kunnen begrijpen en herinneren. Een kind begrijpt een commerciële boodschap wanneer die zich bewust is van het feit dat de boodschap is gecreëerd om te overtuigen en te stimuleren tot aankoop (Young, geciteerd in Oats, Blades & Gunter, 2011). Aloise-Young (1993) geeft in haar onderzoek aan dat kinderen zich vaak niet realiseren dat een reclameboodschap alleen positieve informatie naar buiten brengt. Ze hebben vaak niet door dat ze gemanipuleerd worden door de boodschap. Uit verschillende studies blijkt dat kinderen de inhoud van reclameboodschappen over het algemeen wel kunnen begrijpen en onthouden aan de hand van kenmerken, symbolen en merknamen die in de boodschap voorkomen (Chan, 2002; Donohue, Henke & Donohue, 1980; Kline, 1995; Macklin s, 1978). Echter, is het niet helemaal duidelijk vanaf welke leeftijd kinderen hiertoe in staat zijn. Donohue, Henke en Donohue (1980) stellen namelijk dat kinderen vanaf hun derde de overtuigende kracht van een reclameboodschap kunnen begrijpen. Kline (1995) beweert echter dat kinderen dit vanaf hun vijfde kunnen, terwijl Macklin s (1978) resultaten indiceren dat kinderen hiertoe pas vanaf hun achtste vaardig in zijn. Een verklaring voor de grote verschillen in de resultaten van deze studies kan zijn dat kinderen verschillen in ontwikkeling en vaardigheden wat betreft het begrijpen van reclameboodschappen. Het ene kind zal op jongere leeftijd al de achterliggende gedachte kunnen achterhalen en het andere kind zal er wat langer over doen. 20

In de studie van Aloise-Young (1993) werden kinderen gevraagd om een beschrijving van zichzelf te geven, met als doel om gekozen te worden voor een team. Jongere kinderen (jonger dan acht) gaven zowel positieve als negatieve informatie over zichzelf. Oudere kinderen (vanaf acht jaar) daarentegen gaven alleen positieve informatie over zichzelf. Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat kinderen wanneer ze de leeftijd van acht hebben bereikt in staat zijn te begrijpen dat adverteerders hen proberen te beïnvloeden door het geven van enkel positieve informatie. Ze doen het zelf immers ook, zo blijkt dat de resultaten van de studie van Aloise-Young. Jongere kinderen zouden deze beïnvloeding in dat geval niet doorhebben. Nu de literatuur omtrent overspecificatie is besproken worden in 2.7 de verschillende onderzoeksvragen en hypotheses besproken. 2.7 Onderzoeksvragen en hypotheses Deze studie beoogt een bijdrage te leveren aan de kennis van de mogelijke effecten van redundante objectbeschrijvingen op de cognitie van kinderen. Zoals hierboven beschreven, is er tot op heden vooral onderzoek gedaan naar overspecificatie bij kinderen in relatie tot objectidentificatie (e.g. Deutsch & Pechmann, 1982; Paraboni, Van Deemter, Masthoff, 2007). Dit onderzoek kiest de invalshoek van Koolen et al. (in preparation), door te kijken naar de mate waarin redundante informatie invloed heeft op het beeld dat kinderen van een object hebben. De onderzoeksvraag die in dit onderzoek centraal staat is: HV: Wat is het effect van overgespecificeerde objectbeschrijvingen op de cognitie van kinderen? In dit onderzoek wordt het effect van redundante objectinformatie op het beeld wat kinderen hebben van een object middels twee experimenten getoetst. Verschillende onderzoeken laten zien dat er een groot verschil bestaat in taalontwikkeling tussen jonge kinderen in de leeftijdsklasse zes tot zeven en oudere kinderen in de leeftijdsklasse negen tot tien (e.g. Sonnenschein, 1982; Davies & Katsos, 2010; Koolen et al., 2011). Dit kan tot gevolg hebben dat kinderen in verschillende leeftijdsgroepen redundante objectinformatie anders interpreteren. De eerste deelvraag die in dit onderzoek beantwoord dient te worden is de volgende: DV 1: Laten jongere kinderen (6/7 jaar) zich in hogere mate leiden door overgespecificeerde objectbeschrijvingen dan oudere kinderen (9/10 jaar)? Verschillende onderzoeken laten zien dat kinderen van ongeveer zeven jaar oud niet voldoende vaardigheid hebben in het begrijpen van redundante objectbeschrijvingen (e.g., Katsos & Davies, 2010; Sonnenschein, 1982). Sonnenschein (1982) verklaart dit aan de hand 21

van de geheugencapaciteit van jonge kinderen, welke nog niet in staat zou zijn om redundante informatie cognitief te verwerken. Wanneer kinderen de leeftijd van negen jaar hebben bereikt zijn ze in staat redundante objectinformatie te begrijpen en helpt redundantie hen zelfs in het objectidentificatieproces (Sonnenschein, 1982). Aloise-Young (1993) deed onderzoek naar het begrip van reclameboodschappen door kinderen. Ook in deze studie werd een leeftijdsverschil gevonden. Kinderen onder de acht bleken het persuasieve doel van positieve adjectieven in reclameboodschappen niet door te hebben. Kinderen boven de acht hadden wel door dat ze beïnvloed werden door het enkel noemen van positieve informatie. Dit heeft geleid tot de volgende hypothese: H1: Bij jongere kinderen (6/7 jaar) is het effect van overgespecificeerde objectbeschrijvingen op het beeld wat ze van het object hebben groter dan bij oudere kinderen (9/10 jaar). Uit de studie van Koolen et al. (in preparation) blijkt dat zowel jongere als oudere kinderen zich laten leiden in hun keuze door positief affectieve redundante informatie (zoals heerlijk of smakelijk ) en negatief redundante informatie (zoals vies of smerig ). Maar in hoeverre is dit het geval voor objectieve informatie (zoals kleur), en voor informatie over grootte, die zowel een affectieve als een feitelijke lading heeft. Grootte is namelijk deels objectief omdat het zichtbare eigenschap is, maar ook deels affectief omdat (met name bij kinderen) een positieve bijklank kan hebben. Hoe groot je iets vindt is afhankelijk van de situatie en context. De tweede deelvraag die in dit onderzoek beantwoord dient te worden is: DV 2: Hebben de verschillende soorten redundante informatie (affectief, objectief & het redundante adjectief grootte ) een verschillende impact op de cognitie van kinderen? Veel onderzoek naar overspecificatie focust zich op adjectieven die direct waarneembaar zijn, zoals kleur (e.g., Arts et al., 2011; Mangold & Pobel, 1988). Dit onderzoek focust zich naast objectieve redundante informatie ook op affectieve redundante informatie en op de invloed van het redundante adjectief groot op de cognitie van kinderen. Het adjectief groot heeft zowel een affectieve als een feitelijke lading. Uit de resultaten van Koolen et al. (in preparation) bleek dat kinderen zich het meeste lieten leiden door affectieve informatie. Dit heeft geleidt tot de volgende hypotheses: H2a: Kinderen laten zich in hogere mate leiden door affectieve redundante informatie dan door objectieve redundante informatie. 22

H2b: Het noemen van het redundante adjectief groot in een objectbeschrijving zal ervoor zorgen dat een object ook daadwerkelijk als groter wordt gezien dan wanneer deze redundante eigenschap niet genoemd wordt. Het eerste experiment van dit onderzoek is gebaseerd op de studie van Koolen et al. (in preparation). Een restrictie van het onderzoek van Koolen et al. (in preparation) is dat de resultaten van het experiment gebaseerd zijn op een binaire keuzetaak. Onderzoek suggereert dat een binaire keuzetaak de resultaten van een experiment naar hoe kinderen omgaan met overgespecificeerde beschrijvingen in hoge mate kan beïnvloeden (Katsos & Bishop, 2011). Door een experimenteel design met een binaire keuzetaak worden kinderen gedwongen om een keuze te maken, wat tot minder valide resultaten kan leiden. Om die reden is er voor de experimenten in dit onderzoek gekozen voor een magnitude estimation schaal, welke eerder is gebruikt voor experimenteel onderzoek met kinderen en haar validiteit heeft bewezen (Opfer & De Vries, 2008). De vraag die nog blijft bestaan is of de meetmethode met een magnitude estimation schaal daadwerkelijk een andere impact heeft op de cognitie van de kinderen dan een binaire keuzetaak. De derde deelvraag die in dit onderzoek beantwoord dient te worden is: DV3: Zorgt de meetmethode met een magnitude estimation schaal voor andere resultaten dan de meetmethode met een binaire keuzetaak? In de studie van Katsos en Bishop (2011) zorgde de magnitude estimation schaal voor een meer genuanceerd beeld van de pragmatische capaciteiten van kinderen dan de meetmethode met een binaire keuzetaak. Wanneer er gemeten werd met een binaire keuzetaak, bleek dat kinderen zowel ondergespecificeerde als minimaal gespecificeerde uitingen verwierpen met 29%. Wanneer het experiment gerepliceerd werd met een magnitude estimation schaal bleek dat kinderen de ondergespecificeerde uitingen lager waardeerden dan de minimaal gespecificeerde uitingen. Katsos en Bishop (2011) claimen in hun onderzoek dat kinderen op jonge leeftijd al meer pragmatische competenties hebben dan uit eerder onderzoek is gebleken. De pragmatische competenties van kinderen verschillen zelfs nauwelijks met die van volwassenen. Dit heeft geleid tot de volgende hypothese: H3: Bij gebruik van een magnitude estimation taak zal het verschil tussen zeven- en tienjarige kinderen bij het maken van pragmatische inferenties minder groot zijn dan bij een binaire keuzetaak. In deze studie betekent dit dat de jongere kinderen niet noodzakelijkerwijs meer beïnvloed zullen worden door overspecificatie dan de oudere kinderen. 23

Om de hypotheses te toetsen en antwoorden te verkrijgen op de hoofdvraag en deelvragen zijn twee verschillende experimenten opgezet. De methodologische opzet van beide experimenten zal besproken worden in het volgende hoofdstuk. 24

3 METHODE In dit hoofdstuk wordt de methode van het onderzoek naar redundantie beschreven aan de hand van twee experimenten, welke afgenomen zijn bij kinderen in twee verschillende leeftijdsklassen. Alle kinderen hebben zowel deelgenomen aan experiment 1 als experiment 2. Experiment 1 ( 3.1) testte het effect van affectieve en objectieve redundante informatie en experiment 2 ( 3.2) testte het effect van redundante informatie op de perceptie van grootte. Beide experimenten worden besproken aan de hand van de volgende onderwerpen: proefpersonen ( 3.1.1 & 3.2.1), materiaal ( 3.1.2 & 2.2.2), procedure ( 3.1.3 & 3.2.3), design en analyse ( 3.1.4 & 3.2.4). 3.1 Experiment 1: Het effect van affectieve en objectieve redundante informatie In het eerste experiment werden als onderzoekstimuli verschillende afbeeldingen van snoep voorgelegd aan kinderen in de twee verschillende leeftijdsgroepen. Elke afbeelding werd met redundante informatie of neutraal beschreven. De kinderen werd gevraagd hoe lekker ze de snoepjes vonden aan de hand van de beschrijvingen. 3.1.1 Proefpersonen Aan het onderzoek namen 60 kinderen deel in twee verschillende leeftijdsgroepen: 30 jongere kinderen ( 17 jongens, 13 meisjes) met een gemiddelde leeftijd van 7;1 jaar (spreiding 6;6 en 8;3), en 30 oudere kinderen (15 jongens, 15 meisjes) met een gemiddelde leeftijd van 10;2 (spreiding 8;7 en 11;5). Deze kinderen waren allen afkomstig van de Mgr. Zwijsen School Kerkdriel, een (normale) basisschool gevestigd in het dorp Kerkdriel (Gelderland). Alle 60 kinderen waren afkomstig van Nederlands sprekende gezinnen. Enkele weken voorafgaand aan het experiment gaven alle ouders actief toestemming om hun kind deel te laten nemen aan het experimenten door middel van een toestemmingsformulier. 3.1.2 Materiaal Het materiaal bestond uit afbeeldingen van snoep (voor de cruciale stimuli ) en andere etenswaren (voor de fillers). Er werden eerst foto s van snoepjes en andere etenswaren genomen, waarna deze in Photoshop op een witte achtergrond werden geshopt. In totaal werden 24 onderzoekstimuli en 24 fillers opgenomen in het experiment. De cruciale stimuli bestonden uit plaatjes van zes verschillende snoepjes welke terugkwamen in alle vier de condities van het experiment. De fillers bestonden uit plaatjes van andere etenswaren dan snoep en kwamen twee keer voor in het experiment. Voor een voorbeeld van een onderzoeksstimulus en een filler, zie figuur 3 en 4. 25

Figuur 3 Voorbeeld van een onderzoeksstimulus Figuur 4 Voorbeeld van een filler De beschrijvingen van de plaatjes werden van te voren opgenomen en werden afgespeeld wanneer de kinderen geconfronteerd werden met een plaatje. De beschrijvingen werden ingesproken door een mannelijk persoon, met een zo natuurlijk mogelijke intonatie. De beschrijvingen van de onderzoekstimuli hadden altijd de volgende constructie: het... snoepje. 26

Welk bijvoeglijk naamwoord werd gebruikt in de beschrijving van een snoepje hing samen met de vier condities van het experiment. Er waren in totaal zes onderzoekstimuli in de baselineconditie, wat betekende dat ze neutraal beschreven werden, dus: het snoepje. Daarnaast waren er zes onderzoekstimuli waarin de redundante modifier positieve affectieve informatie verschafte over het snoepje (bijvoorbeeld, Het lekkere snoepje ) en zes onderzoekstimuli waarin de redundante modifier negatieve affectieve informatie verschafte over het snoepje (bijvoorbeeld, Het vieze snoepje ). Tot slot waren er zes onderzoekstimuli waarin de redundante modifier objectieve informatie verschafte over het snoepje, in dit geval informatie over de kleur van het snoepje (bijvoorbeeld, het blauwe snoepje ). De 24 fillers werden neutraal, positief affectief, negatief affectief of objectief beschreven. In tegenstelling tot de cruciale trials waren de beschrijvingen voor de fillers niet beperkt tot synoniemen van vies en lekker, en kleur. In de beschrijvingen waren alle eigenschappen die het eten kon kenmerken mogelijk. Een banaan werd bijvoorbeeld beschreven als: de kromme banaan, en een appel als de rotte appel. Dit om te voorkomen dat de kinderen het achterliggende doel van de studie zouden doorzien. Na het horen van de beschrijving werd het kind steeds gevraagd aan te geven hoe lekker het snoepje werd gevonden op basis van de beschrijving. Dit werd gedaan aan de hand van een 5 punts-likert-schaal, welke werd geconstrueerd uit vijf verschillende smileys (zie figuur 5). Van links naar rechts hadden de smileys de volgende betekenissen: heel vies, vies, neutraal, lekker, heel lekker. Figuur 5 5 punts-likert-schaal van smileys 3.1.3 Procedure De dataverzameling vond plaats medio april/mei 2012. De procedure was identiek voor kinderen in beide leeftijdsgroepen. De 24 onderzoekstimuli en de 24 fillers werden 27

gepresenteerd in een gerandomiseerde volgorde, welke voor elk kind hetzelfde was. Het experiment duurde ongeveer tien minuten en werd individueel afgenomen in een stille ruimte in het schoolgebouw. Elk kind werd door de experimentleider uit de klas gehaald en naar de kamer gebracht waar het experiment plaatsvond. Er werd het kind gevraagd plaats te nemen achter de computer. De experimentleider ging naast het kind zitten en gaf een mondelinge instructie. Deze was voor elk kind hetzelfde, en benadrukte dat de kinderen goed moesten luisteren naar wat er over het plaatje werd gezegd door de vooraf opgenomen stem, en dat ze vervolgens bij elk plaatje aan moesten geven hoe lekker ze het snoepje of het andere eten vonden. Dit deden ze door een van de smileys aan te wijzen (zie figuur 6). Het werd nogmaals benadrukt dat ze hun keuze moesten baseren op de beschrijving van de snoepjes en de andere etenswaren. Iedere keer als een kind een keuze had gemaakt, markeerde de experimentleider deze op een antwoordblad. In elke trial hadden de kinderen 8 seconden om aan te geven hoe lekker ze het snoepje vonden. Wanneer ze nog geen keuze konden maken werd er meer tijd gegeven, dit was echter zelden nodig. Het experiment werd gestart met twee oefentrials om de kinderen bekend te maken met de procedure. Na afloop van het experiment werd de kinderen expliciet gevraagd ze het doel van de studie wisten. Geen van hen gaf aan dit te weten. Het merendeel van de kinderen antwoordde dat het experiment over eten ging. Figuur 6 Setting experiment 1 3.1.4 Design en Analyse Het experiment had een 2 x 4 design, met Leeftijd (levels: 6 tot 7 jaar en 9 tot 10 jaar) en Geslacht (levels: jongen, meisje) als tussen-proefpersoon-variabelen, en Conditie als binnen-proefpersoon-variabele (levels: baseline, positief affectief, negatief affectief, objectief). De waardering, dus hoe lekker de kinderen het snoepje vonden, gold als afhankelijke variabele. 28

De invloed van Conditie op Waardering van snoep werd geëvalueerd middels een ANOVA met herhaalde metingen. Om te kijken welke condities significant van elkaar verschilden, werden Bonferroni-Posthoc analyses uitgevoerd. 3.2 Experiment 2: het effect van redundante informatie op de perceptie van grootte In het tweede experiment werden als onderzoekstimuli verschillende afbeeldingen van speelgoed voorgelegd aan de kinderen in de twee verschillende leeftijdsgroepen. De afbeeldingen werden met of zonder de redundante eigenschap groot beschreven. De kinderen werd gevraagd hoe groot ze het object schatten aan de hand van de beschrijving. 3.2.1 Proefpersonen Aan experiment 2 namen dezelfde kinderen deel als aan experiment 1. 3.2.2 Materiaal Het materiaal bestond uit plaatjes waarop steeds twee stuks speelgoed naast elkaar werden afgebeeld. Deze afbeeldingen werden geconstrueerd met behulp van Photoshop. In totaal werden er 16 verschillende soorten speelgoed afgebeeld, waarvan er acht als target werden gebruikt en dus werden beschreven in het experiment. Zie tabel 1 voor een compleet overzicht van de verschillende condities. De andere acht stuks speelgoed werden naast het targetspeelgoed geplaatst. In het experiment werd het volgende speelgoed als target gebruikt: bal, badeend, tol, trein, glijbaan, knuffelbeest, pop en een boot. Het andere speelgoed, wat naast het targetspeelgoed werd afgebeeld diende als vergelijking voor het speelgoed dat als target werden gebruikt. In realiteit zijn de speelgoedparen in de afbeeldingen vergelijkbaar qua grootte en vorm. Dit om ervoor te zorgen dat de juiste perceptie van grootte werd geactiveerd. Naast een bal werd bijvoorbeeld een teddybeer geplaatst omdat deze in realiteit dezelfde grootte kan zijn. De speelgoedparen werden op een witte achtergrond afgebeeld, en waren vier seconden in beeld. Daarna was acht seconden lang een wit scherm te zien, dit om te voorkomen dat de kinderen de grootte gingen inschatten op basis van de afbeelding in plaats van aan de hand van de beschrijving. Elk target speelgoed kwam in vijf verschillende condities van het experiment voor. In totaal zijn er 8 x 5 = 40 verschillende trials opgenomen in het experiment. Voor een overzicht van de verschillende condities zie tabel 1. De plek van het target in de figuur (links of rechts) werd gebalanceerd: in de helft van de cruciale stimuli werd het linker object beschreven, en in de andere helft van de gevallen was dit het rechter object. 29

Tabel 1 Overzicht van de verschillende condities met bijbehorende beschrijvingen en mate van redundantie Conditie Afbeelding Beschrijving Redundantie 1 Hoe groot vind je de Nee grote bal? 2 Hoe groot vind je de bal? Nee 3 Hoe groot vind je de grote bal? Ja 4 Hoe groot vind je de bal? Nee 5 Hoe groot vind je de grote bal? Ja 30

De beschrijvingen van de plaatjes werden van te voren opgenomen en werden afgespeeld wanneer de kinderen geconfronteerd werden met een plaatje. Om beïnvloeding te voorkomen, werden de beschrijvingen ingesproken door dezelfde persoon als in experiment 1, ook nu met een zo natuurlijk mogelijke intonatie. De beschrijvingen van de trials hadden altijd de volgende constructie: Hoe groot vind je de.... Welk bijvoeglijk naamwoord werd gebruikt in de beschrijving van een snoepje hing samen met de vijf condities van het experiment (zie tabel 1). Na het horen van de beschrijving werd het kind steeds gevraagd aan te geven in het werkboekje (figuur 8) hoe groot ze het speelgoed wat beschreven werd vonden. Dit deden ze door middel van een streepje zetten op een magnitude estimation schaal, die van 0 tot 100 mm liep (figuur 7). Deze schaal is eerder gebruikt voor experimenteel onderzoek met kinderen (Opfer & De Vries, 2008). Aan beide zijden van de schaal werd het speelgoed wat beschreven werd afgebeeld. Aan de linkerkant was het anderhalf keer zo klein afgebeeld en aan de rechterkant van de schaal werd de afbeelding anderhalf keer zo groot afgebeeld, wat ervoor zorgde dat de afbeelding die ze op het scherm zagen even groot was als het midden van de schaal. Figuur 7 'Magnitude Estimation' Schaal 3.2.3 Procedure Experiment 2 volgde altijd op experiment 1 en de procedure was identiek voor kinderen in beide leeftijdsgroepen. De 40 trials werden gepresenteerd in een gerandomiseerde volgorde, die voor elk kind hetzelfde was. Het experiment duurde ongeveer tien minuten en werd individueel afgenomen in dezelfde ruimte als experiment 1. Elk kind kreeg dezelfde instructie, welke de kinderen verzocht om goed te luisteren naar wat er gezegd werd over het speelgoed. Ook werd de kinderen uitgelegd hoe ze aan moesten geven in het werkboekje hoe groot ze het speelgoed vonden. Daarna werd nog een keer benadrukt dat ze hun inschattingen moesten maken op basis van de beschrijving van het speelgoed. Wanneer de kinderen meer tijd nodig hadden dan acht secondes om een 31

streepje te zetten werd het filmpje even stil gezet, dit was zelden nodig. Het experiment duurde in totaal ongeveer tien minuten. Nadat de kinderen het experiment volbracht hadden, gaven alle kinderen aan dat ze de taak van het experiment hadden begrepen. Vervolgens werd er nog expliciet gecontroleerd of de kinderen het doel van de studie hadden doorzien, maar dit was voor geen van de kinderen het geval. Vrijwel alle kinderen dachten dat het experiment over groot en klein ging, maar ze hadden geen idee van het onderliggende doel. Na het experiment mochten de kinderen allemaal nog een kleinigheidje uitkiezen als bedankje. Figuur 8 Setting experiment 2 3.2.4 Design en Analyse Het experiment had een 2 x 5 design, met Leeftijd (levels: 6 tot 7 jaar en 9 tot 10 jaar) en Geslacht (levels: jongen, meisje) als tussen-proefpersoon-variabelen, en Conditie als binnen-proefpersoon-variabele (levels: conditie 1, 2, 3, 4 en 5). De perceptie van grootte, dus hoe groot de kinderen het speelgoed inschatten aan de hand van de beschrijving, gold als afhankelijke variabele. De invloed van Conditie op Perceptiegrootte werd geëvalueerd middels een ANOVA met herhaalde metingen. Bonferroni-Posthoc analyses werden uitgevoerd om te achterhalen welke condities van elkaar verschilden. 32